Vergelijk Parsons met Weber: Weberiaanse invloeden in Parsons’ eerdere vorming van een handelingstheorie: > handelingstheorie: benadrukt rol van bewustzijn + ziet individuen als (deels) autonome mensen die binnen bepaalde gegeven omstandigheden op een (doel)gerichte manier handelen, zich oriënterend op bepaalde standaarden of principes > algemene handelingstheorie is bij Parsons gebaseerd op combinatie van: > voluntarisme (= keuzevrijheid) > culturalisme (= motiverende rol van waarden en normen) De eerder tot het Weberiaanse onderzoeksdomein behorende interactie van individuele handelingen staat echter niet op zich: > een knopennetwerk => een systeem onstaat – een emergentie obv elementaire relaties. 4 handelingstypen die Parsons daarbij onderscheidt wijken dan weer deels af van Weber: > P’s instrumentele handelen lijkt minder op Webers doelrationele handelen > Meer op diens waarderationele handelen Echter: Parsons eerder in Durkheimiaanse sociologische traditie: > benadrukt autonomie van het sociale > mentalistisch cultuurbegrip > vertrekt vanuit sociale ordevraag Het afwijkende antw op de sociale ordevraag bestaat eruit dat cruciaal voor de ordening van sociale systemen de koppeling van cultuur (waarden, normen => rolverwachtingen) en persoonlijkheid is. > Socialisatie is van doorslaggevend belang + sociale controle > <-> Durkheim: die achtte gedeelde opvatting noodzakelijk voor S.O. > P = veel meer nadruk op individuele > latere P: sterkere nadruk op ordenende rol van geïnternaliseerde waarden, normen en rollen = verdere relativering van keuzevrijheid Vergelijk Parsons (structureel functionalist) en Luhmann (systeemtheoreticus) P & L bevonden zich in Durkheimiaanse lijn: benadrukken autonomie van het sociale. P: volgt mentalistisch cultuurbegrip (geinstitutionaliseerde normen en waardecultuur die in systemen doorwerken als verwachtingen via socialisatie) <-> L: kent vrijheidsgraden toe aan psychische en sociale systemen. Tegen idee van cultuur als sterke dominante controle-instantie met sociale structuren (verwachtingen) als algemene aanwijzers voor communicatie). 1. Uitgangspunten > P: Hoe is sociale orde mogelijk? > This integration of a set of common value patterns with the internalized need-disposition structure of the consistuent personalities is the core phenomenon of the dynamics of social systems. > L: complexiteitsreductie = selecte relaties => besef contingentie maakt zinvol => orde. > in communicatie: verwachtingen en verwachtingsverwachtingen) 2. Systeemnotie > P: samengesteld geheel van onderling gerelateerde elementen zoals handelingen (sociaal systeem), waarden en normen (cultureel systeem) of behoeftedisposities (persoonlijkheidssysteem). > L: 1) complexiteitsreductie van elementen in specifiek geselecteerde (contingente) relaties 2) een herhaalde basisoperatie die resulteert in eigen aanmaak of productie van basiselement = zelfproductie of autopoiesis. 3. Sociaal systeem > P: positie + verwachting = rol => handeling > L: een communicatieproces van elkaar opvolgende elementen > getemporaliseerde complexiteitsreductie = selectie van thema’s en bijdragen => autopoiesis van communicatie + zelfbeschrijving of interpretatie hiervan in termen van handelingen 4. Systeembehoud > P: zelfbehoud via grensbehoud: controle omgeving en interne coördinatie > L: omgevingsopenheid dankzij operationele geslotenheid systemen tov elkaar (= systeemdifferentiatie), verwijzen zonder uitwisselingsrelaties (zelfreferentialiteit) > structurele koppeling: taal doet de gedachten dansen 5. Functionele differentiatie > P: functionele basisvereisten (AGIL) => 4 systemen in dubbele hierarchie (input & output) > L: 4 soorten systemen en functionele differentiatie maatschappij, daarbinnen segmentair gedifferentieerd => autonome systemen 6. De mens: > P: mens = optelsom gedrag- persoon – sociale – cultuur > L: weggesystematiseerd, maar in het sociaal systeem aanwezig als de actor aan wie we communicatie toeschrijven, participeert slechts doch noodzakelijk aan waarnemingsoperaties, maakt structurele koppeling sociaal-psychisch systeem primair via taal. 7. Structuur > P: nadruk op systeembehoudende processen zoals motivering en sanctiemiddelen, wat voortkomt uit een eerder functionalistische benadering van structurering / ordening. > L: structuur = complexiteitsreductie, inperking aantal zinvolle aansluitingsmogelijkheden. 