provinciewet - Delft R.I.S.

advertisement
ONTWERPBESLUIT
Delegatiebesluit taken en bevoegdheden op grond van de
saneringsregeling Wet Bodembescherming Gedeputeerde Staten
van Zuid-Holland aan Burgemeester en Wethouders van de
gemeente Delft 2010-2014.
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
Gezien het besluit van het college van 24 april 2007, gepubliceerd in Provinciaal Blad 43 van 24 april 2007,
waarin op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft taken en
bevoegdheden op grond van de saneringsregeling van de Wet bodembescherming voor het stedelijk
gebied van de gemeente Delft aan het college van burgemeester en wethouders zijn gedelegeerd tot 1
januari 2010 met de wederzijdse intentie om de delegatie van taken en bevoegdheden ook na die periode
te continueren;
dat continuering van de delegatie afhankelijk werd gesteld van het bereiken van overeenstemming over de
financiering van de met de delegatie betrokken formatie, wat mede afhankelijk zou zijn van de uitkomst van
een landelijke herijking van de apparaatskosten voor de betreffende taken en bevoegdheden en daaruit
resulterende nieuwe verdeling van middelen voor de financiering van de met de taken en bevoegdheden
benodigde apparaat;
dat de gemeente en de provincie overeenstemming hebben bereikt over de vergoeding voor de
werkzaamheden van de bij de overdracht betrokken formatie.
Overwegende dat:
Reeds in het eindrapport BEVER/UPR uit 2001, waarin door de betrokken partijen de veranderingen van
het bodemsaneringsbeleid als uitwerking van het kabinetsstandpunt van 1997 zijn verwoord, is
uitgesproken dat het wenselijk is om Wbb-taken en bevoegdheden op het meest doelmatige schaalniveau
uit te laten voeren. In het eindrapport is vanuit dit uitgangspunt uitgesproken dat programmagemeenten
als bedoeld in de Wet stedelijke vernieuwing met toepassing van artikel 107 Provinciewet – onder bepaalde
voorwaarden – bevoegdgezagtaken overgedragen zouden kunnen krijgen van de provincie. De provincie
blijft in die situatie wel verantwoordelijk voor het halen van de NMP3 doelstellingen;
de desbetreffende voorwaarden – verwoord in het eindrapport BEVER/UPR – betrekking hebben op
kwantitatieve en kwalitatieve procescondities, zoals een beschikbaar apparaat voor bodemtaken van
voldoende omvang, voldoende kennis en kunde op het gebied van de relevante met bodemsanering
betrokken werkvelden, herkenbaar beleid, beschrijving van administratieve organisatie met voldoende
functiescheiding, het bezitten van een bodeminformatiesysteem en bodemkwaliteitskaarten, een registratie/voortgangsbewakingssysteem en financiële administratie;
op grond van de Wet stedelijke vernieuwing programmagemeenten verantwoordelijk zijn voor de
programmatische aanpak van gevallen van bodemverontreiniging in het stedelijke gebied van de gemeente,
waarbij de gemeente als saneerder in eigen beheer verantwoordelijk is voor de uitvoering van saneringen in
het stedelijk gebied;
een dergelijke gemeente ook verantwoordelijk is voor het totaalbeeld van de bodemverontreiniging binnen
het stedelijk gebied;
de gemeente Delft op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet stedelijke vernieuwing is aangewezen als
programmagemeente
eerdergenoemd uitgangspunt ten grondslag hebben gelegen aan de eerdere besluiten tot de overdracht
van de taken en bevoegdheden. De gemeente voldoet, zoals ook tijdens de delegatie gedurende de
afgelopen periode is gebleken, aan eerdergenoemde voorwaarden.
de voor overdracht in aanmerking komende taken en bevoegdheden betreffen de bevoegdheden met
betrekking tot:











de aanpak van nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoals bedoeld in artikel 13 en 27 Wbb
vaststelling van ernst en risico’s van gevallen van bodemverontreiniging evenals het eventueel bepalen
van gebruiksbeperkingen, tijdelijke beveiligingmaatregelen en tijdstip waarop de sanering uiterlijk zou
moeten zijn begonnen (artikel 29, 37 en 38 Wbb)
de afdoening van meldingen ex 28 Wbb (waaronder BUSmeldingen), besluitvorming betreffende
saneringsplannen (artikel 39 Wbb), een gefaseerde sanering (artikel 38 Wbb), een deelsanering
(artikel 40 Wbb), evaluatierapporten en eventuele gebruiksbeperkingen (artikel 39c Wbb),
nazorgplannen (artikel 39d Wbb)
het stellen van financiële zekerheid (artikel 39f Wbb)
de regeling van ongewone voorvallen zoals bedoeld in de artikelen 30 t/m 32 Wbb.
het op grond van artikel 42 Wbb bepalen dat meerdere gevallen van verontreiniging tegelijkertijd
worden aangepakt;
de inzet van juridisch bevelsinstrumentarium als bedoeld in de artikelen 43 tot en met 47 Wbb.
