Ethiek van internationale financiële markten

advertisement
___________________________________
___________________________________
Ethiek van internationale financiële markten
Een terreinverkenning
Jef Van Gerwen en Luc Van Liedekerke
Sinds januari ’96 loopt er aan het Centrum voor
Ethiek van de UFSIA een project onder de titel:
Ethiek van de internationale financiële markten.
Deze tekst geeft een idee omtrent de inhoud van
dit project.
1.
Een verdwenen thema
Wanneer we de stroom aan publicaties in sociale
en economische ethiek van deze eeuw overlopen,
ontmoeten we massale aandacht voor de problematiek van de loonarbeid, de relaties tussen producent en consument, het eigendomsstatuut van
de onderneming, de ontwikkelingslanden, het
recht op inkomen en de bestaansonzekerheid,
maar weinig aandacht voor de financiële sectoren.
Deze vaststelling gaat zowel op voor het klassieke corpus van de ‘sociale leer van de kerk’ als
voor ontwikkelingen in de toegepaste ethiek,
zoals in de zakenethiek. Waarschijnlijk gaat deze
blinde vlek terug op de typische omschrijving van
de moderne ‘sociale kwestie’, welke eerder verliep in termen van arbeid en ondernemen in een
industriële context, dan in termen van sparen,
schuld en krediet.
Dat is ooit anders geweest. In de voor-moderne en vroeg-moderne ethiek, bijvoorbeeld, stond
de kritiek op het interestmechanisme (de kritiek
op de woeker) centraal, zowel in joodse, christelijke als moslim-tradities. Zo heeft Leonard Lessius, de Brabantse jezuiët die in de zestiende eeuw
te Leuven de cursus over recht en rechtvaardigheid doceerde, in Antwerpen de beursverrichtingen geanalyseerd en schreef hij later een traktaat
met de titel ‘De Bergen van Barmhartigheid’, om
juist op het domein van kredietverschaffing met
interest vooruitgang te boeken in de ethische
evaluatie en in de maatschappelijke praktijk.1
Ook in onze tijd zijn er uitzonderingen. Een van
de nestors van de sociale leer van de kerk, Oswald von Nell-Breuning, begint zijn aktiviteiten
in 1928 met een omvangrijke studie over de
‘Principes van de Beurs-moraal’.2 We kunnen
alleen opmerken dat dergelijke arbeid nadien
weinig school heeft gemaakt. Dit is des te merkwaardiger gezien het feit dat amper één jaar later
— in oktober 1929 — de instorting van de beurs
in New York het begin zal betekenen van een
wereldwijde recessie. Enkele cijfers ter illustratie:
tussen 1929 en 1933 verdwenen bijna de helft
van alle Amerikaanse banken, ongeveer 33% van
alle hypothecaire leningen werden niet langer
afbetaald, 45% van alle landbouwers worstelden
met zware schuldposities, kleine ondernemingen
gingen massaal failliet en de werkeloosheid steeg
tot boven de 25%. Het per capita reële inkomen
in de VS daalde tussen 1929 en 1933 met 33% en
was eind 1933 vergelijkbaar met dat van 1908.
Vijfentwintig jaar gestage groei werd in vier jaar
crisis weggevaagd. De crisis beperkte zich niet tot
de Verenigde Staten: in Oostenrijk, Hongarije en
Duitsland deden zich gelijkaardige bankcrisissen
voor. De bijhorende recessie verspreidde zich
over geheel Europa en duurde tot 1935. Eén van
de gevolgen was de totale verzwakking van het
Weimar regime en de op democratische wijze
gerealiseerde machtsgreep van het nazisme.
De grote depressie illustreert op pijnlijke wijze
de sterke verbondenheid tussen financiële markten, reële economie en maatschappelijke ontwikkeling. Evoluties in geldhoeveelheid en interestvoeten hebben hun weerslag op inkomens, inkomensverdeling, prijzen en werkgelegenheid. Banken raken het leven van ieder. Vanuit dergelijke
vaststelling is het op zijn minst merkwaardig te
noemen dat de grote depressie nooit een systema-
________________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 7 (1997)1, p. 3
___________________________________
tische reflectie omtrent de ethiek van financiële
markten teweeg gebracht heeft.3
Sinds het eind van de jaren 80 is het tij echter
aan het keren. Problemen zoals het overheidsdeficit van de VS dat zorgt voor permanente onevenwichten, de opkomst en de afhandeling van de
schuldenlast van een aantal Derde Wereldlanden,
de exponentiële groei in de financiële markten,
het afkalven van de controle op die markten door
de dereguleringsbeweging, dit alles leidde tot een
hernieuwde belangstelling voor de financiële
sfeer. Bovenal is het bewustzijn gegroeid dat de
klassieke vraagstukken van de sociale economie
(algemene tewerkstelling, stabiele welvaart en
inkomensspreiding, continue groei, economische
democratie) niet kunnen opgelost worden zonder
zich te buigen over de functies en dysfuncties van
de financiële economie.
