Minister-president van de Vlaamse Regering Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid Nota aan deVlaamse Regering betreft: procesnota ruimtelijke economie Inleiding Het Vlaams Regeerakkoord Het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 stelt dat er een (kader)decreet ruimtelijke economie wordt goedgekeurd “om een coherent en samenhangend ruimtelijk-economisch beleid te voeren. Dit sectorale decreet zal onder meer de basis vormen voor de sectorale inbreng vanuit het beleidsdomein economie in de ruimtelijke planningsprocessen enerzijds, en voor de invulling van de bestemde bedrijventerreinen anderzijds.” Het Regeerakkoord stelt eveneens dat de bestemming van de bedrijventerreinen, inclusief de aanleg van de ijzeren voorraad een taak blijft voor de ruimtelijke planning. Het decreet ruimtelijke economie zal bijgevolg invulling geven aan een partnerschapsmodel tussen de beleidsdomeinen Economie en Ruimtelijke Ordening, waarbij de sector Economie een eigen visie ontwikkelt die wordt ingebracht in het ruimtelijke debat. In deze procesnota wordt uiteengezet waarover deze eigen visie van de sector Economie handelt, wat de rol is van de sector Economie en hoe die verder zal worden doorvertaald in instrumenten. Het idee om een (kader)decreet ruimtelijke economie te maken maar ook het idee van een partnerschapsmodel heeft een lange voorgeschiedenis. Deze voorgeschiedenis wordt geschetst in de bijlage 1. Naast de inhoudelijke beweegredenen zijn er ook in functie van het huidige instrumentarium juridisch-technische argumenten om een decreet te maken. Deze argumenten zijn weergegeven in de bijlage 2. Los van de vroegere beweegredenen zet het Regeerakkoord nu zelf de lijnen uit voor de inhoud van het (kader)decreet ruimtelijke economie. Conform het Regeerakkoord zal het kaderdecreet ruimtelijke economie onder meer de basis vormen voor: “een adequate monitoring van de vraag versus het aanbod van bedrijventerreinen op subregionaal niveau, en daarover een gepaste signaalfunctie vanuit de sector; de verkorting van de doorlooptijd tussen het moment van bestemming tot de feitelijke realisatie; 1 de verduurzaming van de bedrijventerreinen (vooral het verlengen van de ‘houdbaarheidsdatum’) door kwaliteitscriteria en instrumenten voor onder andere inrichting (zoals kavelgrootte, waterbeheer …), uitgifte (zoals toenemend gewicht voor concessie en erfpacht ten opzichte van verkoop …) en beheer (zoals het nazicht van de contractuele bepalingen, groen-en grijsonderhoud …); een substantiële stimulans, gekoppeld aan een uitgekiende beleidsstrategie om bedrijvencentra voor O&O en/of innovatieve activiteiten te ontwikkelen; de mogelijkheid voor steun bij herlokalisatie.” Met deze procesnota wordt ervoor geopteerd om ter voorbereiding van dit decreet eerst een beleidsvisie te expliciteren. Een toekomstgerichte beleidsontwikkeling gaat daarbij uit van een set van strategische beleidsdoelstellingen waarvoor telkens meerdere concepten en instrumenten op korte en langere termijn kunnen worden in stelling gebracht. Pas na validatie van deze concepten en instrumenten wordt de juridische doorvertaling voorzien. Belangrijk daarbij is dat het beleid inzake ruimtelijke economie zich niet enkel toespitst op een decreet ruimtelijke economie. Het Regeerakkoord maakt ook het grond-en pandenbeleid inzetbaar om de doelstellingen voor een duurzaam bedrijfshuisvestingsbeleid te realiseren. Daarnaast zijn er nog andere elementen die belangrijk zijn voor de ruimtelijke economie, die niet gevat worden door een sectoraal beleid maar binnen de ruimtelijke ordening geregeld worden. M.a.w. of een kaderdecreet de meest aanbevolen juridische weg is om de verschillende doelstellingen en instrumenten te verankeren, zal pas in een volgende fase afgewogen worden. Door zo te werken, wordt ingegaan op het verzoek van de sociale partners – SERV-advies van 7 december 2009 over de beleidsnota’s - om dit dossier eerst aan te pakken met een conceptnota op hoofdlijnen en in een vroege fase voor advies voor te leggen. Daarbij wordt verhoopt dat de sociale partners meteen ook het werkveld consulteren zoals dat in 2002 gebeurde bij de opmaak van het ‘charter economie’. Naar een toekomstgerichte beleidsontwikkeling De wil om te komen tot een expliciete beleidsvisie inzake ruimtelijke economie die ondersteund wordt door een decreet ruimtelijke economie is het sluitstuk van een geleidelijke evolutie naar een meer doelbewuste en doeltreffende beleidsontwikkeling ten behoeve van het bedrijfshuisvestingsbeleid. Het decreet moet het startpunt vormen van een degelijke wetenschappelijke onderbouwing, van een grotere capaciteitsopbouw, van een stroomlijning van de diverse initiatieven en instrumenten en moet een kader bieden voor de co-productie van beleid met de lokale besturen en met het ruimtelijke -planningsbeleid. De voorbije decennia is het bedrijventerreinenbeleid steeds vervlochten geweest met het beleid gericht op streekontwikkeling en met de klemtoon op het aanleggen en uitrusten van terreinen tegen een prijs die competitief (laag genoeg) moest zijn om investeerders te kunnen aantrekken en bestaande bedrijven in staat moest stellen zich hier te (her)vestigen. Het realiseren van bijkomende tewerkstelling was en is daarbij nog steeds een belangrijke drijfveer, ook al wordt nu niet meer gepleit voor het strikt toepassen van tewerkstellingsnormen op de schaal van elk individueel bedrijventerrein. De voornaamste hefbomen waren lange tijd beperkt tot de onteigeningsmogelijkheden voor publieke ontwikkelaars en de subsidies voor de aanleg. Gedurende vele jaren volstond een 10 miljoen euro steun aangevuld met Europese subsidies in de “achterstandsgebieden”. Vanuit de overheid werd ervan uitgegaan dat bedrijventerreinen uit hun aard een ‘openbaar’ of publiek karakter hadden. Vereisten zoals een bouwverplichting en een sanctionerend terugkooprecht versterkten dit karakter. 2 Sedert 2003 lag de klemtoon op een kwaliteitsvolle en duurzame ontwikkeling van bedrijventerreinen enerzijds en op een groeiend bewustzijn van de nood aan een echt economisch locatiebeleid anderzijds. In die periode kwamen er nieuwe instrumenten (zoals de voortrajectenregeling) en initiatieven (Strategische Plan Ruimtelijke Economie) deels omdat het beleidskader onvoldoende in staat bleek voldoende “ruimte om te ondernemen”, beschikbaar op de markt, te voorzien. Inmiddels zijn vele ruimtelijke-planningsprocessen zo goed als afgerond, staan er heel wat te realiseren bedrijventerreinen op het (informatief) investeringsprogramma en is overal in Vlaanderen gestart met het herinrichten van verouderde terreinen en het activeren van onbenutte bedrijfskavels om de nood aan ruimte te kunnen lenigen. De stroom aan financiële middelen is – mede omwille van stringentere inrichtingsvoorwaarden – gestegen tot meer dan 30 miljoen euro per jaar. Omdat het louter ‘verkavelen’ van bedrijventerreinen onvoldoende tegemoet komt aan veranderende vestigingseisen van ondernemingen en verwachtingen van andere belanghebbenden zoals omwonenden en omdat er nieuwe spelers opduiken op de vastgoedmarkt die een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan kwaliteitsvolle bedrijfshuisvesting, wordt het steeds belangrijker een pro-actief bedrijfshuisvestingsbeleid te gaan voeren om te vermijden dat de overheid achter de feiten aanholt. Vandaar dat het nieuwe beleidskader vertrekt van een strategische visie op het bedrijfshuisvestingsbeleid. Deze strategische visie vormt het vertrekpunt voor een heroriëntering van middelen, maar ook voor het beter verankeren van initiatieven en instrumenten in beheersovereenkomsten en een sectoraal decreet enerzijds en anderzijds voor een aanzet tot wijzigingen en/of aanvulling van het decreet Grond-en Pandenbeleid of de Codex Ruimtelijke