de verplichting tot het aanbieden van beschikkingen ten behoeve van de kadastrale registratie zoals
bedoeld in artikel 55 Wbb.
flankerend beleid bodemsanering bedrijfsterreinen (Bsb)
de aanpak van bedrijfsterreinen zoals verwoord in paragraaf 3a van hoofdstuk IV van de Wbb en de
daaraan gekoppelde uitvoeringsregels (zoals de AMvB Financiële bepalingen bodemsanering)
toezicht en handhaving in het kader van de bovengenoemde bevoegdheden.
een deel van de bevoegdheden van de regeling van ongewone voorvallen zoals bedoeld in de artikelen 30
t/m 32, berusten bij de Commissaris der Koningin. Deze bevoegdheden zullen via een separaat besluit aan
de burgemeester van de gemeente Delft worden gedelegeerd;
de bevoegdheden met betrekking tot besluitvorming betreffende subsidieverlening ten behoeve van de
sanering van bedrijfsterreinen op grond van artikel 76j eerste lid Wet bodembescherming juncto
hoofdstuk 3 en de artikelen 40 en 40a van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering door de
Minister van VROM, zijn gedelegeerd aan de bevoegde gezagen Wet bodembescherming, in casu
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;
in het Delegatiebesluit subsidie bodemsanering bedrijfsterreinen is niet de mogelijkheid opgenomen
om de door de minister gedelegeerde bevoegdheden door te delegeren naar een ander
overheidsorgaan en deze bevoegdheden kunnen daarom niet door middel van delegatie aan het
college van burgemeester en wethouders van Delft kunnen worden gedelegeerd. Om die reden zullen
in een separaat besluit deze bevoegdheden aan het college van burgemeester en wethouders van
Delft worden gemandateerd;
wij het van belang achten dat binnen het grondgebied van de provincie Zuid-Holland zoveel mogelijk
eenheid van uitvoeringsbeleid bestaat. Daartoe is in samenspraak met andere bevoegde gezagen ex Wbb
voor het grondgebied van de provincie Zuid-Holland de nota Gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid
(BOBELIII) in 2003 tot stand gekomen. Wij achten het essentieel dat deze nota – met eventuele
gezamenlijke uitwerkingen en/of bijstelling - het kader is voor de uitvoering van de Wbb-bevoegd gezag
taken;
wij verantwoordelijk blijven voor de verantwoording en monitoring en daartoe jaarlijks gegevens aan het
ministerie van VROM moeten overleggen. Om aan de verplichtingen invulling te kunnen geven dient de
gemeente tijdig de daarvoor van belang zijnde gegevens jaarlijks aan de provincie te overleggen;
wij als uitgangspunt van de overdracht van taken en bevoegdheden hanteren dat de overdracht budgettair
neutraal dient te geschieden. In dat kader is de omvang van de bij de overdracht van taken en
bevoegdheden betrokken apparaat berekend als relatief deel van de voor die taken en bevoegdheden van
over te dragen taken, welke vergoed worden tegen het gemiddelde tarief van schaal 10 voor de provincie
Zuid-Holland. Vanuit haar ambitie om taken en bevoegdheden over te nemen wordt van de gemeente een
investering verwacht voor de onderdelen van de taken en bevoegdheden, die voor de provincie geen
afname in inzet van het apparaat inhouden en voor de eventuele hogere kosten van een formatieplaats
binnen de gemeente ten opzichte van die bij de provincie;
de provincie en de gemeente overeenstemming hebben bereikt over de vergoeding van de bij de over te
dragen taken betrokken formatie tegen een bedrag van € 107.478 per jaar.
de delegatie vanwege onzekerheden over de uitvoering van de desbetreffende taken en bevoegdheden en
de rijksvergoeding voor de uitvoering van die taken en bevoegdheden in de periode na 2014 beperkt blijft
tot de periode 2010-2014.
beide partijen echter wederom de intentie uitspreken om de delegatie van taken en bevoegdheden ook na
die periode te continueren, wat echter mede afhankelijk is van ontwikkelingen in de huidige
programmaperiode ten aanzien van de uitvoering van de desbetreffende taken en bevoegdheden en de
voor de uitvoering van die taken en bevoegdheden beschikbare middelen in de volgende periode.
Provinciale Staten van Zuid-Holland bij besluit van ..(p.m.)…. en de Raad van de gemeente Delft bij
besluit van ..(p.m.)…. op grond van artikel 107, lid 3 van de Provinciewet hebben ingestemd met
ontwerpbesluit voor deze delegatie;
Besluiten:
1.
aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delft onder enkele voorwaarden
de navolgende taken en bevoegdheden op grond van de Wet bodembescherming te delegeren voor
zover betrekking hebbende op het stedelijk gebied van de gemeente.