In deze bijdrage zullen we een aantal plaatsen
in de financiële wereld identificeren waar ethische
kwesties opduiken. Een eerste, evidente startplaats
voor een ethisch onderzoek zijn de talrijke schandalen die ook deze tak van de economie ontsieren. Nog niet zolang geleden noteerden we het
verdwijnen van de Barings-bank als gevolg van
een speculatief avontuur door een van zijn werknemers, meer hierover in de volgende paragraaf.
Een tweede invalshoek voor een financiële ethiek
concentreert zich op de rol van de verschillende
financiële actoren (banken, investeringsfondsen,
centrale bank, controlerende instanties). In afdeling drie bespreken we de positie van één actor:
de centrale bank. Een laatste plaats waar ethische
vraagstukken opduiken is op het veel algemenere
niveau van de verhouding tussen financiële en
reële economie. Hier wordt de vraag gesteld naar
de eigen finaliteit van het financiële systeem. Een
aanzet tot antwoord vindt u in afdeling vier.
2.
Rotte appel of wankele structuren
Op 27 februari 1995 wordt de oudste investeringsbank van Engeland, Barings plc., onder
supervisie geplaatst van de ‘Bank of England’.
___________________________________
Door niet-gedekte posities in te nemen in de
futures-markt stapelde de bank een verlies op van
ongeveer 1,4 miljard dollar, een niet te overkomen schuldpositie gegeven dat de totale beurswaarde van het bedrijf ongeveer 860 miljoen
dollar bedroeg. Dit spectaculaire geval waarbij
één handelaar, Nick Leeson, via één speculatie
erin slaagt om een volledig bedrijf te laten verdwijnen, roept verschillende vragen op.
In eerste instantie is er het individuele gedrag
van de ´trader’. Gedurende meer dan twee maanden slaagt deze erin om een financiële operatie
die duidelijk de foute kant uitgaat, af te schermen
van zijn superieuren. Hij neemt uiterst risicorijke
posities in waarvan hij weet dat zijn superieuren
ze niet zouden goedkeuren, hij verspreidt moedwillig valse informatie en als de nood te hoog
wordt, vlucht hij voor de gevolgen van zijn daden. Dergelijk gedrag is ongetwijfeld moreel
verwerpelijk. Leeson is de spreekwoordelijke en
allicht onvermijdelijke rotte appel.
Maar het geval Leeson staat niet alleen. In een
eindeloze processie volgen de schandalen waarbij
individuele handelaars hun grenzen te buiten
gaan, elkaar op. Dat deze schandalen zo veelvuldig optreden, heeft ongetwijfeld te maken met
structurele gebreken in de financiële wereld. Er
was in het geval Barings duidelijk sprake van een
gebrekkig intern risico-management. Leeson sloot
contracten af en zorgde tegelijk voor de concrete
afhandeling van die contracten, inclusief betaling.
Door deze twee functies — het afsluiten van contracten en het uitoefenen van betalingen — te
mengen, werd onverantwoord gedrag veel makkelijker. Een duidelijk voorbeeld van de kat die bij
de melk geplaatst wordt.
Niet alleen de interne structuren in bedrijven
lopen mank, ook de bredere marktstructuren
vertonen gaten die misbruik vergemakkelijken.
Bij het fatale contract waren drie financiële markten betrokken: Singapore (Leesons thuisbasis),
Tokyo en Osaka. Indien deze drie markten hun
informatie over Barings gedeeld hadden, dan had
het geval Barings zich nooit voorgedaan. Nu
________________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 7 (1997)1, p. 4
___________________________________
echter konden de verliezen zich twee maanden
lang blijven opstapelen en werd de ramp slechts
duidelijk toen Leeson zelf wegvluchtte. Even
dreigde zelfs de hele futuresmarkt in Singapore in
te storten, maar gelukkig zorgde een directe ondersteuning door de monetaire autoriteiten van
Singapore ervoor dat het niet zo ver kwam. Dergelijk voorbeeld illustreert de spanning tussen het
globale, internationale karakter van financiële
transacties en het nog veel te nationale karakter
van financiële regulering. De controlerende instanties hebben hier een ernstige achterstand, die
potentieel gevaarlijk is.