Ordening. Intussen werd ook reeds heel studiewerk verricht en een eerste consultatie gedaan bij het werkveld en dat heeft geleid tot het formuleren van een proeve van strategische visie. Na inhoudelijke afstemming met de doelstellingen zoals ze in het Regeerakkoord als voorwerp voor een kaderdecreet werden aangegeven, kunnen de volgende drie strategische doelstellingen voor het beoogde bedrijfshuisvestingsbeleid worden naar voor geschoven: 1. het voorzien van voldoende geschikte bedrijfshuisvestingsmogelijkheden in lijn met de economische ambities van Vlaanderen en op gebaseerd op een transparante monitoring; 2. het doelmatiger (snel, efficiënt en effectief) maken van het ontwikkelingsproces van bedrijventerreinen zowel op vlak van bestemming als invulling; 3. het bewerkstelligen van zorgvuldig ruimtegebruik en het verlengen van de levensduur van bedrijventerreinen. De verbreding van het bedrijventerreinenbeleid naar een bedrijfshuisvestingsbeleid benadrukt dat de gewenste ruimtelijk-economische situatie van de economische activiteiten in Vlaanderen het vertrekpunt vormt van het ruimtelijk-economisch beleid. Zo wordt er bijvoorbeeld ruim aandacht besteed aan ‘doelgroepen’ maar ook aan de bedrijfshuisvestingsmogelijkheden in het landelijk gebied. 3 Strategische doelstelling 1: het voorzien van voldoende geschikte bedrijfshuisvestingsmogelijkheden in lijn met de economische ambities van Vlaanderen. Situatieschets De voorbije jaren werd door de werkgevers regelmatig gewezen op onvoldoende beschikbare (= bouwrijpe) ‘ruimte om te ondernemen’. Ook de auteurs1 van het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie (SPRE) bevestigen – ter illustratie ook in de onderstaande figuur (Eindrapport SPRE blz. 301) voor de situatie op 1/1/2003 – dat er niet op een continue wijze Afwijking t.o.v. de ijzeren voorraad aan bouwrijpe terreinen – 1/1/2003 Balans ijzeren voorraad bouwrijpe terreinen 0 25 50 Kilometers Netto ha 251% tot 566% ( 11) 73% tot 251% ( 27) 0% tot 73% ( 35) - 51% tot 0% ( 57) - 77% tot - 51% ( 80) - 100% tot - 77% ( 98) Overschot in hectaren (netto ha) 100 ha Tekort in hectaren (netto ha) 100 ha en met een voldoende geografische spreiding een aanbod aan bouwrijpe terreinen kon verzekerd worden. (In bovenstaande figuur wordt het bouwrijp aanbod vergeleken met de gewenste ijzeren voorraad.) Bovendien is dan nog geen rekening gehouden met ongelijke spreiding van type activiteiten, voorkomen van de bedrijfskavels naar oppervlakte, profiel, beperkingen omwille van stedenbouwkundige voorschriften enz. Het SPRE draagt in de onderstaande kaart ook cijfermateriaal aan over hoeveel ruimte moet gerealiseerd worden in de verschillende subregio’s voor de periode 2002-2017 om te kunnen voldoen aan de verwachte vraag vertrekkend van het beginaanbod (bouwrijp en uit te rusten) in 2002 en rekening houdend met de gewenste ijzeren voorraad op het einde van die periode. In hun eindrapport formuleren de auteurs evenwel een aantal bedenkingen die onder meer te maken hebben met het gebrek aan betrouwbare prognoses inzake ruimtebehoefteramingen, de ongelijke ruimtelijke spreiding van industriële, logistieke en dienstverlenende bedrijven met andere locatievoorkeuren enz. De auteurs van het SPRE houden bijgevolg een pleidooi voor een betere en wetenschappelijk onderbouwde monitoring 1 Eindrapport SPRE, 2004. 4 van vraag en aanbod voor bedrijfshuisvesting. Ook de VLACORO (o.a. advies van 8 april 2009) en de SARO wijzen op de nood aan beter onderbouwde analyses. De gewenste ruimtebalans voor de periode 2002-2017 (agglomeratie-index 15 km) 0 25 Kilometers 50 A f t e bakenen 2002- 2017 Br uto ha - 110ha - 200ha - 310ha - 510ha - 1,150ha tot 0 ha tot - 110 tot - 200 tot - 310 tot - 510 ( 95) ha ( 78) ha ( 54) ha ( 48) ha ( 21) N oot: G eel ingek leur de gebieden hebben v oldoende bouw r ijpe en/of bes temde ter r einen Beleidsvisie Om een antwoord te kunnen bieden op de verschillende uitdagingen op vlak van bedrijfshuisvesting van de (gewenste) economische activiteiten in Vlaanderen, is een betere kwantitatieve en kwalitatieve afstemming van het aanbod op de reële ruimtebehoeften voor economische activiteiten noodzakelijk. Dit zal bijdragen tot een insteek over de ruimtebehoefte voor economie zoals ook voor andere ruimtevragende sectoren gebeurt. De integratie en afweging van de verschillende ruimtevragen gebeurt door ruimtelijke ordening en wordt geoperationaliseerd op basis van het geldende ruimtelijke beleidskader. Het streefdoel is vooreerst dat er in elke economische subregio een afdoend en geschikt aanbod aan bedrijfskavels op bedrijventerreinen maar ook aan andere wenselijk geachte bedrijfshuisvestingsmogelijkheden op rechtszekere ‘professionele locaties’ aanwezig moet zijn om de economische dynamiek te kunnen opvangen. Dit aanbodbeleid is niet het lijdzaam ondergaan van de ruimtelijk-economische dynamiek. Een effectief en duurzaam bedrijfshuisvestingsbeleid streeft naar een slim en attractief aanbod vertrekkend van een grondig inzicht in het locatiegedrag van ondernemingen én van een beleidsvisie op de wijze waarop aan de vestigingseisen van ondernemingen en aan te trekken economische activiteiten kan voldaan worden. Daarom is een doelgroepenbeleid waarin beleidsaccenten kunnen gelegd worden vanuit een sociaal- economische (o.a. werkgelegenheidsaspecten) en ruimtelijk-economische invalshoek belangrijk. Voor de niet-verweefbare economische activiteiten vormen de verschillende types van bedrijventerreinen uiteraard de voornaamste bedrijfshuisvestingsmogelijkheden. Om ten 5 allen tijde een adequaat aanbod aan bedrijfskavels te kunnen voorzien, wordt een aanbodbeleid gevoerd op basis van een ijzeren voorraad. Het concept van een ijzeren voorraad is daarbij geen eenvoudig toe te passen rekenregel. Een ijzeren voorraad aan bedrijventerreinen is nodig zowel voor bouwrijp aanbod als voor bestemd maar nog niet ontwikkeld aanbod en dit rekening houdend met een voldoende geografische spreiding en relevante types van bedrijventerreinen. De kwantificering van de ijzeren voorraad gaat uit van de vraag naar bedrijventerreinen en houdt rekening met de doorlooptijd van realisatie respectievelijk planning van bedrijventerreinen. Om voor de verschillende types van terreinen op het juiste schaalniveau periodiek de vraag naar en het aanbod aan bedrijventerreinen te kunnen vergelijken, is vooreerst een actiegerichte monitoring van de ruimtebehoeften enerzijds en van het aanbod aan bedrijventerreinen anderzijds noodzakelijk. Dit vormt zoals eerder aangegeven de sectorale insteek voor het beleidsdomein ruimtelijke ordening. De ruimtelijke afweging van de verschillende ruimtevragen blijft de verantwoordelijkheid van het ruimtelijk beleid. Om het herstel na de economische crisis te faciliteren, wordt er, binnen de krijtlijnen van het RSV, wel voorzien om via een tijdelijke regeling naar analogie met het Brownfieldconvenantendecreet, een vraaggedreven bestemming en realisatie mogelijk te maken (zie strategische doelstelling 2). Ten slotte wordt er van uitgegaan dat de lokale besturen een heel belangrijke rol spelen in het realiseren van de doelstellingen van het bedrijfhuisvestingsbeleid. Zo voorziet het Regeerakkoord een grotere rol voor de lokale besturen, meer specifiek voor de planning van lokale bedrijventerreinen2. Daarom is het belangrijk om de initiatieven van lokale besturen op vlak van het bedrijfshuisvestingsbeleid goed te ondersteunen en de beleidscapaciteit van lokale besturen terzake te versterken. Visie op hoofdlijnen m.b.t. concepten en instrumenten 1) Optimaliseren van het GIS-bedrijventerreinen in functie van de monitoring van het aanbod bedrijventerreinen Het GIS-bedrijventerreinen van het Agentschap Ondernemen is conform het GDI-decreet erkend als authentieke bron. De bevoegde minister waarborgt bijgevolg het functioneren van dit cruciaal werkinstrument. Het GIS-bedrijventerreinen omvat de realiteitscontouren van de bedrijventerreinen in Vlaanderen en vooral ook een percelenlaag met essentiële attributen zoals de beschikbaarheid, de functie, het gebruik en de bebouwing evenals attributen die verklaren waarom een gebruiksperceel geen economisch gebruik kent. Er is een verbetertraject opgestart met onder meer bijkomende attributen op niveau van de contour of van deelzones met informatie die beleidsmatig relevant is en met een systematische opvolging van de bestemmingsprocessen en van de realisatietrajecten van de bestemde terreinen. Een belangrijke uitdaging is om al deze informatie goed te kunnen aggregeren zodat het spanningsveld tussen bestemd en effectief beschikbaar aanbod kan worden verhelderd. Het Agentschap Ondernemen zal hiervoor een “bezettingstabel” opmaken die in overleg met het beleidsdomein RWO kan worden gevalideerd. 