MEMO/00/89 Brussel, 28 november 2000 Vaak gestelde vragen over BSE (cijfers: medio november 2000) Samenvatting Over het geheel genomen is de BSE-incidentie in de Europese Unie dalende dankzij de verbeterde situatie in het VK, waar tot op heden 99% van alle gevallen zijn geregistreerd. In sommige lidstaten echter vertoont de incidentie een stijgende lijn, wat de angst bij het publiek omtrent de risico’s van de consumptie van rundvlees heeft aangewakkerd. De Gemeenschap heeft uitgebreide maatregelen getroffen om de bevolking tegen de risico’s van BSE te beschermen. Als hieraan strikt de hand wordt gehouden, kan het publiek vertrouwen hebben in de veiligheid van rundvlees. Dit vertrouwen kan nog verder versterkt worden als de belangrijke Commissievoorstellen inzake voedselveiligheid die momenteel bij de Raad en het Parlement liggen (Voedselautoriteit, dierlijke bijproducten, overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) enz.), voortvarend behandeld worden. De beschikking van de Commissie tot verplichtstelling van gerichte BSE-tests wordt gerechtvaardigd door de resultaten die in Frankrijk met dergelijke tests zijn geboekt. Deze zullen nu geleidelijk worden uitgebreid tot alle runderen van meer dan 30 maanden. De lidstaten moeten zorg dragen voor de volledige tenuitvoerlegging van alle communautaire maatregelen met betrekking tot BSE. Zij moeten ook het publiek beter voorlichten over BSE en de bestaande beschermingsmaatregelen. BSE en vCJD Waardoor wordt BSE veroorzaakt en wat is de BSE-incidentie in de EU? Boviene spongiforme encefalopathie (BSE) is een hersenaandoening bij runderen. De ziekte werd voor het eerst gediagnosticeerd in 1986 in het VK. Zij nam epidemische afmetingen aan als gevolg van de verwerking in veevoer van vleesbeendermeel afkomstig van karkassen. Tot op heden zijn er in het VK meer dan 179.000 gevallen geregistreerd en ongeveer 1.300 gevallen elders in de Europese Unie. Hoewel het aantal gevallen in het VK sterk blijft dalen, neemt het in een aantal andere lidstaten toe. Vergeleken met het VK echter blijft dit aantal in deze lidstaten laag. En hoe staat het met de menselijke vorm van de ziekte, de variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jacob? De variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jacob (vCJD) werd voor het eerst in 1996 gediagnosticeerd. Thans wordt algemeen erkend dat die veroorzaakt wordt door de overdracht van BSE op de mens. Tot nu toe zijn er 89 bewezen of verdachte gevallen in de EU, meestal bij jonge mensen. Alle gevallen, afgezien van drie in Frankrijk en een in Ierland, hebben zich in het VK voorgedaan. De ramingen omtrent de toekomstige prevalentie lopen sterk uiteen aangezien nog te weinig bekend is over de incubatietijd tussen de besmetting en het optreden van de symptomen. Wat is de BSE-incidentie per lidstaat? Op het ogenblik is de totale BSE-incidentie in de Gemeenschap dalende. In het VK is de incidentie scherp gedaald tot 1.136 dit jaar, een daling met ongeveer 40% ten opzichte van 1999. Dit cijfer steekt scherp af tegen de meer dan 36.000 gevallen in 1992, toen de incidentie op haar hoogtepunt was. In Nederland werd onlangs een nieuw geval gemeld, het eerste sinds begin 1999. In Luxemburg zijn sinds 1997 geen gevallen gemeld. In Portugal is de incidentie sinds medio 1999 stabiel. Daarentegen neemt de incidentie in Frankrijk, België en Ierland toe. In Ierland is het aantal gevallen gestegen van 95 in 1999 tot 110, in België van 3 tot 9. In Frankrijk is het aantal gevallen toegenomen van 31 in 1999 tot 103. Denemarken, Duitsland en Spanje ten slotte hebben in 2000 hun eerste inheemse gevallen van BSE geregistreerd. Vijf lidstaten (Italië, Finland, Zweden, Griekenland en Oostenrijk) hebben officieel nog geen inheemse gevallen van BSE geregistreerd. Wat is de verwachte ontwikkeling van de ziekte? Door de gerichte snelle post-mortemtests op BSE, die vanaf 1 januari 2001 in de hele Gemeenschap verplicht zullen worden, zal het aantal opgespoorde BSEgevallen in alle lidstaten