Economie hoofdstuk 1, 2, 3 Samenvattingen §1.1 – Behoeften, goederen en schaarste Schaarste => de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in die behoeften te voorzien. Iedereen heeft behoeften. De behoeften zijn in de loop der tijd veranderd. Denk maar aan vakanties, vroeger was de Veluwe al heel wat nu willen we met het vliegtuig naar Spanje. Sommige luxeproducten zien we nu als primaire behoeftes, zoals een auto. Om in je behoeften voorzien te worden zijn we goederen(middelen) nodig. Hierbij denken we ook aan diensten. Veel goederen zijn alternatief aanwenbaar => op verschillende manieren te gebruiken. Tijd is ook alternatief aanwendbaar. Door een keuze te maken moet je de andere optie opgeven. Schaarste is NIET hetzelfde als zeldzaamheid. Aardappels en brood zijn bijvoorbeeld niet zeldzaam in Nederland, wel schaar omdat je de akker voor een ander doeleind had kunnen gebruiken. Als de schaarste mindert, wordt het gevoel van welvaart groter. Dit kun je doen door meer goederen en diensten te produceren maar daar wordt de welvaart niet altijd veel hoger van. Je moet rekening houden met: - De behoeftes van de mensen die ook steeds groter worden - De bij effecten die de welvaart minder kunnen maken - Dat het een subjectief begrip is: iedereen ervaart welvaart op zijn eigen manier §1.2 – De budgetlijn Het bedrag dat je beschikbaar hebt voor je behoeften is het budget. Je moet kiezen waar je je budget aan uitgeeft. Voorbeeld: Je hebt een beltegoed van €10,- (budget). Je kunt hiermee bellen voor €0.25 per minuut of sms’en voor €0.10 per bericht. Met een budgetlijn kun je aangeven welke combinaties mogelijk zijn. - Je kunt alles besteden aan bellen. €10 / €0.25 = 40 minuten bellen - Of alles besteden aan sms’en €10/€0.10 = 100 sms’jes sturen - Je kunt ook nog ander combinaties maken: 10 sms’jes en 36 belminuten bijvoorbeeld Als je zou kiezen om 60 sms’jes te sturen kun je dat beltegoed niet meer gebruiken voor bellen. Je hebt dan opofferingskosten, ook wel alternatieve kosten. In dit geval zouden de opofferingskosten 24 belminuten zijn. §1.3 – Arbeidsdeling In onze samenleving is een scheiding tussen productie en consumptie. Zonder deze scheiding zou er geen ruimte zijn voor arbeidsdeling of specialisatie. Dit betekend dat je je toelegt op een klein deel van het totale productieproces. Hierdoor kun je doen waar je goed in bent. De arbeidsproductiviteit, productie per uur, neemt sterkt toe. Je ziet dan ook dat de één beter is in het ene dan de ander. Zo kun je iedereen laten doen waar die goed in is en wordt de arbeidsproductiviteit nog hoger. Voorbeeld efficiëntie Ton en Theo: Wie? Ton Theo Casco aftimmeren 100 uur 120 uur Bedrading aanbrengen 50 uur 40 uur Vroeger zorgden de mannen voor het inkomen en de vrouwen voor het huishouden. Tegenwoordig doen mannen iets meer in het huishouden, maar nog steeds doen de vrouwen het meest. Dit zou je kunnen verklaren met ‘opofferingskosten’. Mannen verdienen per uur gemiddeld meer dan vrouwen. Oorzaken hiervoor: - Vrouwen hebben vaak lagere functies - Vrouwen onderbreken carrière voor kinderen; kost salaris - Vrouwen werken vaker in dienstverlening en zorg; betaald minder - Vrouwen werken vaak in deeltijd en maken minder snel promotie - Vrouwen hebben minder hoge opleiding dan mannen Voor een man zijn de opofferingskosten van huishoudelijk werk hoger dan die bij een vrouw. Subjectieve beleving doet er ook toe (vind ik mijn werk prettig?). §1.4 – ruil, eigendom en transactiekosten Ruil Directe ruil => goederen tegen goederen Indirecte ruil => goederen of diensten worden tegen geld geruild Eigendomsrechten Je mag doen (binnen de grenzen van de wet) wat je wilt met jou product. Het is jouw eigendom. Het is belangrijk om bij een verkoop of aankoop de eigendomsrechten vast zijn gelegd. Je kunt van heling worden beschuldigd als je een gestolen product koopt. Heling is het opzettelijk kopen of aannemen van een door misdrijf verkregen product. Transactiekosten Er vinden veel