W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen 2 Soorten zinnen 2.0 Inleiding: terminologie en definities ........................................................................40 2.1 Hoofdzinnen (onafhankelijke zinnen) .....................................................................42 2.1.1 Mededelende zinnen..........................................................................................42 2.1.2 Vragende zinnen................................................................................................42 2.1.2.1 Ja-neevragen...................................................................................................42 2.1.2.2 Vragen ingeleid door een vragend woord ......................................................44 2.1.3 Bevelende zinnen ..............................................................................................48 2.1.4 Uitroepende zinnen ...........................................................................................50 2.1.4.1 Uitroep door intonatie ....................................................................................50 2.1.4.2 Uitroep met uitroepend pronomen .................................................................50 2.1.4.3 Andere soorten uitroepende zinnen................................................................51 2.2 Bijzinnen (afhankelijke zinnen) ...............................................................................53 2.2.1 Bijzinnen met achter-pv ....................................................................................54 2.2.1.1 Ingeleid door een grammatisch voegwoord ...................................................54 2.2.1.2 Ingeleid door een lexicaal voegwoord ...........................................................54 2.2.1.3 Ingeleid door een vragend woord...................................................................55 2.2.1.4 Ingeleid door een relatief woord ....................................................................55 2.2.2 Bijzinnen met afwijkende eigenschappen....................................................... ..56 2.2.2.1 Directe en semi-directe rede...........................................................................57 2.2.2.2 Conditionele bijzinnen met voor-pv...............................................................58 2.2.2.3 Concessieve bijzinnen ...................................................................................59 2.2.3 Balansschikking ................................................................................................61 2.2.4 Beknopte bijzinnen.............................................................................................61 2.2.4.1 De beknopte bijzin als zinsdeel ......................................................................61 2.2.4.2 De beknopte bijzin als zinsdeelstuk ...............................................................67 40 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen 2 Soorten zinnen 2.0 Inleiding: terminologie en definities Er wordt in het Nederlands zoals in het Frans een onderscheid gemaakt tussen onafhankelijke (‘proposition indépendante’) en afhankelijke zinnen (‘subordonnée’) en tussen enkelvoudige (‘phrase simple’) en samengestelde zinnen (‘phrase complexe’). Een onafhankelijke zin is een zin die geen zinsdeel of zinsdeelstuk van een andere zin is. De ANS (19972: 1094) spreekt in dit geval ook van een zelfstandige zin. Ze leest een roman. Elle lit un roman. De leraar zegt dat Marie goed gewerkt heeft. Le professeur dit que Marie a bien travaillé. Een afhankelijke zin daarentegen is een zinsdeel in een andere zin (1) of een zinsdeelstuk binnen een constituent (2). (1) (2) [De leraar zegt] dat Marianne goed gewerkt heeft. [Le professeur dit] que Marianne a bien travaillé. [Het boek] dat ik gelezen heb. [Le livre] que j'ai lu. Hoofdzin en bijzin zijn traditioneel meer gebruikelijke termen voor respectievelijk onafhankelijke en afhankelijke zin. De term hoofdzin is echter dubbelzinnig: hij wordt zowel gebruikt voor een volledige zin (3) als voor het stuk zin dat overblijft als je de bijzin(nen) weglaat (4). (3) (4) Hij zegt dat ze liegt. (hoofdzin) Il dit qu'elle ment. Hij zegt Il dit Voorts wordt er een onderscheid gemaakt tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen. Een enkelvoudige zin bevat ten hoogste één subject en één predicaat. Een samengestelde zin bevat twee of meer subject-predicaatverbindingen en kan bestaan uit: a) Twee of meer nevengeschikte onafhankelijke zinnen. In tegenstelling tot het Frans wordt bij de Nederlandse term nevenschikking geen systematisch onderscheid gemaakt tussen parataxis (‘juxtaposition’ of nevenschikking zonder voegwoord) en coördinatie (nevenschikking met een voegwoord). Ze leest veel boeken; ze heeft dat altijd al graag gedaan. Elle lit beaucoup de livres; elle a toujours aimé lire. An speelt piano en Thomas zingt. Anne joue du piano et Thomas chante. b) Een onafhankelijke zin die een of meerdere bijzinnen bevat. Hij zegt dat ze liegt. Il dit qu'elle ment. Als Laure thuiskomt, vraagt ze altijd of er iemand voor haar gebeld heeft. 41 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Quand Laure rentre, elle demande toujours si quelqu'un a téléphoné pour elle. c) Een combinatie van a) en b). Als je braaf bent, mag je nog wat blijven en krijg je snoep. Si tu es sage, tu peux rester encore un peu et tu auras des bonbons. 2.1 Hoofdzinnen (onafhankelijke zinnen) Traditioneel worden onafhankelijke zinnen inhoudelijk in vier types ondergebracht, net zoals in het Frans: mededelende (‘phrases déclaratives’), vragende (‘phrases interrogatives’), bevelende (‘phrases impératives’) en uitroepende zinnen (‘phrases exclamatives’). In wat volgt wordt ingegaan op de woordvolgorde en andere structurele kenmerken van elk type. 2.1.1 Mededelende zinnen De standaardwoordvolgorde voor een mededelende zin is die met voor-pv: de persoonsvorm staat op de tweede plaats en wordt voorafgegaan door het subject of een ander zinsdeel. Als er een ander zinsdeel dan het subject op de eerste zinsplaats staat, treedt er inversie op en komt het subject automatisch in het middenstuk. De beschrijving van zinnen met voor-pv komt uitgebreid aan bod in hoofdstuk 1. Jan heeft gisteren aan zijn ouders aangekondigd dat hij gaat trouwen. Hier Jean a annoncé à ses parents qu’il va se marier. Morgen zijn de winkels gesloten. Demain les magasins sont fermés. 2.1.2 Vragende zinnen Er zijn, globaal gezien, twee soorten vragende zinnen: ja-neevragen (‘interrogations totales’) en vragen ingeleid door een vragend woord of vraagwoordvragen (‘interrogations partielles’). 2.1.2.1 Ja-neevragen Bij vragende zinnen waarop je ja of neen kan antwoorden, komt de persoonsvorm helemaal vooraan in de zin. Het subject komt na de persoonsvorm. (→ 1.1.3) Kom je? Est-ce que tu viens? Heeft ze me gehoord? Est-ce qu'elle m'a entendu? Komt er morgen iemand? Est-ce que quelqu'un vient demain? Het Nederlands heeft geen constructie zoals het Franse est-ce que. Est-ce que tu es d'accord? Ga je akkoord? Est-ce que tu viens? Kom je? In tegenstelling tot het Frans is er in het Nederlands geen verschil tussen inversie met persoonlijke voornaamwoorden (inversion simple) en inversie met substantivische 42 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen constituenten (inversion complexe). In ja-neevragen wordt een substantivisch subject net zoals het pronomen gewoon na de persoonsvorm geplaatst. Komt je broer ook? Ton frère vient-il aussi? Heeft Marie me gehoord? Marie m'a-t-elle entendu? Er zijn bovendien geen beperkingen voor de inversie met de eerste persoon enkelvoud. Kom ik morgen om acht uur? *Viens-je demain à huit heures? Est-ce que je viens demain à huit heures? We onderscheiden nog drie bijzondere gevallen: a) Net als in het Frans kan een vraag ook de vorm van een gewone mededelende zin hebben. In de geschreven taal wordt dit aangegeven door een vraagteken en in de gesproken taal door de intonatie. Jullie komen ook? Vous venez aussi? Je bent jarig vandaag? C'est ton anniversaire aujourd'hui? Dergelijke vragende zinnen komen in het Nederlands vooral in de spreektaal voor en suggereren doorgaans dat de spreker een positief antwoord verwacht. Ze zijn echter veel minder frequent in het Nederlands dan in het Frans. We vertrekken? <weinig gebruikelijk> Vertrekken we? < gebruikelijk> On y va? Jullie zijn klaar? <weinig gebruikelijk> Zijn jullie klaar? < gebruikelijk> Vous êtes prêts ? Je hebt je huiswerk gemaakt? <weinig gebruikelijk> Heb je je huiswerk gemaakt? < gebruikelijk> Tu as fait tes devoirs? Het gebruik van de mededelende woordvolgorde voor vragende zinnen gaat in het Nederlands vaak gepaard met het inlassen van onbeklemtoonde partikels zoals toch, dus, zeker, wel. Deze partikels suggereren een bevestigend antwoord in een bevestigende vraag