“The times they are a changing”, zong Bob Dylan in de zestiger jaren van de vorige eeuw. Hoe waar is dit gebleken. Alles waarin men een eeuw geleden massaal geloofde, is in het begin van deze eeuw verdampt of staat op instorten. - Het marxisme dat het paradijs op aarde beloofde, is vervallen tot een ruïne. - Het niet te stoppen vooruitgangsgeloof met grenzeloos vertrouwen in wetenschap en techniek, blijkt net zoveel destructie als vooruitgang teweeg gebracht te hebben. Ook het massale katholieke volksgeloof ooit met veel vlagvertoon, is uitgezwaaid. Velen hebben de kerk verlaten, vaak weinig bewust, met stille trom. Waar zij heen zijn gegaan? De meeste kerkverlaters lijken op de broer van de verloren zoon, uit de bekende parabel van Jezus. Hij is trouw bij zijn vader thuisgebleven, maar begint zich af te vragen of zijn weggelopen broer misschien niet toch gelijk heeft. Zijn weggelopen broer is weliswaar ontgoocheld geraakt op zijn atheïstisch levenspad, en zwaar gehavend teruggekeerd. Kennelijk kan een mens zichzelf niet redden, hoezeer hedonisten ook hun levensstijl aanprijzen. De verloren zoon laat het resultaat zien: geestelijke verwarring en morele wanhoop. Maar de hedendaagse thuisblijver zag het ook niet meer zitten. De kerk zelf is in opperste verwarring. In een kerk waar alles mag en die van zichzelf zegt dat zij tastend en zoekende is, wat heb je daar nog te zoeken. Men gaat dood aan ontgoocheling, ontmoediging of aan zakelijkheid. Waarom zijn er zoveel kerkverlaters? Volgens mij niet uit overtuiging. Ze zijn niet tot andere, nieuwe, betere inzichten gekomen. Het is meer uit gebrek aan overtuiging, uit gemakzucht, uit materialisme. De kerk verlaten werd een modieuze trend en, zoals we weten, worden trends over het algemeen blind gevolgd. Ook die trend zal ooit wel stilvallen, want zo gaat dat met trends. Gelukkig maar. Ondertussen is de trend natuurlijk wel pijnlijk voor degenen die echt werk van hun geloof proberen te maken. Want wat moeten zij denken van al die kerkverlaters. Waren ze toen schijnheilig? Of waren ze toen onnozel? Of zijn ze het juist nu? Overigens is het merkwaardig dat zij die de kerk verlaten hebben omwille van groener gras elders, aldaar nooit de vraag naar de geloofwaardigheid stelden. In veel gevallen was dat groene gras snel verdord, en werd het vertrek naar ‘ergens’ al heel snel ‘nergens’. Je kunt geen christen zijn buiten kerkverband, zoals je ook niet kunt voetballen buiten verenigingsverband (voor onderwijs, tegen scholen; voor vrede, tegen leger). De slogan ‘Jezus ja, kerk nee’, ‘geloof ja, kerk nee’) is een onzinnige gebleken. En kerkwerkers maar meekletsen uit quasi-pastorale overwegingen: ‘je moet met de mensen meegaan’. Jezus ging inderdaad ook mee met de Emmaüsgangers, maar Hij vertelde wel een tegendraads verhaal. Tegen de allereerste kerkverlaters zei Hij ronduit: “O, onverstandigen…”. En Paulus zegt het Jezus nog iets explicieter na: “O jullie domme Galaten, wie heeft jullie behekst?” Maar moderne pastores zwijgen. Een hond die achter een haas aanzit, jaagt de haas op en blaft zich de longen uit het lijf. Het geblaf maakt andere slapende honden wakker die vervolgens allemaal mee gaan rennen. Maar dan komt het moment dat de honden die de haas niet te zien hebben gekregen, moe worden. Ze geven het op en keren terug naar hun hok. Alleen de honden die de haas wel hebben gezien, houden het vol. Zo is het