Advocatenkantoor Eisenmann NIEUWSBRIEF ARBEIDSRECHT NOVEMBER 2002 Nieuw artikel 7:649 BW Met een ‘aan zekerheid grenzende’ waarschijnlijkheid zal eind van dit jaar een nieuwe EG-richtlijn in Nederland worden geïmplementeerd. Deze zalNOVEMBER onder andere2002 leiden tot de inwerkingtreding van artikel 7:649 BW, het ‘non-discriminatie beginsel’. Dit beginsel heeft tot gevolg, dat geen onderscheid in arbeidsvoorwaarden meer gemaakt mag worden tussen werknemers met een tijdelijk contract en die met een vast contract. Het non-discriminatie beginsel Uitgangspunt van deze bepaling is dat werknemers met een tijdelijk dienstverband niet gediscrimineerd mogen worden enkel en alleen vanwege de tijdelijkheid van hun aanstelling en dezelfde behandeling behoren te krijgen als werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Doel hiervan is het terugdringen/ voorkomen van misbruik door de werkgever, bij opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd (lees: het zo lang mogelijk uitstellen van een vast contract, onder toepassing van artikel 7:668a BW). De bepaling zoekt het evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid, tussen enerzijds het concurrerend vermogen van de werkgever (het bedrijfsleven) en anderzijds de belangen van de werknemer. Hierbij wordt opgemerkt dat werknemers in het kader van een uitzendovereenkomst van de werking van de bepaling worden uitgesloten. Het non-discriminatie beginsel richt zich met name op werknemers in de zin van titel 7.10 BW.1 Het eerste lid van 7:649 luidt: “de werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tjidelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.” Indien de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer opzegt om de reden, dat deze een beroep heeft gedaan op bovenstaande bepaling, dan is deze opzegging vernietigbaar (met inachtneming van een termijn van zes maanden na de dag waartegen is opgezegd). Een beding in strijd met het non-discriminatie beginsel is zelfs nietig. De toetsing van de arbeidsovereenkomst wordt uitgevoerd door de Commissie gelijke behandeling, waarbij deze uitgaat van de arbeidsvoorwaarden van de werknemer in vaste dienst. Ter zake geeft de commissie een niet-bindend oordeel, dat een bijdrage kan leveren in een eventuele procedure voor de rechter. Direct en indirect onderscheid Het door de werkgever gemaakte onderscheid, dat kan leiden tot een geslaagd beroep op het non-discriminatie 1 Andere overeenkomsten waarbij een zekere gezagsverhouding bestaat vallen eventueel ook onder de werking van het non-discriminatie beginsel. beginsel, kan zowel direct als indirect zijn. In het eerste geval is de tijdelijkheid van de overeenkomst het criterium voor het gemaakte onderscheid, terwijl in het tweede een maatregel niet ‘zichtbaar’ discriminatoir is, maar deze toch een nadelig onderscheid voor de tijdelijke werknemer tot gevolg heeft. De werkgever zal zich dus steeds bewust moeten zijn van de gevolgen van de door hem gehanteerde regelingen. Objectief gerechtvaardigd onderscheid Het maken van onderscheid tussen tijdelijke werknemers en werknemers met een vast contract is volgens het eerste lid van artikel 7:649 BW slechts toelaatbaar indien dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Van objectieve rechtvaardiging is sprake als het onderscheid legitiem, doelmatig en proportioneel is; het onderscheid moet voorzien in een werkelijke behoefte van de werkgever, het middel (de maatregel die leidt tot het onderscheid) moet geschikt zijn om in deze behoefte te voorzien en moet daarvoor tevens noodzakelijk zijn.2 Deze vereisten worden strikt toegepast, waardoor de werkgever zich er niet al te makkelijk ‘van af zal kunnen maken’ door zich eenvoudigweg op deze criteria te beroepen. Uiteraard zijn in iedere situatie de omstandigheden van het geval van zwaarwegende betekenis. Pensioen- en spaarloonregelingen In een aantal gevallen is de regering van oordeel, dat mogelijk sprake is van objectief gerechtvaardigd onderscheid. Zo heeft zij geoordeeld dat bij pensioen- en spaarloonregelingen de zeer korte duur van de arbeidsovereenkomst kan leiden tot onevenredig zware administratieve 2 Zie o.m. HvJ EG 15/12/1994, JAR 1995/36. lasten en financiële belasting, die het onderscheid kunnen rechtvaardigen. Vakantiedagen en resultaatafhankelijke uitkeringen Anderzijds, in de gevallen waarin niet snel een gerechtvaardigd onderscheid bestaat, kan men bijvoorbeeld denken aan de regeling van het minimum aantal vakantiedagen. Deze lenen zich eenvoudig voor evenredige toepassing, waardoor het onderscheid veelal niet gerechtvaardigd is. Bij resultaat afhankelijke uitkeringen kan deze evenredigheid wat moeilijker toepasbaar zijn, aangezien rekening moet worden gehouden met het moment van vaststelling van de bonus, de periode waaraan het resultaat kan worden toegerekend en wat het aandeel van de tijdelijke werknemer hierin is (geweest). Uiteraard kan men in dit geval voor evenredige toepassing van de uitkering schattingen en/of gemiddelden hanteren. Opheffen van onderscheid In de meeste gevallen is de boven genoemde evenredige toepassing van arbeidsvoorwaarden bij tijdelijke werknemers een afdoende regeling om de discriminatoire situatie op te heffen. Ook bestaat de zogenaamde ‘drempelperiode’. Bij het hanteren van een dergelijke periode is de toepasselijkheid van arbeidsvoorwaarden afhankelijk van de feitelijke diensttijd en niet van de aard van het (tijdelijk) arbeidscontract. Dit kan ondermeer van pas komen bij pensioenregelingen, waarbij het wenselijk is dat de tijdelijke werknemer, ondanks de korte duur van zijn dienstverband, toch pensioen opbouwt. Men kan bijvoorbeeld stellen dat iedere werknemer na een dienstverband van een jaar begint met het opbouwen van pensioen. Tevens bestaat de mogelijkheid van het voorkomen van onderscheid (door het aanpassen van de overeenkomst) of compensatie door toepassing van een andere gelijkwaardige arbeidsvoorwaarde. november 2002 Advocatenkantoor Eisenmann Postbus 678, 1180 AR Amsterdam Tel: 020 – 445 8 445 Fax: 020 - 445 7 445 [email protected]