en een ontkennend antwoord in een ontkennende vraag. U bent dus gescheiden? Vous êtes donc divorcé? De stroom is zeker uitgevallen? Le courant est sans doute coupé? Hij is zeker niet geslaagd? Il n'a pas réussi, n'est-ce pas? Hij heeft jullie toch uitgenodigd? Il vous a quand même invités? b) Een bijzonder type ja-neevraag is de aanhangselvraag (‘tag question’ in het Engels) (ANS 581, 1429). Hierbij wordt aan een bevestigende mededelende zin niet?, nietwaar?, is het niet?, niet dan?, toch? toegevoegd of aan een negatieve mededelende zin wel?, is het wel?. 43 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Deze aanhangsels worden gebruikt wanneer de spreker verwacht dat de toehoorder akkoord gaat. Al deze partikels komen met het Franse n’est-ce pas overeen. De stroom is uitgevallen, niet? Le courant est coupé, n'est-ce pas? Ze heeft het verstopt, is het niet? Elle l'a caché, n'est-ce pas? Je hebt hem niet gezien, is het wel? Tu ne l’as pas vu, n’est-ce pas? Hè? kan zowel aan een bevestigende als aan een negatieve zin toegevoegd worden. Je hebt hem (niet) gezien, hè? Tu (ne) l’as (pas) vu, hein? Tu (ne) l’as (pas) vu, n’est-ce pas? Wanneer men het antwoord op een negatieve mededeling openlaat, gebruikt men of toch? of of wel?. Je wil niet, of toch? Tu ne veux pas, ou si? Je hebt hem niet gezien, of wel? Tu ne l'as pas vu, ou si? c) Bij keuzevragen (x of y) komt de persoonsvorm in het Nederlands op de eerste plaats. Is dit gerecht zoet of zout? Ce plat est-il sucré ou salé? Weet je het of niet? Le sais-tu ou pas? 2.1.2.2 Vragen ingeleid door een vragend woord Vragen ingeleid door een vragend woord hebben de gewone volgorde met voor-pv. Het vragend woord (of het zinsdeel dat een vragend woord bevat) moet in het Nederlands altijd op de eerste zinsplaats staan. (→ 1.2) Als dit vragend woord of zinsdeel geen subject van de zin is, treedt er inversie op: het subject staat dan in het middenstuk. Het Nederlands verschilt op dat punt van het Frans, waar het vragend woord (of het zinsdeel dat het vragend woord bevat) niet noodzakelijk op de eerste zinsplaats moet staan, althans niet in spreektaal. Wie heeft dat gezegd? Qui a dit cela? Wie zie je? Qui vois-tu? *Je ziet wie? Tu vois qui? Op wie wacht je? Qui attends-tu? *Je wacht op wie? Tu attends qui? Wanneer vertrekken jullie? Quand partez-vous? *Jullie vertrekken wanneer? Vous partez quand? In het Nederlands, in tegenstelling tot het Frans, komt de infinitief nagenoeg niet voor in vragen ingeleid door een vragend woord: 44 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Que faire? Wat nu? Comment résoudre ce problème? Hoe gaan we dit probleem oplossen? Comment réagir? Hoe moeten we nu reageren? Het schema hieronder geeft een overzicht van de verschillende soorten vragende woorden. De vragende woorden worden onderverdeeld in zelfstandig gebruikte vragende woorden, die een volledig zinsdeel zijn, en de niet-zelfstandig gebruikte vragende woorden, die deel van een zinsdeel zijn. Zelfstandig gebruikt wie vragend pronomen wat prepositie + vragend aan wie, met wie ... pronomen waaraan, waarmee, ... vragend waar...aan, waar...mee ... pronominaal adverbium vragend adverbium waar wanneer hoe hoelang ... hoeveel vragend telwoord prepositie + vragend tot waar, tot wanneer, sinds wanneer ... adverbium Niet-zelfstandig gebruikt welke + N, welk + N wat voor een + N, wat voor een + N aan welke + N, met welke + N ... aan/met ... wat voor (een) + N hoe + Adj., hoe + Adv. hoeveel + N In wat volgt overlopen we eerst de zelfstandige vragende woorden en vervolgens de nietzelfstandige. We geven een overzicht van de belangrijkste mogelijkheden. a) Zelfstandig gebruikte vragende woorden 1. De zelfstandige vragende pronomina wie (qui, qui est-ce qui, qui est-ce que) en wat (que, qu'est-ce qui, qu'est-ce que, quoi) vragen naar de identiteit van respectievelijk personen en zaken. De vorm van de Nederlandse vragende pronomina wie en wat is, in tegenstelling tot qui est-ce qui/qui en qui est-ce que/que, onafhankelijk van hun functie in de zin: het onderscheid wordt uitsluitend bepaald door het al dan niet animaat karakter van de referent. Wie doet de vaat? Qui fait la vaisselle? Qui est-ce qui fait la vaisselle? Wie moeten we bedanken? Qui devons-nous remercier? Qui est-ce que nous devons remercier? Wat heeft hij als antwoord gegeven? Qu'a-t-il donné comme réponse? Qu'est-ce qu’il a donné comme réponse? Wat geeft jou zoveel energie? Qu'est-ce qui te donne tant d'énergie? Wat wil je? Que veux-tu? 45 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Qu'est-ce que tu veux? Net zoals het Franse qui, kan het vragend pronomen wie ook voorkomen in combinatie met een prepositie. Aan wie heb je het verteld? À qui l'as-tu raconté? Voor wie heeft hij deze snoepjes gekocht? Pour qui est-ce qu’il acheté ces bonbons? Opmerking In de standaardtaal wordt meestal naar de bezitter van iets gevraagd door een vragende zin met van wie op de eerste zinsplaats. Van wie is deze boekentas? *Aan wie is deze boekentas? À qui/de qui est ce cartable? In informeel mondeling taalgebruik komen ook de vormen wie z'n (voor één mannelijke bezitter), wie d'r (voor één vrouwelijke bezitter of meerdere bezitters), wie haar (voor één vrouwelijke bezitter) en wie hun (voor meerdere bezitters) voor. a. b. c. Wie z'n boekentas is dit? À qui/de qui est ce cartable? Wie d'r jas is dit <Nederlands Nederlands> Wie haar jas is dit? <Belgisch Nederlands> À qui/de qui est ce manteau ? Wie d'r jassen zijn dit? <Nederlands Nederlands> Wie hun jassen zijn dit? <Belgisch Nederlands> À qui/de qui sont ces manteaux? De vorm wie d'r wordt hoofdzakelijk in Nederland gebruikt, terwijl wie haar en wie hun gangbaarder zijn in België. Het Nederlands heeft ook twee genitiefvormen van het vragend pronomen wie, namelijk wiens en wier. Ze behoren alletwee tot het formeel taalgebruik en zijn archaïsch. Wiens vraagt naar een mannelijke en wier naar een vrouwelijke bezitter of naar meerdere bezitters. a. b. c. Wiens boekentas is dit? À qui/de qui est ce cartable? Wier jas is dit? À qui/de qui est ce manteau? Wier jassen zijn dit? À qui/de qui sont ces manteaux? 2. De voornaamste vragende adverbia zijn waar (‘où’), waarom (‘pourquoi’), vanwaar (‘d'où’), wanneer (‘quand’) en hoe (‘comment’). Waar wonen haar ouders? Où habitent ses parents? Waarom zoek je in de keuken? Pourquoi cherches-tu à la cuisine? Vanwaar kom je? D'où viens-tu? Wanneer gaan we zwemmen? Quand est-ce que nous allons nager? Hoe gaan jullie hen bedanken? Comment allez-vous les remercier? 46 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Waar en wanneer kunnen, net als in het Frans, gecombineerd worden met een prepositie: sinds wanneer, tot waar enz. Sinds wanneer ken je haar? Depuis quand la connais-tu? 3. De combinatie van het vragend pronomen wat met een prepositie resulteert in een vragend pronominaal adverbium. Zoals blijkt uit de volgende voorbeelden komen vragende pronominale adverbia, net als andere pronominale adverbia, vaak gesplitst voor. Daarbij komt het tweede deel achteraan in de zin, vlak voor de tweede verbale pool (→ 1.3.2.1b). Waarmee heb je deze fles opengemaakt? Waar heb je deze fles mee opengemaakt? Avec quoi as-tu ouvert cette bouteille? Waartegen verzetten ze zich? Waar verzetten ze zich tegen? À quoi s'opposent-ils? Voor de precieze beschrijving van de vorming en de plaats van de pronominale adverbia in de zin verwijzen we naar het hoofdstuk over de essentiële zinsdelen (→ 4.4.2.3) en naar het hoofdstuk over de woordvolgorde (→ 1.3.2.1). b) Niet-zelfstandig gebruikte vragende woorden De niet-zelfstandige vragende pronomina zijn welk(e) en wat voor (een). Ze hebben elk een specifieke betekenis. Opmerking In het Nederlands worden pronomina in niet-zelfstandig gebruik ook pronomina genoemd. In de Franse grammaticale terminologie worden niet-zelfstandig gebruikte pronomina als adjectief beschouwd (bijvoorbeeld ‘adjectif interrogatif’). Welk(e) (‘quel, lequel’) wordt gebruikt om naar de precieze identiteit van iets te vragen. De vorm welk wordt gebruikt voor een onzijdig substantief in het enkelvoud (welk huis), de vorm welke in alle andere gevallen. Welk potlood schrijft het best? Quel crayon écrit le mieux? Welke kleur verkies jij? Quelle couleur préfères-tu? Wat voor (een) (‘quelle sorte de/quel genre de’) vraagt naar een categorie of kenmerk van iets. In dit vragend pronomen is een optioneel. Wat voor (een) appels eet ze graag? Quelle sorte de pommes est-ce qu’elle aime? Zowel wat voor (een) als welk(e) kunnen gecombineerd worden met een prepositie. In wat voor (een) wijk woon je? Dans quel genre de quartier est-ce que tu habites? Met welke bal wil je spelen? Avec quel ballon veux-tu jouer? 