ook een beetje met het volksgeloof van vorige generaties. Heel wat mensen hebben zich aangesloten ten tijde van het Rijke Roomse Leven. Maar vandaag haken ze af, want ook nu laten ze zich meedrijven met de stroom, ook al weten ze niet waarheen dat leidt. Ze hebben zich nooit afgevraagd waarom ze katholiek waren, en ook nu vragen zij zich niets af: ze gaan gewoon mee met de stroom. Alleen zij die hun geloof echt op Christus gericht hebben, volgen nog altijd Zijn spoor. De meeste mensen die (in naam) katholiek zijn, zijn het omdat hun ouders dit waren. Dit is goed, als die ouders het goede voorbeeld gaven. Als dat niet echt het geval is, is het geloof eerder een familiestuk, onderdeel van de inboedel. Bij bijzondere familiegebeurtenissen wordt het van zolder gehaald en wat onhandig in de kamer gezet: bij een geboorte (doop), een bruiloft (trouwmis) en een uitvaart (requiem). Het is inmiddels een oud familiestuk waarvan niemand goed weet waartoe het dient, maar het is tenslotte een familiestuk en dus wordt het voor grote gelegenheden voor de dag gehaald. Verder ‘doen we er niets mee’, aldus het taaljargon van degenen die zich er eigenlijk voor schamen dat ze uit een katholiek nest komen. Is een ommekeer mogelijk? Dat ligt uiteraard in Gods hand, maar het is aan ons om mee te werken aan de genade. De oplossing is in ieder geval niet gelegen in leentjebuur spelen bij andere denkrichtingen. Niet bij humanisme, niet bij boeddhisme, niet bij socialisme. Authenticiteit laat zich niet rijmen met supermarktgeloof. Christendom hervindt zich niet door te gaan putten in vreemde wateren. Het probleem is juist dat we een supermarktkerk zijn geworden: een kerk zonder eigen overtuiging, zonder bezieling, kortom een kerk van de middelmatigheid, een kerk van lauwheid, niet een kerk die in vuur en vlam staat, die door het vuur gaat voor haar geloofsgoed. Daar waar het vuur weg is, kun je je niet warmen en krijg je koude handen. Zo’n uitgestoken hand wordt niet van harte aangenomen. Er wordt al vaker gesproken over een roepingencrisis. De cijfers liegen er niet om. De oudste generatie komt te overlijden. De middengeneratie is mager bezet en de jongste generatie krijgt nog amper aanwas. Het aantal priesterroepingen per jaar komt misschien amper aan de 20 voor heel Nederland. Bovendien zie je een stroom naar de zielzorg in de instellingen, zoals ziekenhuizen of het leger waar de arbeidsvoorwaarden beter geregeld zijn. Waar zit dat nu in? Je hoort daarover allerlei veronderstellingen. Ze worden bepaald door de media, waar ze keer op keer hard roepen over sommige items, maar steevast de kern missen. Sommigen zeggen: ‘Het gebrek aan priesterroepingen komt door het celibaat.’ De gedachte is dan dat als het celibaat wordt opgeheven, meer jonge mannen daartoe bereid zijn. Dan wordt de werkdruk lichter, waardoor het werk aantrekkelijker wordt, en dat heeft ook weer een positief effect. Een volgende veronderstelling is: De Kerk moet het priesterschap openstellen voor vrouwen. Juist vrouwen zie je meer in de kerk dan mannen, daar zullen zeker een aantal roepingen uit voortkomen. Nog een veronderstelling is: De Kerk is te ouderwets rondom seksualiteit. Dan verlies je de jongere generatie. Het is dan ook niet aantrekkelijk om in de Kerk te werken. Je moet dan een achterhaalde leer verkondigen. Weer een andere veronderstelling is: ‘De liturgie is te star en te behoudend. Muziek van deze tijd kom je amper in de kerk tegen. Ook dat houdt jonge mensen weg, en dan is werken in zo’n Kerk niet aantrekkelijk.’ Het zijn de populaire en steeds weer herhaalde argumenten en we gaan het bijna geloven, als we niet iets verder kijken. Hoe komt het dat in landen als Polen, maar ook in Indonesië en in andere gebieden op de wereld er geen roepingencrisis is? Ook daar geldt het celibaat, voorbehouden aan mannen, met de liturgie van de Kerk. En toch moeten ze daar mensen afwijzen omdat er op sommige seminaries teveel aanmeldingen zijn. Wat is dan het verschil tussen die landen en de onze? De opvallendste verschillen zijn het geloof, of beter gezegd geloofsbeleving. Je kunt een vaste verhouding zien tussen geloofsbeleving en roeping. Je kunt dan ook duidelijk stellen dat de roepingencrisis in de eerste plaats een geloofscrisis is. We weten nauwelijks nog waar het in het geloof om gaat. Het geloof is in West Europa en in Noorden Midden-Amerika in een grote crisis. En we zouden onszelf iets wijs maken als we niet ook het verband zien met de welvaart. Hoe komt het dat Jezus in het Evangelie succes heeft. Hij leeft celibatair, hij leeft uiterst sober, hij is trouw aan de strenge voorschriften in het leven van alledag. Hij vraagt veel van zijn leerlingen, doet geen water bij de wijn, zij verlaten huis en haard, lopen risico voor gevangenschap, en na Jezus dood en verrijzenis trekken ze de hele wereld rond. Hoe komt het dat zij daar ‘ja’ op zeggen? De sleutel vinden we in Jezus Zelf. Hij zegt: ‘Kom, volg Mij.’ Oftewel: doe zoals Ik. Waarom zeiden zij toen wel ja tegen Jezus en jongeren in onze tijd niet meer? Terwijl priester zijn of diaken of pastoraal werker in deze tijd minder radicaal is dan toen, minder ingrijpend, met minder risico’s en met redelijke arbeidsvoorwaarden, of is dat juist het punt? Ik denk dat een aantal oorzaken te noemen zijn, maar het belangrijkste is dat ons vaak zo’n raar beeld van God aangereikt wordt: niet zozeer een Vader, als wel een opa, een welwillende oude baas die graag ziet dat wij ons amuseren. Die goedmoedig wenst dat ieder op zijn eigen manier gelukkig wordt. Eigenlijk een God die zich tevreden stelt met ons zoals we nu zijn. Dat zou aardig zijn, maar de realiteit is toch echt anders. Omdat Hij echt van elke mens houdt, stelt God zich nu juist niet tevreden met onze minder goede kanten, en daarom is Hij veeleisend. Dat is eigenlijk toch heel gewoon. Ouders die het beste met hun kinderen voor hebben laten ze toch ook niet voor galg en rad opgroeien, maar grijpen in als dat nodig is. Die zeggen toch niet: och, laat hem maar comazuipen, als hij zich daar nou happy bij voelt. Niet ingrijpen doen ouders alleen als het ze geen donder interesseert wat er van hun kinderen terecht komt. Ik denk dat mensen dat wel aanvoelen. Ook in de kerk. Ook als het om roeping gaat. Juist omdat het ergens om gaat, worden er eisen aan gesteld. Kent u een goedlopende zaak die geen eisen stelt aan zijn producten, aan zijn personeel, aan zijn beleid? Ik niet. Je kunt wel ruimdenkend zijn, vrijzinnig. Meestal betekent dat geestelijke armoede. Je stelt geen eisen, je vindt het allemaal al gauw goed. Die zeggen al gauw: schaf dat celibaat toch af, doe eens wat moderner, laat die kerkelijke moraal toch eens varen. Buitenstaanders zeggen dan altijd: dan wordt het weer leuk en aantrekkelijk. Maar kijk naar onze Anglicaanse broeders alwaar