Walter van Gerven. Een Europese Grondwet noodzakelijk, nuttig of overbodig? Ik wil de bovenstaande vragen dadelijk beantwoorden: een Europese Grondwet is niet noodzakelijk voor het voortbestaan van de Europese Unie; ze is evenwel nuttig en (derhalve) evenmin overbodig. Dit laatste wordt door de feiten bevestigd, met name door het precieze Mandaat dat op 21 en 22 juni 2007 door de Europese Raad van staatshoofden en regeringsleiders, onder Duits voorzitterschap, werd gegeven aan de Intergouvernementele Conferentie (IGC) – zeg maar de “constituante” van de Unie. Dit Mandaat bevat immers heel wat bepalingen die uit het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa werden gelicht; waaruit blijkt dat de grondwettelijke tekst niet overbodig is geweest. Ik kom daar straks op terug. In overeenstemming met de titel heeft mijn uiteenzetting drie onderdelen. Maar eerst enkele preliminaire gegevens. 1. Preliminaire gegevens. De Grondwet voor Europa is gesteund op een Verdrag tussen de toen 25 lidstaten dat door alle staatshoofden of regeringsleiders op de IGC bijeenkomst in Brussel op 18 juni 2004 werd goedgekeurd en, nadien, door veertien lidstaten (waaronder België) werd geratificeerd. Dit diende in elk land te gebeuren in overeenstemming met de eigen grondwettelijke bepalingen of gewoonten en, derhalve meestal door het (bevoegde) parlement. Einde mei/begin juni 2005 werd het Verdrag evenwel verworpen door de bevolking van twee landen, Frankrijk en Nederland, en dit in beide landen in een referendum dat nochtans niet verplicht was door de eigen nationale grondwet. Ingevolge dit onvoorziene evenement – het ging over twee stichtende landen - werd de ratificatieprocedure in de overblijvende landen stop gezet. Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa bestaat dus wel (nog) maar is nooit in werking getreden, aangezien alle lande het moesten goedkeuren. Bovendien zal het ophouden te bestaan eenmaal, en indien, het hiervoor genoemde Mandaat wordt uitgevoerd en het resultaat daarvan, het zogenaamde Hervormingsverdrag, geratificeerd wordt door de nu 27 lidstaten. In de loop van die van die ratificatieronde kunnen dus nog ongelukken gebeuren, zeker als in Frankrijk of Nederland zou worden beslist daaromtrent opnieuw een referendum te organiseren.1 Het voornoemde Mandaat geeft opdracht – eigenlijk precieze instructies - aan de IGC om de twee Europese basisverdragen te hervormen, dit zijn het Europese Unie (EU) Verdrag (het zogenaamde Verdrag van Maastricht) in werking getreden op 1 november 1993 en het Europese Gemeenschap (EG, vroeger EEG) Verdrag, in werking getreden op 1 januari 1958. De aan de IGC “gesuggereerde” wijzigingen aan beide verdragen staan opgesomd in een zogenaamd Hervormingsverdrag. Als gevolg van die wijzigingen zal het EU-Verdrag zijn naam bewaren en dus verder het Europese Unie Verdrag worden genoemd maar zal het EG-Verdrag worden herdoopt in Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.2 Ingevolge die wijzigingen zal nog slechts één rechtspersoon overblijven: de Europese Unie waarmee de Europese Gemeenschap fusioneert. Geen van beide verdragen zal een constitutioneel karakter hebben en geen van beide heeft voorrang op het andere. Het woord Grondwet wordt niet meer gebruikt en de EU symbolen, zoals vlag, hymne en devies, worden uit de tekst verbannen. 1 Op vrijdag 21 september heeft de regering Balkenende besloten geen referendum te houden na van de Raad van State een advies in die richting te hebben gekregen. Die beslissing moet evenwel nog door het Parlement worden goedgekeurd. De Franse president Sarkozy had reeds tijdens zijn verkiezingscampagne laten weten dat hij als president geen referendum zou laten houden als de grondwettelijke tekst zou worden afgeslankt: Bernard Bulcke in De Standaard van 22/23 september 2007. 2 Het lot van het derde bestaande Verdrag, het Euratom Verdrag waaraan enkele technische wijzigingen worden aangebracht, wordt geregeld in een Protocol gehecht aan het Hervormingsverdrag. 