Voorgaande mankementen zijn vanuit zorgvuldige analyse relatief eenvoudig op te sporen en te
verhelpen, maar er zit ook een culturele kant aan
het probleem, die heel wat minder eenvoudig op
te lossen is. Nick Leeson behoorde tot die groep
van jonge, erg succesvolle mensen die het onderwerp uitmaken van Tom Wolfe’s boek Bonfire of
the Vanities. Hierin worden we geconfronteerd
met de snelle wereld van financiële markten waar
een beperkt clubje van een paar honderd briljante,
uiterst ambitieuze en meestal erg jonge mensen
het mooie weer maken. IJdelheid is er troef. De
handelaars in obligaties beschouwen zichzelf als
‘Masters of the Universe’ en hebben een dermate
ontwikkeld machtsgevoel dat ze vrijwel alles
aandurven. Wie hier succesvol is, verwerft een
bijna mystiek statuut (recente voorbeelden zijn
Boesky en Soros). Bovendien loopt de handelaar
zelf weinig risico, hij gokt immers met het geld
van anderen. Nick Leeson was in 1994 de meest
succesvolle ‘trader’ van de Londense financiële
markt. Het onbeperkte machtsgevoel, de drang
naar snelle carrière en superieure bonussen, de
totale afwezigheid van een verantwoordelijkheidsgevoel naast ‘returns’, dit alles schept een ideale
broeihaard voor onverantwoord gedrag.
3.
Morele druk of duistere machtscollusie
Een heel speciale deelnemer aan de financiële
wereld is de centrale bankier. Centrale bankiers
___________________________________
staan in meer dan één opzicht in een dubbelzinnige positie:
(1) Zij zijn ambtenaren, geen verkozen politici, en
toch oefenen zij aanzienlijke politieke en economische macht uit binnen de moderne democratieën. Die macht is ongetwijfeld sinds het begin
van de jaren 80 nog toegenomen en dit ten koste
van de politici.
(2) Zij zijn in principe (en hoe langer hoe meer,
naar voorbeeld van de Deutsche Bundesbank)
onafhankelijk ten opzichte van de regering van
hun land, en hebben zo de mogelijkheid (niet
zonder bloot te staan aan zware politieke druk
van hun regeringen) om langere-termijn-doelen na
te streven dan de politici (bijvoorbeeld anti-inflatoir beleid, schuldherschikking); toch zijn ze
afhankelijk van de medewerking van hun regeringen voor hun aanstelling en voor de realisatie van
hun doelstellingen.
(3) Zij hebben in het nabije verleden bewezen in
staat te zijn tot gecoördineerd optreden om crisissen in de internationale economie enigszins te
kunnen opvangen (beurscrash van ’87, schuldproblemen van Mexico in ’82, ’86, ’94, eerste globale kapitaal-standaard voor banken in ’87, enz.),
maar zij blijven toch vaak (onvermijdelijk, vermits het ambtenaren van nationale staten zijn) het
nationaal belang van hun land stellen boven het
globaal belang (pro-Amerikaanse rol van Volker
en Greenspan in schuldherschikking van Mexico;
problemen van de Bundesbank om een Europese
rol te spelen in de Europese Unie, in crises van
Britse pond en FF in 1992-93).
