12 Kansrijke pistes

advertisement
Verslag workshop 1: energie, ondernemen en werken (22 november 2010)
De industrie en de ondernemingen zijn goed voor ongeveer 35% van de CO2-uitstoot in de regio.
Echt grote verbruikers zijn er niet, er zijn wel veel KMO's die gegroepeerd zitten op de vele
bedrijventerreinen.
Kansrijke prioriteiten
De regionale energiestrategie zal bestaan uit een beperkt aantal prioriteiten voor de regio. Ter
voorbereiding werden een aantal kansrijke pistes afgebakend. In deze workshop liggen 2 kansrijke
pistes ter discussie:

Prioriteit 3: Energiemanagement op bedrijventerreinniveau, ontwikkelen van duurzame of
CO2-neutrale bedrijventerreinen. Energieclustering, of het afstemmen van energievraag en
energieaanbod (elektriciteit, stoom, warmte...) tussen aangrenzende bedrijven kan worden
toegepast op bestaande en nieuwe bedrijventerreinen.
o
Actie 1: Op bestaande bedrijventerreinen de restwarmte valoriseren
o
Actie 2: Inzetten op gecentraliseerde energieproductie op niveau van
bedrijventerrein

o
Actie 3: Innovatieve energieclustering op een nieuw bedrijventerrein
o
Actie 4: Gebruiken van grootschalige afvalwarmte buiten bedrijventerreinen
Prioriteit 4: Bedrijven energiezuiniger en energie-efficiënter maken. De energie-efficiëntie
van ondernemingen kan verhoogd worden door bestaande energieverliezen weg te snoeien
en nieuwe energiezuinige procestechnieken toe te passen.
o
Actie 1: nieuwe bedrijfsgebouwen energie-efficiënter maken
o
Actie 2: Bestaande bedrijfsgebouwen en productie-installaties van KMO’s worden
energie-efficiënter gemaakt.
Enkele krachtlijnen uit het debat met de deelnemers

Er is een groot potentieel voor de valorisatie van restwarmte bij bestaande bedrijven. In
eerste instantie moet dit gebeuren op het niveau het bedrijf. Vervolgens kan gedacht
worden aan kleine warmtenetten tussen twee of meer bedrijven. Indien wenselijk kan een
warmtenet ontwikkeld worden op het niveau van het bedrijventerrein. Dit vereenvoudigt
beheerskwesties zoals coördinatie, leveringszekerheid en uitbating. Een hoogwaardig
gebruik van warmte moet voorop staan, vb. bij hoogwaardige warmte is
elektriciteitsproductie te verkiezen boven gebouwverwarming.

Bij nieuwe bedrijventerreinen kan het energieprofiel van geïnteresseerde bedrijven een rol
spelen bij de locatiekeuze, om zo vraag en aanbod van restwarmte naast elkaar te
plaatsen. Een energiescan vóór de bouwfase is een must.

Bedrijventerreinen zijn zeer geschikt voor energieproductie en voor de injectie van
elektriciteit in het net. Landelijke locaties zijn momenteel minder geschikt.

Bedrijven focussen vaak op hernieuwbare energieproductie (dit wordt overgestimuleerd),
maar rationeel energieverbruik is elementair en moet primeren. Dit vraagt een actievere
begeleiding van bedrijven, plus objectievere informatie. Dit is voor ons de snelste weg om
de 20/20/20 doelstellingen te bereiken.

Er bestaat ondersteuning voor ondernemingen, maar ze worden geconfronteerd met een
versnippering van informatie, premies en initiatieven. In de praktijk vinden enkel grote
bedrijven met een aparte energiemanager hun weg. De bedrijven vragen coördinatie
tussen initiatieven.

De talrijke KMO’s zijn een teer punt: ze hebben weinig technische en/of financiële kennis,
hun energiefactuur is te laag voor een sense of urgency, het is een heterogene groep
(moeilijk te benaderen), en bovendien staan ze maar in voor 10% van het totale
energieverbruik van de industrie in Vlaanderen. In Vlaanderen is geen capaciteit om alle
KMO’s een gratis energiescan aan te bieden, en de interesse bij KMO’s zelf ook laag. Het
Vlaamse beleid richt zich dan ook op de grote verbruikers (90% van het verbruik), en
beschouwt de KMO’s als ‘volgers’.

De tertiaire sector (vb. winkels) zijn interessant omdat ze veel publiek over de vloer
krijgen, en kunnen zo sensibiliseren.

Bedrijven kunnen zich ‘outen’ als duurzame ondernemingen, als een vorm van marketing.
Vb. met het West Vlaams Charter Duurzaam Ondernemen.

In de procesindustrie blijkt het moeilijk om de processen energetisch te optimaliseren als
dit nieuwe risico’s oplevert voor het proces. Het verhaal rond kostenefficiëntie werkt
minder goed. Men kan hier vaak pas ingrijpen als er sowieso een wijziging gepland was, of
bij zaken die het proces niet kunnen beïnvloeden, of bij “low hanging fruit” met een
uitstekende kosten/baten verhouding.
Download