Doelgericht een les voorbereiden - Platform Rotterdam Onderwijs

advertisement
Doelgericht een les
voorbereiden
Ad van der Logt
1
Leerdoel?
In het leerboek aardrijkskunde staat: De
bevolkingsdichtheid is het aantal mensen dat
gemiddeld per km2 woont.
 Docent A: Wat verstaan we onder
bevolkingsdichtheid?
 Docent B: Een land heeft een oppervlakte van
100.000 km2 en telt 4 miljoen inwoners. Hoeveel
bedraagt de bevolkingsdichtheid in dat land?
2
Leerdoelen LO’s
 Welke leerdoelen heb je geformuleerd?
 Wat moeten leerlingen kunnen en kennen
aan het einde van de les?
3
Soorten leerdoelen
 Cognitieve leerdoelen: docent zet die in om leerlingen informatie
te laten verwerken zodat ze feiten, begrippen, formules,
redeneringen, argumenten, definities, theorie visies en
conclusies kunnen formuleren . Cognitieve
verwerkingsactiviteiten leiden direct tot bepaalde leerresultaten
zoals kennis, begrip, inzicht en overzicht.
 Affectieve leerdoelen: gevoelens, interesses en attitudes die in
het onderwijs worden nagestreefd.
 Sociale leerdoelen: omgaan met de medemens. Bijvoorbeeld:
kunnen samenwerken, discussiëren.
 Motorische leerdoelen: beweging en bewegingspatronen.
Bijvoorbeeld: een gaatje kunnen boren met een elektrische
boor, kunnen volleyballen.
4
Cognitieve leerdoelen
 Relateren
 Structureren
 Analyseren
 Concretiseren
 Toepassen
 Memoriseren en herhalen
 Kritisch verwerken
 Selecteren
5
Affectieve leeractiviteiten
 Attribueren
 Motiveren
 Concentreren
 Zichzelf beoordelen
 Waarderen
 Inspannen
 Emoties opwekken
 Verwachten
6
Oefening leerdoelen benoemen
De leerling:
 Kan beschrijven hoe we aan gegevens kunnen komen over het
dagelijks leven van de mens in de prehistorie
 Is bereid zijn eigen doen en laten tijdens het uitvoeren van een
groepsopdracht aan kritiek van de deelnemende groepsleden te
onderwerpen
 Kan met een door hemzelf vervaardigde, schematische tekening
de werking van een fietspomp verduidelijken
 Is in staat een taart te garneren met slagroom en vruchtjes
 Kan de bereidheid opbrengen naar de opmerkingen van een
medeleerling te luisteren, al zijn deze opmerkingen in zijn ogen
weinig interessant
 Weet zich aan te passen aan onverwachte situaties
 Is in staat optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen toe te
passen op decimale getallen
 Kan tijdens een blokuur handvaardigheid een model maken van 7
de dwarsdoorsnede van een dijk
Terugkijken op eigen leerdoelen
 Welke conclusie trek je na de gegeven uitleg
en gemaakte oefening?
 Kun je je eigen leerdoelen nu benoemen?
8
OVUR
 Oriënteren

Voor de leerling aan de opdracht begint, moet hij wat
denkwerk verrichten. Hij gaat na wat hij precies moet
doen en hoe hij dat gaat aanpakken
 Voorbereiden

De leerling verkent of bepaalt de inhoud van de
opdracht/tekst en zoekt de juiste hulpmiddelen.
 Uitvoeren

De leerling maakt de taak met zijn oriëntatie en
voorbereiding in het achterhoofd.
 Reflecteren

Na de uitvoering is het opnieuw tijd om na te denken. De
leerling beoordeelt zowel het resultaat als zijn aanpak
van de opdracht.
9
Mijn OVUR
 Oriënteren: Vraag Aardrijkskundetoets
 Voorbereiden: Leerdoelen LO’s
inventariseren
 Uitvoeren: theorie over leerdoelen
overdragen + toetsvragen leerdoelen maken
 Reflecteren: terugkijken naar geformuleerde
leerdoelen LO’s
10
Ordeningsschema cognitieve
leerdoelen: de taxonomie van Bloom

Kennis: Een kennisvraag is er op gericht dat je bepaalde feitelijke informatie
kunt onthouden en het later kunt reproduceren

Inzicht: Over inzichtvragen moet je meestal even nadenken, je moet de
relevante leerstof onderkennen en het antwoord in eigen woorden weergeven.
Je moet de leerstof kunnen uitleggen.

Toepassing: Bij toepassingsvragen moet je de leerstof in een onbekende
situatie gebruiken om een probleem op te lossen.

