Voorbeeldexamen 5

advertisement
1. Parsons’ AGIL-schema toe op het domein van de economie
A = aanpassing aan de omgeving
G = doelen bepalen + middelen mobiliseren
I = integratie van diverse elementen/actoren
L = latent patroonbehoud via cultuur (waarden en normen, symbolen)
Voorbeeld: A via vraag- en aanbodmechanisme, G via managers in bedrijven en
regering/parlement dat economisch relevante beslissingen neemt, I via
marktcoördinatie/prijzen, en L via regels, in het bijzonder rechtsregels, die naar
achterliggende waarden als winst en efficiëntie verwijzen.
2. Op welke kernpunten herziet de Kritische Theorie van Horkheimer & Adorno de basisideeën
van Marx?



Basisinfo: Marx = primaat economische, KT = ook kijken naar culturele uitbuiting +
terwijl Marx als ‘goed Hegeliaan’ ervan overtuigd is dat het kapitalisme zal instorten,
ziet KT vooral een geïntegreerde arbeidersklasse
Notie cultuurindustrie als commodificatie van cultuur + omvorming van de
klassenmaatschappij in een samenleving gebaseerd op onderscheid elite/massa
Weber/doelrationalisatie/dialectiek van de Verlichting en hoe cultuurindustrie dit
illustreert.
3. Max Weber’s visie op politiek kan een quasi-dictatuur door één persoon legitimeren


Situering aan de hand van de noties van gezindheids- vs.
verantwoordelijkheidsethiek c.q. waarden/doelrationaliteit + onvermijdelijkheid van
toenemende doelrationaliteit in politieke sfeer = bureaucratisering als ‘lot van de
(politieke) moderniteit’
Genuanceerde situering van Webers idee van de charismatische
leiderschapsdemocratie = populistisch georiënteerd, staande ‘boven de partij’,…
maar met in acht nemen van democratische spelregels (zie verwijzing naar
Amerikaanse presidentiële regiem).
4. Gelijkenissen en verschillen tussen Foucaults noties van biomacht en bestuurlijkheid



Omschrijven + situeren van beide begrippen als vormen van positieve
machtsuitoefening binnen de moderniteit.
Gelijkenissen en verschillen (inz. primair lichaamsgerichte vs. bredere vormen van
zelfsturing).
Voorbeeld
5. Fenomeen onderwijs vanuit Luhmanns systeemtheoretische visie

Strikt maatschappelijke situering van het onderwijssysteem: specifieke manifeste
functie van gespecialiseerde kennisoverdracht, latente functie van
klassenreproductie / structurele koppelingen met andere systemen als politiek /

naast maatschappelijke functie ook prestaties aan andere subsystemen als economie
(geschoolde werkkrachten) + zelfreflectie (pedagogiek, onderwijskunde) / eigen
sociale posities aan de hand van het onderscheid publiek (studenten) vs.
beroepsrollen (docenten e.a.)
Situering in termen van systeemtheorie sensu stricto: onderscheid interactie,
organisatie, functiesysteem / als autonoom systeem getuigt de communicatie binnen
het onderwijs van zelfreferentialiteit en operatieve geslotenheid via een eigen,
kenmerkende code of binaire tweedeling en bijhorende programma’s (mogelijke
voorbeelden: wel/geen kennisoverdracht, met wel/niet geslaagd als
programmatische concretisering) / mogelijkheid ook om gevalideerde kennis,
eventueel ook diploma’s als communicatief succesmedium te typeren
6. Parsons’ AGIL-schema op het fenomeen onderwijs
Heel in het algemeen heeft een systeem, volgens Parsons, een aantal gemeenschappelijke
basiskenmerken: een wederzijdse afhankelijkheid tussen de elementen, een tendens naar
orde en een tendens naar zelfbehoud via grensbehoud.
Parsons definieert voor elk handelingssysteem vier basisnoden of functionele vereisten: het
AGIL- schema: Adaption aan de omgeving, Goal stellen en middelen mobiliseren, Integration
van systeemelementen en Latent pattern maintenance van motivatiestructurerend waarden
en normen via institutionalisering. Voorbeeld: De conformistische (A. conformisme =
aanpassen aan omgeving) persoon in de studentenpositie wordt in zijn handelen – slagen
voor een herexamen dit keer (G. doel) – gemotiveerd door de behoefte een behoorlijk
onderwijskapitaal te verkrijgen: met zo’n sociaal gecertificeerd kenniscertificaat maakt hij
meer kans op een job (I. integratie in maatschappij). De achter de studentenpositie liggende
geïnstitutionaliseerde waarde, die hem ertoe drijft opnieuw eerlijk z’n cursus te blokken, is
eerlijkheid (L. onderhouden norm van eerlijkheid) – in het andere geval had hij kunnen
kiezen allerlei samenvattingen up te loaden naar z’n palmtop, die tijdens het examen
onopvallend in de broek van onze student was blijven zitten (G. middelen).
7. Verschil tussen de begrippen ‘disciplinering’ (Foucault) en ‘civilisatie’ (Elias)