ruiltransacties elke dag plaats. Transactiekosten zijn de extra kosten die gemaakt moeten worden om een ruil tot stand te brengen. Woningmarkt heeft veel transactiekosten: - Informatie inwinnen over woningen overdrachtsbelasting - Makelaar inschakelen registratie kadaster - Onderhandelen notaris - Opstellen technisch rapport Deze kosten komen bovenop de prijs van het huis zelf. Transactiekosten zijn vooral geld, tijd en aandacht. §2.1 – Wat is geld? Geld is een ruilmiddel. Je moet er wel op vertrouwen dat het geld word geaccepteerd. Geld werkt alleen op basis van vertrouwen. Het moet zijn waarde blijven behouden. Bij hyperinflatie stijgen de prijzen en wordt het geld steeds minder waard. Er zijn verschillende eisen waar geld aan moet voldoen: - Het moet als het ware in je broekzak passen - Het moet gemakkelijk deelbaar zijn, geschikt voor grote en kleine transacties - Het moet houdbaar zijn - Het mag niet na te maken zijn, het verliest zijn waarde als er teveel van wordt gemaakt Edele metalen werden veel als ruilmiddel gebruikt (goud, zilver). Later kwamen daar het papiergeld en het banktegoed bij. Geld is niet alleen een ruilmiddel maar ook een rekenmiddel. Als rekenmiddel kun je het gebruiken om de waarde van dingen te bepalen. Het kan ook als oppotmiddel gebruikt worden, of terwijl spaarmiddel. Je kunt het geld bewaren om eventueel later uit te geven of om ergens voor te sparen. Op de munt of het bankbiljet word de waarde van het geld vermeld. Dit is de nominale (extrinsieke) waarde. Behalve deze waarde is er ook nog de intrinsieke waarde. Dit is de waarde van het materiaal, van bijvoorbeeld de munt zelf. Vaak is de intrinsieke waarde veel lager dan de nominale waarde. Dit geld accepteren we toch doordat we erop vertrouwen dat anderen dit ook weer zullen accepteren. Ons geld is dus fiduciair geld. Fiducie is vertrouwen. Chartaal geld => munten en bankbiljetten Giraal geld => opeisbare tegoeden bij banken, rekeninghouder kan er betalingen mee doen Europese Centrale Bank (ECB) bepaalt hoeveel munten en bankbiljetten er in omloop worden gebracht in het euro gebied. De Nederlandsche Bank (DNB) brengt de bankbiljetten en munten in omloop in Nederland. Het totaal aan chartaal en giraal geld is de maatschappelijke geldhoeveelheid. §2.2 – Bankbalansen en geldschepping Giraal geld kan toenemen of afnemen. Om te kijken hoe dit werkt gebruiken we balansen van een bank. Een balans is een overzicht van bezittingen, schulden en eigen vermogen van een onderneming op een bepaald tijdstip. De linkerzijde van een balans is de activa. Hier vind je de waarde van bezittingen. Activa zijn gebouwen, voorraden, bedragen die de klanten nog moeten betalen (debiteuren) en liquide middelen (kasmiddelen en banksaldo). De rechterzijde is de passiva. Passiva zijn de schulden en het eigen vermogen. Kasmiddelen => chartale geld dat de bank bezit. Dit is nodig voor de mensen die geld opnemen en hun girale geld dus in chartaal geld omzetten. Tegoed Centrale Bank => de rekening van de bank bij de centrale bank. Debiteuren => schulden van de klanten die nog terugbetaald moeten worden aan de bank. Rekeningcouranttegoeden => girale geld, rekeningen van de klanten bij de bank. Een bank moet voldoende chartaal geld hebben om te kunnen voldoen aan het bedrag dat de klanten opnemen. Als de bank onvoldoende chartaal geld heeft om dit te kunnen betalen raken mensen hun vertrouwen in de bank kwijt. Liquiditeit => de mate waarin een onderneming aan haar korte termijnverplichtingen kan voldoen. De kasmiddelen en het tegoed centrale bank vormen samen de liquide middelen => het chartale geld waarover de bankt beschikt. Liquiditeit = Liquide middelen x 100% Kortetermijnverplichtingen Het antwoord wat hieruit komt is het percentage dat de bank kan geven als alle klanten al hun girale geld opnemen. Een liquiditeit van 10% is onder normale omstandigheden nog geen probleem. Klanten die geld overboeken naar een rekening bij dezelfde bank is dit een ‘interne’ overboeking. Boeken ze geld naar een andere bank dan gaat dit via de centrale bank. Als de maatschappelijke geldhoeveelheid toeneemt is er sprake van geldschepping. Als het afneemt noemen we dat geldvernietiging. Geldschepping loopt via het girale geld. De belangrijkste bron hiervan is kredietverlening. Als een bank een krediet uitleent gebeuren er op de bankbalans deze dingen: - Rekeningcouranttegoeden neemt toe, girale geld in omloop neemt toe - Toename van debiteuren Uitrekenen girale krediet dat een bank nog kan verstrekken bij een bepaalde liquiditeit Bijvoorbeeld: een liquiditeit van 20% Liquide middelen max. R.C.T x 100 % = 20% max. R.C.T = liquide middelen x 100% liquiditeit Samenvatting §3.1 Hoe werken markten? De organisatie die achter de productie en het transport van producten zit is heel ingewikkeld. Het marktmechanisme regelt deze organisatie. Op een markt heb je vragers en aanbieders. Zowel de vragers als de aanbieders hebben te maken met verschillende factoren. Vragers, bijvoorbeeld consumenten, kijken naar hun inkomen en prijzen van producten. De aanbieders van deze levensmiddelenmarkt kijken naar loonkosten van het personeel en ook naar de prijs van de verkochte producten. De vragers en aanbieders willen hun eigen behoeften zo goed mogelijk voorzien. De verschillen tussen markten zijn groot. Economen onderscheiden markten in een aantal marktvormen, ook wel marktstructuren. Hierbij kijken ze naar het aantal aanbieders en naar de aard van het product. Je hebt markten waar maar één aanbieder is. Je bent dan gedwongen daar het product te kopen. Markten met enkele aanbieders hebben vaak concurrentie doordat er niet veel aanbieders zijn reageren ze op elkaars acties. Individuen kunnen invloed op de prijs uitoefenen. Als er veel aanbieders zijn kan niemand de verkoopsprijs beïnvloeden. Homogene producten = De vrager maakt geen onderscheid tussen het product. Komt weinige voor omdat aanbieders zich proberen te onderscheiden van anderen. Heterogene producten = De vrager maakt wel onderscheid tussen de producten. Aantal aanbieders Één Weinig Weinig Veel Aard van het product Homogeen Heterogeen Homogeen Homogeen Veel Heterogeen Marktvorm Monopolie Heterogeen oligopolie Homogeen oligopolie Volkomen mededinging of volkomen concurrentie Monopolistische concurrentie Je kunt markten ook indelen op perfect of niet-perfect werkende markten. Dit is gebaseerd op de invloed die de aanbieder heeft op de prijs. Perfect werkende markten = Aanbieders hebben geen invloed op de prijs. De prijs is aangegeven en staat vast. De aanbieder kan elke gewenste hoeveelheid kwijt voor de marktprijs. Niet-perfect werkende markten = De individuele aanbieders kunnen de prijs wel beïnvloeden omdat ze bijvoorbeeld de enige aanbieder zijn of omdat ze een productvariant aanbieden. Alle andere marktvormen dan volledige mededinging zijn niet-perfecte markten. §3.2 – Hoe werken perfecte markten? De vraag Prijs stijgt Prijs daalt De gevraagde hoeveelheid neemt af De gevraagde hoeveelheid neemt toe Je kunt het verband tussen de prijs en hoeveelheid in een grafiek weergeven. De prijs komt dan op de verticale as en de hoeveelheid op de horizontale. De lijn die het verband weergeeft noem je de vraagcurve. Het aanbod Prijs stijgt Prijs daalt De aangeboden hoeveelheid neemt toe De aangeboden hoeveelheid neemt af De lijn die in een grafiek dit verband weergeeft noem je de aanbodcurve. Als bij een prijs de aangeboden hoeveelheid en gevraagde hoeveelheid gelijk is noem je die prijs de evenwichtsprijs. Op een perfect werkende markt word het product altijd tegen de evenwichtsprijs verkocht. Het mechanisme dat daarvoor zorgt is concurrentie. Als er plotseling iets is waardoor er meer vraag is naar het product – bij hetzelfde aanbod – dan stijgt de evenwichtsprijs. De aanbieders zullen nu meer producten op de markt brengen. Dit zorgt voor een verschuiving van de vraagcurve naar rechts. Daardoor stijgt de evenwichtsprijs en ook de aangeboden hoeveelheid.