Analyse: Bij analysevragen breek je de leerstof op en breng je de onderdelen
met elkaar in verband. Daarvoor moet je kritisch en diepgravend studeren.
Analysevragen zijn essentieel om kennis uit een leersituatie toe te kunnen
passen in de praktijk.

Synthese: Synthesevragen zijn er op gericht onderdelen samen te brengen tot
iets nieuws. Je moet creatief omgaan met kennis en inzichten. Bij
synthesevragen zijn zeer uiteenlopende antwoorden mogelijk.

Evaluatie: Een evaluatievraag is gericht op een beargumenteerd oordeel en
standpunt. Je beoordeelt een idee op zijn waarde, kiest uit verschillende
oplossingen voor een probleem, of je beoordeelt een kunstwerk. Je ontwikkelt
en verdedigt een opinie. De beantwoording van evaluatievragen is mede
gebaseerd op je persoonlijke overtuigingen.
11
Proefwerk aardrijkskunde
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Welk verband bestaat er tussen suburbanisatie en filevorming? S.v.p. uitgebreid
toelichten.
Mevrouw Bunt, meneer Goossens en meneer Krikke, allen woonachtig in het
westen van Noord-Brabant, besluiten voortaan niet meer met hun eigen auto
naar hun werk - het Comenius college te Capelle aan den IJssel - te gaan, maar
mee te rijden met hun collega Claessens. Met hoeveel auto's daalt het
verkeersaanbod in de ochtend- en avondspits op de A16 tussen de
Moerdijkbrug en Rotterdam v.v.? Licht je antwoord toe.
Wat verstaan we onder verstedelijking?
Los het fileprobleem op.
Wat is uitgaande van ons schoolgebouw (Lijstersingel), het dichtstbijzijnde
verschijnsel dat te maken heeft met ruimtelijke ordening? Leg uit.
Schrijf in je eigen woorden op hoe het komt dat het in de poolstreken veel
kouder is dan in de tropen.
In het grensvlak van de Euraziatische en Afrikaanse schol vinden zowel
gebergtevorming, vulkanisme als aardbevingen plaats.
a. Noem twee gebergten die hierbij ontstaan.
b. Noem een bij dit gebied behorende vulkaan.
c. Noem binnen dit gebied een aardbevingsgevoelige regio.
Ondanks de dekolonisatie is de westerse invloed in de voormalige kolonies heel
groot. Verklaar dat. Verwerk in je antwoord minstens drie argumenten.
12
Heldere Leerdoelen
Een helder leerdoel is meetbaar :
 je kunt … opnoemen
 je kunt … uitleggen in eigen woorden
 je kunt … correct nadoen
 je kunt zelf voorbeelden van … geven
 je kunt … maken (schema, grafiek, tekening, kaartje,
enz.)
 je kunt … met … vergelijken
 je kunt nagaan wat je al weet over…
 je kunt uitleggen hoe je deze woordjes geleerd hebt
13
De leerdoelen SMART
 Specifiek: Niet in vage termen, maar toegespitst op duidelijke
gedragingen.
 Meetbaar: Gebruik heldere maatstaven waaraan je kunt
afmeten of je het doel bereikt hebt.
 Alsof nu:
Formuleer de doelen alsof je ze al bereikt hebt.
 Realistisch: Het doel moet bereikbaar zijn binnen een
afzienbare tijd.
 Tijd: Geef de tijdsspanne aan waarbinnen het doel bereikt moet
zijn
14
Tien sleutelvragen bij het lesgeven
 Welke leerdoelen heb ik op het oog? Anders gezegd: met welke









leerstof doe ik een beroep op welke leerprocessen?
Welk begingedrag (voorkennis, vaardigheden en houdingen)
bezitten de leerlingen gelet op de beoogde leerdoelen?
Hoe differentieer ik? (Met andere woorden: hoe speel ik in op
verschillen bij leerlingen?)
Welke werkvormen en groeperingsvormen gebruik ik?
Welke leermiddelen zet ik in?
Welke didactische volgorde breng ik aan?
Hoe en wanneer bepaal ik de leerresultaten?
Hoe faseer ik de les wat de tijd betreft?
Hoe motiveer ik leerlingen zoveel mogelijk?
Hoe zorg ik voor een goede sfeer in de klas?
15
Didactische analyse (Van Gelder)

Wat moeten de leerlingen bereiken?  doelstellingen

Waar ga je beginnen?  beginsituatie


Hoe kan ik het onderwijs geven?  onderwijsleersituatie

Hoe dien ik de leerstof te kiezen en te ordenen?

Welke didactische werkvormen zijn daarbij dienstig?

Welke leeractiviteiten moet ik leerlingen laten uitvoeren?

Welke onderwijsleermiddelen dien ik te gebruiken?
Met welk resultaat heb ik mijn onderwijs gegeven? 
evaluatie
16
Download