47 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Welk(e) kan ook zelfstandig gebruikt worden als er keuze is tussen een aantal binnen een verzameling. In het Frans wordt in dit geval lequel, laquelle of lesquelles gebruikt. Ik heb twee fietsen. Welke wil jij? J'ai deux bicyclettes. Laquelle veux-tu? Ik heb twee boeken. Welk wil je? J'ai deux livres. Lequel veux-tu? Bij een keuze tussen personen komt naast welke ook vaak wie voor. Welke van zijn broers is advocaat? Lequel de ses frères est avocat? Welke van je vriendinnen zal ons bezoeken? Laquelle de tes amies nous rendra visite? Wie van zijn broers is advocaat? Qui de ses frères est avocat? [Er zitten drie mensen in de wachtzaal.] [Il y a trois personnes dans la salle d'attente.] Welke hebben een afspraak? Lesquelles d'entre elles ont un rendez-vous? Wie heeft een afspraak? Qui a un rendez-vous? Het vragend adverbium hoe kan, in tegenstelling tot het Franse comment, ook niet-zelfstandig gebruikt worden. Hoe staat dan bij een adjectief of adverbium en drukt de graad van iets uit: hoe vaak, hoe groot, hoe dik... Hoe groot is je zoon al? Combien ton fils mesure-t-il déjà? Hoe laat wil je dat ik langskom? A quelle heure veux-tu que je passe? Hoe dik is het boek? Le livre contient combien de pages? Het vragend telwoord hoeveel kan zowel zelfstandig als niet-zelfstandig gebruikt worden. Hoeveel broers heb jij? Combien de frères as-tu? Hoeveel heb je betaald? Combien as-tu payé? 2.1.3 Bevelende zinnen Bevelende zinnen hebben het werkwoord in de imperatief en de persoonsvorm staat helemaal vooraan in de zin. (→ 1.1.3) Vergeet haar! Oublie-la/oubliez-la! Breng me de papieren! Apporte-moi/apportez-moi les papiers! Hou op! Arrête/arrêtez! De imperatiefvorm wordt in het Nederlands niet alleen gebruikt voor bevelen, maar ook voor adviezen en (beleefde) verzoeken. Gewoonlijk wordt de imperatiefvorm dan vergezeld van een of meer modale partikels als: maar, eens, even, toch. 48 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Breng me eens even de documenten.. Apportez moi un peu ces documents. Hou toch eens op! Mais arrête donc! Behalve door een imperatief kan in het Nederlands een bevel ook uitgedrukt worden door een constructie met het werkwoord in de indicatief (Onvoltooid Tegenwoordige Tijd, O.T.T.). Het subject, u of jullie, wordt dan uitgedrukt en volgt onmiddellijk na het vervoegde werkwoord. Ook in dit type zin wordt het bevel doorgaans verzacht door de aanwezigheid van partikels als maar, even of maar even, wat in het Frans ongebruikelijk is. Brengen jullie me de documenten even! Apportez-moi un peu les documents! Komt u maar binnen! Entrez donc! Opmerkingen 1. In hedendaagse Nederlands wordt doorgaans de enkelvoudsvorm van de imperatief (reken, breng ...) gebruikt. De meervoudsvorm van de imperatief (die eindigt op -t: rekent, brengt ...) behoort tot het archaïsch taalgebruik. Verheft uw hart! <archaïsch> Haut les cœurs! 2. In tegenstelling tot het Frans heeft de Nederlandse imperatief geen vorm voor de eerste persoon meervoud. Om een bevel in de eerste persoon meervoud uit te drukken, gebruikt men een omschreven vorm met het hulpwerkwoord laten, gevolgd door het subject : laten we … Dezelfde structuur laat ook de objectsvorm toe: laat ons ... (→ 8.6.3). a. b. c. Laten we vertrekken. Partons. Laten we verdergaan. Continuons. Laat ons bidden. Prions. Bevelende zinnen kunnen het werkwoord ook in de infinitief hebben. Dergelijke zinnen komen in het Nederlands vooral in de spreektaal voor en drukken doorgaans een sterk bevel uit. Zitten! Asseyez-vous! - Assis! (tegen een hond) Luisteren! Écoutez! Zwijgen! Taisez-vous! Daarnaast worden infinitieven, zoals in het Frans, ook gebruikt voor allerlei instructies in zowel geschreven als gesproken vorm, o.a. in recepten, gebruiksaanwijzingen, verkeersaanwijzingen enz. Bellen en binnengaan. Sonnez et entrez/Sonner et entrer. De pechstrook vrijhouden. 49 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Laissez/laisser libre la bande d’arrêt d’urgence. Een beetje water toevoegen en het geheel mengen. Ajoutez/ajouter un peu d'eau et mélangez/mélanger le tout. Bestrooien met suiker en warm opdienen. Saupoudrez/saupoudrer de sucre et servez/servir chaud. 2.1.4 Uitroepende zinnen Uitroepende zinnen drukken over het algemeen een of andere emotie zoals verbazing, bewondering, angst of ergernis uit. In de gesproken taal worden ze gekenmerkt door een specifieke, min of meer luide, intonatie, terwijl ze in de geschreven taal meestal gevolgd worden door een uitroepteken. Zoals in het Frans is een werkwoord niet altijd noodzakelijk: Fantastisch! Formidable!. Formeel gezien zijn er verschillende soorten uitroepende zinnen, die we hieronder behandelen. 2.1.4.1 Uitroep door intonatie Net zoals in het Frans, maken in dit soort uitroepzin enkel de intonatie (in de gesproken taal) en het uitroepteken (in de geschreven taal) het verschil uit met de mededelende zin. Dit is een mooi huis! C'est une belle maison! Hij is gek! Il est fou! 2.1.4.2 Uitroep met uitroepend pronomen of adverbium De meest voorkomende uitroepende pronomina (‘pronoms exclamatifs’) zijn in het Nederlands wat een + nominale constituent, hoe of wat + adjectivische constituent, wat + zin en waarom + zin. Wat een is onveranderlijk en wordt gevolgd door een nominale constituent in het enkelvoud of meervoud. Het Franse equivalent is quel(s)/quelle(s) + nominale constituent. Wat een wanorde! Quel désordre! Wat een mooie huizen! Quelles belles maisons! Hoe kan gevolgd worden door een adjectief en komt in dat geval overeen met comme of qu'est-ce que + subject + être. Hoe leuk! Comme c'est amusant! Qu'est-ce que c'est amusant! Hoe + adjectief kan ook een predicatieve aanvulling (→ 3.3.2) of een predicatief complement (→ 3.2.2.4) zijn. Aangezien deze constituent op de eerste zinsplaats staat, treedt in dergelijke zinnen steeds inversie op: Hoe grappig is dat! *Hoe grappig dat is! Comme c'est drôle! Qu'est-ce que c'est drôle! Hoe mooi vond hij haar! 50 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen *Hoe mooi hij vond haar! *Hoe mooi hij haar vond! Comme il la trouvait belle! Qu'est-ce qu’il la trouvait belle! Wat fungeert soms als adverbium en kan in dit geval ook een uitroepende zin inleiden. Aangezien het op de eerste zinsplaats staat, treedt hier ook inversie op in het Nederlands, in tegenstelling tot het Frans, waar de woordvolgorde onveranderd blijft. Wat rookt ze veel! *Wat ze veel rookt! Comme elle fume! Qu'est-ce qu'elle fume! Wat vond hij haar mooi! *Wat hij vond haar mooi! *Wat hij haar vond mooi! Comme il la trouvait belle! Qu'est-ce qu’il la trouvait belle! Opmerking Uitroepende zinnen die beginnen met wat kunnen in het Frans vertaald worden door uitroepende zinnen zonder vraagwoord die gekenmerkt worden door inversie en een bijzondere intonatie. a. b. Wat zijn ze dom! Sont-ils bêtes! Wat is ze mooi! Est-elle jolie! 2.1.4.3 Andere soorten uitroepende zinnen a) Zinnen van het type Mooi dat ze was! Hierbij gaat het om een adjectief, een substantief, een infinitief of een voltooid deelwoord gevolgd door een zin met achter-pv ingeleid door dat. Het geheel wordt op een hogere toon uitgesproken dan een gewone mededelende zin en heeft een intensifiërende betekenis. In het Frans bestaat in bepaalde gevallen een analoge constructie, maar die is minder frequent dan haar Nederlandse tegenhanger. Stout dat hij gisteren was! Méchant qu'il était hier! Luiaards dat het zijn! Bande de fainéants! Geld dat ze verkwisten! Comme ils gaspillent l'argent! Snurken dat ze vannacht deden! Qu'est-ce qu'ils ronflaient cette nuit! Gestudeerd dat ze verleden week hebben! Qu'est-ce qu'ils ont étudié la semaine passée! b) Zinnen van het type Smeerlap die/dat je bent! De constituent vóór die of dat is op zich al een aanspreking (Smeerlap! Salaud!), die uitgebreid wordt met een relatieve bijzin. In die bijzin wordt die of dat gevolgd door een persoonlijk pronomen van de eerste of tweede persoon (ik, je/jij, we/wij, jullie) en de overeenkomstige vorm van het werkwoord zijn. Dit type zin wordt vooral gebruikt om 51 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen negatieve gevoelens extra in de verf te zetten. In het Frans bestaat een analoge constructie, al schijnt die minder frequent voor te komen dan in het Nederlands. Smeerlap die/dat je bent! Salaud que tu es! Gespuis dat jullie zijn! Bande de crapules! Kluns die/dat ik ben! Quelle cloche je suis! c) Zinnen ingeleid door dat. Deze uitroepende zinnen zijn zinnen met achter-pv in het Nederlands. In het Frans worden dergelijke zinnen gekenmerkt door het gebruik van de aanvoegende wijs (‘subjonctif’). Dat hij eerst zijn huiswerk maakt! Qu'il fasse d'abord ses devoirs! Dat ze eens beginnen met werken! Qu'ils se mettent donc à travailler! De bovenstaande voorbeelden drukken een wens of verwachting uit, maar net zoals in het Frans kan een uitroepende zin ingeleid door dat ook verwondering of ergernis uitdrukken. Dat je haar dat hebt durven zeggen! Que