2) Ontsluiten van informatie over de primaire en secundaire vastgoedmarkt 2 Herziening RSV voorziet in grotere autonomie voor de planning van lokale bedrijventerreinen. 6 Er wordt naar gestreefd de informatie over bedrijventerreinen zo goed mogelijk publiek te ontsluiten via een geoloket. Momenteel is daarom de inbedding van het GISbedrijventerreinen in het GEO-GUI-project (CORVE) lopende. Dit initiatief moet ook een betere informatie-uitwisseling mogelijk maken met andere actoren zoals intercommunales en lokale besturen. Om te vermijden dat alle beleidsinspanningen zich te eenzijdig richten naar onbebouwde bedrijfspercelen, wordt ook onderzocht hoe informatie over het aanbod aan bestaande gebouwen aan kandidaat-investeerders kan worden verstrekt. Samenwerking met de vastgoedsector is hier een kritieke succesfactor. 3) Doorvertalen van de monitoringinspanningen op vlak van aanbod aan bedrijventerreinen naar beleidsinitiatieven De monitoring via het GIS-bedrijventerreinen moet aanleiding geven tot het tijdig signaleren van knelpuntterreinen, tot informatie dienstig voor het activeringsbeleid onbenutte percelen en tot een aanpak van verouderde terreinen en brownfields. Zodoende levert het GISbedrijventerreinen de basisinformatie die jaarlijks kan worden gebruikt voor het stroomlijnen van de beschikbare budgettaire middelen en acties voor het activeringsbeleid binnen de sector Economie. Het Agentschap Ondernemen treedt hiervoor op als regisseur, terwijl de publieke ontwikkelaars (POM’s, LRM, intercommunales, lokale besturen en hun GAB, De Scheepvaart en WenZ) via contractuele subsidies, aanpassing in beheersoveenkomsten enz. kunnen worden ingeschakeld als actor. Formules waarbij beheersovereenkomsten of convenanten moeten worden gewijzigd of aangevuld, vragen uiteraard voorafgaand overleg met de voogdijminister. De inspanningen op vlak van monitoring richten zich ook naar het tijdig detecteren van dreigende of urgente tekorten in het bouwrijpe en bestemde aanbod zodat met het beleidsdomein RWO overleg kan starten over de aanpak van het aanbodbeleid en de mogelijke inbreng van zoeklocaties. De monitoring van het aanbod aan bedrijventerreinen moet ten slotte ook voeding geven aan beleidsevaluaties die in het kader van het partnerschapsmodel moeten worden aangepakt. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan: – het monitoren van de doorlooptijd van de bestemmings-en realisatieprocessen bedrijventerreinen; – het uitwerken van een beleid om de activering en invulling van bepaalde paarse gewestplanbestemmingen (bijvoorbeeld ‘zone voor milieubelastende industrie’) te vergemakkelijken in het licht van vandaag gebruikte bestemmingsvoorschriften; – het uitwerken van een aanpak inzake de desaffectering van ‘paarse’ bestemmingen die niet langer in aanmerking komen voor ontwikkeling als bedrijventerrein – monitoring van de effectiviteit en efficiëntie van het overheidsoptreden op vlak van subsidiëring, grondbeleid, 4) Voorzien in een onderbouwing van de ruimtebehoeften voor economische activiteiten Ter invulling van het partnerschapsmodel met het beleidsdomein RWO investeert de sector Economie in ruimtelijk-economisch onderzoek met inbegrip van een periodieke wetenschappelijk verantwoorde onderbouwing van de reële ruimtebehoeften voor economische activiteiten. De gekozen methodieken en modellen moeten een inzicht geven in de evolutie van de ruimtebehoefte voor de economische activiteiten in de toekomst en dus een onderbouwing geven voor de taakstellingen bedrijventerreinen. Deze inspanningen moeten ook informatie opleveren over het te voorziene aanbod in de diverse (sub)regio’s en stedelijke gebieden en 7 tevens zorgen voor een beleidsmatig relevante segmentatie van het bedrijfshuisvestingsaanbod. Daarom zal naast studiewerk op basis van economische prognoses ook een monitoring plaatsvinden van de concrete vragen van kandidaatinvesteerders. Gezien de lange-termijn ruimtebehoefteramingen moeten doorvertaald worden naar taakstellingen bedrijventerreinen wat een bevoegdheid is van het beleidsdomein RWO, zal RWO betrokken worden bij de opmaak van de ruimtebehoefteramingen. 5) Voeren van een doelgroepenbeleid m.b.t. bedrijfshuisvesting 3 Er wordt vooreerst een bedrijfshuisvestingsbeleid gevoerd naar starters om ze zo snel mogelijk terecht te laten komen op een professionele en betaalbare locatie. Bedrijvencentra voor starters, al dan niet in het stedelijk weefsel, kunnen daartoe een meerwaarde bieden. Onderzocht wordt of de totstandkoming van een laagdrempelig netwerk aan bedrijvencentra voor starters ondersteund kan worden via een subsidieregeling ten gunste van de projectpromotoren van bedrijvencentra voor starters met zorg dat zo'n regeling geen marktverstorend en/of concurrentievervalsend effect heeft. Het werkveld is al betrokken geweest bij de uitwerking van de principes voor een nieuwe regeling. De formele adviesinstanties zullen worden betrokken bij de verdere uitwerking. Inspelend op het voorkomen van diverse vormen van clustervorming waarbij clusters een economische en ruimtelijke meerwaarde bieden, worden de gemeenschappelijke voorzieningen of infrastructuren van bedrijfsverzamelgebouwen die zich richten naar specifieke clusters, sectoren of activiteiten uit de waardeketen van ondernemingen3 vanuit het beleid ondersteund. Deze beleidsmatige ondersteuning kan bestaan uit het aanreiken van modellen, het uitwisselen van managementinformatie hierover of zelfs publieke investering of subsidiëring Teneinde aantrekkelijk te zijn of te blijven voor O&O-activiteiten, wordt de steunregeling voor wetenschapsparken en incubatoren voor starters geoptimaliseerd. Uiteraard zal de steun voor onderzoeksinfrastructuur niet in deze regelgeving worden gevat. Er wordt werk gemaakt van oplossingen voor de knelpunten inzake vestigingsmogelijkheden voor Seveso-bedrijven en andere zogenaamde problematische ruimtevragers. Verschillende types (subsectoren) van problematische ruimtevragers (grondwerkers, afvalverwerkers, garages (showroom met atelier), tuincentra etc.) worden momenteel onderzocht in een studietraject dat aanleiding kan geven tot het formuleren van oplossingen via een co-productie van beleid met onder meer het beleidsdomein RWO en desgevallend LNE. Voor Seveso-activiteiten wordt momenteel een beleid gevoerd dat erop gericht is zoveel als mogelijk te kunnen beschikken over een afwegingskader – via het ruimtelijk veiligheidsrapport - op niveau van elk bedrijventerrein dat potentieel in aanmerking kan komen voor de vestiging van Seveso-bedrijven. Een tool ten dienste van de verschillende betrokken overheden wordt ontwikkeld om op een snelle en efficiënte manier te kunnen terugkoppelen over vestigingsaanvragen van Seveso-bedrijven. Indien zou blijken dat het toch steeds moeilijker wordt Seveso-bedrijven