HOOFDSTUK 10: GEDRAGSSTOORNISSEN

advertisement
10. GEDRAGS-STOORNISSEN
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
1
INHOUDSTAFEL
10.1 Inleiding ........................................................................................................................................................... 3
10.2 De verschillende gedragsstoornissen .............................................................................................................. 3
10.2.1 ADHD (Attention Deficit and Hyperactivity Disorder) .............................................................................. 3
10.2.2 Antisociale gedragsstoornis (Conduct Disorder/CD) ................................................................................ 7
10.2.3 Oppositioneel-opstandige stoornis (ODD) ............................................................................................... 8
10. 3 Gedragsstoornissen in het onderwijs ............................................................................................................. 8
10.3.1 Lastige leerlingen?.................................................................................................................................... 9
10.3.2 Illustratie: algemeen begeleidingsplan ADHD .......................................................................................... 9
10.4 Besluit............................................................................................................................................................ 13
10.5 Bibliografie .................................................................................................................................................... 13
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
2
HOOFDSTUK 10: GEDRAGSSTOORNISSEN
10.1 INLEIDING
De laatste jaren lijkt het aantal adolescenten met gedragsstoornissen toe te nemen. Of dit in realiteit ook zo is,
is een discussie op zich. We kunnen minstens zeggen dat er een toegenomen belangstelling is voor deze
problematiek. Dat is een positieve evolutie, aangezien gedragsstoornissen een effect hebben op of in een risico
inhouden voor de ontwikkeling van kinderen en jongeren.
Wat is een gedragsstoornis nu juist? Een gedragsstoornis is een
ontwikkelingsstoornis in het gedrag.
Als we het hebben over gedragsstoornissen, dan gaat het over de
varianten, de gradaties en de combinaties van hyperactief, impulsief en
agressief gedrag. Men maakt een onderscheid tussen ADHD, de
antisociale gedragsstoornis en de oppositioneel-opstandige stoornis.
Ook in het onderwijs is aandacht voor jongeren met een
gedragsstoornis noodzakelijk. In het secuncair onderwijs is er vaak geen
aangepast beleid voorhanden voor deze jongeren. Een heleboel van
deze jongeren komen daardoor in het Buitengewoon Onderwijs terecht,
hoewel ze op zich genoeg (intellectuele) capaciteiten hebben om
regulier onderwijs te volgen.
10.2 DE VERSCHILLENDE GEDRAGSSTOORNISSEN
10.2.1 ADHD (ATTENTION DEFICIT AND HYPERACTIVITY DISORDER)
“Ik heb ADHD. Ik kan mij moeilijk concentreren en ben hyperactief. Twee uur
stilzitten is niks voor mij. Ik volg nu de opleiding bakkersgast in het BuSO. Ik ben
van school moeten veranderen door mijn gedrag, niet door mijn punten. Die
waren goed. Ik krijg nu geen wiskunde meer, maar ik heb dat echt nodig later in
de bakkerij. Jammer dat ik daar niks kan aan veranderen.” (Kimberley, 15 jaar)
Betekenis
ADHD is als letterwoord zo goed ingeburgerd, dat we ons nauwelijks kunnen
herinneren wat het precies betekent. ADHD is een afkorting van een
Engelstalige term: ‘Attention Deficit Hyperactivity Disorder’. In het Nederlands
spreken we van een ‘aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit’.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
3
Binnen het beeld van ADHD bestaan er grote verschillen zijn.
We onderscheiden drie sub-types:
 ADHD, het gecombineerde type
 ADHD, het overwegend onoplettende type (in de volksmond ADD genoemd)
 ADHD, het overwegend hyperactief - impulsief type.
Kenmerken
We spreken van ADHD als het gaat om een bovenmatig activiteitsniveau. Het gaat bij kinderen vaak tezamen
met een onvermogen om zich te concentreren. In de klas lukt het kind het niet om bij de les te blijven en is het
voortdurend met andere dingen bezig. Er zijn normaliter 3 kernsymptomen aanwezig:
 Aandachtsproblemen
 Hyperactiviteit
 Impulsiviteit.
1
In de DSM-IV
worden
Er is sprake van (1) en/of (2):
deze
kenmerken
vertaald
in
concreet
observeerbare
gedragingen.
1
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder, 4th Edition: Dit is een Amerikaans handboek voor de
diagnose van psychische aandoeningen dat in vele landen gebruikt wordt als standaard om over aandoeningen
te praten.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
4
(1) Aandachtsproblemen:

Let vaak niet goed op details of maakt slordigheidfouten in schoolwerk, werk of
andere activiteiten.

Heeft vaak moeite de aandacht bij een taak of spel te houden.

Lijkt vaak niet te luisteren wanneer iemand het woord tot hem of haar richt.

Heeft vaak moeite om instructies volledig te volgen en maakt schoolwerk, taken of
verplichtingen op het werk niet af (niet het gevolg van oppositioneel gedrag of een
onvermogen instructies te begrijpen).

Heeft vaak moeite om taken en activiteiten te organiseren.

Gaat taken die een langdurige mentale inzet vereisen (zoals schoolwerk of huiswerk) vaak uit
de weg, heeft er een hekel aan of toont tegenzin ermee te beginnen.

Raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijv. speelgoed, opgaven van
school, gereedschap, …).

Wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels.

Is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden.
(2) Hyperactiviteit – impulsiviteit:
(a) Hyperactiviteit:

Beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of wiebelt in zijn stoel.

Staat op van zijn plaats in de klas of in andere situaties waar wordt verwacht dat iemand blijft
zitten.

Rent in situaties waar dit onaangepast is, vaak rond of klautert overal in (bij adolescenten en
volwassenen kan dit beperkt blijven tot een subjectief gevoel van rusteloosheid).

Heeft vaak moeite zich rustig bezig te houden met spel of vrijetijdsactiviteiten.

Is vaak ‘in volle actie’ of gedraagt zich vaak ‘alsof hij/zij wordt aangedreven door een motor’.

Praat vaak buitensporig veel.
(b) Impulsiviteit:

Gooit vaak het antwoord op vragen eruit voordat deze afgemaakt zijn.

Heeft vaak moeite om op zijn of haar beurt te wachten.

Onderbreekt of stoort anderen vaak (bijv. valt in de rede tijdens een gesprek of bemoeit zich
met spelletjes).
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
5
Belangrijk hierbij is dat:

Minstens 6 symptomen van aandachttekort en/of 6 symptomen van hyperactiviteit/impulsiviteit aanwezig
zijn.

Deze symptomen gedurende minstens 6 maanden aanwezig zijn in een mate die onaangepast is en niet in
overeenstemming met het verstandelijk niveau.

Deze gedragingen reeds vóór de leeftijd van 7 jaar min of meer aanwezig waren, aanleiding gevend tot
disfunctioneren.

Het disfunctioneren t.g.v. deze symptomen op twee of meerdere terreinen, bijv. school en thuis, optreedt.

Er sprake is van duidelijke tekenen van klinisch significant disfunctioneren op sociaal of leervlak of op het
werk.