al deze aanpassingen inmiddels zijn doorgevoerd. De crisis aldaar is er bepaald niet minder om geworden. Daar kennen ze geen celibaat, daar hebben ze het priesterschap opengesteld voor vrouwen, daar hebben ze inmiddels het homohuwelijk ingevoerd en hebben ze een 2e huwelijk mogelijk gemaakt. Met als resultaat: de crisis heeft sindsdien helemaal dramatische vormen aangenomen (Scandinavië). In het geloof gaat het niet om leuk en aantrekkelijk, en ook niet of het goed is voor de samenleving of iets dergelijks. Het gaat maar om één ding: is het waar wat Jezus ons voorhoudt. Niet: is het goed, of leuk of wat dan ook. Is het waar! - Zo nee: dan moeten we de zaak niet versoepelen, maar afschaffen. - Is het wel waar, dan is het van oneindig belang en is er dus alles aan gelegen om er voor 100% voor te gaan. Dat is ook de enige reden dat iemand ingaat op de roeping om priester te worden: omdat je nu eenmaal meent dat het waar is. En om die reden moet je het dus niet met water aanlengen. Tenzij je het beter wilt weten dan onze Lieve Heer zelf. Niemand wordt priester omdat hij meent dat het leuk is of aantrekkelijk. Dat is meegenomen, maar bijzaak. Dan moet je sociaal werker worden. Daar is niks mis mee, maar het is wel iets totaal anders. Bij de fiscus kunnen ze het niet leuker maken. Wel gemakkelijker. Bij de kerk kunnen we het wel gemakkelijker maken. Maar daar wordt het niet beter van. Het is geen bescheidenheid, maar middelmatigheid dat troef is. In het publieke debat durven we niet ons geloof als de waarheid te verkondigen. We tonen liever – hoe politiek correct – begrip voor anderen en zijn zelfs trots op onze twijfels. In heel de wereld ( en zeker in de zakenwereld, in het bedrijfsleven) is niemand trots op zijn twijfels en wij prijzen het aan als een deugd en noemen het bescheidenheid. Ik noem het onnozelheid. De kern is vrees ik deze: we geloven nauwelijks nog dat Jezus dé weg, dé waarheid en hét leven is; dat Jezus werkelijk de Zoon van God is, dat Jezus daadwerkelijk aanwezig is in het sacrament van de eucharistie; dat door Christus’ kruisoffer wij verlost zijn. In plaats daarvan zijn we: - agnostisch (‘het zou kunnen’), - fundamentalistisch (‘niet van harte, maar omdat het moet’) of - ietsistisch (‘een vrijblijvend geloof in iets’). >Maar een agnosticus vindt geen antwoord op zijn vragen, >een fundamentalist geen aansluiting bij de wereld >en een ietsist geen invulling van zijn verlangen. >En een atheïst blijft zitten met de vraag wie hij mag bedanken als zijn hart eens zomaar overstroomt van geluk. Christendom is niet een kwestie van moraal en ook geen tak van wetenschap. Het diepe verlangen zal daarom niet ingevuld kunnen worden door de verlichting en evenmin door louter dogmatiek. Je kunt alleen geloven als je wilt geloven, als je bereid bent te denken: het is raar, maar waar. Als je desondanks gelooft. Desondanks. Dat behoeft enige uitleg. Als de pastoor van een klein dorpje ’s morgens wakker wordt en het gordijn open doet, ziet hij tot zijn grote verbazing een dode ezel in zijn tuin liggen. Hij belt de politie, de brandweer, de gemeentelijke afvaldienst, en zelfs de dierenambulance, maar niemand wil komen om het dode beest op te halen. Uiteindelijk belt hij de burgemeester – die bekend staat als atheist. ‘Nou’, zegt de burgemeester snerend, ‘ik heb altijd gedacht dat het de taak van pastoors was om doden te begraven’. ‘Dat is wel zo’, zegt de pastoor, ‘maar het is ook mijn taak om de meest naaste familie te bellen!’