tu aies osé lui dire cela! d) Zinnen ingeleid door en of. Deze zinnen hebben de vorm van een vragende bijzin, m.a.w. van een zin met achter-pv, maar hun betekenis is die van een sterke bevestiging (zoals in de Franse zinnen ingeleid door bien sûr que). Het voegwoord of wordt in deze zinnen speciaal beklemtoond. En of ik gisteren gewerkt heb! Bien sûr que j'ai travaillé hier! e) Zinnen van het type Wie weet ...! Deze zinnen komen overeen met de Franse zinnen die beginnen met Qui sait…. Ze bevatten een bijzin met achter-pv die begint met een vragend woord. Qua betekenis komen de Nederlandse zinnen overeen met hun Franse tegenhangers: ze benadrukken een niet-weten of onzekerheid. De precieze betekenis van de zin wordt echter pas duidelijk in zijn context. Wie weet wat ze morgen nog verzint! Qui sait ce qu'elle inventera encore demain! Wie weet welke taak ze hem gegeven hebben! Qui sait quelle tâche ils lui ont confiée ! f) Zinnen met zo zonder bijzin. Deze zinnen drukken een hoge vorm van intensiteit uit. De structuur ervan is analoog met die van hun Franse tegenhangers: een van de constituenten wordt bepaald door het graadaanduidend adverbium zo, dat in dit geval niet gevolgd wordt door een bijzin. Ze was zo mooi! Elle était si jolie! Hij rende zo snel! 52 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Il courait si vite! Vergelijk met volgende zinnen waarin zo gevolgd wordt door een bijzin van gevolg: Ze was zo mooi dat hij verliefd werd. Elle était si belle qu'il en tomba amoureux. Hij rende zo snel dat hij bijna viel. Il courait si vite qu'il faillit tomber. g) Uitroepende zinnen die de vorm hebben van een hypothetische bijzin. Net als in het Frans kan een uitroepende zin ook de vorm hebben van een hypothetische bijzin: in het Nederlands gaat het dus om een zin met achter-pv. De betekenis is, net als in Frans, vaak die van een dreigement of van een verzuchting of wens. In het laatste geval staat het modale adverbium maar meestal in het middenstuk. Als je dat durft! Si tu oses faire cela! Als je je nog één keer zo gedraagt! Si tu te comportes encore une fois de cette façon! Als het maar wat warmer weer was! Si seulement il faisait un peu plus chaud! Als hij de brief nu maar niet verstuurd had! Si seulement il n'avait pas envoyé la lettre! Opmerking Bij de uitroepende zinnen die de vorm hebben van een hypothetische bijzin, horen ook volgende zinnen waarin het vervoegde werkwoord onmiddellijk gevolgd door het subject helemaal vooraan staat. Deze uitroepende zinnen bevatten gewoonlijk het adverbium maar en drukken een nietgerealiseerde wens uit. In het Frans worden ze ingeleid door Si seulement . a. b. c. d. e. Was hij maar minister! Si seulement il était ministre! Had het vliegtuig maar geen vertraging gehad! Si seulement l'avion n'avait pas eu de retard! Was ik maar thuisgebleven! Si seulement j'étais resté à la maison! Had ze het maar geweten! Si seulement elle l'avait su! Hadden ze het ons maar gezegd! Si seulement ils nous l'avaient dit! In bepaalde gevallen kan dezelfde structuur een concessieve betekenis uitdrukken: Had ik het niet gezegd! Je l'avais pourtant dit! 2.2 Bijzinnen (afhankelijke zinnen) Een belangrijk kenmerk van de bijzin is dat hij, net zoals in het Frans, meestal ingeleid wordt door een verbindend woord. Dat verbindend woord kan verschillende vormen aannemen: een voegwoord, een vragend woord of een relatief woord. Een fundamenteel verschil tussen het Nederlands en het Frans is dat de woordvolgorde van de bijzin anders is dan die van de hoofdzin, en dus ook van die in de Franse bijzin. Het cruciale kenmerk van de Nederlandse bijzin is dat hij in de regel de volgorde met achter-pv heeft. Het 53 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen werkwoord staat dus niet vooraan in de bijzin, maar meer naar achteren, zeer vaak zelfs helemaal achteraan in de bijzin.(→ 1.1.3) Naast de bijzin met een persoonsvorm, dus met een vervoegd werkwoord, zijn er ook bijzinnen waarin de werkwoorden alleen infinitieven en/of deelwoorden zijn. Deze bijzinnen worden ook beknopte bijzinnen genoemd. In wat volgt bespreken we achtereenvolgens de gewone bijzin met achter-pv (2.2.1) en bijzinnen met afwijkende eigenschappen (2.2.2). Tot slot besteden we aandacht aan de zogenaamde balansschikking (2.2.3). Daarna behandelen we de beknopte bijzin (2.2.4). Voor elk type bijzin gaan we in op de verschillende mogelijke bindwoorden en de syntactische functie die de bijzin kan hebben. 2.2.1 Bijzinnen met achter-pv 2.2.1.1 Bijzinnen ingeleid door een grammatisch voegwoord De voegwoorden dat (que) en of (si) worden grammatische voegwoorden genoemd omdat ze eerder het onderschikkend verband aanduiden dan dat ze betekenis uitdrukken. Dat en of worden meestal op dezelfde manier gebruikt als hun Franse tegenhangers que en si (→ 4.1.1.2 en 4.2.1.2) en de bijzinnen die ze inleiden vervullen dezelfde syntactische functies: subject (12), object (3-4) of voorzetselvoorwerp (5-6). (1) (2) (3) (4) (5) (6) Het is spijtig dat hij niet komt. Il est dommage qu’il ne vienne pas. Of hij komt of niet is onduidelijk. Ce n’est pas sûr s’il vient ou pas Ik ben weet niet of hij komt. Je ne sais pas s'il vient. Patrick denkt dat hij het niet gedaan heeft. Patrick pense qu’il ne l'a pas fait Ik hou eraan dat je komt Je tiens à ce que tu viennes Ik twijfel eraan of hij de waarheid spreekt Je doute (de ce) qu’il dise la vérité De bijzin ingeleid door dat of of kan ook een deel van een constituent zijn. Het feit dat hij komt, is veelbetekenend. Le fait qu’il vienne est significatif. Ze stelde de vraag of hij wel kon betalen. Elle a posé la question de savoir s'il pouvait bien payer. 2.2.1.2 Bijzinnen ingeleid door een lexicaal voegwoord Toen, omdat, als, hoewel ... leiden een adverbiale bijzin in. Ze worden lexicale voegwoorden genoemd omdat ze expliciet het betekenisverband tussen hoofd- en bijzin uitdrukken, in tegenstelling tot de grammatische voegwoorden die praktisch geen betekenis hebben. Ze worden ingedeeld op basis van hun betekenis: men spreekt van bijzinnen van tijd, van reden, van voorwaarde, van toegeving, enz. Ik vertrek zodra ik klaar ben. Je pars dès que je suis prête. Hij koos deze wagen omdat hij weinig verbruikt. Il a choisi cette voiture parce qu'elle consomme peu. 54 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Als je hem een brief schrijft, krijg je zeker antwoord. Si tu lui écris une lettre, tu recevras certainement une réponse. 2.2.1.3 Bijzinnen ingeleid door een vragend woord Een bijzin kan, net als in het Frans, ook ingeleid worden door een vragend woord, men spreekt dan in het Frans van een indirecte vraagzin (‘interrogation indirecte’) (→ 2.1.2.2). Deze bijzinnen vervullen dezelfde syntactische functies als de bijzinnen ingeleid door een grammatisch voegwoord. Ik weet hoe je haar kan bereiken. Je sais comment tu peux la joindre. Men weet nog niet welke/wat de gevolgen van deze beslissing zullen zijn. On ne sait pas encore quelles seront les conséquences de cette décision. Waar ze woont, heeft ze niet verteld. Où elle habite, elle ne l'a pas dit. Ik weet niet waarvan zij leeft. Je ne sais pas de quoi elle vit. Een bijzin ingeleid door een vragend woord kan ook een deel van een constituent zijn: De vraag wie de schuldige was hield hem bezig. La question de savoir qui était le coupable le préoccupait. Opmerking Het vragend woord kent een ruimer gebruik in het Nederlands dan in het Frans. Zo komt het voor na werkwoorden die een waarneming uitdrukken, bijv. zien/horen/voelen, om de actie levendiger voor te stellen. Het Frans gebruikt in dat geval een infinitiefconstructie, een relatiefzin of een objectszin. Ik zag hoe hij in de gracht viel. Je l'ai vu tomber dans le fossé. Je l'ai vu qui tombait dans le fossé. J’ai vu qu’il tombait dans le fossé. 2.2.1.4 Bijzinnen ingeleid door een relatief woord Een relatieve bijzin of betrekkelijke bijzin (‘proposition relative’) is een zin ingeleid door een relatief pronomen (onder meer die, dat, wie, wat), een relatief adverbium (onder meer waar, wanneer, toen), of een relatief pronominaal adverbium (onder meer waarheen, waarvan). De kinderen, die honger hadden, aten hun boterhammen op. Les enfants, qui avaient faim, mangèrent leurs tartines. Hij bezocht de stad waar hij geboren was. Il visita la ville où il était né. De relatieve pronominale adverbia kunnen ook gesplitst voorkomen. Dat boek waarover je sprak, heb ik niet gevonden. Dat boek waar je over sprak, heb ik niet gevonden. Je n'ai pas trouvé le livre dont tu parlais. Het antecedent van het relatief woord kan, zoals in het Frans, ook een volledige zin zijn. Haar familie was niet aanwezig, wat ze spijtig vond. Sa famille n'était pas présente, ce qu'elle regrettait. 