De symptomen niet uitsluitend voorkomen in het kader van een pervasieve ontwikkelingsstoornis,
schizofrenie of een andere psychotische stoornis en zich niet beter laten verklaren door een andere
psychiatrische stoornis (bijv. angststoornis, persoonlijkheidsstoornis).
Voorkomen
Wanneer we bovenstaande criteria van DSM-IV gebruiken, komt
ADHD voor bij 4 à 7 % van de adolescenten. Deze stoornis komt
bij adolescenten vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Wel
moet daarbij gezegd worden dat meisjes waarschijnlijk minder
snel gediagnosticeerd worden met ADHD.
Waar men vroeger dacht dat ADHD zich tot de kindertijd
beperkte, gaat men er nu algemeen van uit dat het om een
chronische stoornis gaat. Dat wil zeggen dat het niet van
voorbijgaande aard is bij het opgroeien tot volwassene.
Hoewel in de meeste gevallen de symptomen niet verdwijnen, treedt er wel verandering op in de adolescentie.
Zo kunnen hyperactiviteit, impulsiviteit en onoplettendheid verminderen met de leeftijd.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
6
Oorzaken
ADHD is grotendeels erfelijk bepaald. De erfelijkheidscoëfficiënt wordt momenteel op 70 tot 90 % geschat. Het
is dan ook niet verwonderlijk dat ADHD ‘in de familie’ zit.
Toch speelt ook de omgeving een belangrijke rol. Bepaalde factoren in het gezin, op de school, in de
werkomgeving en in de vriendenkring kunnen de aanwezige aanleg versterken. Andere factoren kunnen de
aanwezige aanleg verzwakken en de prognose (de toekomstverwachting) in gunstige zin beïnvloeden. Als
belangrijkste beschermende factoren worden genoemd: psychisch gezonde ouders, een stabiel gezin, een
evenwichtige opvoeding, een positief sturende aanpak op school, een goede vriendenkring, een stimulerende
en ondersteunende partner, een begripsvolle werkgever.
ADHD bij adolescenten en volwassenen
Waar jongere kinderen met ADHD vooral opvallen door hun motorische onrust, grote afleidbaarheid, impulsief
en vaak storend gedrag, zien we in de adolescentiefase (13 à 17 jaar) vaak een mildering van de motorische
onrust. De aandachtsproblemen blijven en de plannings- en organisatieproblemen treden duidelijker op de
voorgrond. De gedragsproblemen kunnen verscherpen onder invloed van de puberteit. Het risico op
schooluitval en identificatie met andere probleemjongeren is nu zeer reëel. Deze jongeren zijn daardoor dus
zonder begeleiding vatbaarder voor zaken als sociale uitlsluiting, delinquent gedrag, alcohol- en
middelenmisbruik, etc.
Bij jongvolwassenen en volwassenen zet de mildering van de symptomen zich verder door. Het zwakke
aandachts- en organisatievermogen blijft vaak voor problemen zorgen en kan leiden tot ‘onderpresteren’ op
het werk. Gedrags- en psychische problemen kunnen de relatievorming en de sociale integratie aanzienlijk
bemoeilijken.
10.2.2 ANTISOCIALE GEDRAGSSTOORNIS (CONDUCT DISORDER/CD)
Betekenis
Een
antisociale
gedragsstoornis
is
ook
een
psychische
ontwikkelingsaandoening. De aandoening wordt ook wel aangeduid met
de Engels afkorting CD (Conduct Disorder). We spreken van een
antisociale gedragsstoornis als het gaat om ‘een zich herhalend en
aanhoudend gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen of
belangrijke bij de leeftijd horende sociale normen of regels worden
overtreden.’
Kenmerken
Kinderen met deze aandoening vertonen gedrag dat door hun omgeving als niet-acceptabel wordt beschouwd.