naar verwachting nog toenemen, mogelijk ook in de lidstaten waar tot dusverre geen gevallen zijn ontdekt. Aan de andere kant gaat het bij de positieve gevallen in alle lidstaten meer en meer om oudere dieren, wat een positief signaal is. Momenteel zijn alle gevallen, drie uitgezonderd, geboren (en waarschijnlijk besmet) vóór de BSE-crisis van maart 1996. De huidige toename van het aantal BSE-gevallen in sommige lidstaten is daarom waarschijnlijk niet toe te schrijven aan mogelijke tekortkomingen in de op dit ogenblik geldende preventieve maatregelen, maar eerder aan de hoge besmettingsgraad in 1993-1995. Aangezien de gemiddelde incubatietijd van BSE 4-5 jaar bedraagt, kan de doeltreffendheid van de huidige maatregelen pas in 2004-2005 volledig worden beoordeeld. De meeste gevallen zijn door traditionele passieve surveillance aan het licht gekomen (verplichte melding en onderzoek van verdachte dieren). In Frankrijk is een groot aantal gevallen (40) ontdekt door snelle post-mortemtests. 2 Communautaire maatregelen voor de aanpak van BSE Wat heeft de EU gedaan om de bevolking te beschermen? De Europese Commissie heeft met betrekking tot BSE uitgebreide communautaire maatregelen getroffen: - Een verbod op het vervoederen van vleesbeendermeel van zoogdieren aan runderen, schapen en geiten, dat in juli 1994 van kracht is geworden; - Strengere normen voor de verwerking van dierlijk afval (verhitting tot 133ºC onder een druk van 3 bar gedurende twintig minuten) om het besmettingsgevaar tot een minimum te beperken (vanaf 1 april 1997); - Actieve surveillancemaatregelen voor de opsporing, beheersing en uitroeiing van BSE vanaf 1 mei 1998 en de invoering van post-mortemtests met ingang van 1 januari 2001; - De verplichting om gespecificeerd risicomateriaal (SRM, zoals ruggenmerg, hersenen, ogen, amandelen, delen van de ingewanden) van runderen, schapen en geiten in de hele EU vanaf 1 oktober 2000 uit de voedsel- en voederketen te verwijderen. Dit materiaal, waarop meer dan 95% van de besmettingsgevallen is terug te voeren, werd in een aantal lidstaten al voor dit verbod verwijderd; - De invoering van gerichte BSE-tests vanaf 1 januari 2001, met name voor categorieën dieren die een groot risico opleveren. Deze maatregel zal vanaf 1 juli 2001 worden herzien en uitgebreid tot alle runderen boven de 30 maanden die in de voedselketen terechtkomen; - Het verbod, vanaf 1 maart 2001, om voor de menselijke consumptie ongeschikte dode dieren te gebruiken voor de productie van veevoer. Daarnaast gelden er in diverse lidstaten, met name die met de hoogste BSEincidentie, specifieke maatregelen. Alle communautaire maatregelen zijn gebaseerd op wetenschappelijke adviezen en worden regelmatig herzien door de Wetenschappelijke Stuurgroep van de EU. Het Voedsel- en Veterinair Bureau van de Commissie voert ook inspecties uit om de handhaving van deze maatregelen te controleren. Dankzij de verslagen van dit bureau hebben de lidstaten actie ondernomen om de naleving te verbeteren. Deze verslagen worden gepubliceerd op de website van de Commissie http://europa.eu.int/comm/food/fs/inspections/vi/reports/index_en.html Welke andere maatregelen worden voorgesteld om de bevolking tegen BSE te beschermen? Naast bovengenoemde maatregelen zijn momenteel een aantal andere belangrijke voorstellen van de Commissie bij de Raad en het Parlement in behandeling: - Een voorstel voor een verordening inzake de preventie en beheersing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE). Verwacht wordt dat hierover op de Landbouwraad van december 2000 een gemeenschappelijk standpunt wordt bereikt; 3 - Een voorstel voor een verordening inzake dierlijke bijproducten, die moet garanderen dat uitsluitend materiaal van voor menselijke consumptie geschikte dieren in diervoeding wordt gebruikt (bij wijze van noodmaatregel zullen soortgelijke bepalingen al vanaf 1 maart 2001 voor dode dieren worden ingevoerd); - Een voorstel tot oprichting van een Europese Voedselautoriteit, die tot taak krijgt de risicobeoordeling