te kunnen huisvesten, dan is een specifiek planningsinitiatief gekoppeld aan een reserveringsbeleid al dan niet voor een duidelijkere subcategorisering, te overwegen. Vanuit de sector Economie zal het overleg hierover met de beleidsdomeinen RWO en LNE worden voorbereid. Gevolg gevend aan het Regeerakkoord wordt ook ingezet op de problematiek van de zonevreemde bedrijven en tegelijk ook op het ondernemerschap in het landelijk gebied. In het kader van het partnerschap met RWO wordt een beleidsevaluatie voorbereid omtrent: Gemeenschappelijke faciliteiten voor logistiek e.a. 8 o Op middellange termijn de haalbaarheid en wenselijkheid van sectorale RUP’s voor historisch gegroeide en bestaande bedrijven en het deels opnemen van de problematiek zonevreemde bedrijven in de gebiedsgerichte planprocessen (oa AGNAS, ..). Hierbij wordt ook het toepassingsgebied van de regeling inzake het planologisch attest geëvalueerd. In het bijzonder wordt onderzocht of een activiteitsgebonden benadering (in tegenstelling tot de huidige gebouw en perceelsbenadering), evt. via mogelijkheid door aanpassing van de typevoorschriften een mogelijkheid is. De uitgangspunten blijven hierbij enerzijds maximale rechtszekerheid en anderzijds het beheersen van de dynamiek en het vermijden van verdringing, ongewenste mobiliteitseffecten, landschappelijke verrommeling. Het hergebruik van gebouwen op het platteland in navolging van de IPO-themagroep zal in deze oefening worden meegenomen. o Op korte termijn wordt duidelijkheid geboden over de drempel van het “hoofdzakelijk vergund” zijn Naast de uitwerking van instrumenten en planmatige oplossingen staat het Agentschap Ondernemen in voor de sensibilisering, informatieverstrekking en advisering van ondernemingen, in het bijzonder die behorend tot de doelgroepen en m.b.t. het overheidsbeleid op vlak van bedrijfshuisvesting. Op die manier wordt ook bijgedragen aan het economisch locatiebeleid. 6) Ondersteuning van het bedrijfshuisvestingsbeleid van de lokale besturen Om de slagkracht van lokale besturen te versterken, wordt ingezet op: – een betere informatie-uitwisseling, onder meer via het geoloket m.b.t. het GISbedrijventerreinen; – de ontwikkeling van tools waarvan ook lokale besturen gebruik kunnen maken, zoals de te ontwikkelen tool i.v.m. vastgoedinformatie en vraaggerichte vestigingsinformatie voor ondernemingen; – capaciteitsopbouw via het project “Ondernemingsvriendelijke Gemeente” en de lerende netwerken; – de inhoudelijke ondersteuning van lokale besturen bij de planning en invulling van bedrijventerreinen die niet aansluiten bij het hoofddorp; – de ondersteuning van het subregionaal overleg teneinde lokale besturen bij te staan bij het zoeken naar een goede economische positionering en maatschappelijk draagvlak voor zoekzones bedrijventerreinen. Strategische doelstelling 2: naar een hogere versnelling en een grotere doelmatigheid van het ontwikkelingsproces van bedrijventerreinen Situatieschets De Vlaamse overheid is in principe zelf niet de ontwikkelaar van bedrijventerreinen, uitgezonderd voor watergebonden terreinen via de waterwegbeheerders en eventuele financiële participatie in brownfieldontwikkelingen. De Vlaamse overheid biedt wel een facilitair kader dat ontwikkelaars toelaat procesmatige en financiële knelpunten bij een bedrijventerrein(her)ontwikkeling te overwinnen en om via onteigeningen zekerheid te geven over de grondverwervingen die een integrale (her)ontwikkeling moeten toelaten. Hoewel er sedert enkele jaren een vorm van regisseursfunctie is, waarborgt dit facilitair kader onvoldoende de snelle en effectieve realisatie van bestemde bedrijventerreinen of de herontwikkeling van verouderde bedrijventerreinen. Integendeel de gemiddelde doorlooptijd voor de realisatie van een bestemd terrein van ongeveer 6 tot 8 jaar wordt voor vele projecten niet gehaald, mede omdat ook n.a.v. de realisatie knelpunten opduiken die met de bestemming, milieueffectbeoordeling, vergunning enz. te maken hebben. 9 Over sommige aspecten werd tijdens deze legislatuur wel al een beslissing genomen zoals de verruiming van het toepassingsgebied van de kleine werken van algemeen belang (inclusief de evaluatie), invoeren van de projectvergadering voor grote projecten van minstens 500 m², invoeren van de meldingsplicht, milieuvergunning als ‘enige vergunning’ op bedrijventerreinen, … Toch is de noodzaak om tot een versnelling van investeringsprojecten te komen bevestigd door de Vlaamse Regering. De commissies Sauwens en Berx hebben in dit verband een reeks aanbevelingen geformuleerd die nu verder worden uitgewerkt via een politiek stuurcomité zoals beschreven in de mededeling van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2010. Beleidsvisie Conform de visienota “versnellen van investeringsprojecten”, wordt in het bijzonder ingezet op de verbetering van het proces en het procesmanagement naast het ondersteunen van de financiële haalbaarheid van bedrijventerrein(her)ontwikkelingen. Er wordt ook de mogelijkheid geboden voor een totaalbehandeling van een dossier waarvoor de bestemming nog niet werd gewijzigd. Net zoals in Wallonië is een regeling die tijdelijk naast het aanbodbeleid ook een vraaggerichte ontwikkeling voor duurzame bedrijventerreinen mogelijk maakt, opportuun voor zover die inpast bij de filosofie van de commissies Sauwens- Berx. Voor de knelpuntterreinen initieert de Vlaamse overheid zelf een ontwikkelingstraject. Ten slotte kan ook de onteigeningsregelgeving en de onteigeningspraktijk efficiënter. Visie op hoofdlijnen m.b.t. concepten en instrumenten 1) Voorzien van de mogelijkheid om een startbeslissing te bekomen voor bedrijfshuisvestingsprojecten die een bestemmingswijziging behoeven Voor projectgedreven processen die een bestemmingswijziging behoeven, wordt momenteel een nieuwe aanpak voorbereid, bestaande uit 5 processtappen met 3 beslissingmomenten (startbeslissing-voortraject-voorkeursbesluit-uitwerking-projectbesluit). Er wordt voorgesteld dat ook voor bedrijfshuisvestingsprojecten van een te bepalen omvang (ontwikkeling bedrijventerrein, reconversieprojecten brownfields, kantoorprojecten, …) kan verzocht worden om een planvergadering met het planningsverantwoordelijke bestuursorgaan en de adviesverlenende instanties. Het verzoek tot zo’n planvergadering kan dan niet worden geweigerd, zodat de aanvrager zelf een antwoord kan uitlokken. Bij de uitwerking van het voorstel voor deze maatregel zal het evenwicht worden gezocht tussen enerzijds hoogdrempelige voorwaarden (die er toe kunnen leiden dat de aanvrager al relatief sterke engagementen heeft genomen en dus de onderhandelingsruimte en ruimte voor alternatieven s.l. veeleer beperkt is) en anderzijds laagdrempelige voorwaarden (die er toe kunnen leiden dat de vraag naar startbeslissingen beleidsmatig ongewenst populair kan worden of op plekken kan gevraagd worden die beleidsmatig uitgesloten zijn). Ook het statuut van een dergelijke ‘startbeslissing’ dient duidelijker te worden omschreven. Als harde minimumvoorwaarden wordt nu wel al bepaald dat – het RSV dient te worden gerespecteerd; – bestemmingswijzigingen in kwetsbare gebieden of herbevestigde agrarische gebieden worden uitgesloten; – de gemeente zich bereid moet verklaren dit project in overweging te nemen; 10 – de aanvrager beschikt over voldoende zakelijke rechten om een integrale ontwikkeling te waarborgen. Ook de modaliteiten op vlak van indiening en eerste behandeling moeten nog worden uitgewerkt. Voor zover het voorwerp van de bestemmingswijziging betrekking heeft op een veeleer complex project, zou ook hier de initiatiefnemer beroep kunnen doen op een projectregisseur/account manager als gids doorheen de overheidsadministraties en regelgeving. Omwille van het experimentele karakter van deze maatregel wordt ervoor geopteerd deze maatregel als tijdelijke maatregel te verankeren in het sectoraal decreet ruimtelijke economie. Naar analogie met het brownfieldconvenantendecreet wordt een meta-evalatie en visienota opgesteld die de wenselijkheid van een al dan niet verlenging van deze vraaggerichte maatregel moet onderbouwen. 