a. referentiekader en vaardigheden

advertisement
Historisch referentiekader S.A.M.
Een leerlijn van 1-6 heb ik niet. Ik gaf les in 4, 5 en 6. Ik probeerde van 4 tot 6 te evolueren
naar zelfstandiger werken. Op onze school gebruikten we het handboek Storia. Het eerste
hoofdstuk was een opfrissing van het referentiekader.
In de 4des bracht ik dat heel traditioneel aan via een onderwijsleergesprek en bouwde ik een
bordschema op met de lln., gevolgd door de toepassingen uit het handboek die ze in groep
voorbereiden. (zie bijlage)
In de 5des begonnen de lln. onmiddellijk met toepassingen, die niet in het handboek
stonden of gestaan hadden in de getoonde vorm. Pas daarna bekeken we korte tijd het
referentiekader in het handboek. (zie bijlage)
In de 6des vroeg ik een 2-tal vrijwilligers naar voor en maakten ze een schema met het
smartbord. Zaten ze vast, dan vroegen ze tips aan de klas. Ik zat aan de zijkant of achteraan.
In bijlage bezorg ik je het schema van vorig jaar. Zelf het ik J. Rifkin toegevoegd. (Wel merk ik
nu dat de link niet meer werkt.) In het interview werd gesproken van het ontstaan van de
aarde, de eerste mens... Zo zien ze de eigen tijd in een veel breder perspectief en horen ze
hoe de diverse domeinen elkaar in het verleden beïnvloedden en nog steeds beïnvloeden.
Afhankelijk van de klas volgde spontaan een gedachtewisseling/discussie. (zie bijlage)
4des
A. REFERENTIEKADER EN VAARDIGHEDEN
1. Enkele begrippen opnieuw uitgelegd (Referentiekader: refereren= verwijzen naar …)
Bekijk p. 15
Hoe wordt elk hoofdstuk gesitueerd?
1.1 Tijd

Volgens levenswijze met 3 revoluties:
Jagers-voedselverz. <> landbouwsam. <>industriële sam. <> post-industriële samenleving

Agrarische, industriële en post-industriële revolutie (verandering > hoger beschavingspeil)
discontinuïteit
Volgens chronologie: prehistorie <> geschiedenis
tijdlijn p. 9, 12, 14
+ A.R.: opbouw (500-900), bloei (900-1700), afbouw (1700-1800)

Volgens samenlevingen
 opm. :
1. elke tijdsindeling is kunstmatig: hulpmiddel, in werkelijkheid is er een doorlopende evolutie
met hier en daar een stroomversnelling
2. namen van historische periodes worden pas achteraf gegeven, de mensen uit die periode
kennen die indeling/ namen niet
1.2 Ruimte
 Lokaal, regionaal, mondiaal
1.3 Domeinen en deeldomeinen
PPT: Waarover handelt geschiedenis? vb.
onderwijsleergesprek over inhoud

politiek :

socio-economisch: 1. sociaal
2. economisch

cultureel:
1. politiek-territoriaal
2. politiek-bestuurlijk
1. kunst
2. wetenschap en techniek
3. godsdienst
4. leefgewoonten
cultuur? bv.
aardappelteelt: teelt,
Helleense cultuur: samenleving,
toneel, ….: culturele activiteiten
2. De historische methode
2.1. Probleem
verleden
=
gebeurde