1.1. taken en bevoegdheden met betrekking tot nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoals
bedoeld in artikel 13 en 27 Wbb
1.2. de regeling van ongewone voorvallen zoals bedoeld in de artikelen 30 t/m 32 Wbb, voor zover
betrekking hebbend op de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten
1.3. de vaststelling van ernst en risico’s van gevallen van bodemverontreiniging evenals het eventueel
bepalen van gebruiksbeperkingen, tijdelijke beveiligingsmaatregelen en het tijdstip waarop de
sanering uiterlijk zou moeten zijn begonnen (artikel 29, 37 en 38 Wbb)
1.4. de afdoening van meldingen ex 28 Wbb waaronder BUSmeldingen, besluitvorming betreffende
saneringsplannen (artikel 39 Wbb), een gefaseerde sanering (artikel 38 Wbb), een deelsanering
(artikel 40 Wbb), evaluatierapporten en eventuele gebruiksbeperkingen (artikel 39c Wbb) en
nazorgplannen (.artikel 39d Wbb)
1.5. het stellen van financiële zekerheid (artikel 39f Wbb)
1.6. het bepalen dat meerdere gevallen van verontreiniging tegelijkertijd worden aangepakt (artikel 42
Wbb);
1.7. de inzet van het juridische bevelsinstrumentarium als bedoeld in de artikelen 43 tot en met 47
Wbb.
1.8. de verplichtingen van artikel 55 Wet bodembescherming tot het opnemen van publiekrechtelijke
beperkingen als bedoeld in artikel 1 de Wet kenbaarheid Publiekrechtelijke beperkingen evenals
de verplichtingen tot het inschrijven van publiekrechtelijke beperkingbesluiten als gevolg van
besluiten op grond van de Wet bodembescherming zoals bepaald in de Wet kenbaarheid
Publiekrechtelijke beperkingen, het Aanwijzingbesluit publiekrechtelijke beperkingen en daaraan
verbonden uitwerkingregels.
1.9. Toezicht en handhaving in het kader van bovengenoemde bevoegdheden en van de
bevoegdheden van paragraaf 3a van hoofdstuk IV van de Wbb.
2.
het stedelijk gebied van de gemeente Delft is het gebied, dat volgens het Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in 2001 opgestelde kaart Bebouwd Gebied
2000 tot het binnenstedelijk gebied behoort, welke kaart tot dit besluit moet worden gerekenend,
evenals het grondgebied van de Harnaschpolder.
3.
deze bevoegdheden worden gedelegeerd onder de volgende voorwaarden:
3.1. op grond van artikel 10.16, lid 1 Algemene wet bestuursrechts dient bij de uitvoering van de taken
het beleid zoals verwoord in de met de overige bevoegde gezagen tot stand gekomen nota
Gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid (BOBELIII) in acht te worden genomen dan wel een
eventueel in de loop van de programmaperiode tot stand te brengen aangepaste of nieuw
beleidsdocument;
3.2. op grond van artikel 10.16, lid 2 Algemene wet bestuursrecht dient de gemeente van alle
genomen besluiten afschriften aan ons toe te zenden;
3.3. jaarlijks dient de gemeente in het kader van het landelijke monitoringsprogramma van VROM voor
10 januari in overeenstemming met een landelijk vastgestelde format aan Gedeputeerde Staten te
rapporteren over de voortgang van de bodemsanering. De gemeente dient verder mee te werken
aan de totstandkoming van het jaarverslag Bodemsanering dat als toelichting op de digitale
rapportage dient.
4.
Dit besluit geldt voor de komende Wbb-programmaperiode in casu van 1 januari 2010 tot en met 31
december 2014. De intentie wordt uitgesproken om de delegatie na die datum te continueren doch
effectuering van die intentie is afhankelijk van de discussie die in de lopende programmaperiode zal
worden gevoerd over de uitvoering van de binnen de delegatie vallende taken en bevoegdheden en de
vergoeding vanuit het Rijk voor de bij die taken behorende apparaatlasten.
5.
Een eventuele intrekking van het delegatiebesluit kan slechts plaatshebben na overleg met het college
van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft. Intrekking heeft tot gevolg dat ons college de
gedelegeerde bevoegdheden uitoefent vanaf de datum waarop het intrekkingbesluit ingaat. Aanvragen
om beschikking die op het moment van het in werking van de eventuele intrekking van het
delegatiebesluit bij de gemeente in behandeling zijn, worden direct overgedragen aan de provincie en
worden door ons als oorspronkelijk bevoegd gezag afgedaan;
6.
ten behoeve van alle over te dragen taken en bevoegdheden voor de periode 2010 – 2014 wordt aan
de gemeente Delft een vergoeding van € 107.478 per jaar = € 537.390 voor de gehele periode
verstrekt;
7.
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010 en geldt tot en met 31 december 2014;
8.
Dit besluit wordt aangehaald als Delegatiebesluit saneringsregeling Wet bodembescherming
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delft
2010-2014.
Download