en de voorlichting over voedselveiligheidskwesties te verbeteren. De huidige reactie van de Europese Unie op BSE moet ook worden gezien in de bredere context van het Witboek inzake voedselveiligheid (zie IP/00/20), dat een uitgebreide reeks voorstellen bevat die de veiligheid van voedsel van boer tot bord moeten garanderen. Wat wordt gedaan om te voorkomen dat BSE-besmet materiaal in de voedselketen terechtkomt? - De Commissie schat dat er dit jaar minder dan 500 BSE-gevallen zullen worden ontdekt in het totale veebeslag van de Gemeenschap van meer dan 70 miljoen stuks (buiten het VK). De dieren in kwestie worden vernietigd en komen niet in de voedselketen terecht; - Alle dieren die bij de inspectie voor het slachten tekenen vertonen die op BSE duiden, moeten worden gecontroleerd op de aanwezigheid van BSE; - Risicoweefsel (het gespecificeerd risicomateriaal - SRM) wordt bij het slachten uit alle runderen ouder dan 12 maanden verwijderd en vernietigd. Dit beperkt de kans op besmetting door dieren waarbij de ziekte mogelijk in een vroeg stadium verkeert, tot een uiterst laag niveau; - Bovendien zullen de door de Commissie voorgestelde gerichte BSE-tests bij dieren die in de voedselketen terechtkomen, verdere garanties bieden dat rundvlees veilig is. Recente ontwikkelingen rond BSE Waarom is er een nieuwe vertrouwenscrisis rond de veiligheid van rundvlees? Tot op heden hebben er zich dit jaar 99 gevallen van BSE in Frankrijk voorgedaan, tegen “slechts” 31 in 1999. Dit komt neer op 10 gevallen per miljoen runderen boven de twee jaar en dat ligt ver onder de internationale definitie van een hoge incidentie van 100 per miljoen. Dit cijfer is ook het resultaat van de invoering van gerichte BSEtests in Frankrijk, waardoor ongeveer een derde van de dit jaar geconstateerde gevallen aan het licht is getreden. Echter, deze toegenomen incidentie, de wetenschap dat er in het verleden gevallen onontdekt zijn gebleven, en een incident waarbij rundvlees in de handel is gebracht dat afkomstig was van een kudde waarin zich, naar later bleek, een geval van BSE had voorgedaan, hebben in Frankrijk een vertrouwenscrisis rond de veiligheid van rundvlees teweeggebracht. Deze heeft ook in andere lidstaten doorgewerkt. 4 Wat is het effect van de huidige crisis? Frankrijk heeft te maken met een scherpe daling van de consumptie van rundvlees en van de producentenprijzen. De autoriteiten hebben gereageerd met een reeks nieuwe beschermingsmaatregelen, met name een tijdelijk verbod op de vervoedering van vleesbeendermeel aan alle dieren, een mogelijk verbod op het gebruik van de wervelkolom (T-bonesteaks), een uitgebreide lijst van SRM en verscherpte controles, waarvoor 475 nieuwe controlemedewerkers werden aangesteld. De crisis heeft belangrijke repercussies in andere lidstaten gehad, zodat men opnieuw vraagtekens is gaan plaatsen bij de veiligheid van rundvlees en een aantal beperkingen zijn ingesteld op de invoer van rundvlees uit Frankrijk. Derde landen hebben ook met beperkende maatregelen gereageerd. Is de Commissie verrast over de toename in Frankrijk en de eerste BSE-gevallen in Duitsland en Spanje? Neen. De Commissie verwachtte een toename van de incidentie van gemelde BSEgevallen op grond van drie factoren: - Voor de Wetenschappelijke Stuurgroep werden studies uitgevoerd over een “geografische risicobeoordeling” van de BSE-incidentie. Deze studies, waarover de lidstaten werden geraadpleegd, wezen er sterk op dat de BSEincidentie in de EU hoger zou uitkomen dan de gemelde; - Het was waarschijnlijk dat door de invoering van gevoelige nieuwe tests, in overeenstemming met een beschikking van de Commissie, BSE-gevallen zouden worden opgespoord die met de traditionele ante-morteminspecties onontdekt zouden zijn gebleven; - Dankzij een betere surveillance door de nationale autoriteiten en inspecties door het Voedsel- en Veterinair Bureau van de Commissie van de bestaande communautaire controles zou de incidentie van gemelde gevallen waarschijnlijk ook toenemen. De heftige