geschiedenis
=
wat historici denken/vertellen over het gebeuren
? bronnen ….
2.2. Oplossing
historische methode:
1. heuristiek
2. historische kritiek
3. historische synthese
opm.:
verzamelen en selecteren van historische bronnen en historische
werken (= documenten)
bevraging van informatiemateriaal (p.10-11)
resultaten van het onderzoek
bronnen verwijzen rechtstreeks naar een historisch feit
werken zijn een bewerking van historische bronnen (niet eenduidig)
3. Opdrachten
groepswerk per 3 of 4... klaar? breng je antwoorden voor de klasgenoten
DOC.
2
3
4
5
6
7
8
9
a. document 2: het is een verwerking van historische bronnen
b.
SOORT DOC
HIST;
HOOFDDEELPERIODE
DOMEIN
DOMEIN
EUROPA
ANCIEN
REGIME
Nog tijd? Kennen en kunnen
Voorbereiding: Historische methode toepassen op doc. 9 aan de hand van de bijlage.
5des
A. REFERENTIEKADER EN VAARDIGHEDEN
4. Referentiekader
Dit is herhaling van de voorbije jaren: zelfstandig werk
Ga naar p. 12 en los “kennen” op. Lukt dit ? Zoek het antwoord in de lestekst p. 10-11.
Lukt dit nog niet, vraag het aan de leerkracht.
5. Vaardigheden
Dit is herhaling van de voorbije jaren: pairwork.
Ga naar p. 12 en los “kunnen” op.
Kunnen 1: Vul het schema in voor de getoonde documenten.
Kunnen 2: opdracht bij doc. 1
Kunnen 3: opdracht bij doc. 3 a.h.v. bijlage
Kunnen 4: zoek minstens 2 gelijkenissen bij doc. 2, 3, 4. Een vergelijking noteer je
best in kolommen.
Kunnen 1, 2, 4 mag je controleren aan de hand van de oplosser van de leerkracht. Begrijp je
iets niet? Vraag uitleg.
Kunnen 3 wordt klassikaal verbeterd.
Veel succes!
1. Lees/ bekijk de documenten en vul de onderstaande tabel in.
SOORT DOC.
HIST.
DOC. Geschreven/materieel PERIODE
Bron of werk
1
2
HOOFDDOMEIN
DEELDOMEIN
EUROPA
ANCIEN
REGIME
3
4
5
6
7
2. Doc 1:
4 landen waar spoorwegen lagen:
…………………………………………………………………………………………
G.-B. speelt een belangrijke rol in I.R.:
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
3: Pas de historische methode toe op Doc. 3 p. 14 a.h.v. de bijlage.
4. Vergelijk Doc 2,3,4
Locke
Am.
Onafhankelijkheidsverklaring
Verklaring van de Rechten
van de Mens en van de
Burger
1. Na de Eerste Wereldoorlog viel Oostenrijk-Hongarije uit elkaar. Er kwamen 3 nieuwe republieken:
Oostenrijk, Hongarije en Tsjecho-Slowakije. Drie andere landen kregen grondgebied dat daarvoor bij
Oostenrijk-Hongarije had gehoord: Italië, Roemenië en Servië (dat zich nu Joego-Slavië ging noemen)
(www.bibliotheekdenhaag.nl/despin/lessen/eerste_wereldoorlog/11.vrede.htm - geraadpleegd op 25/08/2012)
3.
2.
4.
5.
6. DE GOEDE WEDIJVER VAN DE MONNIK
“Zoals er een slechte, bittere wedijver bestaat, die een
mens verwijdert van God en naar de hel voert, zo bestaat
er ook een goede wedijver, die een mens verwijdert van
zonde en naar God en het eeuwig leven voert. Deze vorm
van wedijver beoefenen de monniken met vurige liefde. Dat
wil zeggen: 'Ze proberen elkaar in beleefdheid te
overtreffen' (Rom. 12,10), ze verdragen elkaars zwakheden
van lichaam of karakter met groot geduld en doen hun
uiterste best om elkaar te gehoorzamen. Niemand volgt zijn
eigenbelang maar juist dat van een ander. Ze zijn vol
ontzag voor God en beminnen hun abt met een oprechte,
nederige genegenheid. En ze stellen in het geheel niets
boven Christus. “
Uit de Regel van de H. Benedictus.
7.
Bijlage
A Identiteitskaart van het document (uitwendige kenmerken)
-
Wat?
Bron / werk / twijfelgeval (1)
Soort bron: geschreven bron / ongeschreven bron (1)
Indien ongeschreven: mondelinge / materiële bron (1)
-
Wie? Inlichtingen over de maker:
naam …………………………………..
geboorte- sterftedatum ………………………….
beroep of functie ……………………….
nationaliteit ……………………………
andere …………………………………..
-
Wanneer maakte de maker de bron/ het werk? ……………………………….
Waarom maakte de maker de bron/ het werk? ……………………………….
Hoeveel tijdsverschil is er tussen het maken en de feiten die verhaald worden? ……………….
Heeft hij zelf bronnen gebruikt of was hij ooggetuige? ……………………………………………...
Waar bevond de maker zich toen hij de bron/ het werk maakte? ………………………………….
Voorlopig besluit: vind je in de bovenstaande gegevens zaken terug die de maker subjectief
gemaakt kunnen hebben? Ja / nee. (1) Zo ja, motiveer je antwoord.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
B Inhoud van de bron
-
Waarover gaat het document?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
-
Vermeldt de maker zijn bronnen of verwijst hij ernaar? Zo ja, welke?
-
Vermoed je welke bronnen de maker geraadpleegd heeft? Zo ja, welke?
-
Zijn er elementen in de inhoud die doen vermoeden dat de maker een bepaald doel nastreeft
of een mening verkondigt? Zo ja, welke?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
C Beoordeling van het document
Op basis van A en B schat je de waarde van de document in. Een document is waardevol wanneer
het iets belangrijks over het verleden vertelt. Let wel op: je kunt niet altijd alle vragen van A en B
beantwoorden. Hoe waardevol vind je het document? Geef een cijfer van 1 tot 4 (1 = weinig
waardevol, 4 = zeer waardevol).
………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………...
Download