Tekst inleiding Syp Wynia bij Eerste Kamer-hoorzitting, 31 oktober 2005. Voorzitter, geachte Commissieleden. Ik dank u voor de uitnodiging om het een en ander te berde te brengen bij deze openbare hoorzitting. Ik zal maar met de deur in huis vallen. In Brussel, in Straatsburg en ook hier in Den Haag worden de hersenen gepijnigd over hoe de in Franse en Nederlandse referenda gestrande Europese Grondwet weer geheel of gedeeltelijk tot leven kan worden gewekt. Het is zonde van de tijd. Noch deze, noch enige andere Europese Grondwet zal er, denk ik, ooit komen. Al degenen die hopen op het steeds nauwer aanhalen van de Europese staatsrechtelijke banden kunnen maar beter accepteren dat ze het nog heel, heel lang moeten doen met de huidige Europese spelregels, die van het Verdrag van Nice. Is dat erg? Nee, dat is niet erg. ‘Nice’ staat in een kwade reuk omdat het vijf jaar geleden na vier etmalen ontluisterend touwtrekken tot stand kwam. Maar in de praktijk voldoet dat verdrag gewoon. Er zijn sinds anderhalf jaar 25 lidstaten en er is veel geweeklaag over het gebrek aan Europese eenheid, maar niet omdat ‘Nice’ niet zou voldoen. En de ‘verbetering’ van de ‘Grondwet’ bestond er vooral uit dat ieder land, ook een land als Nederland, met die Grondwet in de hand veel makkelijker overstemd kon worden. Dat werd vooruitgang gevonden. Nu hoeft dat niet erg te zijn, als burgers een nauwe Europese samenwerking zo belangrijk vindt, dat men voor lief neemt dat er besluiten worden genomen die tegen je belang in gaan. De Franse en de Nederlandse referenda illustreren echter dat burgers in dat opzicht ‘ho’ roepen. Fransen en Nederlanders kunnen anders oordelen over wat hun belangen zijn, maar dat ze de controle over hun belangen in de buurt willen houden – die opvatting blijken ze in meerderheid te delen. En daar staan ze in Europa allerminst alleen in. Er is veel geween te horen in de zin dat het allemaal een slag voor de vooruitgang is, maar dat is alleen zo als je de alsmaar nauwer samenwerkende en in elkaar integrerende landen van Europa onder centrale leiding als een doel op zich ziet. Dat streven heeft naar hedendaagse maatstaven een betrekkelijk smalle historische basis. Het ging om het voorkomen van weer een grote Europese oorlog met als constante dat de Fransen en Duitsers steeds tegenover elkaar stonden. De Duitsers pikten dat de Fransen zich bij die verzoenende integratie de rol van overwinnaar aanmaten, omdat ze zichzelf door het aantrekken van een Europees blazoen een nieuwe, ongevaarlijke identiteit konden aanmeten. Ondanks de onmiskenbare antiAmerikaanse ondertoon die de Fransen in het nieuwe samenwerkingsverband aanbrachten werkten de Amerikanen instemmend mee, want het West-Europese blok versterkte de weerstand tegen de Sovjets. Ondertussen ligt de Tweede Wereldoorlog zestig jaar achter ons en de Koude Oorlog ook al vijftien jaar. Veel landen van het Warschau-pact en zelfs een aantal Sovjet-republieken zijn al lid van de Europese Unie of anderen worden het. Turkije, dat op grond van Koude Oorlogsoverwegingen het vooruitzicht kreeg om mee te doen aan de Europese tafels bonkt nu, weer met Amerikaanse steun, op de deur en nu durven Europese leiders geen nee meer te zeggen. Tegelijkertijd is daar in de meeste landen van de Europese Unie geen meerderheid voor. Geen wonder dat dat terugslaat in de behoefte bij burgers om ook daarom nu maar eens nee te zeggen tegen een Grondwet, die gemakkelijk beschouwd kan worden als een vrijbrief voor de vorming van een Europese staat waar zij zich qua omvang en qua ambities niet in herkennen. Nu is het mooie van de Europese idealisten van de afgelopen halve eeuw dat zij heel goed doorhadden dat je een keuze moest maken: dan wel een klein groepje landen dat zich heel nauw aaneenbindt, dan wel een veel lossere samenwerking met een veel grotere groep landen, misschien wel over de grenzen van het Europese continent heen. Zij kozen, vanuit hun Europese integratiegeloof, steevast voor het eerste. De afgelopen vijftien jaar was het echter plotseling geen probleem meer om èn meer macht naar Europa te schuiven en tegelijkertijd dat Europa te laten uitdijen tot in het oude Russische rijk. Geen wonder dat het schip op enig moment zou stranden: de idealisten hadden het zelf al voorzien. We zullen nu, de één met spijt, de ander tot zijn opluchting, onder ogen moeten zien dat de Europese Unie al zo ver uitgedijd is en nog verder zal uitdijen, dat die grote club zijn eenheidsstreven moet bijstellen. Dat biedt een geweldige kans om nieuwe, veel haalbaarder en veel nastrevenswaardiger doelen te stellen. Ik kom nu op een aantal concrete vragen die uw commissie heeft geformuleerd. 1 Kunnen we in de Europese Unie zonder een constitutioneel verdrag? Ja, dat kunnen wij. Een Europa van meerdere snelheden – dat is er al en het aantal verschillen in snelheid zal met de omvang van de Europese Unie toenemen. Daarbij zal het niet altijd gaan om een coalition of the willing, maar vaak ook om een coalition of the powerful. De grootsten nemen in voorkomende gevallen het voortouw en zullen daarbij niet altijd de kleineren inspraak of deelname toestaan. Dat is voor een land als Nederland niet erg aantrekkelijk, maar wel een onontkoombaar gevolg van de uitbreidingen die we achter ons hebben en die er nog aan staan te komen. 