Ze zijn bijvoorbeeld agressief (vechten, stelen, liegen, mishandeling, aanranding) of vertonen delinquent gedrag
(stelen, brand stichten, vernielzucht, inbraak). Sommige kinderen zijn erg op zichzelf gericht en trekken niet
veel met leeftijdsgenoten op. Andere kinderen zijn wel actief in groepsverband, maar vertonen daarin
narcistisch gedrag: ze vinden dat voor hen andere regels gelden en hun contacten zijn erop gericht om er
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
7
persoonlijk voordeel uit te putten. Verder hebben ze moeite hun relaties op de juiste manier in te schatten en
hebben een verminderd inlevingsvermogen.
Het gaat dan om een psychische stoornis die voorkomt bij kinderen en jongeren tot 18 jaar. Het belangrijkste
kenmerk is het systematisch optreden van voor de omgeving storend gedrag (agressie, stelen, vandalisme,…)
en dit zonder dat dit tot enige schuldgevoelens leidt.
Voorkomen
De gedragsstoornis komt voor bij ongeveer 9% van de jongens en ongeveer 2% van de meisjes onder de 18 jaar
en kan zich uiten in de kindertijd, maar ook in de adolescentie. Deze stoornis komt vaker voor bij jongens dan
bij meisjes. Bij jongens uit dit zich vooral in vechten, stelen, vandalisme, etc. Bij meisjes uit het zich in liegen,
weglopen, prostitutie,…
De aanvang is meestal niet voor 5 jaar, meestal pas aan het einde van de lagere school of nog later. Vroege
aanvang zou een slechte prognose zijn. Wanneer de persoon ouder is dan 18 jaar wordt gesproken van een
‘dissociale persoonlijkheidsstoornis’.
De antisociale gedragsstoornis ontstaat als resultaat van uitwisselingen tussen kinderen en hun omgeving.
Mogelijke bijkomende kenmerken en stoornissen: ADHD, depressie, schoolse problemen, interpersoonlijke
problemen, cognitieve problemen, alcohol- en/of drugmisbruik, roekeloos gedrag en suïcidaal gedrag.
10.2.3 OPPOSITIONEEL-OPSTANDIGE STOORNIS (ODD)
Een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis is een psychische aandoening die hoort onder de
ontwikkelingsstoornissen. De aandoening wordt aangeduid met de Engels afkorting ODD (Oppositional Defiant
Disorder).
Kinderen met deze aandoening zijn ongehoorzaam, maken ruzie, zijn driftig, houden zich vaak niet aan de
regels en hebben meerdere problemen in de sociale omgang, vooral met volwassenen, maar soms ook met
leeftijdsgenoten. De aandoening is te vergelijken met de anti-sociale gedragsstoornis, maar hoewel het kind
ook opstandig en eigenwijs is, zijn de symptomen over het algemeen iets milder van aard.
Niet zelden gaat de aandoening samen met andere ziektebeelden, bijvoorbeeld ADHD, autisme of een
reactieve hechtingsstoornis. Hierdoor is de diagnose niet eenvoudig. Symptomen van een oppositioneelopstandige gedragsstoornis en ADHD overlappen elkaar bijvoorbeeld. Bij ODD ligt de nadruk echter meer op
agressiviteit en bij ADHD op impulsiviteit.
10. 3 GEDRAGSSTOORNISSEN IN HET ONDERWIJS
Jongeren met bv. ADHD vragen om een deskundige en doordachte
aanpak. In die aanpak zijn tips voor de omgang met ADHDproblematiek en algemene tips om met jongeren om te gaan, met
elkaar verweven.
Door hierin te investeren, komt het schoolklimaat meer tegemoet
aan de mogelijkheden en de beperkingen van véle leerlingen. De
leerkrachten zelf plukken hier ook de vruchten van. Ze hebben
meer voldoening en minder stress.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