55 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen In het Nederlands kan een bijzin ingeleid worden door een relatief woord zonder dat het antecedent uitgedrukt is. Men spreekt in dit geval van een relatieve bijzin met ingesloten antecedent. Wie klaar is, mag zijn examen inleveren. Celui qui est prêt peut remettre sa copie. Ik lust graag wat jij klaar maakt. J'aime ce que tu prépares à manger. Zij wonen waar wij gewoond hebben. Ils habitent (là) où nous avons habité. Ik speel met wie ik wil. Je joue avec qui je veux. 2.2.2 Bijzinnen met afwijkende eigenschappen Zoals reeds is uitgelegd, vertonen Nederlandse bijzinnen specifieke kenmerken wat betreft de woordvolgorde, zeker in vergelijking met het Frans. In een bijzin staat het vervoegde werkwoord samen met de eventuele andere werkwoordsvormen namelijk in de tweede verbale pool: de typische bijzinsvolgorde is dus die met achter-pv. Het Nederlands kent echter verschillende types bijzinnen die de normale eigenschappen niet hebben. Bij bepaalde bijzinnen staat bijvoorbeeld het vervoegde werkwoord niet achteraan in de tweede verbale pool staat, maar vooraan in de eerste verbale pool. Het zijn bijgevolg bijzinnen met voor-pv. Zoals in het Frans kunnen de meeste bijzinnen na de hoofdzin komen of eraan voorafgaan. Als dergelijke bijzinnen aan de hoofdzin voorafgaan, komen ze normalerwijze op de eerste zinsplaats en brengen ze, in tegenstelling tot wat in het Frans gebeurt, inversie teweeg in de hoofdzin. Maar bepaalde bijzinstypes vertonen ook restricties op hun plaatsingsmogelijkheden binnen de zin. Opmerking Objectszinnen kunnen in het Nederlands aan de hoofdzin voorafgaan, d.i. op de eerste zinsplaats staan. In het Frans is vooropplaatsing van objectszinnen echter alleen mogelijk door ze in de aanloop te plaatsen (‘dislocation à gauche’). Dat Jan dom is, weet ik al lang Que Jean soit bête, je le sais depuis longtemps 56 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen 2.2.2.1 Directe en semi-directe rede a) Directe rede Directe rede (‘style direct’) is, in tegenstelling tot de indirecte rede, het letterlijk aanhalen van uitspraken. Terwijl in de indirecte rede, de bijzin door een voegwoord ingeleid wordt, is dit bij directe rede niet het geval. Dit soort bijzin stemt in het Nederlands en het Frans overeen. Meestal komt directe rede voor met een werkwoord dat een vorm van communicatie uitdrukt: zeggen (‘dire’), roepen (‘crier’), vragen (‘demander’), fluisteren (‘chuchoter’), vertellen (‘raconter’), antwoorden (‘répondre’), meedelen (‘communiquer’) …. Bijzinnen in de directe rede fungeren als direct object (Wat zei ze? Ze zei: ‘Ik moet vertrekken’ - Que dit-elle? Elle dit: ‘Je dois partir’) en kunnen bijgevolg als subject van een passieve zin optreden (‘Hij heeft een minnares,’ werd er toen beweerd. – ‘Il a une maîtresse’, disait-on à l'époque). In de geschreven taal wordt dat soort bijzin meestal tussen aanhalingstekens geplaatst. Indien de bijzin de hoofdzin volgt, dan wordt hij nog voorafgegaan door een dubbele punt. Als de bijzin de hoofdzin echter voorafgaat, dan wordt hij gevolgd door een komma. In de volgende voorbeelden is de hoofdzin telkens cursief geplaatst. Ze antwoordde: ‘Jan leest mijn boek.’ Elle répondit: ‘Jean lit mon livre.’ ‘Jan,’ antwoordde ze, ‘leest mijn boek.’ ‘Jean,’ répondit-elle, ‘lit mon livre.’ ‘Jan leest mijn boek,’ antwoordde ze. ‘Jean lit mon livre,’ répondit-elle. In het Nederlands en in het Frans hebben bijzinnen in de directe rede dezelfde woordvolgorde als in de hoofdzin. Directe-redezinnen zijn bijgevolg bijzinnen met hoofdzinsvolgorde, of, anders gezegd, bijzinnen met voor-pv. In de onderstaande voorbeelden staat het vervoegde werkwoord van de directe-redezin cursief. Laure zegt: ‘Paul komt vandaag niet.’ Laure dit: ‘Paul ne vient pas aujourd’hui.’ Maxime vraagt: ‘Waarom komt hij vandaag niet?’ Maxime demande: ‘Pourquoi ne vient-il pas aujourd’hui?’ Thomas vraagt: ‘Brengt Patrick morgen de boeken?’ Thomas demande: ‘Est-ce que Patrick apporte les livres demain?’ Marie roept: ‘Doe het dan zelf!’ Marie crie: ‘Fais-le toi-même!’ Opmerking Aansluitend bij de directe rede kan volgend type bijzinnen met voor-pv vermeld worden. Het was onduidelijk: zou Jan zijn zus meebrengen? Ce n'était pas clair: Jean amènerait-il sa soeur? De vraag was: zou Jan zijn zus meebrengen? La question était : Jean amènerait-il sa soeur? Het is fantastisch: Paul is terug. C'est fantastique: Paul est de retour. Ze zal het zien: Paul is terug. Elle verra: Paul est de retour. Het probleem is: Paul is terug. Le problème est le suivant: Paul est de retour. 57 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen b) Semi-indirecte rede Naast de directe rede en de indirecte rede kennen het Nederlands en het Frans ook de semiindirecte rede (‘style indirect libre’) als mogelijkheid om een uitspraak van iemand weer te geven. Dit soort bijzin heeft kenmerken van de twee andere types. Net als in de directe rede wordt de bijzin niet door een voegwoord ingeleid en heeft hij voor-pv. Maar zoals in de indirecte rede worden geen aanhalingstekens gebruikt en worden tijds-, persoons- en plaatsbepalingen aangepast aan die van de hoofdzin. Ze zei: ‘Willem leest mijn boek.’ (directe rede) Elle dit: ‘Guillaume lit mon livre.’ (directe rede) Ze zei dat Willem haar boek las. (indirecte rede) Elle dit que Guillaume était en train de lire son livre. (indirecte rede) Willem las haar boek, zei ze. (semi-indirecte rede) Guillaume était en train de lire son livre, dit-elle. (semi-indirecte rede) Wie had zijn balpen, vroeg Thomas zich af. Qui avait son stylo, se demanda Thomas. Opmerking De hoofdzin bij een semi-indirecte rede is niet noodzakelijk uitgedrukt. Als hij uitgedrukt is, zoals in de voorbeelden hierboven, gaat de bijzin de hoofdzin vooraf. 2.2.2.2 Conditionele bijzinnen met voor-pv Conditionele bijzinnen in het Nederlands hebben doorgaans een achter-pv en verschillen daarin niet van de meeste andere bijzinnen. Er bestaat echter ook een conditionele bijzin met voor-pv. Deze bijzin heeft de volgorde van een ja-neevraag en gaat vooraf aan de hoofdzin, die in de regel ingeleid wordt door het verwijswoord dan (‘alors’). Het verplichte gebruik van dan wijst erop dat deze bijzin niet op de eerste zinsplaats staat, maar in de aanloop (-> 1.6). Vergelijk de twee reeksen voorbeelden. Je krijgt het boek als je braaf bent. Tu reçois le livre si tu es sage. Ben je braaf, dan krijg je het boek. Sois sage et tu recevras le livre. Indien het mooi weer is, gaan we naar zee. Is het mooi weer, dan gaan we naar zee. S’il fait beau, nous irons à la mer. Als het vliegtuig geen vertraging gehad had, zou ik op tijd thuis geweest zijn Had het vliegtuig geen vertraging gehad, dan zou ik op tijd thuis geweest zijn. Si l'avion n'avait pas eu de retard, j’aurais été à temps à la maison. Als de hoofdzin een bevelende zin of een ja-neevraag is, staat dan in het middenveld. Hierbij treedt dan inversie van het subject op in de hoofdzin. Ben je morgen thuis, telefoneer me dan even. Si tu es chez toi demain, donne-moi un coup de fil. Ben je morgen op kantoor, kom je dan eens langs? Si tu es au bureau demain, tu passes un instant? 58 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Opmerkingen 1. In bovenstaande voorbeelden drukt de hoofdzin een gevolg uit van de voorwaarde die in de bijzin vermeld wordt. Er zijn echter ook conditionele bijzinnen die niet de voorwaarde vermelden, maar een verantwoording van het uiten van de hoofdzin, dat wil zeggen een situatie aangeven waarbij het uiten van de hoofdzin pertinent is. In het Nederlands staan dergelijke conditionele bijzinnen normalerwijze niet op de eerste zinsplaats, maar in de aanloop (‘dislocation à gauche’ → 1.6), waardoor in de hoofdzin geen inversie optreedt. Ook de conditionele bijzinnen met voor-pv kunnen op die manier gebruikt worden. In dat gebruik komt ook geen adverbium dan in de hoofdzin voor. Als je dorst hebt, er staat bier in de koelkast. *Als je dorst hebt, staat er bier in de koelkast. Heb je dorst, er staat bier in de koelkast. *Heb je dorst, (dan) staat er bier in de koelkast. Si tu as soif, il y a de la bière dans le frigo. 