reacties van de consumenten onderstrepen het standpunt van de Commissie dat de lidstaten tekort zijn geschoten in de voorlichting van het publiek over de risico’s van BSE en de doeltreffendheid van de bestaande controle- en surveillancemaatregelen. Hoe verklaart de Commissie het feit dat het aantal BSE-gevallen in sommige lidstaten hoger is dan in andere lidstaten? De verbeterde surveillancemaatregelen die zijn ingevoerd, waaronder gerichte tests, hebben tot een toename van het aantal vastgestelde gevallen geleid. De lidstaten zijn nu actief naar gevallen op zoek en er worden gevallen ontdekt. Het is van wezenlijk belang dat dit zoeken wordt voortgezet. Ook is het belangrijk de toename in het juiste perspectief te zien. Het aantal BSE-gevallen is nog altijd slechts een fractie van het aantal in het VK ontdekte gevallen (99% van alle BSE-gevallen hebben hun oorsprong in het VK). Daarnaast geldt dat de volledige resultaten van de verscherpte controles, die sinds 1996 plaatsvinden, en van de nauwgezettere implementatie van deze controles, vanwege de lange incubatietijd van de ziekte, pas over een aantal jaren bekend zullen zijn. 5 Welke lessen kunnen uit de huidige crisis worden getrokken? - De noodzaak van een nauwgezette implementatie van het bestaande communautaire kader aan maatregelen inzake BSE is nog eens onderstreept. Een dergelijk kader is het meest geloofwaardige middel voor het beschermen van de volksgezondheid; - Het is duidelijk dat het aantal BSE-gevallen in de lidstaten hoger is dan aanvankelijk werd onderkend; dit blijkt uit de ervaringen die met gerichte tests in Frankrijk zijn opgedaan; - Het testen op BSE moet worden uitgebreid, te beginnen met de categorieën dieren met een verhoogd risico en vervolgens, in het licht van de ervaringen, met de totale runderstapel in de Gemeenschap; - De informatieverschaffing aan het publiek in verband met de risico's ten gevolge van BSE en het succes van de beschermingsmaatregelen blijft een probleem. Alle lidstaten moeten zich inspannen om de voorlichting in verband met de risico's doorzichtiger en duidelijker te maken. Dit betreft in het bijzonder die lidstaten waar tot nu toe geen BSE-gevallen zijn vastgesteld; - De lidstaten en het Europees Parlement moeten de voorstellen van de Commissie ten aanzien van de belangrijkste aspecten van voedselveiligheid (Voedselautoriteit, TSE's, dierlijke bijproducten, personeelssterkte, enz.) sneller behandelen. Overige vragen naar aanleiding van de crisis Dient de Gemeenschap haar aanpak van het onderwerp voedselveiligheid fundamenteel te herzien? Dit gebeurt reeds. Voorzitter Romano Prodi heeft voedselveiligheid vanaf het begin als een van de hoogste prioriteiten van de Commissie aangemerkt. Alle belangrijke bevoegdheden op het gebied van voedselveiligheid zijn in één, nieuw directoraatgeneraal voor Gezondheid en consumentenbescherming bijeengebracht. Er is één commissaris aangewezen, David Byrne, die voor dit onderwerp verantwoordelijk is. Voedselveiligheid is ook een topprioriteit met betrekking tot de aanvullende middelen waar de begrotingsautoriteit om is gevraagd, teneinde de Commissie in staat te stellen haar taken uit te voeren. In januari 2000 (zie IP/00/20) is een Witboek inzake voedselveiligheid goedgekeurd en er is een groot aantal belangrijke nieuwe, wetgevende maatregelen inzake voedselveiligheid voorgesteld. De aanpak van de Commissie is door alle sleutelactoren - regeringsleiders, de Raad, het Europees Parlement, consumenten, de voedingsindustrie en landbouwers - in zijn algemeenheid verwelkomd. Wat onderneemt de Commissie om te garanderen dat BSE-controles worden uitgevoerd? Het Voedsel- en Veterinair Bureau heeft sinds 1996 in elke lidstaat afzonderlijke inspecties in verband met BSE verricht. De inspectieverslagen worden op de website van de Commissie gepubliceerd en onder de aandacht van de lidstaten gebracht. Er worden voortdurend tekortkomingen gerapporteerd, maar desondanks is het duidelijk dat de situatie over het algemeen, in het bijzonder wat de behandeling van dierlijke afvallen betreft, sinds het begin van de inspecties in 1996 aanzienlijk is verbeterd. 