8. De maatschappij > P: 1) het vertrouwenssysteem als cultuur op maatschappelijk niveau (betekenisgeving + normen en waarden) vs 2) de gemeenschap als socialiteit, wat mtsplk integratie of solidariteit moet verzekeren > L: het geheel van communicaties dat functioneel gedifferentieerd wordt naar verschillende maatschappelijke subsystemen 9. Politiek > P: binnen pol systeem gebeurt adaptie aan de omgeving dmv de administratie, terwijl het doel gesteld wordt door de uitvoerende macht nadat de integratie in de vorm van articulatie van de belangen door partijpolitieke leiders is gebeurd. > volgens latent patroononderhoud zoals het door het legislatiefjuridisch apparaat gekadert wordt (GW = kern, legitimeert doel) >L: In moderne mtsp is die functie geinstitutionaliseerd tot autonoom pol systeem dat binnen moderne democr structureel gekoppeld is aan het recht. > pol is constitutief gebonden aan en moet uitmonden in rechtsregels > pol als functiesysteem dat getrechterd wordt door binaire code macht/onmacht > macht is geprefereerde binaire pool, communicatieve succesmedium. Obv macht = beslissingen gecommuniceerd die de zelfref, comm basisoperaties zijn vh pol systeem. > hoe concreet uitmaken of uitspraak comm succesvol is in machtscontext? => programma’s die specifieke machtscriteria vastleggen => pol prog, verkiezingen, … > binaire codes waarborgen operatieve geslotenheid, maar programmas zijn herzienbaar en garanderen daarom zowel openheid als interne variatie. Vergelijk Weber vs Luhmann qua differentiatie Weber: > gescheiden sociale levensordeningen (doelrationaliteit) vs culturele waardesferen (waarderationaliteit > geen absolute scheiding: binnen waardesfeer processen van doelratio Luhmann: … Vergelijk Luhmann met Habermas: communicatie Luhmann en Habermas vertrekken vanuit dezelfde vraag: hoe is geordend handelen/communiceren mogelijk? Sterk verschillend antwoord! Habermas: > vertrekt van sociale ordevraag: hoe is handelingscoordinatie tussen individuen mogelijk? > 1) via strategisch handelen, dat doelgericht is op empirische prikkels als macht of geld > 2) via communicatief handelen, dat via talige communicatie tot consensus tracht te komen over een situatie en de vereiste coordinatie. Dus niet gericht op eigenbelang/verstandhouding, maar op wederzijds begrip georienteerd. Luhmann: > complexiteitsreductie moet gebeuren = structurering/inperking van aantal zinvolle aansluitingsmogelijkheden > sociale structuren gevormd door verwachtingen en verwachtingsverwachtingen, die vastgehaakt zijn aan thema’s, positief en/of personen. In onze comm= verwachtingen niet altijd ingelost => verwachting cognitief of normatief? > Cognitief = verwachting herformuleren > normatief = vasthouden aan de verwachting Gemeenschappelijk punt sociale ordevraag: > Zowel L als H onderstrepen de wederkerigheid van communicatie: > L: geeft aan dat er verwachtingsverwachtingen zijn > H: gericht op wederzijds begrip Verschil: wat ze als onderwerp van orde beschouwen: > H: = individuen waarvan de handelingen gecoordineerd worden > L: = alleen communicatie op zich geordend, pas secundair komen er actoren aan te pas en dan ngo enkel en alleen via communicatoren Habermas’ communicatief handelen: > impliciet uitwisselen van geldigheidsaanspraken die betrekking hebben op de objectieve wereld, sociale wereld en subjectieve wereld. = contrast met Luhmanns visie op communicatie: > een communicatieve operatie is slechts communicatie in de context van andere operaties in die aard, die reeds als comm geidentificeerd werden, waarbij elke aansluitende comm een impliciete