2) Vereenvoudigen en versnellen vergunningsprocessen m.b.t. bedrijventerrein(her)ontwikkelingen Eveneens conform de visienota “versnellen investeringsprojecten” wordt gestreefd naar algemene verbeteringen inzake de vergunningsprocessen voor bedrijfshuisvestingsprojecten. Voor de onderstaande bestaande maatregelen wordt nagegaan in hoeverre ze ook kunnen gelden voor bedrijfshuisvestingsprojecten. Bij een positieve evaluatie geven ze aanleiding tot wijzigingen van de regelgeving: - wanneer en onder welke voorwaarden kunnen (types van) bedrijfshuisvestingsprojecten worden vergund (en eventuele subsidies toegekend) na het openbaar onderzoek van het RUP, cfr. het principe zoals voorzien in 4.4.7.§1 van de VCRO - in hoeverre kan voor de interne en externe ontsluitingsinfrastructuur van een bedrijventerrein afgeweken worden van de gewestplanbestemming. Dit aspect zal meegenomen worden bij de evaluatie van het betreffende besluit tegen eind januari 2011 - hoe kan het instrument “projectvergaderingen” zoals voorzien in de VCRO uitgebreid worden voor alle aan het project onderhevige administratieve eisen (bv. kapvergunning, uitspraak over project-MER, aanvraag subsidies, …). - Verruiming van de melding voor bedrijfsgebouwen op industrieterreinen in de ruime zin en/of de verdere integratie van milieu- en stedenbouwkundige vergunning voor (bepaalde) activiteiten. Voorgesteld wordt dat de evaluaties over deze vragen worden voorbereid binnen de afgesproken structuren van het project“versnellen investeringsprojecten” waarna de bevoegde minister kan gelast worden de regelgeving aan te passen. 3) Efficiëntere grondverwervingen via een verbetering van de onteigeningsregelgeving en onteigeningspraktijk Met het oog op de integrale realisatie van een bedrijventerrein m.i.v. buffers, ontsluitingsinfrastructuren, milderende maatregelen voortspruitend uit de milieueffectrapportage enz., of in functie van een ontwikkeling met een specifiek uitgiftebeleid of in functie van verevening (kosten voor een verlieslatend project compenseren via een ander meer rendabel project) moet de onteigeningsregelgeving vergemakkelijkt en verbeterd worden. Een vereenvoudiging van de onteigeningsregelgeving wordt voorbereid in het kader van de uitwerking van “versnellen investeringsprojecten” onder impuls van het politieke stuurcomité. 11 Daarnaast zullen de decretale bepalingen die de habilitatiewetgeving vormen voor de onteigening ten algemene nutte van bedrijventerreinen verankerd worden in het (kader)decreet ruimtelijke economie en, afhangende van de verbetervoorstellen in het kader van de uitwerking “versnelling investeringsprojecten”, meteen ook de procedure en de zware motiveringslast voor toepassing van de rechtspleging bij hoogdringendheid, vereenvoudigen. De andere voorstellen betreffen: – de verruiming van het toepassingsgebied van de dienst Vastgoedaktes van de Vlaamse overheid (die aktes kan verlijden) zodat ook de POM’s en intercommunales voor streekontwikkeling in het geval van bedrijventerreinontwikkelingen van deze dienst gebruik kunnen maken; – de aanpassing van het delegatiebesluit waardoor enkel nog de functioneel bevoegde minister de onteigeningsmachtiging verleent. Tot slot wordt in het kader van het partnerschap met RWO onderzocht of het onteigeningsplan en –machtiging op systematische wijze kan worden geïntegreerd in het GRUP dat het bedrijventerrein bestemd. 4) Waarborgen van de realisatie van knelpuntterreinen Terreinen die eerder bestemd zijn maar niet ontwikkeld worden, zullen gedetecteerd worden via het GIS-bedrijventereinen. De knelpunten kunnen divers van aard zijn en vergen opvolging. Er zal een procedure tot identificatie van de knelpuntterreinen voorzien worden evenals een procedure voor de aanduiding van de publieke instantie die het procesmanagement zal waarnemen. In dit mandaat kan opgenomen worden welke inspanningen dienen te gebeuren om een ontwikkelaar te zoeken indien de initiatiefnemer voor het procesmanagement niet zelf kan of wil ontwikkelen. Een belangrijke hefboom om een initiatiefnemer bereid te vinden het procesmanagement op te nemen of de knelpuntterreinontwikkeling op te starten, is de subsidiëring van het voortraject in termen van studiewerk en coördinatiekosten. Deze regeling bestaat op vandaag als reguliere subsidie maar heeft een beperkter toepassingsgebied, meer bepaald enkel voor complexe herinrichtingsprojecten. Met het oog op de aanpak van knelpuntterreinen zal deze regeling qua toepassingsgebied uitgebreid worden. Er wordt werk gemaakt van een instrumentarium tot activering van onbenutte bedrijfsgronden en bedrijfspanden zoals opgenomen in het regeerakkoord. 5) Ondersteuning van de financiële haalbaarheid van bedrijventerrein(her)ontwikkelingen Vandaag komen alle projecten die aan bepaalde kwaliteitsvoorwaarden voldoen in aanmerking voor subsidies voor de aanleg van het openbare domein op een bedrijventerrein. In de toekomst zullen de subsidies gericht worden naar die projecten waar de subsidie het meest nodig is om tot (kwaliteitsvolle) realisatie van een project over te gaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke afstemming van de subsidiemechanismen in functie van de (integrale) realisatie van een project. De beschikbare financiële middelen worden geheroriënteerd op basis van de volgende principes: - de beschikbare middelen voor de subsidiëring van de (her)aanleg van bedrijventerreinen worden in de toekomst beperkt tot de “onrendabele bedrijventerrein(her)ontwikkelingen”; 12 - - de regeling inzake de toekenning van afbraak- en saneringssubsidies voor leegstaande of verwaarloosde bedrijfspanden, desgevallend vervuild, wordt met respect voor de doelstellingen aan de basis van het huidige decreet verder ingezet voor bedrijfshuisvestingsprojecten in functie van een optimale afstemming met de overige subsidiemechanismen; er wordt voorzien in een subsidiemechanisme voor terreinen die van strategisch belang zijn voor de Vlaamse economie; een algemeen principe blijft wel dat een beheercomité voor deze strategische terreinen toeziet op de uitgifte van de kavels. Strategische doelstelling 3: het bewerkstelligen van zorgvuldig ruimtegebruik en het verlengen van de levensduur van bedrijventerreinen Situatieschets Uit de analyse van de GIS-inventaris bedrijventerreinen en de lezing van de korte termijnherziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen blijkt duidelijk dat er mogelijkheden zijn om de bestaande bedrijventerreinen in Vlaanderen beter te benutten en op te waarderen. Zo wordt in het kader van de gesubsidieerde projecten ‘onderhandelingsteams onbenutte bedrijventerreinen’ vandaag gewerkt rond ongeveer 2.400 ha onbenutte bedrijventerreinen in Vlaanderen. In het kader van de korte termijnherziening van het RSV werd het zogenaamde traag aanbod aan bedrijventerreinen geschat op 3.500 ha, alhoewel subregionaal ongelijk verspreid in Vlaanderen. Daarbij formuleerde de korte termijnherziening van het RSV de beleidsdoelstelling om in de periode 2007-2012 10 procent van het zogenaamde traag aanbod en 10 procent van de percelen die gedeeltelijk in gebruik zijn, te ontwikkelen in de periode 2007-2012. In het kader van de opmaak van het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie was al gebleken uit een enquête bij 5.500 bedrijven dat ongeveer 20 procent van de bedrijven hun bedrijventerrein als verouderd ervaart, terwijl 4 procent van de bedrijven aangeeft dat de veroudering van het bedrijventerrein de bedrijfsvoering belemmert. Beleidsvisie Bij het zoeken naar bijkomende ruimte voor bedrijvigheid wordt in eerste instantie gezocht naar mogelijkheden om de al bestemde of ontwikkelde bedrijventerreinen beter of opnieuw te benutten. In tweede instantie worden opportuniteiten binnen de al bebouwde ruimte, zoals bijvoorbeeld sommige vrijkomende militaire domeinen, benut om aanbod voor bedrijvigheid te creëren. Een permanente inspanning ter recyclage van bedrijventerreinen is daarvoor vereist. Ook de hinderpalen voor activering van on(der)benutte bedrijventerreinen moeten worden aangepakt. Daarnaast wordt de herbestemming van bedrijventerreinen naar andere bestemmingen steeds kritisch in beschouwing genomen, rekening houdend met de ruimtebehoefte voor economische activiteiten in de desbetreffende subregio. Specifieke aandacht wordt besteed aan de duurzame uitgifte van bedrijventerreinen en het beheer ervan. Enkel op die wijze kan aan bedrijven altijd een professioneel vestigingsmilieu aangeboden worden, terwijl vanuit de overheid pro-actief veroudering van bedrijventerreinen bestreden wordt. 