8
Als men daar werk van maakt, als men deze inspanningen consequent volhoudt, dan wordt de prognose van
deze jongeren heel wat gunstiger. En daar is het om te doen: de ontwikkeling van een jongere optimaal te
ondersteunen, hem de grootst mogelijke kans te geven op een positief zelfbeeld, op voldoening in het werk, in
relaties, in zijn leven!
10.3.1 LASTIGE LEERLINGEN?
Wie pillen slikt, mag blijven
Sommige scholen willen liever geen hyperactieve leerlingen in hun klassen. En zeker niet als ze daarbij nog aandachtsproblemen
hebben. Als ze medicatie slikten, zouden ze echter mogen blijven. Meestal moedigen scholen de ouders aan om hun lastig kind
elders onder te brengen. Dat melden zowel CLB’s als kinderpsychiaters. Kinderen die nooit stil zitten, de meest onverwachte
dingen doen en doorlopend om aandacht vragen, lijden mogelijk aan ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder).
Twee à vijf procent van de kinderen, veelal jongens, wordt ermee geboren. De medicatie Rilatine kan zulke kinderen rustiger
maken. Maar scholen mogen ouders niet onder druk zetten om met medicatie te beginnen, oordelen kinderpsychiaters. «We
moeten een onderscheid maken tussen kinderen bij wie de kinderpsychiater duidelijk ADHD vaststelt en leerlingen met
moeilijk hanteerbaar gedrag», zegt Bieke Meert van Zit Stil, de Vlaamse vereniging voor ouders met ADHD-kinderen en jongeren met aandachtsstoornissen, impulsief en overbeweeglijk gedrag. «Voor kinderen met ADHD maakt Rilatine deel uit
van de behandeling. Deze medicatie is geen wondermiddel voor alle lastige kinderen. De school mag niet te snel besluiten dat
een leerling aan ADHD lijdt omdat hij nerveus is en vaak lastig doet. De huisarts alleen is niet aangewezen om deskundig de
diagnose ADHD te stellen. Het best overleggen leerkrachten en ouders samen en roepen ze de hulp in van het multidisciplinair
team van het CLB. Dat kan dan na een vooronderzoek het kind eventueel doorverwijzen naar een kinderpsychiater. Ouders
en school kunnen samen zorgen voor een gepaste begeleiding van het kind met ADHD.»
Tips en begeleiding van kinderen met ADHD: Zit Stil - Heistraat 321 - 2610 Wilrijk - tel
03-830 30 25 - fax 03-825 20 72 - www.zitstil.be
10.3.2 ILLUSTRATIE: ALGEMEEN BEGELEIDINGSPLAN ADHD
2
Onderzoek toont aan dat er géén gedragsverandering plaatsvindt bij leerkrachten louter en alleen door het
geven van informatie over ADHD. Er is meer voor nodig. De implementatie van een begeleidingsplan voor
leerlingen met ADHD op school, ondersteund door directie, CLB, leerkrachten, ouders en leerling, zou
bijvoorbeeld wel de gewenste gedragsverandering geven.
Engagementsverklaring tussen leerling, ouders, leerlingenbegeleider, lerarenteam en directie
Naam leerling:
Klas:
Leerlingenbegeleider:
2
M. Petermans (2006)
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
9
Voorafgaande opmerking
Het begeleidingsplan kan pas in werking treden en pas definitief ondertekend worden na een
objectieve bevestiging van de diagnose ADHD. De diagnose wordt steeds nagetrokken door het CLB.
Rekening houdend met de diagnose ADHD die bij het kind werd vastgesteld en de moeilijkheden die hij
daardoor dagelijks ondervindt, zijn met de school, de ouders en de leerling zelf de volgende schoolse
maatregelen afgesproken.
Engagementsverklaring van leraren en directie