. Dit is een scene uit een van de befaamde Don Camillo-films. U weet wel, waar de communistische burgemeester altijd overhoop ligt met de pastoor van het dorp. Zo maar een grap uit een van de vele films. Humor is toch iets vreemds. Je lacht, maar het is moeilijk uit te leggen waarom. En als je het al gaat uitleggen, is het niet grappig meer. Veel grappen hebben iets onlogisch; er is iets wat niet klopt, of wat verkeerd uitgelegd wordt, er zijn misverstanden, het heeft vaak iets tragisch. En desondanks werkt het op de lachspieren, doet het je goed. Tonpraters: We kunnen er wel om lachen. Het is iets serieus. Onlogische ook. En desondanks frons je niet je wenkbrauwen bij zoveel onlogica, maar lachen we. Waar wil ik naartoe wil, is dit. Met geloof is het ook een beetje zoals met humor: je komt tot geloof, je gaat geloven ondanks allerlei onwaarschijnlijke geloofsgegevens. Ik zou haast dit willen zeggen: als ik alles wat in de bijbel staat logisch en waarschijnlijk had gevonden, was ik nooit gaan geloven! Maar er zijn ook hele andere vragen. En dat zijn vragen waarop je nooit echt een antwoord krijgt. En dan gaat het om de echte dingen van het leven. - Mogen we opa uit zijn lijden verlossen, omdat hij daar zo duidelijk om leek te vragen; of toch weer niet? - Bidden we omdat God voor ons gebed bestaat net zo zeker als we weten dat zwaartekracht bestaat? --- Hier zijn we niet zo zeker. Hier zijn geen antwoorden die bevestigen dat het klopt. Als je desondanks ervan overtuigd raakt dat die bijbelse antwoorden kloppen, juist zijn (ondanks dat ze niet te bewijzen zijn), ja daar begint het geloof. Er staat heel wat in de bijbel wat ik onwaarschijnlijk vind. Sterker nog, er staat niets in het evangelie dat ik zelf bedacht had kunnen hebben. Ik bedoel, als God dan zo duidelijk wil maken dat Hij bestaat door mens te worden, waarom doet Hij dat dan door een onaanzienlijke, zwakke en sterfelijke figuur als die van een volslagen roemloze Jezus? Als God zonodig een mens moest worden, waarom gebruikt Hij zijn almacht dan niet? Als Hij dan als mens geboren wordt, waarom dan in zo’n onmogelijke tochtige stal in een uithoek van het land, vergelijkbaar met de uithoek waarin wij wonen (waarom niet in de hoofdstad). Als Jezus zijn boodschap over de wereld wil verspreiden, waarom maakt hij dan gebruik van maar 12 volgelingen (waarvan er 1 niet deugt) i.p.v. een fatsoenlijk opgezette organisatie. En waarom moet Hij door een mengeling van zinloos geweld en schrikbarend slechte advocatuur op een abbatoirachtige manier aan zijn einde komen? Die kruisdood is toch iets waanzinnigs, en zijn verdediging lijkt toch helemaal nergens op?! Je gelooft toch gemakkelijker in iemand die veel aanzienlijker en logischer te werk gaat en een succesvol levenseinde kent? Ook de wonderen van Jezus kunnen ons niet overtuigen. Kon Hij bijvoorbeeld die afschuwelijk wrede keizer Nero niet omtoveren tot een talentvol violist. Of, misschien overtuigender, kon Jezus die, eenmaal aan het kruis gespijkerd, ter plekke zijn dood niet ongedaan maken en zijn vervolgers terstond naar de maan bliksemen. Welbeschouwd is er niks aan Jezus dat geloofwaardig is, niks dat ons ervan kan overtuigen dat Hij echt de Zoon van God is. Zijn leven is een reeks van mislukkingen en nederlagen en vooral aan het einde blijkt hoe krankzinnig