confirmatie is die zelf om identificatie vraagt/ > Luhmanns comm hebben enkel en alleen betrekking op zichzelf => zelfreferentialiteit, de rest is omgeving. > Analyse van comm brengt L ertoe om comm te zien als synthese van 3 contingente selecties: 1) informatie (inhoud) 2) mededeling (vorm) 3) begrijpen (interpretatie) > geen sprake van uitwisselingsrelaties met omgeving Argumenten bij Habermas: communicatieve rationaliteit (= verbetering die hij maakte op Webers rationalisatietheorie) maakt dat claims expliciet ingelost moeten worden dmv argumenten. Argumenten bij Luhmann: slechts bepaalde, contingente vorm van mededelen. Uitzicht maatschappij bij Luhmann: primair functioneel gedifferentieerde maatschappij in verschillende subsystemen. Uitzicht maatschappij bij Habermas: culturele rationalisatie verzelfstandigt drie culturele sferen (leefwerled) tot subsystemen + doelrationalisatie had eigen subsystemen tot gevolg (systeem) Gemeenschappelijk hierin: het differentieren tot subsystemen, maar oorzaak (functiespecifiek VS culturele/doelrationalisatie) is verschillend Onderlinge afhankelijkheid van subsystemen bij Habermas: ontkoppeling systeem en leefwereld => gevaar van kolonisatie van die leefwereld door doelrationele subsystemen > interferen in een communicatief handelen/rat door een strategische (= calculerende) houding te bevorderen Onderlinge afh “ “ bij Luhmann: onderlinge afhankelijkheden van subsystemen vinden alleen uiting als thematisering binnen functiesysteemgebonden communicatie. Vergelijk Weber en Habermas 1. Doelrationaliteit: > W: middelen optimaliseren in functie spec doel (efficientie) waarbij kosten-baten analyse wordt gemaakt > Adorno: onderschrijft in kapitalisme kritiek: kapitalisme = doelrationele winst + doelrationele manipulatie vd massa via cultuurindustrie > H: gaat in tegen leermeester Adorno: moderniteit = doelrationalisatie + communicatieve rationalisatie met verzetspotentieel + geen orientatie eigenbelang maar wederzijds begrip 2. Uitgangspunt: > W: sociaal handelen vanuit motivatie => begrijpen + verklaren: betekenis zoeken > H: sociale-orde vraag => handelingscoordinatie: strategisch of communicatief handelen 3. Habermas’ correctie op Webers’ opdeling: > W: waarde vs doelrationaliteit en publiek vs privé > H: doel/strategisch en communicatief handelen en systemen vs leefwereld Vergelijk Habermas systeemnotie met die van een systeemtheoreticus. > H: het proces van doelrationalisatie is door doelrationeel/strategisch handelen via macht en geld als stuurmedia vereenzelvigd binnen respectievelijk het politieke en economische systeem. >Parsons: een samengesteld geheel van onderling gerelateerde elementen, zoals handelingen (sociaal systeem), waarden en normen (cultureel systeem) of behoeftedisposities (persheidssysteem) => veel breder, alles gesystematiseerd, zelfs de mens > Luhmann: 1) complexiteitsreductie van elementen in specifiek geselecteerde contingente relaties 2) herhaalde basisoperatie die resulteert in autopoiesis Vergelijk Elias: A. Met Foucault > Elias: werkte idee van grotere zelfdwang / drift en affectcontrole uit in zijn beschavingstheorie > Foucault: disciplinering komt terug in zijn theorie van biomacht in gouvernementalité: doelrationele regulering van het leven Civilisatie vs disciplinering: > E: civilisatie = distinctiestrijd omwille van figuratie: afhankelijkheid (= selbstzwang) > F: Eerste basisvorm van biomacht is disciplinering / dressuur: productie van volgzame, dociele lichamen. > = 2x drift- en affectcontrole, maar andere vorm van dwang. Beschavingsoffensieven vs documentatie > E: beschavingsoffensieven door burgerij > F: iedereen wordt gedocumenteerd B. Met Luhmann Het kenbare geschapene vs het gethematiseerde. C. Wat betekent Habermas’ correctie op Weber voor Elias’ waarderationele verhaal? > Elias: wat resulteerde in een ijzeren kooi van het kapitalisme als dwingende economische en doelrationele orde, los van ethische motivatie => toenemende zelfbeheersing binnen