1 Van bij het in werking treden van beide “nieuwe” verdragen zal er geen Europese Grondwet meer zijn. 2. Een Europese Grondwet is niet (levens-) noodzakelijk. Een Europese Grondwet is een geschreven document waarin de grondregelen en - structuren van een land worden uiteengezet en dat, juridisch, hoger staat dan alle andere nationale wetteksten. Daaraan wordt in vele landen de hand gehouden door een Grondwettelijk Hof, ook in het onze (het Arbitragehof is onlangs ook bij naam een Grondwettelijk Hof geworden). Wijzigingen aan de Grondwet kunnen alleen gebeuren overeenkomstig een bijzondere in de Grondwet vastgelegde procedure en dienen te worden goedgekeurd door een bijzonder daartoe opgericht of daarvoor samengesteld orgaan (een constituante). Hoe belangrijk ook, een geschreven grondwet is evenwel niet levensnoodzakelijk voor het bestaan of voortbestaan van een land. Een schoolvoorbeeld is het Verenigd Koninkrijk dat geen geschreven grondwet heeft en dus evenmin een bijzondere procedure heeft tot wijziging van de grondwet en evenmin een Grondwettelijk hof. Toch functioneren landen zonder Grondwet daarom niet minder goed dan andere landen. Dit komt omdat zij een constitutioneel gewoonterecht hebben, “constitutionalisme” genoemd, dat deels bestaat uit basiswetten – in het V.K. vaak heel oude wetten3 maar evenzeer recente wetten zoals de Human Rights Act (1998) en de Devolution Acts (voor Schotland, Wales en Noord Ierland) – en deels uit parlementaire en andere usances, en uit rechtspraak van het Hoogste en andere Gerechtshoven. Die landen hebben dus geen netjes in een basistekst uitgeschreven grondwet maar hebben wel een, weliswaar ongeordend, geheel van deels geschreven deels ongeschreven constitutionele bronnen. En dit is ook de situatie waarin de Europese Unie zich bevindt. Ook de Unie heeft, bij gebreke aan een (in werking getreden) grondwettelijke tekst, een “constitutionalisme” dat een groot aantal basisverdragen, reglementen en usances van Europese instellingen, meer bepaaldelijk Parlement, Raad (van Ministers) en Commissie, omvat benevens een omvangrijke rechtspraak van de Europese hoven in Luxemburg met betrekking tot belangrijke vragen van constitutionele aard. Daaraan dient ook de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg te worden toegevoegd die weliswaar tot een andere supranationale orde behoort maar toch richtinggevend is voor de Unie en de lidstaten omdat zij beginselen bevat die door de Unie en de EU lidstaten als dusdanig worden erkend. Ook dit Europese “constitutionalisme” en het erin besloten besluitvormingsproces werken goed, zoals blijkt uit de gestadige vooruitgang van de Unie die nu en dan ook wel verlamd wordt door crisissen allerhande. Maar zoals wij dagelijks ervaren komt dat in de beste (!?) huishoudens voor, waaruit moge blijken dat een geschreven grondwet niet garant staat voor een soepele werking van de instellingen, wel integendeel. Vlak na de Franse en Nederlandse referenda heb ik, in een lang artikel, neergeschreven waarom de niet-totstandkoming van een Europese Grondwet geen ramp hoeft te zijn vanuit een oogpunt van democratische legitimiteit van de Unie.4 Met het oog daarop hanteerde ik vier legitimiteitstoetsen: (i) de politieke verantwoordelijkheid van de Executieve, de Commissie, vergeleken met de Regering in een parlementaire democratie, tegenover het parlement; (ii) het rechtsstatelijk gehalte van de Europese Unie, m.a.w., de gebondenheid van alle instellingen aan de rechtsregel (“rule of law”); (iii) de goede werking van het openbaar bestuur (“good governance”) waartoe ook de verwezenlijking valt van sociaalrechtelijke voorzieningen (“Sozialstaat”) mogen worden gerekend; en (iv) de aanwezigheid van een open bestuur en een goede werking van de burgerlijke samenleving, meer bepaaldelijk de politieke 3 4 Aldus in het V.K. de Magna Carta (1215), de Petition of Rights Act (1628), de Habeas Corpus Act (1679). De Europese Grondwet teruggefloten. Wat nu? in Rechtskundig Weekblad, 2005-06, 161-178. 