2. Het onzekere karakter van de realisatie van de voorwaarde wordt extra benadrukt door het gebruik van het hulpwerkwoord mocht(en). Als deze bijzin voorafgaat, staat in de hoofdzin het adverbium dan zoals bij de andere conditionele bijzinnen met voor-pv. Deze bijzin met voor-pv kan de hoofdzin echter ook volgen. Mocht je eerder klaar zijn, bel me dan op. Au cas où tu serais prêt plus tôt, appelle-moi. Mochten jullie eerder klaar zijn, kom het me dan zeggen. Au cas où vous seriez prêts plus tôt, venez me le dire. Bel me op mocht je eerder klaar zijn. Appelle-moi au cas où tu serais prêt plus tôt. Deze constructie is niet altijd mogelijk: de ANS (19972: 990-993) somt een reeks beperkingen op waaraan over het algemeen voldaan moet zijn. De belangrijkste beperking is dat de zin ingeleid door mocht(en) een voorwaarde moet uitdrukken die vervuld kan worden (potentialis) en niet zuiver denkbeeldig is (irrealis). Mocht er te veel volk zijn in Firenze, dan gaan we naar Pisa. Au cas où il y aurait trop de monde à Florence, nous irons à Pise. *Mocht ik een jongen zijn, dan zou ik een baard dragen. Als ik een jongen was, dan zou ik een baard dragen. Si j'étais un garçon, je porterais la barbe. Gaat het in de hoofdzin om een noodzakelijk gevolg van de voorwaarde gesteld in de bijzin, dan is de mocht-constructie eveneens onmogelijk. *Mocht het water een temperatuur van 100°C bereikt hebben, dan begint het te koken. *Au cas où l'eau aurait atteint une température de 100°C, elle commence à bouillir. Als het water een temperatuur van 100°C bereikt heeft, dan begint het te koken. Quand l'eau atteint une température de 100°C, elle commence à bouillir. 2.2.2.3 Concessieve bijzinnen Concessieve bijzinnen ingeleid door het voegwoord hoewel hebben de normale bijzinsvolgorde, d.i. achter-pv. Hoewel Paul grote honger heeft, staat hij zijn portie af. Bien que/Quoique Paul ait très faim, il cède sa portion. Je moet naar school, hoewel je huiswerk niet af is. Tu dois aller à l'école, bien que/quoique tes devoirs ne soient pas finis. Opmerkingen 59 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen 1. Het voegwoord ofschoon dat ook concessieve bijzinnen inleidt, behoort uitsluitend tot de schrijftaal. 2. Er bestaat ook een andere constructie waarin hoewel na de hoofdzin komt, en eventueel gevolgd wordt door een andere zin. In dat geval drukt hoewel een restrictie uit. Dit gebruik, typisch voor de gesproken taal, komt ook voor in het Frans. Het gerecht was lekker, hoewel - de saus was te zout. Le plat était bon, quoi que - la sauce était trop salée. In het Nederlands zijn er ook concessieve bijzinnen die bij vooropplaatsing altijd in de aanloop staan en dus geen inversie in de hoofdzin meebrengen. Het gaat om bijzinnen die ingeleid worden door een vragend adverbium (hoe, waar …) of pronomen (wie, wat …) in combinatie met het adverbium ook dat verderop in de bijzin staat. Dergelijke bijzinnen staan bij voorkeur voor de hoofdzin. Hoe rijk hij ook is, hij is niet gelukkig. Aussi riche qu’il soit, il n’est pas heureux. Waar je ook langs de autoweg stopt, overal kan je picknicken. Où que tu t’arrêtes le long de l’autoroute, tu peux picknicker. Daarnaast zijn er in het Nederlands drie types concessieve bijzinnen met voor-pv. a) De concessieve bijzin ingeleid door (ook) al (‘même si’). In de bijzinnen van dit type neemt (ook) al de eerste zinsplaats in, gevolgd door het vervoegde werkwoord en daarna het subject. Er is dus sprake van inversie na (ook) al. Let erop dat als een dergelijke concessieve bijzin aan de hoofdzin voorafgaat, hij altijd in de aanloop staat, m.a.w. vooropplaatsing brengt geen inversie in de hoofdzin teweeg. (Ook) al heeft hij grote honger, Paul staat zijn portie af. Même s'il a grand faim, Paul cède sa portion. Je moet naar school, (ook) al is je huiswerk niet af. Tu dois aller à l'école, même si tes devoirs ne sont pas prêts. b) De concessieve bijzin met de modale werkwoorden mogen of kunnen, eventueel gecombineerd met de adverbia (dan) nog. Ik mag de badkamer (dan) nog schoonmaken, de kinderen maken haar steeds opnieuw vuil. J'ai beau nettoyer la salle de bains, les enfants la salissent toujours à nouveau. Je kan het nog honderd keer herhalen, Piet zal het niet onthouden. Tu peux le répéter encore cent fois, Pierre ne le retiendra pas. Dergelijke concessieve bijzinnen gaan, net als hun Franse tegenhangers, altijd aan de hoofdzin vooraf. Ze staan in de aanloop en niet op de eerste zinsplaats. *Hij is niet gelukkig, hij mag nog rijk zijn. *Il n'est pas heureux, il a beau être riche. c) De concessieve bijzin ingeleid door laten, eventueel gecombineerd met de adverbia (dan) nog. Ook dit type concessieve bijzin staat altijd in de aanloop. Dit type bijzin komt niet zoveel voor. Laat hem (dan) nog advocaat zijn, hij kent de wet niet echt goed. Il a beau être avocat, il ne connaît pas très bien la loi. 60 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Laat haar dan vaak te laten komen, ze is best een goede collega. Même si elle arrive souvent en retard, c’est une bonne collègue. 2.2.3 Balansschikking Met de term balansschikking wordt een apart soort combinatie van zinnen benoemd, die zich op de grens tussen onderschikking (qua betekenis) en nevenschikking (qua vorm) bevinden. Ze hebben de volgende kenmerken: - Het eerste deel van een balansschikking bevat altijd een ontkennend of restrictief element: niet (‘ne ... pas’), nauwelijks (‘à peine’), niemand (‘personne’), nergens (‘nulle part’), nog maar (‘à peine’), weinig (‘peu’), maar hoeven (‘n'avoir qu'à’). - Het tweede deel wordt ingeleid door het voegwoord of. - Beide deelzinnen hebben een voor-pv. - Hun volgorde is niet omkeerbaar. Nauwelijks stond de cake in de oven, of hij ontplofte. À peine le gâteau était-il au four qu'il explosa. *Of hij ontplofte, nauwelijks stond de cake in de oven. Hij was nog niet binnen, of hij begon al te klagen. À peine était-il entré qu'il commença à se plaindre. Het scheelde maar weinig of zij was tot parlementslid verkozen. Il s'en est fallu de peu qu'elle soit élue députée. 2.2.4 Beknopte bijzinnen Er komen ook bijzinnen voor zonder vervoegd werkwoord, maar met een infinitief (al of niet voorafgegaan door de prepositie te) of voltooid of onvoltooid deelwoord. Dergelijke infinitief- en deelwoordconstructies worden in het Nederlands ook beknopte bijzinnen genoemd. Over het algemeen bevatten ze ook geen uitgedrukt subject. Ze vervullen meestal de functie van zinsdeel (2.2.4.1), maar ze kunnen ook optreden als zinsdeelstuk (2.2.4.2). 2.2.4.1 De beknopte bijzin als zinsdeel a) Functie van de bijzin De beknopte bijzin kan de functie van een essentieel zinsdeel vervullen. In dit geval gaat het om een subjectszin (1), een objectszin (2) of een prepositioneel-objectszin (3). (1) (2) (3) Aan sport doen is gezond. Il est sain de faire du sport. Ze beweert Thomas niet te kennen. Elle prétend ne pas connaître Thomas. Ik verdenk Paul ervan geld te stelen. Je soupçonne Paul de voler de l’argent. Het kan ook om een adverbiale of bijwoordelijke bijzin gaan. Na de deur gesloten te hebben, vertrok ze. Après avoir fermé la porte, elle partit. Eindelijk aangekomen in Gent, bezocht ze de stad. Finalement arrivée à Gand, elle visita la ville. Luid lachend verliet hij ons. Il nous quitta en riant aux éclats. 61 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Een beknopte bijzin komt in principe overeen met een volledige bijzin, zoals uit de volgende voorbeelden blijkt. Het is gezond dat iedereen aan sport doet. Il est sain que tout le monde fasse du sport. Ze beweert dat ze Thomas niet kent. Elle prétend qu'elle ne connaît pas Thomas. Ik verdenk Paul ervan dat hij geld steelt. Je soupçonne que Paul vole de l’argent. Nadat ze de deur gesloten had, vertrok ze. Après qu'elle eut fermé la porte, elle partit. Toen ze eindelijk in Gent aangekomen was, bezocht ze de stad. Lorsqu'elle était enfin arrivée à Gand, elle visita la ville. Terwijl hij luid lachte, verliet hij ons. Il nous quitta tandis qu'il riait aux éclats. Bij een aantal werkwoorden is het echter zo dat de constructie met een beknopte bijzin de voorkeur krijgt omdat ze natuurlijker lijkt. Deze beperking geldt in sterkere mate voor het Frans dan voor het Nederlands. Ik heb hem ervan overtuigd nu te vertrekken. ?Ik heb hem ervan overtuigd dat hij nu zou vertrekken. Je l'ai convaincu de partir maintenant. ??Je l'ai convaincu de ce qu'il parte maintenant. Bij sommige werkwoorden van communicatie drukt de beknopte bijzin een bevel uit. In de overeenkomstige volledige bijzin staat het hulpwerkwoord moeten. In het Frans gebruikt men in dit geval de subjonctif in de bijzin. Ze zei de secretaris de brief te schrijven. Elle dit au secrétaire d'écrire la lettre. Ze zei de secretaris dat hij de brief moest schrijven. Elle dit au secrétaire qu'il devait écrire/qu’il écrive la lettre. b) Subject van de bijzin In de meeste beknopte bijzinnen wordt het subject niet expliciet uitgedrukt (maar zie Opmerking 3 hieronder over de infinitiefconstructie bij de werkwoorden van waarneming (verba sentiendi)). Zoals in het Frans, komt het verzwegen subject met een zinsdeel in de hoofdzin overeen, en dit in functie van de valentie van het hoofdwerkwoord. Is de beknopte bijzin een adverbiale bijzin, dan komt het subject ervan normaal gezien overeen met het subject van de hoofdzin. subject bijzin = subject hoofdzin Ze beweert Thomas niet te kennen. Elle prétend ne pas connaître Thomas. Ze beweert dat ze Thomas niet kent. Elle prétend qu'elle ne connaît pas Thomas. Na de deur gesloten te hebben, vertrok ze. Après avoir fermé la porte, elle partit. Nadat ze de deur gesloten had, vertrok ze. Après