6 Het aantal inspecties door het Voedsel- en Veterinair Bureau zal worden vergroot en er zal met name aandacht worden besteed aan de correcte uitvoering van het voedingsverbod en de recentelijk goedgekeurde maatregelen in verband met gespecificeerd risicomateriaal en tests. Een nadere serie inspecties in de lidstaten zal tegen het eind van het jaar worden gehouden. Invloed op de markt voor rundvlees in de EU en daarbuiten Frankrijk is de grootste rundvleesproducent in de EU (20% van de EU-productie, 26% van het EU-beslag). De productie van rundvlees is ongeveer 17% hoger dan de consumptie van rundvlees. - De daling van de consumptie in Frankrijk sinds het begin van de crisis, medio oktober 2000, wordt geschat op 40%. Ook in andere lidstaten worden dalingen in de consumptie geconstateerd (met name in Italië). Daarnaast is het duidelijk dat markten buiten Frankrijk indirect zullen worden beïnvloed, aangezien hun uitvoer van rundvlees naar Frankrijk zal dalen of stoppen (in 1999 importeerde Frankrijk 350.000 ton rundvlees, kalfsvlees en runderen uit andere lidstaten). - Sinds het begin van de crisis zijn de prijzen voor levende koeien met 24% gedaald in Frankrijk, met 18,6% in Duitsland en met gemiddeld 17% in de EU. De prijsdaling voor rundvlees van koeien is het grootst, aangezien de Franse rundvleesmarkt voornamelijk uit vlees van koeien bestaat. Daarnaast bestaat een deel van de daling uit een seizoensgebonden val in de prijzen voor koeien. Zowel in Frankrijk als in de overige lidstaten wordt op een serieuzere prijsdaling gerekend wanneer dieren die momenteel vanwege de ongunstige verkoopsituatie op het bedrijf worden gehouden, te zijner tijd te koop worden aangeboden. - De marktsituatie zou verder achteruit kunnen gaan ten gevolg van beschermingsmaatregelen van de handelspartners. Spanje, Oostenrijk en Griekenland weigeren alle fokrunderen en mestdieren, behalve indien ze uiterlijk na 20 maanden geslacht of opnieuw geëxporteerd worden. Italië weigert levende dieren ouder dan 18 maanden en rundvlees met been. Deze laatste maatregel heeft de grootste impact (Italië importeerde in 1999 ongeveer 80.000 ton rundvlees met been uit Frankrijk). - Polen en Hongarije weigeren alle rundvlees en runderen. Rusland weigert rundvlees en runderen uit negen Franse departementen. Frankrijk zelf heeft zwezerik en ingewanden aan de lijst van gespecificeerd risicomateriaal toegevoegd. Het gevolg is dat voor deze producten, alsook voor de op basis ervan verwerkte producten, in Frankrijk een importverbod geldt. Hierdoor zal er een eind komen aan de handel in kalfszwezerik uit Nederland en worst uit meerdere lidstaten (zoals mortadella uit Italië). Maatregelen gericht rundvleesmarkt op het stabiliseren van de De Commissie heeft besloten een steunregeling voor de particuliere opslag van vlees van koeien vervroegd in werking te laten treden. Vanaf 27 november 2000 zal er in alle lidstaten 60 miljoen euro beschikbaar zijn voor steun aan particuliere marktdeelnemers om vlees van koeien op te kopen en voor drie tot zes maanden op te slaan. De contracten hiervoor moeten uiterlijk eind januari 2001 zijn afgesloten. Verder zijn de exportrestituties aanzienlijk verhoogd. 7 De Commissie zal zorgvuldig toezicht blijven uitoefenen op de ontwikkeling van de rundvleesmarkt en indien nodig aanvullende marktmaatregelen nemen om de rundvleessector te ondersteunen. Het is van primordiaal belang het vertrouwen van de consumenten in rundvlees te herstellen. Het over de hele linie testen van alle runderen ouder dan 30 maanden kan hiertoe bijdragen. Dit zal geld kosten, maar dit geld is een goede investering - en de EU is bereid haar plicht te doen. Welke gevolgen zou het Franse verbod op het gebruik van vleesbeendermeel in diervoeders kunnen hebben op de productie en de invoer van oliehoudende zaden? Vleesbeendermeel is een belangrijke eiwitbron. Indien het niet kan worden gebruikt, moet