(4) Zij hebben een controlerende en sanctionerende rol ten opzichte van de banken die onder hun
bevoegdheid vallen. Bij het uitoefenen van deze
taak maken ze gebruik van twee erg delicate
technieken. De eerste techniek steunt op het moreel overtuigen van de tegenpartij (meestal een
bank) om in het kader van het algemeen belang
een bepaalde handeling wel of niet te stellen. Bij
het uitoefenen van deze druk dient de bank diplomatisch te werk te gaan en geen dwang te gebruiken, maar waar ligt de grens? De tweede techniek
________________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 7 (1997)1, p. 5
___________________________________
maakt gebruik van de mogelijkheid die een centrale bank heeft om in geval van crisis extra geld
in het systeem in te brengen om een instorting te
vermijden (bijvoorbeeld de dreigende instorting
van een grote bank zoals Credit Lyonnais in
Frankrijk). Deze ‘Lender of last Resort’-functie
confronteert de bank met het een ‘moral hazard’probleem. Wanneer zij ingrijpt ondergraaft zij de
logica van de markt, en suggereert zij dat roekeloze actoren zonder schrik voor het faillissement
en betaling van kosten over kunnen gaan tot
onverantwoorde transacties. Centrale bankiers zijn
daarom spaarzaam met directe ondersteuningen
van financiële instellingen. Het is een maatregel
die beperkt moet zijn in tijd, enkel te verantwoorden in laatste instantie om een systeem-crisis af te
wenden. Maar de problemen blijven: (a) de beoordeling over de noodzaak van dergelijk ingrijpen
zijn onderhevig aan onzekerheid; (b) ondersteuningsmaatregelen bevoordelen sommige actoren
ten opzichte van anderen: banken eerder dan nietbanken, zij die grootschalige connecties hebben
en grootschalige schulden eerder dan andere;
(c) hoe vaker dergelijke ondersteuning geschiedt,
hoe meer ze de geloofwaardigheid van de centrale
bank als garant van een gezonde markt ondergraaft; de impliciete boodschap wordt integendeel
dat wie grof speelt ook kans maakt om gered te
worden.
Enkele voorbeelden
Als gevolg van de beurscrash van oktober
1987 liep de privatisering van British Petroleum
onder de Thatcher-regering in het honderd. De
Britse regering was van plan om aandelen te
verkopen aan 330 pence voor een verwachte
totale waarde van 7,26 miljard pond. De intekenaars hadden de prijs van 330 pence aanvaard op
14 oktober, in de veronderstelling dat dit een
winstgevende prijs zou zijn op 30 oktober, wanneer de aandelen zouden verdeeld worden (op 13
oktober stond het BP-aandeel nog op 362 pence).
Op 20 oktober daalde hetzelfde aandeel echter tot
3.1
___________________________________
285 pence, zodat de intekenaars bij doorgang van
de overeenkomst voor 1,5 miljard pond verlies
zouden lijden. De regering Thatcher stond voor
een zwaar dilemma: de hele actie uitstellen (en
toegeven dat privatisering niet doenbaar was); de
intekenaars beschermen tegen het onverwachte
beursrisico, en dus het risico afwentelen op de
belastingbetaler (moral hazard), of de intekenaars
voor het voldongen feit stellen en zich de afkeer
van de financiële actoren op de hals halen. De
Bank of England besloot op 28 oktober tot een
soort compromis. De inschrijvers zouden een
ernstig verlies lijden, maar niet het volle pond
betalen. Het was Nigel Lawson, baas van de
schatkist, die het precieze niveau vastlegde op
een 50/50 verdeling: een gezamenlijk verlies van
750 miljoen pond voor de intekenaars, 750 miljoen garantie bovenop de beurskoers gegarandeerd door de Treasury. Interessant detail: deze
garantie lag 10% van het totale verlies lager dan
wat de ‘Bank of England’ confidentieel had geadviseerd. De politicus wou strenger zijn voor de
financiële actoren, de bank was iets welwillender,
allicht met het oog op financiële stabiliteit.
3.2 In december 1982 tijdens de eerste Mexicoschuldcrisis, besloten de centrale bankiers
Volcker (US) en Richardson (UK) mee te werken
aan het plan van IMF-voorzitter Larosière met de
bedoeling om een aantal banken te bewegen tot
schuldherschikking voor Mexico (en dus tot
nieuw krediet). De Amerikaanse Fed intimideerde
daarbij de eigen banken met de dreiging om bij
niet-coöperatie de kapitalisatievoorwaarden op te
trekken. De Amerikaanse banken reageerden in
eerste instantie erg terughoudend op deze eis
omdat zij het leeuwenaandeel van de slechte kredieten in handen hadden en dus ook de grote
verliezers zouden zijn bij een schuldherschikking.
Toch bleef hun uiteindelijk niets anders over dan
in te gaan op deze ‘zachte druk’.
