BEGELEIDING BIJ SOCIALE RELATIES Een omschrijving Het sociale disfunctioneren van personen met een autismespectrumstoornis is wellicht het meest bepalende en beperkende kenmerk van autisme (Rogers, 2000). Personen met ASS vertonen kwalitatieve tekortkomingen in sociale interactie en in communicatie, en hebben beperkte en stereotype gedragingen, interesses en bezigheden (American Psychiatric Association, 2000). Het begeleiden en stimuleren van de sociale ontwikkeling is dus een zeer belangrijk onderdeel in de opvoeding en ontwikkeling van kinderen met ASS (National Research Council, 2001). REFERENTIES American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th. Ed., Text Revision). Washington, DC: Author. National Research Council (2001). Educating Children with Autism. Committee on Educational Interventions for Children with Autism, Catherine Lord & James P. McGee, Division of Behavioral and Social Sciences and Education. Washington, DC: National Academy Press. Rogers, S.J. (2000). Interventions that facilitate socialization in children with autism, Journal of Autism and Developmental Disorders, 30, 399-409. Wetenschappelijk onderzoek Het onderzoek naar het effect van interventies op de sociale interactie van jonge kinderen met autisme kan, volgens McConnell (2002), opgesplitst worden in vijf categorieën van interventies: - Interventies gebaseerd op variatie in de ecologische omstandigheden - Interventies gebaseerd op het aanleren van parallelle vaardigheden - Kindspecifieke interventies - Interventies met ontwikkelingsgenoten als mediator - Comprehensieve interventies ECOLOGISCHE VARIATIE Interventies gebaseerd op ecologische variatie, stimuleren de sociale ontwikkeling van een kind met autisme door de algemene kenmerken van de fysieke of sociale omgeving aan te passen. Die aanpassingen kunnen gebeuren in de structuur van de activiteiten, en ook in de aard en de samenstelling van de groep leeftijdsgenoten van het kind. Het bestaande onderzoek naar de sociale interactie van kinderen met autisme levert matige evidentie voor een verband tussen de kenmerken van een activiteit (= omgevingsaanpassing <onze commentaar>) en de sociale interactie van jonge kinderen met autisme, bijvoorbeeld: - Jonge kinderen met ASS zouden meer sociale interacties aangaan tijdens activiteiten die ze graag doen of die voorspelbaar zijn (Koegel et al., 1987, zoals geciteerd in McConnell, 2002). - Kinderen zouden meer sociaal interageren na een lange periode van weinig stimulatie uit de omgeving (Harrison & Barabasz, 1991, zoals geciteerd in McConnell, 2002). McConnell besluit dat afwisseling in ecologische omstandigheden noodzakelijk maar niet voldoende is om veranderingen te realiseren in de sociale interactie en ontwikkeling van jonge kinderen met autisme. Ecologische variatie kan best onderdeel zijn van een comprehensieve interventie. INTERVENTIES VOOR PARALLELLE VAARDIGHEDEN Men stelt vorderingen in sociale interactie vast bij kinderen met autisme, als resultaat van een training in een andere, specifieke vaardigheid (McConnell, 2002). Door kinderen met autisme in contact te brengen met normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten, activeert men de natuurlijke processen van sociale ontwikkeling en verhoogt de kans op sociale interactie. Zo vindt men een functioneel verband tussen sociale interactie en spel of sociale participatie. Het leren van sociodramatisch spel, een meer gestructureerde spelvorm dan vrij spel, zou het aantal sociale interacties verhogen bij kinderen met ASS (Thorp, Stahmer, & Schreibman, 1995). Men suggereert verder dat kinderen met ASS betere spelvaardigheden ontwikkelen en meer spontaan spelen wanneer de aangeleerde vaardigheden in overeenstemming zijn met hun ontwikkelingsniveau (McConnell, 2002). Onderzoek naar taalinterventies toont ook aan dat er mogelijk een parallel effect is van de taalinterventie op de sociale interacties van kinderen met autisme (Koegel, Camarata, Valdez-Menchaca, & Koegel, 1998). Interventies voor het aanleren van aanverwante vaardigheden kunnen best opgenomen worden als onderdeel van een meer comprehensieve interventie (McConnell, 2002). KIND-SPECIFIEKE INTERVENTIES Kind-specifieke (kindgerichte) interventies zijn interventies die specifiek ontworpen zijn om de sociale vaardigheden en de frequentie en/of kwaliteit van sociaal gedrag van kinderen met autisme te bevorderen (McConnel, 2002). Deze interventies zijn vaak afgeleid van de klassieke sociale vaardigheidstrainingen die oorspronkelijk ontwikkeld zijn voor andere populaties. In deze groep van kind-specifieke interventies onderscheiden we: - algemeen educatieve interventies om sociale kennis en probleemoplossingsvaardigheden te verbeteren - Interventies gebaseerd op intensieve bekrachtiging om sociale interacties te stimuleren - sociale vaardigheidstraining - interventies op basis van het initiatief en de begeleiding van een volwassene - verschillende technieken