13 Ten slotte worden duurzaamheidseisen zoveel mogelijk nagestreefd en geïntegreerd n.a.v. de (her)ontwikkeling van het terrein, maar ook in een latere fase, n.a.v. de mogelijkheden voor bedrijventerreinmanagement, dienen de opportuniteiten voor verduurzaming zoveel als mogelijk te worden benut. Naast de eventuele duurzaamheidseisen die gekoppeld aan de bestemming van het gebied via de stedenbouwkundige voorschriften worden afgedwongen, worden ontwikkelaars die gebruik maken van het overheidsinstrumentarium voor hun concreet project ook gevat door bepaalde duurzaamheidseisen, bijvoorbeeld via de subsidievoorwaarden m.b.t. de kwaliteitseisen voor de (her)inrichting van het terrein. Voor andere initiatieven ter verduurzaming op schaal van het terrein maar waarbij de betrokkenheid van de bedrijven zelf noodzakelijk is, wordt veeleer een stimulerend beleid gevoerd. In samenspraak met de minister van Energie zullen de beleidsmogelijkheden verkend worden m.b.t. CO2 neutrale bedrijfsterreinen door energie-efficiente processen, warmtenetten, de productie op het terrein van groene stroom, WKK en groene warmte Visie op hoofdlijnen m.b.t. concepten en instrumenten 1) Uitwerken van een strategie voor de economische revalorisatie van brownfields en verouderde bedrijventerreinen Binnen de bevoegdheid Economie wordt ingezet op: - voorkomen dat terreinen verloederen of onaangesneden blijven. Daarnaast willen we een betere detectie en identificatie (prospectie) van brownfields, respectievelijk potentiële brownfieldprojecten vanuit een complementaire aanpak gebaseerd op koppeling van databanken en terreinwerk; - het organiseren van een regisseursfunctie en het aanduiden/zoeken van ‘trekkers’ voor brownfieldprojecten; - het behoud en de doelmatige inzet van de voortrajectenregeling (studie- en proceskosten bij de (her)inrichting van complexe bedrijventerreinen) met specifieke aandacht voor het ondersteunen van publieke actoren die PPS nastreven; - financiële ondersteuning die georiënteerd wordt op verlieslatende (her)ontwikkelingen. In overleg met de betrokken beleidsdomeinen wordt daarnaast onderzocht: - in hoeverre ambtshalve saneringen het meest doelmatig kunnen worden aangewend in het brownfield-herontwikkelingsproces; - in hoeverre desaffecteringen van verouderde bedrijventerreinen die toch potenties hebben voor economische revalorisatie omwille van financiële belangen, kunnen vermeden worden; - hoe instrumenten zoals planologische ruil kunnen gerealiseerd worden voor bedrijfshuisvesting 2) Activering van onbenutte percelen Het bestaande activeringsbeleid wordt aangescherpt met de volgende maatregelen: - een strikte monitoring om te verzekeren dat alle onbebouwde (delen van) bedrijfskavels van meer dan 0,5 ha als afzonderlijke gebruikspercelen in het GIS-bedrijventerreinen worden geregistreerd; er wordt daarnaast gewerkt met een duidelijke categorisering inzake de mogelijkheden van activering en de aanvaardbaarheid van een perceel als strategische reserve; - een programmatorische aanpak op basis van gebiedsgerichte actieplannen gericht op de inzetbaarheid van publieke ontwikkelaars voor het activeringsbeleid; de methodiek van 14 - “onderhandelingsteams voor de activering van de onbenutte bedrijventerreinen” wordt na eventuele bijsturing, verdergezet; een heffingsysteem: zoals in het Regeerakkoord voorzien zal het grond-en pandendecreet worden vervolledigd met een sterk instrumentarium tot activering van onbenutte bedrijfsgronden en bedrijfspanden zoals voorzien voor huisvesting . Dat zal uit verschillende stappen bestaan van stimulering (o.a. door de onderhandelingsteams onbenutte bedrijventerreinen) tot mogelijkheden voor heffing op en zelfs onteigening van onbebouwde niet-strategische reservegronden die wegens speculatie niet op de markt worden gebracht; in functie van de bepaling van de modaliteiten en om ongewenste neveneffecten te vermijden, wordt een ex ante evaluatie uitgevoerd; deze maatregelen mogen niet de toekomstige bedrijfsvoering van een onderneming-eigenaar in het gedrang brengen. Omwille van de eigenheid van de havengebieden worden deze uitgesloten van deze activeringsstrategie. 3) Promoten en afdwingen van zorgvuldig ruimtegebruik en duurzaamheid bij de (her)aanleg van bedrijventerreinen In de fase van de (her)aanleg van het bedrijventerrein richt de overheid zich naar de ontwikkelaar van het terrein via: - de toepassing van de stedenbouwkundige voorschriften in RUP’s; de duurzaamheidsambities die daarmee worden nagestreefd, dienen objectief te kunnen gehandhaafd worden n.a.v. de vergunningsverlening; - ambities over verduurzaming op te nemen in een inrichtingsstudie; hiermee kan meer flexibiliteit geboden worden aan de ontwikkelaar, zeker als de invulling van het terrein over een iets langere periode gebeurt; - de subsidievoorwaarden voor de ontwikkelaars die hiervan gebruik maken; hiermee wordt een kwaliteitsvolle en integrale inrichting beoogd met daarbij ook eisen op vlak van CO2-neutraal elecriciteitsverbruik; bepaalde aspecten moeten worden opgenomen in de aktes van terbeschikkingstelling; - de organisatie van een lerend netwerk tussen (publieke en private) ontwikkelaars om de ambities van ontwikkelaars op vlak van zorgvuldig ruimtegebruik inhoudelijk te ondersteunen. 4) Stimuleren van een goed beheer van het openbaar domein van bedrijventerreinen Aan ontwikkelaars die gebruik maken van het overheidsinstrumentarium (subsidies) wordt opgelegd vooraf na te denken over het beheer van het terrein op lange termijn. Ontwikkelaars die later niet betrokken willen blijven bij het beheer van het terrein moeten op die manier al in het kader van de terreinontwikkeling afspraken maken over het latere beheer van het openbaar domein of de in mede-eigendom te houden gemeenschappelijke infrastructuur. Hiertoe werkt de Vlaamse overheid voorbeelden en best practices uit. Voor specifieke types van bedrijventerreinen (bijvoorbeeld de strategische bedrijventerreinen) wordt de methodiek van het beheercomité veralgemeend. 