qu'elle eut fermé la porte, elle partit. subject bijzin = direct object hoofdzin 62 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Ik verdenk Paul ervan geld te stelen. Je soupçonne Paul de voler de l’argent. Ik verdenk Paul ervan dat hij geld steelt. Je soupçonne que Paul vole de l’argent. subject bijzin = indirect object hoofdzin Ik vraag aan mijn zus deze brief te herschrijven. Je demande à ma soeur de réécrire cette lettre. Ik vraag aan mijn zus dat ze deze brief herschrijft. Je demande à ma soeur qu’elle réécrive cette lettre. Het semantisch overeenstemmen van het verzwegen subject van de bijzin met een zinsdeel uit de hoofdzin is precies een wezenlijk kenmerk van de beknopte bijzin. Stemt het subject van de bijzin niet overeen met een constituent uit de hoofdzin, dan is het aangewezen de volledige bijzin te gebruiken. Piet beweert dat Luc Jan niet kent. Pierre prétend que Luc ne connaît pas Jean. *Piet beweert Luc Jan niet te kennen. Constructies waarin het verzwegen subject van de bijzin niet naar een constituent in de hoofdzin verwijst, zorgen dan ook vaak voor een komisch effect. ?Na 20 frank in het apparaat geworpen te hebben, begonnen de lichtjes te flikkeren. ?Après avoir mis 20 francs dans l'appareil, les lumières se sont mis à clignoter. Na 20 frank in het apparaat geworpen te hebben, zag Thomas dat de lichtjes begonnen te flikkeren. Après avoir mis 20 francs dans l'appareil, Thomas vit que les lumières se mettaient à clignoter. *Luid babbelend werden de stoelen verplaatst. *En bavardant bruyamment, les chaises étaient déplacées. Luid babbelend verplaatsten de genodigden de stoelen. Les invités déplaçaient les chaises en bavardant bruyamment. Opmerkingen 1. Soms is het, in het Nederlands zoals in het Frans, niet duidelijk met welk zinsdeel van de hoofdzin het subject van de beknopte bijzin overeenstemt omdat verschillende interpretaties mogelijk zijn. Het volgende voorbeeld kan zowel betekenen dat Anne de tekst zal doornemen, dat Julie de tekst zal doornemen of dat beiden dat zullen doen. Anne stelde Julie voor de tekst door te nemen. Anne proposa à Julie de parcourir le texte. 2. Het verzwegen subject van de beknopte bijzin kan ook verzwegen zijn in de hoofdzin. Meestal is het dan wel uit de context af te leiden of gaat het om een algemeen subject zoals men (‘on’) of iedereen (‘tout le monde’). a. b. c. De leraar vroeg een blad papier te nemen. Le professeur demanda de prendre une feuille. = De leraar vroeg de leerlingen een blad papier te nemen. Er is wat inspanning nodig om de top te bereiken. Il faut faire des efforts pour atteindre le sommet. = Er is wat inspanning nodig opdat men de top zou bereiken. De sleutels werden vervangen om dieven geen kans te geven. Les clés ont été remplacées pour ne pas donner de chance aux voleurs. = De sleutels werden door de eigenaars vervangen om dieven geen kans te geven. 63 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen 3. De infinitief bij de werkwoorden zien, horen, voelen (verba sentiendi) kan een uitgedrukt subject bevatten. Als het subject van een dergelijke beknopte bijzin een persoonlijk pronomen is, staat het in de objectsvorm (vergelijk hem in voorbeeld a.) a. Ik hoorde Piet/hem een gedicht voordragen. J’ai entendu Pierre réciter un poème. Je l’ai entendu réciter un poème. Door het raam zag zij de auto’s voorbijrijden. Par la fenêtre elle voyait passer les voitures. b. c) Bindwoord van de beknopte bijzin Het volgende schema geeft een overzicht van de belangrijkste types beknopte bijzinnen op basis van het inleidend bindwoord. Type beknopte bijzin Voorbeelden Vertaling Zonder voegwoord 1. Ik denk de oplossing te kennen. Enkele onduidelijke woorden prevelend, ging hij weg. Je pense connaître la solution. En balbutiant quelques mots incompréhensibles, il s'en alla. Ingeleid door grammatisch Ik heb gevraagd om mij vandaag niet meer te storen. J'ai demandé de ne plus me déranger aujourd'hui. Na de deur dichtgeslagen te hebben, liep hij woedend weg. Ze verliet de kamer zonder iets te zeggen. Ik bel je om je aan onze afspraak te herinneren. Après avoir claqué la porte, il partit en colère. Elle quitta la pièce sans mot dire. Ze wist niet hoe te overleven zonder geld. Elle ne savait pas comment survivre sans argent. om 2. Ingeleid door een lexicaal voegwoord 3. Ingeleid door een vragend woord 4. Je t'appelle pour te rappeler notre rendez-vous. 1. Zonder voegwoord Een belangrijk verschilpunt tussen de beknopte bijzin en de volledige bijzinnen is dat de beknopte bijzin niet noodzakelijk ingeleid wordt door een voegwoord. Voegwoorden worden nooit gebruikt wanneer het werkwoord een voltooid of onvoltooid deelwoord is. Het onvoltooid deelwoord kan soms voorafgegaan worden door het bijwoord al, dat gelijktijdigheid uitdrukt. Als de beknopte bijzin een infinitiefconstructie is, wordt de infinitief van het hoofdwerkwoord in de regel ingeleid door het voorzetsel te. Eindelijk aangekomen in Gent, bezocht ze de stad. Finalement arrivée à Gand, elle visita la ville. Lachend/Al lachend verliet hij de vergadering. En riant il quitta la réunion. Het is belangrijk gezond te eten. Il est important de manger sain. Ze beweert Thomas niet te kennen. Elle prétend ne pas connaître Thomas. 64 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Ze dacht eraan te vertrekken. Elle envisageait de partir. 2. Het grammatisch voegwoord om De betekenis van adverbia en preposities kan verbleken zodat ze naast hun volle, lexicale functie ook een grammatische functie kunnen opnemen. Dat is het geval met het Nederlandse om: oorspronkelijk gebruikt om het doel uit te drukken, wordt het nu als inleidend voegwoord van de beknopte bijzin gebruikt zonder specifieke betekenis. Om kan, naargelang het geval, uitgesloten, verplicht of facultatief zijn. Het is uitgesloten na bepaalde werkwoorden, bijvoorbeeld zich inbeelden. Hij beeldde zich in door zijn collega's heimelijk bekeken te worden/*om door zijn collega's... Il imagina que ses collègues le regardaient secrètement. Soms hangt de aanwezigheid van om af van de betekenis van de zin. Vergelijk: Deze kersen zijn niet om op te eten (want ze zijn van plastiek). Ces cerises ne sont pas comestibles. Deze kersen zijn niet te eten (want ze zijn veel te zuur). Ces cerises sont inmangeables. In de meeste andere gevallen is om facultatief, zij de bijzin subject, direct object of prepositioneel object. Om wordt vaker weggelaten in schrijftaal dan in spreektaal. Het valt tegen (om) zo veel te moeten werken. Ce n’est pas drôle de devoir travailler autant. Hij beloofde me (om) binnenkort terug langs te komen. Il me promit de repasser bientôt. Ik reken erop (om) hem eindelijk te kunnen ontmoeten. Je compte enfin pouvoir le rencontrer. Het gebruik van om kan bij dubbelzinnige zinnen de structuur van de zin aangeven en is in dat geval aan te raden. Jan beloofde An op te bellen. = Jean promit à Anne de téléphoner. = Jean promit de téléphoner à Anne. Jan beloofde An (om) op te bellen. = Jean promit à Anne de téléphoner. Jan beloofde (om) An op te bellen. = Jean promit de téléphoner à Anne. Opmerking Om kan ook als lexicaal voegwoord van doel optreden. In dat geval is het altijd verplicht. Hij jogt om te vermageren. Il fait du jogging pour maigrir. 3. Lexicale voegwoorden Als de beknopte bijzin wordt ingeleid door een lexicaal voegwoord, dan heeft de bijzin een adverbiale functie. Het volgende schema geeft een overzicht van veel voorkomende 65 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen voegwoorden die een beknopte bijzin kunnen inleiden, en van de overeenkomstige voegwoorden in de volledige bijzin. NA – NADAT Na de brief gelezen te hebben, begon hij te huilen. Nadat Jan de brief gelezen had, begon hij te huilen. ZONDER - ZONDER DAT We zullen het plan uitvoeren zonder hem te verwittigen. We zullen het plan uitvoeren zonder dat hij het weet. OM – OPDAT Ze zegt dat om hem gelukkig te maken. Ze zegt dat opdat hij gelukkig zou zijn. Après avoir lu la lettre, il se mit à pleurer Après que Jean eut lu la lettre, il se mit à pleurer. Nous exécuterons le plan sans l'avertir. Nous exécuterons le plan sans qu'il le sache. Elle dit ça pour le rendre heureux. Elle dit ça pour qu'il soit heureux. DOOR – DOORDAT Paul heeft Nederlands geleerd door het veel te spreken. Paul heeft Nederlands geleerd doordat zijn leraar hem ertoe aanzette zo vaak mogelijk Nederlands te spreken. Paul a appris le néerlandais parce que son professeur l'a incité à parler le néerlandais le plus souvent possible. VOORALEER/VOOR(DAT) Ze gaat langs bij Paul vooraleer naar de les te gaan. Ze gaat langs bij Paul voor(dat) hij op reis vertrekt. Elle passe chez Paul avant d'aller au cours. Elle passe chez Paul avant qu'il parte en voyage. Paul a appris le néerlandais à force de le parler. Opmerkingen 1. Zoals uit de voorbeelden in het schema blijkt, heeft het voegwoord van de beknopte bijzin een andere vorm dan dat van de volledige bijzin, bijvoorbeeld na/nadat, om/opdat. In een aantal gevallen komt het qua vorm overeen met een voorzetsel, bijvoorbeeld na, zonder, om, door. 2. Naast om wordt in formeel taalgebruik teneinde (vergelijk afin de) gebruikt om het doel uit te drukken. Het komt slechts zelden voor in de omgangstaal. 