om de generalisatie van sociale vaardigheden te bevorderen, waaronder zelfsturing Het moet opgemerkt dat deze kindgerichte benaderingen een beperkte werkzaamheid hebben wanneer ze geïsoleerd gebruikt worden (McConnel, 2002). INTERVENTIES MET ONTWIKKELINGSGENOTEN ALS MEDIATOR In peer-mediated interventies traint men de sociale vaardigheden van leeftijdsgenoten van kinderen met ASS met de bedoeling de sociale interacties en vaardigheden van de kinderen met ASS te bevorderen (McConnell, 2002). Het accent ligt hierbij op de sociale responsiviteit. Verschillende studies tonen aan dat peer- mediated interventies een sterk effect hebben op de sociale vaardigheden van kinderen met ASS. Wil men echter een blijvend effect realiseren, dan moeten kinderen met ASS de kans hebben om voortdurend om te gaan met ‘getrainde’ leeftijdsgenoten. COMPREHENSIEVE INTERVENTIES Volgens McConnell (2002) is het effect van de bovengenoemde benaderingen pas optimaal wanneer ze onderdeel zijn van een ruimer, comprehensief interventieprogramma. Comprehensieve interventies zijn dan combinaties van de vorige interventies. Volgens Kennedy en Shukla (1995, zoals geciteerd in McConnell, 2002) is er voldoende onderzoek dat aantoont dat kinderen met autisme kunnen leren hoe sociaal te interageren, en het geleerde succesvol kunnen toepassen in vertrouwde situaties. Bovendien stijgt volgens hen het aantal positieve uitkomsten van dergelijke interventies. Er blijft echter onduidelijkheid over het effect van de verschillende componenten van een strategie en over generalisatie van het aangeleerde op korte en lange termijn. In het reviewonderzoek van Hwang en Hughes (2000) krijgen we een overzicht van onderzoek naar het effect van sociale interactie-interventies op de vroege sociaalcommunicatieve vaardigheden van kinderen met autisme. De 16 studies die worden besproken, focussen op sociaal gepast gedrag, oogcontact, vragen naar informatie/een voorwerp of een bepaalde handeling, groeten en andere sociale gedragingen, het delen van aandacht (joint attention), tonen van affect, imitatiespel, benoemen van prenten en foto’s en verbaal antwoorden/ reageren. In de interventies voor sociale interactie maakt men gebruik van 4 soorten strategieën: - contingente imitatie: de begeleider imiteert de gedragingen van een kind onmiddellijk en binnen het gezichtsveld van het kind. - Natuurlijke/spontante bekrachtiging: de begeleider maakt een bepaald(e) voorwerp of handeling toegankelijk voor een kind wanneer het er interesse in toont (gezichtsuitdrukking, vocalisatie, gebaar). - Aanpassing van de omgeving: de begeleider organiseert de omgeving zodanig dat ze een kind uitnodigt om zelf een sociale interactie te initiëren. - Uitstel in de tijd: de begeleider biedt een kind een stimulus aan (bvb een koekje) en wacht even voor hij het kind aanmoedigt om er zelf naar te vragen. Twee studies naar het effect van contingente imitatie bij kinderen met ASS rapporteren een toename in frequentie en duur van oogcontact met de begeleider en een positieve verandering in het tonen van affect en aandachtigheid. Uit onderzoek naar een interventie waarin contingente imitatie en omgevingsaanpassing gecombineerd worden, blijkt een positief effect op oogcontact, maar weinig verandering in de gevoelsexpressie van het kind. Natuurlijke bekrachtiging werd in 4 studies gecombineerd met een aanpassing van de omgeving. De onderzoekers rapporteren een toename van verbale verzoeken wanneer aantrekkelijk materiaal gepresenteerd wordt, een toename van adequate reacties en initiaties, langer durende sociale interacties en meer gedeelde aandacht. Uit de resultaten van 5 studies naar het effect van uitstel in de tijd (time delay) blijkt een toename in verbale reactie tijdens vrij spel, in het vragen naar informatie en het benoemen van foto’s, verder nog een minimale verandering in oogcontact, meer spontaan groeten en bedanken van mensen, en meer verzoeken om een voorwerp of om iets te doen. Onderzoek naar een combinatie van de 4 strategieën rapporteert een toename in oogcontact, gedeelde aandacht en imitatie van bewegingen. REFERENTIES Hwang, B., & Hughes, C. (2000). The effects of social interactive training on early social communicative skills of children with autism, Journal of Autism and Developmental Disorders, 30, 331-343. Koegel, L.K., Camarata, S.M., Valdez-Menchaca, M., & Koegel, R.L. (1998). Setting generalization of question-asking by children with autism. American Journal on Mental Retardation, 102, 346-357. McConnell, S.R. (2002). Interventions to facilitate social interaction for young children with autism: Review of available research and recommendations for educational intervention and future research. Journal of Autism and Developmental Disorders, 32, 351-372. Thorp, D.M., Stahmer, A.C., & Schreibman, L. (1995). Effects of sociodramatic play training on children with autism. Journal of Autism & Developmental Disorders, 25, 265-282.