dagelijkse wereld. > Habermas: kolonisering van de leefwereld door het systeem D. Met Marx >E: motor = distinctieverschil => concurrentiestrijd >M: motor = sociaal conflict tussen klassen E. Met Weber > E: civilisatie los van waarde “samenleving”, gevolg moderne tendensen. > W: economisch kapitalisme als doelratio => onbedoeld gevolg protestantse ethiek Marx vs Hegel vs Lukacs 1. Visie op historische mensheidsontwikkeling > M & H: historische ontwikkeling naar collectieve vrijheid = einde geschiedenis, met conflict (dialectische dialoog) als motor > H: idealistisch begrip van mensheid: ontwikkeling geest doorheen these- antithese – synthese > M: materialistisch begrip van essentie mensheid: creatieve en expressieve praxis (wereld- en zelfveranderend + natuuronafhankelijkheid en vrije tijd mogelijk), maar negatief effect arbeidsdeling: > 3x vervreemding => motor = klassenstrijd => sociaal conflict tussen groepen met verschillende economische belangen. > L: maatschappij als sociale totaliteit > verschil M: - onder/bovenbouw => relaties deel-geheel - verbreedt reïficatie: verhulde menselijke arbeid als veronderstelde inherente waarde => verdingelijkt bewustzijn + uitdrukking van behandeling mensen als dingen (~ doelrationaliteit Weber) > gelijkenis Hegel: - mtsp als sociale totaliteit - contra dualiteit tussen subject en object: mens als maker vd samenleving die door de samenleving gemaakt wordt > verschil Hegel: - niet filosoof, maar arbeidersklasse is universele subject => drager van universeel belang 2. Functionalistische Marx vs functionele differentiatie > M: > eco macht medeafhankelijk van opvoeding/leiding, gezondheid, motivatie, … arbeiders > ideologie ifv belangen particuliere groep => legitimatie > functionele differentiatie Vergelijking sociale orde > PARSONS: > cruciaal: koppeling van cultuur (waarden, normen, rolverwachtingen) en persoonlijkheid. > daarom: socialisatie van doorslaggevend belang, aangevuld met soc controle. > zo: ontstaan beeld van Parsons de conservatief => merkt echter ook regelmatig de noodzaak van voldoende rolkansen op om de geeigende sociale plaats te vinden + nood van handelingsvariatie en zelfs beetje deviantie op (tegen verstarring) > LUHMANN: > hoe is geordende samenleving mogelijk? > er moet complexiteitsreductie gebeuren => structurering / inperking van het aantal zinvolle aansluitingsmogelijkheden. > soc structuren = gevormd door verwachtingen en verwachtingsverwachtingen die vastgehaakt zijn aan thema’s, posities en/of personen. > verwachtingen echter niet altijd ingelost => cognitief / normatief > HABERMAS: > hoe is handelingscoordinatie tussen individuen mogelijk? > 1) strategisch handelen > 2) communicatief handelen > gericht op wederzijds begrip > ELIAS: > De vele, duurzame, sterke afhankelijkheden en de daarmee samenhangende hoofse concurrentie = aanleiding tot rekening houden met anderen + daarin geimpliceerde zichzelf in toom houden > = hoofse rationaliteit > motor: distinctieverschil => concurrentiestrijd etc > Foucault: > biomacht: macht over het leven, zowel indiv als coll lichamen, met oogmerk de erin vervatte krachten en mogelijkheden zo optimaal mogelijk te benutten > plaats in 18e C context: sterke bevolkingsgroei die om ordening smeekt in combinatie met kapitalisme. > samen: dit zorgt voor nood aan efficient lichaamsbeheer in organisaties en totale maatschappij. > effect disciplinering: extern opgelegde zelfbeheersing: onderdrukken allerlei neigingen en doelrationalisatie van machtsuitoefening > Marx: > In hoeverre kan je sociale orde wel of niet begrijpen vanuit individuele handelingen? In welke mate is een humanistische sociale wet mogelijk? > Mensen als primair lid van een belangengroep te zien => sociale orde wordt kwestie van macht > uitgangspunt mtspvisie: ieder sociaal conflict wortelt in sociale groepen met verschillende economische belangen => materialistische visie op geschiedenis en maatschappij. > relatie van conflict: pro/con uitbuiting. > benadrukking