5) Stimuleren van een doordacht uitgiftebeleid en organiseren van de supervisie op het gebruik van de bedrijfskavels N.a.v. de uitgifte van de kavels moet gewaarborgd worden dat de kavels bij die doelgroep terecht komen waarvoor ze zijn bedoeld, en dit op basis van een objectieve en doordachte selectie van de kandidaat-kopers (of huurders). Daarom wordt nu als subsidievoorwaarde gesteld dat een uitgifteplan moet worden opgesteld. Het is evenwel niet alleen op het moment van de uitgifte maar ook nadien relevant dat een supervisie op het gebruik van de kavels wordt georganiseerd teneinde de oorspronkelijke ambities van 15 het terrein te bewaken naar economisch profiel maar ook om leegstand en verloedering tegen te gaan. Daarom wordt tevens ingezet op de volgende maatregelen: - op welbepaalde terreinen (bijvoorbeeld de strategische bedrijventerreinen) wordt de methodiek van het beheercomité veralgemeend; het beheercomité krijgt daarbij een rol toegekend inzake de afweging van kandidaat- investeerders; - voor de contractuele bepalingen op te nemen in de aktes van terbeschikkingstelling wordt minstens voorzien in een effectieve en gemoderniseerde decretale basis voor het terugkooprecht – te onderscheiden van het wederinkooprecht; deze decretale bepalingen leggen de ontwikkelaars die op enigerlei wijze ondersteund werden door de overheid (vb. met onteigening, financiële voordelen vanuit brownfieldconvenant, subsidies, convenanten met faciliterende maatregelen, een startbeslissing enz.) de verplichting op om een terugkooprecht op te nemen in de aktes van terbeschikkingstelling; - daarnaast wordt onderzocht hoe aanvullend ook een minder sanctionerend maar naar toepassingsgebied en modaliteiten veralgemeend terugkooprecht kan worden voorzien in het Grond-en Pandendecreet; het betreft dan geen terugkooprecht dat als boetebeding wordt opgenomen; - teneinde een effectief toezicht op het gebruik van de bedrijfskavels ook op bestaande terreinen te faciliteren, wordt onderzocht hoe de bestaande subsidiemogelijkheid voor beheer doelmatiger kan worden gemaakt. 6) Stimuleren van bedrijventerreinmanagement De praktijk van bedrijventerreinmanagement al dan niet onder impuls van een bedrijvenvereniging op een bedrijventerrein krijgt stilaan navolging in heel Vlaanderen. De werking en het ambitieniveau is niettemin op vele terreinen nog onvoldoende om wezenlijk te kunnen bijdragen aan de verduurzaming van bedrijventerreinen. Het is bijgevolg nodig bedrijventerreinmanagement zowel onder de vorm van pure interbedrijfssamenwerking als via samenwerking tussen de ontwikkelaar en de bedrijven op het terrein verder te stimuleren. Bedrijventerreinmanagement wordt daarbij georiënteerd op de verduurzaming van het bedrijventerreinen, naast de evidente kostenbesparende acties die kunnen ondernomen worden. Initiatiefnemers terzake worden ondersteund via een lerend netwerk. Vervolgtraject Deze procesnota geeft de beleidsvisie weer op het te voeren bedrijfshuisvestingsbeleid en de daaraan gekoppelde concepten en instrumenten op hoofdlijnen. Verscheidene concepten en instrumenten behoeven nu verdere uitwerking. Een tussentijdse terugkoppeling met het werkveld, de sociale partners en het politieke niveau wordt in deze fase opportuun geacht. Deze trapsgewijze aanpak werd door de sociale partners gevraagd in het advies over de beleidsnota. Het zou wenselijk zijn mochten de sociale partners ook derde partijen (POM’s, intercommunales, WenZ, (centrum)steden, …) uitnodigen bij een bespreking van dit dossier, zoals dat ook gebeurde bij de opmaak van het Charter Economie in 2002. Er zal ook advies gevraagd worden aan de SARO, omwille van de ruimtelijke component, waarbij zal gevraagd worden om te streven naar een gezamenlijk advies met de SERV. Met deze procesnota wordt het nu mogelijk gemaakt het overleg te organiseren over de inhoud op hoofdlijnen maar ook over de verdere aanpak. Als basis voor het overleg over de verdere aanpak wordt hierna een uitvoeringsagenda voorgesteld. Uitvoeringsagenda 16 Voor de verdere uitwerking van de concepten en instrumenten moet rekening gehouden worden met de bevoegdheidsverdeling, de lopende beleidsinitiatieven, de mate waarin deze concepten en instrumenten juridisch moeten vertaald worden en uiteraard de mate waarin vooraf nog beleidsvoorbereidend onderzoek moet plaatsvinden. 1) Binnen de bevoegdheid Economie wordt alvast gestart met: – de herziening van de bestaande subsidieregelingen (voortrajecten, (her)aanleg bedrijventerreinen, beheer, bedrijvencentra voor starters enz.) evenals het uitwerken van een overgangsregeling voor de subsidiëring van greenfields op basis van het investeringsprogramma; – het opmaken van een inhoudstafel van wat normaliter kan verwacht worden te worden opgenomen in het kaderdecreet ruimtelijke economie; waar relevant wordt ook gestart met de voorbereiding (zoals opmaak RIA) van de opmaak van een decreet en een memorie van toelichting; – Bij goedkeuring door de Vlaamse Regering van deze procesnota wordt binnen de bevoegdheid Economie in overleg met ruimtelijke ordening ook een ex ante evaluatie voorbereid m.b.t. het voorwaardenkader om bedrijfshuisvestingsprojecten te laten genieten van de planvergadering als eerste stap in de procesgang zoals hoger beschreven. Dit voorwaardenkader zal ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering worden voorgelegd vooraleer de verdere modaliteiten als tijdelijke maatregel in een sectoraal decreet ruimtelijke economie worden opgenomen. 2) Via overleg met het beleidsdomein RWO wordt invulling gegeven te worden aan het partnerschapsmodel, in het bijzonder m.b.t.: – de totstandkoming van een “bezettingstabel” als globale monitoringtool voor het aanbod bedrijventerreinen; – vermijden van tekorten en de aanpak om een aanbodbeleid te waarborgen indien toch urgente tekorten aan bedrijventerreinen; – de opmaak van beleidsevaluaties waarvoor het GIS-bedrijventerreinen basisinformatie levert; – de inhoudelijke vereisten om het studiewerk over de lange-termijn ruimtebehoefteraming voor economische activiteiten te kunnen doorvertalen in taakstellingen; – operationeel maken ijzeren voorraad – de aanpak van knelpunten voor de vestiging van bepaalde types problematische ruimtevragers; – voorbereiding beleidsevaluatie voor de zonevreemde economie waarna desgevallend de bevoegde minister de besluitvorming voor de juridische aanpassingen kan opstarten; – ex ante evaluatie over de modaliteiten van een heffingsysteem voor onbenutte bedrijfspercelen; – het onderzoek naar de mogelijkheid om in RUP’s voor bedrijventerreinen systematischer te voorzien in de opname van een onteigeningsplan en onteigeningsmachtiging Weerslag van het voorstel van beslissing op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap Op dit ogenblik heeft deze nota nog geen weerslag op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Advies Inspectie van Financiën 17 Het gunstige advies van IF werd bekomen op 18 november 2010. Begrotingsakkoord Het begrotingsakkoord werd bekomen op 1 december 2010. Weerslag van het voorstel van beslissing op de lokale besturen Er is op dit ogenblik nog geen weerslag op de lokale besturen. Weerslag van het voorstel van beslissing op het personeel Er is op dit ogenblik geen weerslag op het personeel. Voorstel van beslissing De Vlaamse Regering: 1) gaat principieel akkoord met de visie op hoofdlijnen zoals beschreven in deze nota; 2) gaat principieel akkoord met de uitvoeringsagenda en belast de betrokken ministers om hier het nodige initiatief voor te nemen; 3) zal het advies vragen aan SERV en SARO De Minister-President van de Vlaamse Regering en Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid Kris Peeters 18 Bijlage 1 Historiek van het kaderdecreet ruimtelijke economie De nood aan een Vlaamsbrede ruimtelijk-economische visie en de nood aan een meer wetenschappelijke verantwoorde onderbouwing van het ruimtelijk-economisch beleid leidde tot de opmaak van het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie (2000 -2004). Dit document kan als een basisreferentiewerk voor ruimtelijk-economisch onderzoek worden beschouwd en bevatte tevens een reeks beleidsaanbevelingen. Het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie zelf was evenwel niet geschreven als een beleidsdocument en was niet het voorwerp geweest van een politieke validatie. Dat document kon daarom ook bezwaarlijk beschouwd worden als een beleidsmatig afgetoetst document dat als