2 partijen. Ik kwam tot de conclusie dat het Grondwettelijk Verdrag weliswaar enkele belangrijke wijzigingen inhield maar dat geen daarvan “grensverleggend” was. Wel, zo noteerde ik, hebben de referenda een ernstige geloofwaardigheidscrisis teweeg gebracht - en voornamelijk twijfel doen ontstaan aangaande de werking van een representatieve democratie. Bovendien is daaruit de noodzaak gebleken om op Europees niveau meer rekening te houden met de wensen van de bevolking. Wat het recente verleden betreft gold dit in het bijzonder wat betreft de uitbreiding met 12 lidstaten en wat de toekomst betreft, geldt dit voor de verdere uitbreiding naar ex-Joegoslavië en Turkije – waarbij telkens de bezorgdheid opduikt inzake werkgelegenheid, immigratie en veiligheid. 3. Een Europese Grondwet is nuttig. Het nadeel van “constititionalisme” is uiteraard dat de grondwettelijke basis van een staatsstructuur verspreid ligt over talrijke geschreven en ongeschreven bronnen. De verdienste van het Grondwettelijk Verdrag was dat het daarin verandering bracht omdat het de structuur, het besluitvormingsproces en het juridisch instrumentarium van de Unie op een meer coherente manier omschrijft dan nu het geval is. Maar ook daaraan zijn door de politieke realiteit limieten gesteld b.v. inzake de keuze op Europees niveau voor en hetzij (semi-) presidentieel hetzij parlementair regime, of inzake het uittekenen van een duidelijke confederale zoniet federale structuur (federalisme is een taboewoord voor de Britten). In dit verband rijst overigens de vraag of de Unie, naar het voorbeeld van de V.S., een staat aan het worden is. Dit vraagt een woordje uitleg. Mogelijke staatsvormen zijn unitarisme en federalisme met tussen de twee in confederalisme, d.i., een los verband van autonome staten. Vooral de eerste twee vormen hebben te maken met het begrip natiestaat (‘nation-state’) dat twee componenten heeft: een politiek component, staat, dat gesteund is op interne en externe soevereiniteit, en een demografisch component dat verwijst naar homogeniteit van de bevolking inzake etnie, cultuur en religie, taal en geplogenheden. Naarmate een van die elementen ontbreekt, in het bijzonder eenzelfde taal, verzwakt het natiestaat gehalte navenant. Samengesteld uit twee volkeren met een verschillende taal was België van bij de aanvang een zwakke ‘natiestaat’ – sedert 1993 een federale staat en nu wellicht een confederale staat in wording. Als gevolg van veelkleurige immigratie van groepen met een hogere fertiliteit dan de onze, zijn vrijwel alle EU landen thans geconfronteerd met een verminderde etnische, religieuze, culturele en taalkundige homogeniteit en een groeiend aantal allochtonen. Dit brengt mee dat het natiestaat-gehalte in al die landen sterk is afgenomen. De klemtoon wordt nu gelegd op democratische waarden, instellingen en procedures, regelen en gewoonten waarrond burgers van een staat zich in samenhorigheid kunnen verenigen ongeacht grote verschillen in afkomst of verleden. Wil die gemeenschap voldoende staatscohesie vertonen, is het nodig dat er tussen hen, autochtonen en allochtonen, een samenhorigheid ontstaat die mettertijd de humus gaat vormen van een moderne Westerse democratische burgerstaat (‘citizen-state’). Daar situeert zich, wat de Unie betreft het diepere belang van een Europese grondwet: zij geeft een duidelijke gestalte, op Europees niveau, aan gemeenschappelijke waarden en een geheel van democratische instellingen, besluitvormingsprocedures en symbolen (zoals vlag, devies, hymne, …) die ertoe kunnen bijdragen een “citizen-body-politic” te laten ontstaan die de eigen nationale “citizen-states” niet laat verdwijnen – evenmin als ze de eigen nationaliteit of identiteit opslorpt (zie artikel 17 EG) - maar er bovenop komt. Dit betekent evenwel niet dat EU een supra-staat zal/moet worden - wel een “body politic” of “polity” - zelfs geen burgerstaat, laat staan een natiestaat gelet op het grote aantal volkeren die steeds meer gevarieerd worden. Ook de Europese Grondwet wenst dit niet: zij beklemtoont nadrukkelijk dat de nationale identiteit en de