Morele druk kan overhellen naar regelrechte
manipulatie van de vrije markt. Zo zijn er aanwij-
3.3
________________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 7 (1997)1, p. 6
___________________________________
zingen (bij mijn weten geen rechtstreekse bewijzen) dat de voorzitter van de Federal Reserve van
New York (J. Corrigan) betrokken was bij een
initiatief van de firma Merrill Lynch om tijdens
de beurscrash van 1987 de ineenstuikende futures
markt te redden door heraankoop van aandelen
door de eigen ondernemingen (corporate stock
repurchase) te lanceren voor een bedrag van 6
miljard dollar. De actie ging door met steun van
de Chief of Staff van de Amerikaanse president,
Howard Baker, en van de SEC (de Amerikaanse
beurscommissie). Met deze ingreep werd een
dreigende algemene sluiting van de beurs vermeden. Dezelfde J. Corrigan overtuigde Merrill
Lynch enkele dagen later om financieel deel te
nemen in een reddingsoperatie om de futuresmarkt en de clearing-houses van de beurs van
Hong-Kong te helpen.4
Het kan zijn dat in de ogen van sommigen het
doel (vermijden van algemene instorting van de
beurzen) alle middelen heiligt... maar met dergelijke collusie tussen overheid, centrale bankiers en
private firma’s zijn wel alle normaal geldende
grenzen overschreden.
4.
Ontkoppeling van reële en financiële sferen
Een complex, maar essentieel thema van financiële ethiek vormt het vraagstuk van de wisselwerking tussen de activiteit op financiële markten
en de produktie van goederen en diensten. Ons is
het daarbij te doen om de normatieve dimensie
van dit thema, maar dit belet niet dat enig analytisch inzicht in het probleem noodzakelijk is. Een
paar initiële opmerkingen:
In de literatuur wijst men erop dat sinds de
jaren 80 de financiële en de reële economie uit
elkaar aan het groeien zijn. Financiële markten
ontwikkelen zich volgens verschillende indicatoren vele malen sneller dan de reële economie. Zo
zijn de omzetcijfers in financiële markten duizelingwekkend toegenomen. Per dag worden er op
de wisselmarkten wereldwijd zowat 1200 miljard
4.1
___________________________________
dollar verhandeld, zijnde ongeveer één vierde van
de jaarlijkse wereldwijde handel in goederen en
diensten. Financiële transacties weerspiegelen dus
blijkbaar niet langer reële transacties. De interpretatie van de cijfers blijft echter moeilijk. Het is
duidelijk dat financiële markten andere verhandelingstechnieken ontwikkeld hebben, maar wat de
betekenis van deze evolutie is en in hoeverre ze
positief of negatief te beoordelen valt, blijft vooralsnog onduidelijk.
Het uit elkaar groeien van financiële en reële
economie lijkt samen te vallen met een verandering van de functie van financiële markten. Zij
nemen niet langer een secundaire, zuiver ondersteunende rol in ten opzichte van de reële economie; integendeel, de dienstmaagd is directe concurrent geworden. Een voorbeeld: een aandelenbeurs vervult klassiek een dubbele rol, zij zorgt
ervoor dat de waarde van de spaarcenten van de
belegger bewaard blijft en liefst stijgt in waarde
en anderzijds helpt zij bedrijven bij het aantrekken van nieuw kapitaal. Een aandeel wordt op de
beurs geïntroduceerd, particuliere beleggers kopen
dit aandeel en voorzien zo het bedrijf van nieuw
kapitaal. Dit kapitaal wordt dan via investeringen
verder omgezet in de schepping van arbeidsplaatsen en reële goederen. Nu vervult de beurs ongetwijfeld nog steeds deze rol, maar de beleggingsrol is duidelijk prioritair geworden. Het nieuwe
geld dat zijn weg vindt naar de beurs vertaalt zich
in duizelingwekkende koersstijgingen van reeds
bestaande aandelen, en niet in nieuwe investeringen. Meer nog, indien een belegger moet kiezen
tussen zijn geld investeren in een nieuw bedrijf of
beleggen in financiële instrumenten zoals aandelen of obligaties dan zal zij of hij vrijwel zeker
opteren voor het laatste. Een puur financiële
belegging geeft direct en meestal ook beter resultaat en is bovendien erg liquide. Als men zijn
geld wil herbeleggen, eventueel omwille van
fiscale redenen, dan kan dat erg gemakkelijk. Het
geld dat men in een bedrijf investeert daarentegen, is onderhevig aan tal van extra onzekerheden
4.2
________________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 7 (1997)1, p. 7
___________________________________
en niet makkelijk verplaatsbaar. Met andere
woorden, de aandelenbeurzen hebben hun vroegere finaliteit waarbij zij geld transfereerden van
netto-beleggers naar netto-investeerders verloren
en zijn nu zelfs een directe concurrent voor bedrijven op zoek naar nieuw kapitaal.