sectorale inbreng in de ruimtelijke planning kon gelden. Een aanbeveling betrof het beleidsmatig systematisch opvolgen van ruimtelijk-economische kwesties. De oprichting van de Cel ruimtelijke economis ie hirvan een rechtstreeks gevolg. Omdat in die periode de meeste beleidssectoren wel over een ruimtelijk vertaalbare beleidsvisie beschikten dat veelal ook kon bogen op een decretale onderbouwing, werd ook binnen de sector Economie (2002 -2003) gepoogd een sectoraal (kader)decreet ruimtelijke economie voor te bereiden enerzijds en werd op vraag van de minister bevoegd voor ruimtelijke ordening vanuit de sector Economie en gecoördineerd door de SERV een evaluatie gemaakt van het RSV. Deze evaluatie werd in 2002 opgesteld en gaf aanleiding tot het ‘Charter Economie’. In diezelfde periode werd bovendien op politiek niveau n.a.v. de Ondernemingsconferentie eind 2003 een veel sterkere aandacht afgesproken voor de bestemming en realisatie van bedrijventerreinen. De krachtlijnen van deze drie initiatieven waren: in het kaderdecreet ruimtelijke economie organiseren van de sector Economie en afdwingen van een grotere doorwerking van de ruimtelijk-economische visie-elementen in de ruimtelijke planning (het ‘ante’bestemming luik in het decreet ruimtelijke economie; het onder controle krijgen van de bedrijventerreinontwikkelingen teneinde de effectieve realisatie en het beheer achteraf te kunnen waarborgen; daarbij werd gedacht aan het instrument ‘economische vergunning’ die in hoofde van ontwikkelaars zou worden ingesteld (het ‘post’-bestemming-luik in het decreet ruimtelijke economie). Het besluitvormingsproces over dit kaderdecreet ruimtelijke economie werd op een bepaald moment afgebroken. in het Charter Economie door te wijzen op de pijnpunten van het RSV op ruimtelijk-economisch vlak (taakstellingen, ruimtbalans,...), komen tot een andere benadering om de ijzeren voorraad bedrijventerreinen te faciliteren door i.p.v. afbakeningsprocessen en de opsplitsing stedelijke gebieden – buitengebied, de bestemming van bedrijventerreinen veel meer te enten op streekvisies; een ‘partnerschapsmodel’ tussen Economie en Ruimtelijke Ordening, maar ook tussen steden en het platteland werd gepropageerd. n.a.v. de Ondernemingsconferentie aandacht voor monitoring van zowel bestemmingsprocessen als realisatietrajecten van bedrijventerreinen; zo kreeg ook het GIS-bedrijventerreinen meer aandacht; pragmatische aanpak door te kiezen voor een versnelling van de uitvoering van het RSV waar mogelijk; 19 deze aanpak gaf geen aanleiding tot een discussie over instrumenten binnen de bevoegdheid Economie. Huidige aanzet om te komen tot een (kader)decreet ruimtelijke economie Lering trekkend uit de voorbije initiatieven wordt nu vooral ingezet op: - beleidsontwikkeling vanuit Economie die als inbreng kan dienen in het kader van een parntnerschapsmodel; - eigen instrumenten binnen de bevoegdheid Economie; - (administratieve) vereenvoudiging. Daarnaast is er ook juridisch-technisch een noodzaak om tot een decreet ruimtelijke economie te komen. Gezien dan toch de inspanning moet gebeuren om een verbeterde decretale grondslag te voorzien voor het huidige instrumentarium, loont het de moeite om meteen het instrumentarium aan te vullen of aan te passen waar dit opportuun is in functie van de strategische en operationale beleidsdoelstellingen. Gezien sommige strategische beleidsdoelstellingen nog niet kunnen vertaald worden in heel concrete instrumenten, kan een ‘kader’-decreet ruimtelijke economie wel al de ‘kapstok’ voorzien om in een latere fase een uitvoeringsbesluit uit te werken dat naar doelmatigheid voldoende onderbouwd is en waar de vereiste budgettaire middelen voor voorhanden zijn. Bijlage 2 Juridische knelpunten die een aangepaste decretale grondslag vereisen voor het ruimtelijk-economisch instrumentarium M.b.t. het BVR voor de subsidiëring van de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen Dit subsidiebesluit vindt zijn rechtsgrond in twee decreten: dit van 31 januari 2003 (decreet Economisch Ondersteuningsbeleid) en dat van 19 december 2003 (Programmadecreet ter begeleiding van de begroting van 2004). Deze situatie is verwarrend voor alle betrokkenen en stuit bovendien – al dan niet terecht – op bezwaren bij de Raad van State waardoor er zich knelpunten kunnen voordoen met de subsidievoorwaarden. Bij het wegvallen van de rechtsgrond die was voorzien in het voormalige art. 30 van de wet van 1970 op de Economische Expansie is een nogal hybride herneming ervan in de art. 75 tot en met 78 in de plaats gekomen. Deze artikelen voldoen volgens het werkveld niet en ze zouden bovendien moeten aangepast worden aan de moderne vormen van beheer. De decreten van 2003 zijn er gekomen omdat de wet van 1970 waarop de verwerving, de ontwikkeling en de uitgifte van bedrijventerreinen gesteund was, op vraag van Europa opgeheven werd (2001). Er moest dus om de continuïteit te verzekeren zo spoedig mogelijk in een vervangend instrumentarium voorzien worden. Er was dus onvoldoende tijd om op basis van voorbereidend werk een regeling uit te werken die in tegenstelling tot de rest van dit decreet nood had aan een iets minder vage omschrijving. Dit is ook de reden waarom het subsidiebesluit van 2003 een beperkte geldigheid had tot eind 2006 om de materie te onderwerpen aan een grondige evaluatie wat toen ook niet gebeurd is. Universiteiten staan in het subsidiebesluit wel opgenomen als begunstigde maar deze universiteiten die geen gemeenschapsuniversiteit zijn, mogen echter niet gesubsidieerd worden omdat ze niet een publiekrechtelijk rechtspersoon zijn en ook geen bedrijf. Dit is van belang omdat universiteiten soms zelf geïnteresseerd zijn in het ontwikkelen van een wetenschapspark. 20 M.b.t. de regeling voor de subsidiëring van bedrijvencentra en doorgangsgebouwen Om zowel aan publieke actoren als aan privé-ondernemingen via één regeling steun te kunnen toekennen, wordt als rechtsgrond gebruik gemaakt van 2 verschillende hoofdstukken van het decreet Economisch Ondersteuningsbeleid. De Raad van State heeft kritiek geuit op deze manier van werken. Bijlage 3 Overzicht voorbereidend studiewerk Ter onderbouwing van een strategische beleidsvisie over het bedrijfshuisvestingsbeleid werd in 2008 een studie “conceptvorming en doelmatigheidsevaluatie van maatregelen en instrumenten voor een duurzaam bedrijfshuisvestingsbeleid” uitbesteed aan Idea Consult in samenwerking met (Groep) Omgeving. In de methodiek voor deze studie ging ruim aandacht naar de analyse van het “ruimtelijkeconomisch systeem”. Deze leverden 12 themarapporten op die opvraagbaar zijn bij de dienst Ruimtelijke Economie van het Agentschap Ondernemen. Het betreft de thema’s: Ruimte voor economie in functie van economische ambities; Monitoring van het bedrijfshuisvestingsbeleid; Differentiatie van bedrijventerreinen; Stroomlijning van de actoren betrokken bij het bedrijfshuisvestingsbeleid; Stroomlijning van het subsidie-instrumentarium; Verkorting van de doorlooptijd van plannen tot realisatie; Omgaan met belanghebbenden; Parkmanagement en langetermijnbeheer; Zorgvuldig ruimtegebruik; Herontwikkeling terreinen; Herlokalisatie van bedrijven; Activering van onderbenutte kavels. In een volgende fase formuleerde Idea Consult een strategie voor het bedrijfshuisvestingsbeleid. Deze strategische visie op het bedrijfhuisvestingsbeleid werd in juni 2009 voorgesteld op een overleg met de ontwikkelaars (in hoofdzaak publieke, maar ook privé-ontwikkelaars) en op een overleg met een beleidsgroep bestaande uit personen uit de verschillende beleidsdomeinen (LNE, RWO, team Vlaamse Bouwmeester enz.) die ambtshalve te maken hebben met bedrijventerreinen. Deze strategische visie en een synthese van de hierop zijn opvraagbaar bij het Agentschap Ondernemen. 21