3. Terwijl pour in het Frans een voorzetsel is dat zowel een nominale constituent als een infinitief kan inleiden, leidt om in deze betekenis enkel een beknopte bijzin in (en geen nominale constituent). a. b. Hij koopt een cadeau voor zijn moeder. Il achète un cadeau pour sa mère. Hij koopt een cadeau om haar een plezier te doen. Il achète un cadeau pour lui faire plaisir. 4. In modern Nederlands neemt het gebruik van opdat af. Als het subject in de bijzin en dat in de hoofdzin gelijk zijn, kiest men ongetwijfeld beter voor een beknopte bijzin met om. 5. Om drukt als lexicaal voegwoord gewoonlijk een doel uit, maar kan ook een graadaanduidend gevolg aanduiden of een prospectieve tijdsbepaling. a. b. Het is te veel om op te sommen. C'est trop pour énumérer. Ze vertrok, om nooit meer terug te keren. Elle s'en alla pour ne jamais revenir. 6. Naast vooraleer bestaat ook een synoniem, namelijk alvorens, maar het gebruik van alvorens is beperkt tot formeel taalgebruik. 66 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen 4. Vragende woorden Een beknopte bijzin kan ook ingeleid worden door vragende pronomina (wie, wat), vragende pronominale adverbia (waarmee, waarin ...) en vragende adverbia (hoe, waar, wanneer ...). Het werkwoord in de hoofdzin is meestal een werkwoord zoals vragen, (niet) weten of zeggen. Ze wist niet wie te bedanken. Elle ne savait pas qui remercier. Paul wist niet wat te zeggen. Paul ne savait pas quoi dire. Paul wist niet waar te beginnen. Paul ne savait pas où commencer. Hij vroeg me waar eerst te vegen. Il me demanda où balayer d’abord. Hij zei me precies wanneer te beginnen. Il m’a dit exactement quand commencer. De overeenkomstige volledige bijzin wordt in beide talen ingeleid door hetzelfde vragend woord en bevat ook een modaal hulpwerkwoord, zoals blijkt uit volgende voorbeelden. Ze wist niet wie ze moest/kon bedanken. Elle ne savait pas qui elle devait/pouvait remercier. Paul wist niet wat hij moest/kon zeggen. Paul ne savait pas ce qu'il devait/pouvait dire. 2.2.4.2 De beknopte bijzin als zinsdeelstuk a) Functie van de bijzin In de gevallen die we tot nu toe vermeld hebben, vervult de beknopte bijzin steeds de functie van een zinsdeel binnen de zin, onder meer subject, direct object, prepositioneel object, of adverbiale bepaling. Een beknopte bijzin kan echter ook een deel zijn van een zinsdeel. Ook in dat geval bevat de beknopte bijzin geen expliciet subject en geen persoonsvorm, maar wel een infinitief, meestal ingeleid door (om) te. Qua functie is de beknopte bijzin als zinsdeelstuk een bepaling in een nominale, adjectivische of adverbiale constituent. Nominale constituent Als bepaling in een nominale constituent kan de beknopte bijzin de vorm aannemen van een infinitief (1-2) of van een deelwoord (3). Om voor de infinitief is gewoonlijk facultatief. (1) (2) (3) De vrees (om) niet te slagen, bezorgde hem slapeloze nachten. La crainte de ne pas réussir lui faisait passer des nuits blanches. Ze leefde van de hoop (om) hem ooit terug te zien. Elle vivait de l'espoir de le revoir un jour. De gisteren na een hartstilstand overleden president wordt zaterdag begraven. Le président, qui est décédé hier à la suite d'un arrêt cardiaque, sera enterré samedi. 67 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Opmerkingen 1. Zoals blijkt uit het laatste voorbeeld, kan een deelwoord (overleden) in de Nederlandse schrijftaal een reeks bepalingen (gisteren, na een hartstilstand) rond zich scharen. In het Frans doet men in dat geval eerder een beroep op een relatieve bijzin. 2. In de regel gaat de beknopte bijzin bestaande uit een deelwoord in het Nederlands, in tegenstelling tot het Frans, aan het hoofd (het substantief) van de nominale constituent vooraf. Dat is een voorbeeld van de algemene regel dat in het Nederlands de bepaling vóór het hoofd komt. a. b. De meeste van de in 2009 geboren kinderen gaan in 2012 naar de kleuterklas. La plupart des enfants nés en 2009 iront en première maternelle en 2012. De in België levende Turken spreken vaak Nederlands. Les Turcs qui résident en Belgique parlent souvent le néerlandais. Adjectivische constituent Die aardbeien zijn niet lekker om te eten. Ces fraises ne sont pas bonnes à manger. Die straat is heel moeilijk (om) te vinden. Cette rue est très difficile à trouver. Adverbiale constituent Hij loopt te snel om gevolgd te kunnen worden. Il court trop vite pour pouvoir être suivi. Hij werkt niet genoeg om te slagen. Il ne travaille pas assez pour réussir. Ook hier kan de beknopte bijzin overeenkomen met een volledige bijzin, maar dat is niet altijd het geval. Zoals hierboven al opgemerkt, verdient de beknopte bijzin met de infinitief so wie so vaak de voorkeur boven de volledige bijzin met persoonsvorm. De vrees dat hij niet zou slagen, bezorgde hem slapeloze nachten. La crainte qu'il ne réussisse pas lui faisait passer des nuits blanches. *Die straat is heel moeilijk opdat je ze zou vinden. *Cette rue est difficile à ce que tu la trouves. ?*Hij loopt te snel opdat hij gevolgd zou kunnen worden. Il court trop vite pour qu'on puisse le suivre. b) Subject van de bijzin Het verzwegen subject komt in het Nederlands, net zoals in het Frans, overeen met een zinsdeel in de hoofdzin. subject beknopte bijzin = subject hoofdzin Hij loopt te snel om gevolgd te kunnen worden. Il court trop vite pour pouvoir être suivi. subject beknopte bijzin = direct object hoofdzin Het vooruitzicht op TV te komen, maakte haar blij. La perspective de passer à la télé, la rendait heureuse. 68 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen subject beknopte bijzin = indirect object hoofdzin De vrees niet te slagen, bezorgde hem slapeloze nachten. La crainte de ne pas réussir lui faisait passer des nuits blanches. In beide talen kan het subject echter ook een element zijn van de (nominale) constituent waarvan de beknopte bijzin afhangt. In volgende zinnen komt het subject van de beknopte bijzin overeen met Jan. Het vooruitzicht van Jan op TV te komen, maakte hem ongerust. Jans vooruitzicht op TV te komen, maakte hem ongerust. La perspective de Jean de passer à la télé, l'inquiétait. Zijn vooruitzicht op TV te komen, maakte hem ongerust. Sa perspective de passer à la télé, l'inquiétait. Ten slotte kan het subject van de beknopte bijzin ook een algemeen subject zijn, zoals men (‘on’), iedereen en je of het kan ook in de context vermeld zijn. Die bessen zijn niet lekker om te eten. Ces baies ne sont pas bonnes à manger. = Die bessen zijn zo slecht dat men ze niet kan eten. c) Bindwoord van de beknopte bijzin In een beknopte bijzin als zinsdeelstuk is de infinitief ingeleid door (om) te. Het voegwoord om kan verplicht, uitgesloten of facultatief zijn. Hieronder geven we een aantal tips, maar het is aangeraden een woordenboek te raadplegen. Om is uitgesloten wanneer de beknopte bijzin afhangt van nominale constituenten zoals de indruk, het gevoel, de overtuiging (1-2). In andere gevallen is het facultatief (3-4). Als het facultatief is, wordt het in de geschreven taal vaak weggelaten, terwijl in mondeling taalgebruik het voegwoord eerder frequent is. (1) (2) (3) (4) Jan heeft niet de indruk zich te vergissen/*om zich te vergissen. Jean n'a pas l'impression de se tromper. Hij kreeg het gevoel door iedereen gehaat te worden/*om door iedereen…. Il eut la sensation d'être haï de tout le monde. Hij nam de beslissing (om) naar de VS te vertrekken. Il prit la décision de partir aux Etats-Unis. De mogelijkheid (om) het voegwoord weg te laten bestaat. La possibilité de supprimer la conjonction existe. Ook in een adjectivische constituent is om vaak facultatief. Paul is bereid (om) uitleg te geven. Paul est prêt à donner des explications. Wanneer om gebruikt wordt in een adjectivische of adverbiale constituent om een graad aan te duiden, is het voegwoord echter verplicht. Deze jurk is te mooi om weg te gooien/*weg te gooien. Cette robe est trop belle pour la jeter. Hij loopt te snel om gevolgd te kunnen worden/*gevolgd te kunnen worden. 69 W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns & K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen Il court trop vite pour pouvoir être suivi. Om is eveneens verplicht als de beknopte bijzin een nabepaling is bij een predicatieve aanvulling (→ 3.3.2). Het is geen verhaal om aan de kinderen te vertellen. Ce n’est pas une histoire à raconter aux enfants. Dit is een prijs om van te schrikken/*van te schrikken. Ceci est un prix dissuasif. 70