Let wel, ontkoppeling betekent niet dat er
geen massale beïnvloeding bestaat tussen financiële en reële sferen, wel dat de finaliteit van de
reële sfeer in vraag gesteld is. Er zijn vormen van
‘negatieve terugkoppeling’ vast te stellen: dominantie van korte-termijndenken, verzwakking van
economische relance, ongelijkere inkomensverdeling enz. Wanner men spreekt over ontkoppeling
dan gaat het om deze negatieve terugkoppelingseffecten, eerder dan om een ‘ontkoppeling’ in
absolute zin.
4.3
4.4 Het probleem van de ontkoppeling wordt
doorkruist door een verwant, maar te onderscheiden probleem, namelijk dat van de globalisering:
de financiële markten zijn snel grensoverschrijdend gaan functioneren, terwijl de regulerende organen nog steunen op nationale overheden en administraties: wellicht is het probleem
van de ontkoppeling te benaderen vanuit een
bijsturen van de regulatiemogelijkheid van internationale markten.
*
De normatieve vraag die wij ten aanzien van deze
evolutie willen stellen is of en in hoeverre de
activiteiten op de financiële markten moeten
rekening houden met hun effecten op onderliggende markten. Leiden verrichtingen op de financiële markten noodzakelijk tot het realiseren van
een duurzame meerwaarde op de markten die zich
in de reële sfeer bevinden? Houdt de ontkoppeling (autonomisering) van de financiële markten
ook een morele finaliteit in, die we als zodanig
moeten waarderen? In principe zijn we geneigd
om de eerste vraag positief te beantwoorden.
Actoren moeten steeds verantwoording opnemen
___________________________________
voor alle voorzienbare gevolgen van hun handelen, zeker voor welvaartseffecten. Belangrijker
lijkt het echter op de ‘hoe’-vraag te antwoorden,
wat veronderstelt dat we ook over de finaliteitskwestie een concreet zicht hebben.
De vraag naar de legitimiteit van de ontkoppeling stelt zich zowel op individueel als op systematisch vlak. Is een persoon zoals George Soros
moreel te veroordelen omdat hij winst nastreeft
door massale speculatie op de wisselmarkt, bijvoorbeeld tegen het Pond Sterling en de Franse
Frank in 1992, zonder zich te bekommeren om
het effect van de bereikte koersdaling op de nationale economie van die landen?5 Gelijksoortige
vragen kan men stellen bij het gedrag van ‘raiders’ van bedrijven.
De vraag naar de moraliteit van individuen
verwijst echter naar meer systematische vragen,
zowel op vlak van het collectieve ethos als van
het economisch bestel in zijn geheel. Zijn figuren
zoals Soros of Buffett niet de exponent van een
maatschappelijke stroming van ‘populair kapitalisme’ en van ‘financieel kapitalisme’?6 Met
financieel kapitalisme bedoelen we een gedragspatroon waarbij de finaliteit van de economische
activiteit bepaald wordt door de maximalisatie
van de financiële meerwaarde (meestal op korte
termijn), zonder rekening te houden met de realisatie van maatschappelijke of institutionele meerwaarden. Een onderneming wordt beoordeeld op
de directe evolutie van de opbrengst van haar
aandelen; de maximale groei van een beleggingsportefeuille wordt een doel op zich, los van vragen van besteding of investering. In dergelijk
patroon treedt de klassieke tegenstelling tussen
arbeid en kapitaal in een nieuwe fase: na de typische kapitalist-ondernemer uit Marx en de Sociale
Leer van de Kerk treedt nu de kapitalist-belegger
of de kapitalist-speculant naar voren. Met ‘populair kapitalisme’ duiden we aan dat deze gedachte
zich vooral sinds het begin van de jaren 70 verspreid heeft onder het grote publiek van kleine
beleggers. In een periode waarin het nationaal
inkomen uit arbeid daalde en dat uit kapitaal
________________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 7 (1997)1, p. 8
___________________________________
steeg, waarbij kapitaal systematisch minder belast
werd (kon worden) en wordt dan arbeid, kwam
het erop aan om de burger te laten meegenieten
van deze trend. Het impliceerde meteen ook een
verspreiding van een houding waarin het speculerend sparen voorrang kreeg op solidaire inkomensherverdeling, op het onderhoud van publieke
goederen, op ondernemerschap en werkgelegenheid.