fundamentele politieke en grondwettelijke structuren van de 3 lidstaten door de Unie moeten zouden worden geëerbiedigd (artikel I-5). De EU is overigens een Unie van Staten en Volkeren, m.a.w., een confederatie van autonome staten en volkeren.5 4. Een Europese Grondwet is niet overbodig. Aangezien de Grondwet nuttig is, is ze evenmin overbodig. Zoals reeds bij de aanvang gezegd, wordt dit door de feiten bewezen. Ingevolge het Hervormingsverdrag – als dit door alle landen wordt geratificeerd - zullen belangrijke stukken Grondwet worden overgenomen. Waaruit moge blijken dat de EU in wezen een processie van Echternach is: drie stappen voorwaarts, twee stappen terug, drie stappen voorwaarts, ezv. Zou het Portugese voorzitterschap dat duurt tot einde 2007, erin slagen het Hervormingsverdrag, eventueel bijgewerkt op bepaalde punten, door alle regeringen van de lidstaten voordien te laten goedkeuren – waardoor het Verdrag wel eens tot Verdrag van Lissabon zou kunnen worden herdoopt 6 - dan volgt nog de echte proef op de som: ratificatie door alle lidstaten. Ook als de Fransen en de Nederlandse regeringen en parlementen zouden afzien van het houden van een referendum7, dan nog kunnen referenda in andere landen (zoals het V.K, Ierland en Denemarken) nog een struikelblok vormen. Wordt die hinderpaal genomen, dan zal een geconsolideerde versie van het EU Verdrag en van het EG Verdrag, dan Werkingsverdrag van de Unie genoemd, ambtelijk, d.i. door juristen, worden vastgesteld en gepubliceerd. Omdat ik het niet beter kan zeggen laat ik nu verder een Europees grondwettelijk expert, Bruno de Witte, hoogleraar aan de Europese Universiteit in Florence (Fiesole) en alumnus van deze universiteit, aan het woord.8 Twee excerpten, eerst een over de ontmanteling van de grondwettelijke terminologie: “ De pro-Grondwet landen bleken bereid om de woorden ‘Grondwet’ en ‘grondwettelijk’ overboord te gooien indien zij in ruil hiervoor de substantie van het Grondwettelijk verdrag konden redden. Vervolgens werd er, met name vanuit Nederland, geëist dat ook alle parafernalia uit de verdragstekst zouden worden verwijderd. Ook dit geschiedde.” Dan een tweede en langer citaat over de door het Hervormingsverdrag aan het EU- en EG-Verdrag aangebrachte wijzigingen (supra): “ Deze wijzigingen komen in zeer ruime mate overeen met wat in het Grondwettelijk Verdrag staat … De uitsplitsing van de wijzigingen over de beide half-nieuwe verdragen is overigens merkwaardig… Een groot deel van Deel I, en ook het kleine Deel IV, komen in het EUVerdrag terecht… Daarentegen komen de bepalingen uit Deel I inzake bevoegdheidscategorieën en rechtshandelingen, alsook ‘de flexibiliteitsclausule’ (het huidige artikel 308), niet de minst belangrijke artikelen …, terecht … in het ‘Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie’ ”. Dit is zo omdat een meer logische uitsplitsing (alle belangrijke bepalingen in het EU Verdrag, de minder belangrijke in het Werkingsverdrag) “nog te ‘constitutioneel’ (was) en … daarom met name voor de Franse en Nederlandse regeringen onaantrekkelijk.”9 Allemaal knutselwerk zult u zeggen – en u hebt gelijk – maar zo zit een unie met nu al 27 landen die het met elkaar eens moeten zijn, in mekaar en, vreemd genoeg, het werkt, zoniet onmiddellijk dan vaak vele jaren later. 5 Daarover mijn boek The European Union. A Polity of States and Peoples, Stanford University Press en Hart Publishing Oxford, 2005, op pp. 36-41. 6 Bruno de Witte, “De deconstructie van het Constitutioneel Verdrag” in SEW, Tijdschrift voor Europees en economisch recht, 2007, 256-257. 7 Supra n. 1. 8 Overgenomen uit het hierboven geciteerde artikel. 9 Er is nog een andere nog een andere eigenaardigheid: Deel II van het Grondwettelijk Verdrag dat het Handvest van de Grondrechten van de Unie bevat wordt niet overgenomen in het EU Verdrag maar vervangen door een enkele bepaling waarin verwezen wordt naar de tekst van het op de IGC van Brussel in 2004 vastgestelde Handvest en waardoor dat Handvest juridisch verbindende waarde krijgt. 4