De school zorgt bij de inschrijving voor bevraging in verband met de extra-zorgvraag.

De school vraagt het CLB of de OBD een objectieve bevestiging van de diagnose ADHD.

De leerlingenbegeleider engageert zich tot het verzamelen van de gegevens over de leerlingen en
zorgt voor een vlotte en passende informatiedoorstroming.

De leraar brengt begrip op voor de specifieke moeilijkheden die de leerling ondervindt: bijvoorbeeld
een (soms) trager werktempo.

De leraar heeft begrip voor de inspanningen die de leerling opbrengt om zich zo goed mogelijk te
beheersen en zich te concentreren op het lesgebeuren.

Alle leerkrachten melden moeilijkheden onmiddellijk aan de leerlingenbegeleider.

De leraar zorgt voor duidelijkheid, voorspelbaarheid en structuur: door gestructureerd bordgebruik en
gestructureerd cursusmateriaal aan te bieden (overzichtelijk en niet overvolle pagina’s). De leerling
kan zo nodig gebruik maken van een fotokopie van de notities van een klasgenoot die heel verzorgd
noteert ter aanvulling/correctie van zijn eigen notities.

Bij het begin van de les schrijft de vakleerkracht het lesonderwerp op het bord, ook taken en
opdrachten worden op het bord genoteerd. Discreet controleert de leerkracht of alle taken en
opdrachten volledig en correct werden overgenomen.

Bij slordig handschrift beoordeelt de leerkracht de inhoud en niet het handschrift. De leerling wordt
gestimuleerd een pc te gebruiken voor opdrachten. Mondelinge afname van repetities wordt overwogen
indien nodig.

De leraar geeft de leerling een geschikte plaats in het leslokaal:
1.

een plaats met weinig afleiding (niet aan het venster of dicht bij de gang);

een plaats vooraan indien de leerling vooral visueel wordt afgeleid;

een plaats achteraan indien de leerling vooral auditief wordt afgeleid;

alleen op een bank of naast een leerling met voorbeeldfunctie.
De leraar engageert zich bij werkhoudingsproblemen tijdens de instructiefase ertoe:

de aandacht van de leerling te trekken bij het geven van de opdracht (oogcontact);
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
10

de instructies op te splitsen in deelopdrachten;

de instructiefase kort te houden;

positieve instructies te geven: duidelijk maken wat men wil dat er gebeurt en niet wat men wil dat
er niet gebeurt.
2.
Bij het bespreken en beoordelen van het gedrag van de leerling brengt de leerkracht de feiten ter
sprake, niet de persoon zelf.
3.
De leerling krijgt voldoende tijd voor het opbergen van zijn schoolbenodigdheden in zijn bank of
boekentas.
Engagementsverklaring van de ouders

De ouders maken de extra-zorgvraag bij de inschrijving bekend en bewijzen deze.

De ouders controleren of de leerling zijn medicatie bij zich heeft (bij inname op school).

De ouders nemen onmiddellijk contact op met de leerlingenbegeleider bij

moeilijkheden.

De ouders volgen de repetitie- en studieplanningen op.

De ouders volgen de agenda minstens wekelijks op.

De ouders volgen de studieresultaten regelmatig op.

De ouders hebben respect voor wat de school probeert op te bouwen. Zij erkennen de taak van de
leerkrachten.
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
11
Engagement van de leerling

De leerling engageert zich tot goed functioneren op school.

De leerling maakt afspraken met de leerlingenbegeleider en komt deze na.

Hij signaleert daarbij moeilijkheden die zich voordoen.

De leerling heeft respect voor wat de school probeert op te bouwen. Hij erkent de taak van de
leerkrachten.
Wij engageren ons ertoe de bepalingen in dit begeleidingsplan na te leven. Bij onvoldoende
medewerking van een van de partijen kan deze engagementsverklaring verbroken worden. Alle
partijen worden hiervan op de hoogte gesteld.
Plaats en datum:
Handtekeningen:
Leerlingenbegeleider:
Directie:
Klassenleraar:
Leerling:
Ouders:
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
12
10.4 BESLUIT
Het is voor een (toekomstige) leerkracht belangrijk te weten dat sommige ‘stoute’ (want zo werden en worden
ze vaak genoemd) leerlingen een gedragsstoornis hebben. Een gedragsstoornis, die een specifieke aanpak
vraagt en die vaak niet enkel met ‘streng’ zijn wordt opgelost, integendeel zelfs.
10.5 BIBLIOGRAFIE
Bergsma, A. & van Petersen, K. (2000) Psychologie, Ruim 4000 termen van A tot Z, Het Spectrum, 2000.
Petermans, M. (2006) Leidt kennisverhoging van ADHD bij leerkrachten uit het secundair tot een waarneembare
wijziging in hun aanpak?, Verhandeling voorgedragen tot het behalen van de graad van Gediplomeerde in de
Gespecialiseerde Studies in de Jeugdgezondheidszorg.
10.6 MOEILIJKE WOORDEN
ADHD
Oppositioneel
Opstandig
Bovenmatig
Disfunctioneren
Klinisch
Significant
PPC | Michel Lahaye | Hoofdstuk Sociale Psychologie (versie 2011.09)
13
Download