weinig Hij voor elkaar gekregen heeft: zijn handvol vrienden vluchten, zijn belangrijkste leerling loochent Hem en niemand begreep meer wat Hij bedoelde. En desondanks wekt het levensverhaal van Jezus verwondering en raak ik meer en meer overtuigd: ja, Hij is het, Hem wil ik volgen, Hem geloof ik. Hoe komt dat toch?! Hoe krankzinnig moeilijk moet het voor de mensen geweest zijn die Hem toen meemaakten in het jaar nul, om Hem tot het eind serieus te nemen. Wie kan nou geloven dat juist deze Jezus de Zoon van God kan zijn, dat als je leeft zoals Hij, je het ware geluk vindt, vrede met je zelf, je leven, je omgeving, je eindelijk vrede vindt in je hart, dingen die zo wezenlijk zijn voor mijn leven, en daarom wil ik weten of het waar is. Hoe komt het dat je ondanks alle onwaarschijnlijkheden toch gelooft, overtuigd raakt, gaat geloven in Hem? Misschien wel vanwege dit: Jezus beweert niet alleen dat God liefde is, maar laat dat ons ook zien door zichzelf te offeren. Want zo kun je het wel noemen. Het doet onder alle omstandigheden wat juist is, ook al kost het zijn leven. Hij houdt van ons, ondanks wie wij zijn en wat wij allemaal doen, dat blijkt uit alles. Dat is onwaarschijnlijk en desondanks geloof ik dat het waar is. De kernvraag is nog altijd: is het waar?!? Is het waar wat er in de bijbel staat? Is het waar wat Jezus zegt? Is het waar wat de kerk over die Jezus beweert? Het zijn vreemde tijden om in een geloofsverklaring uit te barsten. Toch, ik vrees dat het nodiger is dan ooit. Als ik om me heen kijk in de wereld explodeert overal haat, agressie, is er overal vijanddenken, onvergeeflijkheid en vooral zinloosheid. Er is – ondanks grote welvaart – grote onvrede.. Kijk naar die Jezus. Verwonder je, bewonder, laat geloof groeien, heb er oog voor dat het ook anders kan, ondanks alles, werk daar aan mee. Hoe breng je geloof over? Hoe kan er iets gaan groeien? Wat we in ieder geval niet moeten doen is - geloof beperken tot humanistische wijsheden (zoals menig leraar op menig R.K.school het geloof verkoopt). - Ook niet tot psychologische troost (zoals menig pastor het geloof verkondigt). - Ook niet tot normen en waarden en fatsoensregels (zoals menig ouder het aan het kroost verkoopt), en - al helemaal niet tot een theoretische specialiteit voor de incrowd (zoals menig theoloog ons wil doen geloven). Stel Jezus centraal, want om Hem gaat het. In het geloof gaat het maar om enkele dingen: 1. dat Jezus de Zoon van God is; 2. dat Jezus werkelijk uit de dood verrezen is; 3. dat door Zijn lijden, sterven en verrijzen wij met God verzoend kunnen worden. Laten we simpelweg hier eens van uitgaan. Aan kinderen kun je probleemloos over geloof vertellen. En het is vreemd, zij kunnen bijbelverhalen van sprookjesverhalen onderscheiden. Bij volwassenen moeten we het wellicht op dezelfde manier doen: onversneden. We moeten ons gewoon niet meer bescheiden opstellen. En al helemaal niet politiek correct. Het zogeheten correcte denken is een verschrikking. - Het is politiek heel erg correct om in het publieke debat te zwijgen, want we willen niemand iets opdringen. - Het is burgerlijk heel erg correct om je geloof voor je te houden en enkel te uiten in de beslotenheid van de kerk of je huis, want we willen niemand die anders leeft voor het hoofd stoten. - Het is pastoraal erg correct om vooral te luisteren en niet te spreken, maar dan lijkt het er wel verdacht veel op