2 De belangrijkste oorzaken van het nee heb ik zonet al kort aangestipt. Simpel samengevat komt het er op neer dat er altijd al een twijfelachtig draagvlak was voor verregaande Europese integratie, maar dat die in samenhang met een verregaande uitbreiding verder is verzwakt. Dat hebben de burgers in meerderheid duidelijk gemaakt, waarmee het Europees Utopia op zijn grenzen is gestoten. Mijns inziens moet er nu niet zozeer een vertaalslag naar de burgers worden gemaakt, maar moet nu de vertaalslag van de burgers naar de politiek worden gemaakt. 3 Jazeker is de positie van Nederland in de Europese Unie veranderd. Nederland is door de reeks uitbreidingen een kleine speler geworden. Tot op zekere hoogte hebben we te maken met machtsvorming bij drie tot zes en als Turkije er bij komt zeven grotere landen en de rest, dus ook Nederland, vormt in dat kader een soort Assemblée. De vergelijking met het 19e eeuwse concert der naties dringt zicht op en dat is voor een kleiner land geen vrolijk vooruitzicht. Tegelijkertijd heeft het referendum binnenslands een eind gemaakt aan een halve eeuw depolitisering van de Europese integratie. Er zal dus een grotere druk komen op het behartigen van de belangen van de Nederlandse burgers op het Europese toneel terwijl tegelijkertijd de mogelijkheden om die druk te verzilveren is verminderd en bij voortgaande uitbreidingen verder zal verminderen. In dat kader ontkomen we er niet aan, vermoed ik, om de minister-president meer dan tot dusver het geval is extra bevoegdheden te verschaffen, al was het maar om hem zo slagvaardiger te kunnen laten optreden binnen het netwerk van Europese regeringsleiders, dat wij formeel de Europese Raad noemen. En ja – we zullen ons niet alleen op de Frans-Duitse as moeten richten – voor zover we dat al deden – maar ook bondgenoten moeten zoeken in landen die pas lid zijn of landen die traditioneel niet zo uit zijn op verdieping van de integratie. 4 U vraagt naar een Europese brug tussen liberale markteconomie en sociale markteconomie. Mijns inziens hoeft die keuze helemaal niet gemaakt te worden, althans niet op het Europese vlak. Een land als Nederland moet niet alleen concurreren met de rest van de wereld, maar evenzeer met de buurlanden en de rest van Europa. Daartoe moet Nederland zelf moderniseren en dynamiseren met een groter arbeidsaanbod, een hogere arbeidsproductiviteit en dat alles gesteund door lagere fiscale, sociale en administratieve lasten. Het is in het Nederlands belang als Europa daarbij geen blok aan het been is door een overmaat aan belemmerende lasten en harmoniseringen. Europa moet zich beperken tot basale spelregels. En uiteindelijk zal de beste de toon zetten en zal het succesrijkste model doorwegen. 5 U vraagt wat we mogen verwachten van de Europese instellingen. In het algemeen mag, zou ik zeggen, van hen enige nederigheid worden verwacht. Het wekken van overspannen verwachtingen, zowel bij de vorming van een Europese staat als wat die staat vermag werkt averechts. Het Europees parlement moet inzien dat het niet het antwoord is op de niet-gestelde vraag van de Europese burgers naar Europese democratie. Democratie in Europa, als die al haalbaar is, zal voornamelijk via nationale lijnen verlopen. De Europese Commissie zal moeten inzien dat ze nooit een Europese regering zal worden en moet beseffen dat ze in de eerste plaats uitvoerders zijn van besluiten van de Europese Raad en de ministerraad. Ambtenaren dus, fonctionnaires. En ten tweede is de Europese Commissie natuurlijk in de eerste plaats marktmeester, beheerder van de Interne Markt. En nog meer dan eerder zal de Europese Raad, meer nog dan de ministerraden, de toon zetten, waarbij het vanuit Nederlands perspectief te hopen is dat een informele groep van grote landen niet alles in bilateraaltjes en trilateraaltjes voorkoken en de rest voor een fait accompli wordt geplaatst. Tenslotte. Het is maar het beste de nieuwe Europese realiteiten onder ogen te zien en er vervolgens vrolijk het beste van te maken. Het moet geen doel op zich meer zijn de spelregels voortdurend te veranderen. De Europese regels moeten beperkt blijven, helder zijn, en nageleefd worden en niet met voeten getreden, zoals bij het Stabiliteitspact en melkquota is gebeurd. Laten we, afgezien van wat tijdelijke hulpfondsen, ophouden belastinggeld via Brussel door Europa te laten reizen. Laten we niet de vooruitgang in de zin van voortdurend voortgaande integratie en Europese staatsvorming voorop stellen – dat is immers sowieso een gepasseerd station - maar de vooruitgang in vrijheid en welvaart van de burgers van de aangesloten landen als enige doelstelling aanhouden. En laten we de burgers van Frankrijk en Nederland danken dat ze de deur naar die vooruitgang hebben opengezet. Ik dank u wel.