het door plantaardig materiaal worden vervangen. Bij de keuze van de alternatieve bronnen spelen technische en economische factoren een rol, uitgaande van een mengsel van verschillende grondstoffen met een equivalente voedingswaarde. Het vervangingsproduct zou voor een deel in de EU worden geproduceerd en de rest zou geïmporteerd moeten worden. Het belangrijkste vervangingsproduct is sojameel. De EU importeert reeds 15 miljoen ton sojameel per jaar uit niet-EU-landen, voornamelijk uit Noord- en Zuid-Amerika. Het produceren van een dergelijke hoeveelheid sojameel zou niet alleen een volledig ander pakket beleidsmaatregelen vereisen, maar ook een andere klimatologische en agronomische omgeving. De EU moet zich houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de door haar ondertekende WTO-akkoorden (Blair House), die de productie van oliehoudende zaden in de EU op ongeveer 5 miljoen hectare plafonneren. Door de aanpassing van de directe steun voor oliehoudende zaden aan de steun voor granen (63 euro/ton) vanaf medio 2002, wordt deze beperking evenwel irrelevant. Indien de vraag naar oliehoudende zaden toeneemt, zullen de prijzen stijgen en wordt het produceren ervan aantrekkelijker voor boeren in de EU. Het belang van eiwithoudende gewassen (erwten, bonen, niet-bittere lupinen) als bron van inheemse eiwitten werd in Agenda 2000 reeds onderstreept. Bijgevolg werd er een steunbedrag vastgesteld (72,5 euro/ton) dat hoger is dan de steun voor granen en oliehoudende zaden (63 euro/ton vanaf 2002). Er is voldoende aanbod op de wereldmarkt en op de invoer worden geen rechten geheven. Feiten en cijfers betreffende oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen in de EU Productie van oliehoudende zaden in de EU: 13,4 miljoen ton op ongeveer 5 miljoen hectare (plafond uit hoofde van Blair House), waarvan: 67% koolzaad 23% zonnebloemzaad 10% sojabonen 8 Zelfvoorziening van de EU Meel van koolzaad: 96% Meel van zonnebloemzaad: 30% Meel van sojabonen: 4%* * dit betekent dat slechts ongeveer 4% van het meel van sojabonen in de EU verkregen wordt van sojabonen die in de EU worden verbouwd - de rest is ofwel geïmporteerd meel ofwel meel verkregen van geïmporteerde korrels. Meelgehalte van de plant dat voor diervoeders kan worden gebruikt Koolzaad: 56% Zonnebloemzaad: 56% Sojabonen: 78% Hoe zal de Commissie reageren op derde landen die een verbod op dierlijke producten uit de EU hebben ingesteld? Gezien de huidige omstandigheden is het onwaarschijnlijk dat de Commissie op korte termijn stappen onderneemt tegen derde landen die maatregelen nemen, indien deze maatregelen redelijk zijn en stroken met internationale regels. Er zijn evenwel bepaalde producten, zoals sperma, melk en melkproducten, waarover internationale overeenstemming bestaat dat ze geen gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier. De Commissie zou daarom waarschijnlijk stappen ondernemen tegen maatregelen in verband met die producten. De Commissie zal al het mogelijke doen om derde landen de EU-wetgeving inzake BSE, de wetenschappelijke basis waarop die wetgeving rust en het door die wetgeving geboden beschermingsniveau uit te leggen, en om hen aan te sporen om hun eigen maatregelen af te stemmen op de maatregelen van de EU. Welke invloed hebben de Franse maatregelen op het aanbod van diervoeders? Aangezien er reeds een communautair verbod op het gebruik van eiwit van zoogdieren in diervoeders voor herkauwers is, zullen de nieuwe regels voornamelijk invloed hebben op het gebruik van vleesbeendermeel, waaronder vismeel, voor varkens, pluimvee en vis. Dit zal ongetwijfeld tot tekorten in het aanbod leiden, maar gelukkig bestaan er vervangende producten in de vorm van plantaardig eiwit, voornamelijk soja. Wat vetten betreft, is er een acuter probleem. Dierlijke vetten zijn een belangrijk ingrediënt voor melkvervangingsdiëten voor boerderijdieren en ze kunnen niet zonder meer door plantaardige oliën worden vervangen. Ook bestaan er vragen wat voeder voor gezelschapsdieren betreft. 9