DE EU UITBREIDING NAAR DE NIEUWE LIDSTATEN: TROEF OF BEDREIGING? Filip Abraham, decaan Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen. 0p 1 mei 2004 worden 10 nieuwe landen lid van de Europese Unie, die hoofdzakelijk uit Centraal en Oost-Europa afkomstig zijn. Deze uitbreiding voltooit een integratieproces dat begon met het openstellen van de Berlijnse muur op het einde van de jaren ’80 van de vorige eeuw. Deze uitbreiding is historisch. Nooit nam de EU 10 en mogelijks later nog meer landen tegelijkertijd op als lid. Nooit waren de inkomensverschillen tussen de huidige en nieuwe leden zo groot. Nooit drong zich met dezelfde dringendheid een herdenking van het politiek beslissingsmechanisme binnen de Unie op. Kortom, de uitbreiding is een avontuur en een reuzegrote uitdaging. Vanuit economisch oogpunt situeert de aanpassing zich op een viertal gebieden. Vooreerst zijn er de gevolgen voor de uitvoer en invoer die het openstellen van de grenzen met zich meebrengt. Ten tweede situeren de aanpassingen zich op het niveau van de bedrijfsmobiliteit. Bedrijven kunnen zich vlot binnen de nieuwe economische ruimte verplaatsen en dus bepaalde activiteiten overhevelen naar Centraal- en Oost-Europa. Een derde aandachtspunt betreft de werkgelegenheid. De uitbreiding wordt doorgaans in de media afgeschilderd als een bedreiging voor de werkgelegenheid. Is dat ook zo? Tenslotte vrezen velen dat wij overspoeld zullen worden door goedkope arbeidskrachten uit het Oosten. 2 In deze bijdrage wordt ingegaan op deze vier thema’s aan de hand van een studie die de gevolgen van de uitbreiding voor de Vlaamse en Belgische economie in kaart brengt. 1. Internationale handel In het afgelopen decennium groeide de handelstromen tussen Vlaanderen en de nieuwe lidstaten sterk. Vlaamse exporteurs scoorden bijzonder goed op de meeste Centraal- en Oosteuropese markten, al nemen de nieuwe lidstaten een vrij beperkt deel van de Vlaamse uitvoer voor hun rekening. Een zelfde trend stellen we vast aan de invoerzijde. Opmerkelijk zijn verder de diepgaande sectoriële verschillen. Belgische bedrijven deden het vooral goed in sectoren met een hogere toegevoegde waarde en stonden daarentegen sterk onder druk in industrieën met veel ongeschoolde arbeid en standaardtechnologieën. 2. Bedrijfsmobiliteit Vooral sinds de tweede helft van de jaren ’90 openden meer en meer Belgische ondernemingen vestigingen in Centraal en Oost-Europa. Hun motivatie was enerzijds een nauw contact mogelijk te maken met klanten in wat algemeen beschouwd werd als een regio met groeipotentieel. Anderzijds was er ook de aantrekkingskracht van de combinatie van lagere arbeidskost en een redelijke scholingsgraad in meerdere van de nieuwe lidstaten. De trek naar het Oosten is vooral de laatste jaren fors toegenomen. Dit tot grote bekommernis van hen die vrezen voor een leegloop van de Vlaamse economie. 3. Werkgelegenheid 3 Deze bekommernis uit zich vooral in het debat over de gevolgen van de uitbreiding voor de Vlaamse werkgelegenheid. Uit onze studie blijkt nochtans dat in de periode 1995-1998 de totale werkgelegendheidseffecten van de integratie met de nieuwe lidstaten gering waren. Verrassend werden er door de uitvoergroei zelfs meer jobs gecreëerd in Vlaanderen dan er verloren gingen door de toenemende invoerconcurrentie. De realiteit na 1998 is vermoedelijk minder positief. Toch moet men zich hoeden voor boude uitspraken die een sociaal bloedbad onafwendbaar achten. 4. Arbeidsmobiliteit Afgaand op sommige paniekerige persberichten staat West-Europa op het punt overspoeld te worden door horden goedkope arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten die de weinige jobs van onze eigen werknemers zullen innemen. De realiteit is heel wat genuanceerder. Gedurende maximaal 7 jaren na de toetreding hebben nationale lidstaten de mogelijkheid hun barrières voor werknemers uit de nieuwe lidstaten te handhaven. Verder blijkt uit de toetreding van nieuwe leden in het verleden dat de migratie van werknemers, na een stijging in de periode net na de toetreding, snel terugvalt en zelfs omkeert. Tenslotte moeten de effecten voor Vlaanderen niet overschat worden omdat bestaand onderzoek aangeeft dat vooral Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk de meest gekozen landen van bestemming zijn voor werknemers uit het Oosten. Het migratieprobleem zou trouwens wel eens vooral de nieuwe lidstaten kunnen treffen wanneer hun best geschoolde werknemers voor het Westen kiezen. Daarom is het in ieders belang dat de inkomenskloof tussen huidige en nieuwe EU-lidstaten snel verkleint zodat werknemers in hun eigen land een aantrekkelijke loopbaan kunnen uitbouwen.