dat je zelf niets te melden hebt. Jezus zelf is alles behalve bescheiden. Hij claimt de waarheid. Johannes de Doper is ook bepaald niet bescheiden (en al helemaal niet zachtzinnig). Van zijn leerlingen verwacht Jezus ook geen bescheidenheid, maar lef om vurig te pas en te onpas het evangelie te verkondigen. Om van Paulus maar te zwijgen. Bescheidenheid vind je ook niet tussen de acht zaligheden. Nederigheid ja, geen bescheidenheid. En dan nog eens iets. Laten we eens ophouden met te doen alsof geloof vooral te maken heeft met troost, troost voor kommervolle omstandigheden hier en nu. Geloof heeft vooral te maken met de verrijzenis en het eeuwig leven. Amen! God is er niet alleen voor de miserabelen onder ons. Geloof komt vooral onder druk te staan in goede tijden van welvaart en welstand. Vandaar dat de Kerk in het welvarende westen vooral op zoek moet naar een boodschap voor welvarende mensen. Het is als een huwelijk dat je aangaat voor goede en slechte dagen, in ziekte en gezondheid, in armoede en rijkdom. We staren ons blind op de slechte tijden en denken dat vooral dan de belofte van toepassing is. Maar volgens mij zijn het niet zozeer de slechte dagen, ziekte en armoede die het geloven en de belofte moeilijk maken, maar vooral de tijden van voorspoed en welvaart: dan kun je alles op eigen houtje (denkt men) en heeft men God en geloof niet nodig. De kerk versterkt deze misvatting door vooral een geloof van troost in moeilijke tijden te verkondigen. Ook wordt de bijbelse boodschap vaak verengd tot een kwestie van normen en waarden. Volgens mij is er helemaal niet zo heel veel mis met de normen en waarden in ons land. Zelfs een dief zal van mening zijn dat niemand aan zijn spullen mag komen. Ook een echtbreker zal beseffen dat hij trouw behoort te zijn. Ook een fraudeur weet dat frauderen een kwalijke zaak is. Daarom doen ze het stiekem. Er is in de loop der eeuwen weinig veranderd aan de morele opvattingen. Het is het morele gedrag dat niet deugt. Het probleem zit niet zozeer in het denken, maar in het doen. En in het goedpraten daarvan. We conformeren de normen en waarden aan ons gedrag, in plaats van het gedrag te richten naar het ideaal. Het probleem schuilt er niet in dat men niet meer zou weten wat kwaad is, maar het kwaad geen kwaad meer noemt. En zo worden normen naar beneden gehaald. Dáár wil ik de kerk over horen praten. Niet opdat mensen beschaamd in een hoekje gaan zitten, maar om de mens te bevrijden van zijn schuldgevoelens die hij niet kwijtraakt door kwaad goed te noemen. Geloof lijkt wel het enige resterende taboe van onze tijd. De discussie wordt ontvlucht, de dialoog wordt geweigerd en daardoor worden – hoe cynisch – fundamentalistische tendensen versterkt. Wat de kerk te doen staat is net als in de tijd van de apostelen: niet langer angstig zich verbergen, maar gesterkt door het geloof erop uittrekken en zeggen en doen wat we te zeggen en te doen hebben. Ongeacht de consequenties! Alleen dan zal de kerk winnen aan geloofwaardigheid. En dan zal de kerk aan aanzien winnen (niet aan macht; macht interesseert ons niet; bovendien toont de geschiedenis aan dat daar waar de kerk aan macht verloor, zij aan aanzien won). Het is nodig, want geloof is de enige taal die de menselijke waardigheid spreekt. Wat we vandaag de dag mensenrechten noemen, zijn in wezen christelijke waarden. Mgr. R. Mutsaerts Hulpbisschop van ’s-Hertogenbosch