De vraag naar de legitimatie van de loskoppeling van financiële en reële sferen verwijst tenslotte naar de evoluties in nationaal beleid en in
financiële structuren die deze loskoppeling hebben mogelijk gemaakt en bevorderd. De onvolmaaktheden van het historische overheidsbeleid
van de laatste decennia heeft de financiële onevenwichten gestimuleerd in plaats van ze te
bestrijden. De dominantie van nationale staten en
hun vaak kortzichtige belangenstrijd heeft geleid
tot een gebrek aan coördinatie in macro-economische politiek die verdere onevenwichten meebracht. Dit alles wijst op de nood aan een meer
onafhankelijk internationaal orgaan dat een minimale coördinatie kan verzekeren.
___________________________________
Besluit
Sinds het verdwijnen van Bretton Woods heeft de
financiële wereld zich vrijgevochten van het
overheidsjuk. Deregulering en technologische
evolutie (de informatisering) maakten het ontstaan
van echt globale financiële markten mogelijk. Dit
creëerde voor vele mensen nieuwe, onverwachte
rijkdommen, het volkskapitalisme werd geboren.
Toch is deze snelle evolutie niet zonder gevaren.
Globale markten zijn soms erg wankel en de
rimpelingen van een crisis in Mexico bereikte ook
de Europese landen. Tegelijk merken we dat
financiële markten een andere rol zijn gaan spelen
in de werking van onze economie en dat deze
nieuwe rol een aantal negatieve effecten heeft
voor de werking van de reële economie. De wereld van het geld lijkt een virtuele, erg abstracte
wereld, maar de impact van het geld op ons dagelijks leven is pijnlijk reëel. Daarom is het de
hoogste tijd dat er een meer systematische, normatieve reflectie over de werking van internationale financiële markten op gang komt.
Noten
1. T. VAN HOUDT, e.a., Tussen woeker en weldadigheid. Leonardus Lessius over de Bergen van Barmhartigheid.
Leuven, Acco, 1992. Voor een breder perspectief op deze thematiek, zie: L. BOUCKAERT(red.), Intrest en Cultuur.
Een ethiek van het geld. Leuven, Acco, 1994.
2. O. VON NELL-BREUNING, Grundzüge der Börsenmoral. Freiburg, Herder, 1928. Zie een recente bespreking door
F. ALBRECHT, in Revue d’économie financière, 26(1993), p. 331-354 (en samenvatting van WALRAFEN, p. 355-378).
3. In economie vinden we die systematische reflectie wel terug, o.a. in het werk van Tinbergen en Keynes. Het
moreel engagement van beide auteurs staat daarbij buiten kijf. Keynes zal trouwens economie omschrijven als een
morele wetenschap. De invloed van G.E. Moore is daar niet vreemd aan. Finale doelstelling blijft bij Keynes altijd
het belang van de gemeenschap.
4. Steven SOLOMON, The Confidence Game: How Unelected Central Bankers are Governing the Changed Global
Economy. New York (NY), Simon & Schuster, 1995, p. 75 en 102.
5. G. SOROS, in The Guardian van 19 december 1992: “Ik ben er zeker van dat speculatieve activiteiten negatieve
effecten hebben. Maar daar denk ik niet aan, en daar kan ik geen rekening mee houden. Als ik zou ophouden om
een aantal zaken te doen omwille van morele scrupules, zou ik ophouden een speculant te zijn. Ik heb niet het
minste berouw om geld verdiend te hebben bij de devaluatie van het Britse pond. Ik heb niet tegen het Pond
gespeculeerd om Engeland te helpen of om het te schaden. Ik heb het gedaan om geld te verdienen.” Zie ook de
bespreking van Soros in J. MADRICK, ‘How to Succeed in Business’ in The New York Review of Books, 43/7, 18
April 1996, p. 22-27.
6. Zie A. DE SALINS, F. VILLEROY DE GALHAU, Le développement moderne des activités financières au regard des
exigences éthiques du Christianisme. Vaticaanstad, Libreria Editrice Vaticana, 1994, p. 36-39.
________________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 7 (1997)1, p. 9
Download