van het niet op zichzelfstaan van economie, maar de veranderbare sociale relaties dmv klassenstrijd (= collectief, sociaal). > alle geschiedenis tot nu toe = geschiedenis van klassenstrijd > Lukacs: > 1e basisidee: geinspireerd op Hegel: maatschappij als sociale totaliteit: een geheel dat alles wat daarbinnen gebeurt (in)direct bepaalt via bemiddelende relaties. Zowel subject als object dragen de stempel ervan. Onzichtbare totaliteit = kapitalisme. Vergelijking Cultuur > Parsons: > 4 functionele vereisten = 4 systemen verbonden: - Cultureel systeem van betekenisgeving + motiverende waarden en normen! > sturende rol vh culturele systeem = zowel binnen persoonlijkheidssysteem (socialisatie) als het sociale systeem (normen/waarden qua interactie: rolverwachtingen) => vindt dankzij betekenisdragende symbolen ook uiting en samenhang in patronen. > van daar weer driedeling: 1) cognitieve (ideeen) 2) expressieve (emoties, hechtingen) 3) waardegeladen (morele) symbolen > Weber > interpretatief cultuurbegrip: betekenisgeving die put uit algemene culturele kaders > Habermas > culturele rationalisatie zet zich door: er ontstaan 3 aparte culturele sferen die elk gespecialiseerd zijn in de kritische bewerking van 1 vd geldigheidsclaims > Domeinen zijn verzelfstandigd tot expertculturen / culturele subsystemen: > 1) wetenschap en techniek (waarheid) > 2) recht en moraal (normatieve juistheid) > 3) moderne kunst (authenticiteit: oprechte zelfexpressie) > gevolg: verliezen overzicht en inzicht binnen de leefwereld => gefragmenteerd alledaags bewustzijn. > Elias > figuratie van afhankelijkheden maakt drift- en affectcontrole nodig > zo het onderscheid hoge vs lage cultuur mogelijk gemaakt, in criteria van meer of minder directe en emotionele beleving > Foucault > is een bepaalde biopolitiek die gevoerd wordt een uiting van cultuur of is cultuur net een uiting van die biopolitiek? > Marx > De heersende ideëen zijn de ID vd heersende klasse => onderbouw moet zich tevens uiten id bovenbouw > dit zijn ideologische ID: systematische misrepresentaties van de werkelijkheid in legitimerende functie van de belangen ve particuliere groep => functionalistische denktrant > Lukacs: > gaat in tegen Marx’ metaforische bovenonderbouw > benadrukt sociale totaliteit: relaties tss elementen vh geheel > geisoleerde feiten kunnen geen inzicht leveren Vergelijking politiek > Parsons > Binnen politiek systeem gebeurt adaptie aan de omgeving dmv administratie. > doel wordt gesteld door uitvoerende macht nadat de integratie in de vorm van articulatie van de belangen door partijpolitieke leiders gebeurd is > Dit volgens latente patroononderhoud zoals het door het legislatiefjuridisch apparaat gekaderd wordt. > Luhmann > Functie pol geinstitutionaliseerd tot autonoom politiek systeem > dit is structureel gekoppeld aan het recht binnen een moderne demo > Functiesysteem dat getrechterd wordt door binaire code macht/onmacht > zie een eerdere vgl hierover > Foucault > verwerpt idee van staat als gecentraliseerde macht- en bestuurslocus > de staat kan niet alle machtsvormen controleren en is er zelfs afhankelijk van > Bestuurlijkheid: alle vormen van besturen samen > moderne staat: bestuurlijke staat, met verzorgingsstaat als hoogtepunt vh bestuurlijk worden vd staat, het incorporeren van praktijken en vormen van weten die los van de staat zijn ontstaan en ook altijd gericht zijn op een zekere vorm van zelfbestuur. > Marx > economische macht vd bezittende klasse = medeafhankelijk van de opvoeding/leiding arbeiders, motivatie, gezondheid, … > bezittende klasse heeft groter belang bij het inrichten van de mtsp en dient zich daarom tot de heersende klasse te ontwikkelen. - direct in een feodale mtsp - indirect in het burger-kapitalistisch samenleving (staatscontrole + denkklimaat) > Lukacz: > maatschappij als sociale totaliteit: een geheel dat alles wat daarbinnen gebeurt direct of indirect bepaalt via mediaties of bemiddelende relaties (= geinspireerd door Hegel)