Definitie van disciplinering en civilisatie
Gelijkenis = samenhang tussen stijgende zelfcontrole en de moderniteit
Verschil: bij Foucault draait het om externe dwang door instituties zoals scholen
en gevangenissen, bij Elias eerder om zelfdwang + civilisatie hangt af van bepaalde
figuratie terwijl disciplinering samenhangt met een soort macht
8. Foucault vs Rose

Besturen zetten subjecten aan tot een bepaalde omgang met zichzelf = een zekere
zelfdwang
 Het is pas bij Rose dat je jezelf als onderneming moet zien en dus aan zelfdwang
moet doen. Bij Foucault is het toch eerder een rationeel subtiel sturen van de
bevolking
 Foucault: zelfdwang wordt afgedwongen (dus van hogerop)
9. Veranderende sociale afhankelijkheden zorgen voor een veranderende persoonlijkheid


10.
Dat is Elias en zijn geschiedenis van figuraties
Waar grotere/densere afhankelijkheden zorgen voor meer zelfdwang
Notie van politiek





Luhmann zijn functionalistische visie en wat Parsons ook zei over politiek
Bij Parsons zagen we de opdeling van politiek volgens AGIL en bij Luhmann nadruk
leggen dat politiek maar een van de zovele functiesystemen is, niet de cockpit van
de maatschappij + prestaties, functie en zelfreflectie van politiek + het
succesmedium en code
Parsons: verschil tussen politiek en het politieke
Habermas, Weber en populisme: gaat over democratie (en niet politiek in ruime
zin)
Onderscheid van Weber tussen gezindheids- en verantwoordelijkheidsethiek:
stelde dat ALLE politiek bestaat tussen die 2 vormen van politiek
Concentreren op Luhmann en Parsons omdat die geen inhoudelijke invulling geven aan
politiek. Terwijl Habermas, Canovan, ... uitgaan van specifieke vorm van politiek nl.
democratie
11. ‘De regering heeft zonet beslist om de BTW voor de horeca te verlagen’
vanuit Luhmanns visie op sociale systemen en politiek
Academische kritiek op populisme werkt vaak vanuit een normatief democratiebegrip en
daarom gaan wij de functie van politiek (voorbereiden, voortbrengen en implementeren
collectief bindende beslissingen) als startpunt nemen, los van een concreet regime.
Vereist voor het nemen van beslissingen is macht: het symbolisch gegeneraliseerd
succesmedium van het politieke systeem dat een structureer verschil tussen regeerders
en geregeerden voortbrengt. De regering heeft een besluit genomen.
In een moderne maatschappij is die functie geïnstitutionaliseerd tot een autonoom
politiek systeem, dat binnen een moderne democratie structureel gekoppeld is aan het
recht: politiek is constitutief gebonden aan en moet uitmonden in rechtsregels.
Op die manier is het politieke systeem zelfreferentieel: beslissingen verwijzen naar eerdere
of verwachte beslissingen.
Intern is het politieke systeem drievoudig gedifferentieerd, enkel de eerste is van belang hier
(1)
Politiek als het aanleveren van aanleidingen voor beslissingen door stakeholders:
“mogelijke beslissingen” worden gekanaliseerd (agendasetting). Dit gebeurt principieel via
verkiezingen. Partijen aggregeren diverse eisen (equivalentielogica), wat een reductie van
de complexiteit van mogelijke beslissingen via politieke programma’s betekent,
gelegitimeerd door electoraat. Hieruit volgt de tweeledige functie van politiek:
complexiteitsreductie en het bezorgen van legitimiteit.
Belangengroepen in kwestie: Horeca Vlaanderen (werkgeversorganisatie), vakbonden
(werknemersorganisatie).
Onderbetaling, die slecht is voor werknemers in horeca nu is het gevolg van
te hoge BTW, wordt geargumenteerd.
Download