Kosten - Edurep Delen

advertisement
Economie 2011-2012
Klas 3 mavo
Dit werkstuk gaan jullie een product ontwikkelen. Het maakt niet uit welk product maar het moet wel
vernieuwend zijn. Denk aan een pratende agenda, een robot die je huiswerk maakt en andere gadgets.
Naast het feit at je het product gaat ontwikkelen moet je ook in kaart brengen wat de kosten zullen
zijn. Ook wat de verwachte opbrengst gaat zijn. En natuurlijk uiteindelijk wat het allemaal oplevert!
Dit werkstuk maak je in groepjes van 2. Je hebt in totaal 6 lessen de tijd om de opdrachten die
hieronder staan uit te voeren. Dit werkstuk begint in week 17 de derde les en zal tot de derde les in
week 20 duren! De eerste les in week 21 moet je het inleveren. Een dag te laat levert steeds een vol
punt minder op! Zorg er voor dat je aan het begin van week 20 al een voorlopige versie ter controle
inlevert. Mogelijk kunnen er dan nog foutjes uitgehaald worden alvorens je de juiste versie inlevert.
Dus de eerste les in week 21 is de uiterste inleverdatum!
Gebruik voor dit werkstuk onder andere de informatie uit je werkboek van hoofdstuk 6.
Zorg dat je het werkstuk indeelt in de hoofdstukken zoals hieronder, maak er een goed verhaal van,
beantwoord dus niet alleen maar de vragen. Dit zal tot puntenaftrek leiden. Als laatste pagina is het
beoordelingsformulier toegevoegd. Maak hier gebruik van tijdens het maken van het werkstuk. Soms
komen er begrippen in de vragen voor die iemand die nog nooit met economie heeft gewerkt niet
snapt. Aan jullie de taak om dit uit te leggen aan deze mensen.
Opdracht 1 - Voorbereiding
A
Vorm een groepje van 2.
B
Lees goed de opdrachten door.
C
Bedenk een (vernieuwend) product. Doe hier niet te lang over je hebt de tijd hard nodig.
(Denk aan een pratende agenda een zelf schrijvende pen.)
D
Bedenk een bedrijfsnaam met een slogan.
E
Maak een plan van aanpak. Deze moet in je werkstuk, als laatste pagina, verwerkt
zijn!
Opdracht 2 - Kosten
Nu je een product verzonnen hebt moet je gaan onderzoeken waar dit product allemaal van gemaakt
wordt. Daarna bepaal je de kosten per onderdeel van het product. Vergeet niet om alle soorten kosten
mee te nemen.
Een aantal kosten is al bekend:
vestigingskosten
€ 100.000
Machinekosten
€ 50.000
Gas, water en licht € 5.000
Personeel/loon
€ 80.000
A
Welke soorten (bedrijfs)kosten kunnen er nog meer zijn? (noem er minimaal 4)
B
Welke soorten kosten denken jullie zelf allemaal te gaan maken bij jullie
product? Neem hierbij zowel de kosten van opdracht A als B.
C
Hoe noem je de kosten van een bedrijf en leg dit ook uit in je verslag.
De bedrijfskosten zijn te verdelen in twee categorieën. De constante kosten en de variabele
kosten.
D
Leg uit wat constante kosten zijn.
E
Leg uit wat variabele kosten zijn.
F
Neem onderstaande tabel over en verdeel de kosten van jullie bedrijf in de kolom
waarin het volgens jullie thuis hoort. (Vergeet niet om ook de kosten aan het begin van
opdracht 2 ook mee te nemen.) Daarachter zet je de bijbehorende bedragen.
Constante kosten
Totale constante kosten
€
Variabele kosten
€
Totale variabele kosten
Je wilt natuurlijk producten gaan verkopen om winst te gaan maken. Voor dit aantal producten
dat je verkoopt is een omschrijving.
G
Wat is de omschrijving voor het totaal aantal verkochten producten?
H
Hoeveel producten denken jullie te gaan produceren en te verkopen?
I
Waar bestaat de kostprijs uit? Geef de formule. (hier krijg je uitleg over.)
J
Bereken de kostprijs per product. (hier krijg je uitleg over.)
Opdracht 3 Opbrengst
Jullie bedrijf wil natuurlijk winst maken. Om daarvoor te zorgen moet je een prijs vast stellen
waaruit de winst behaald wordt en de kosten betaald worden.
A
Hoe noem je de prijs die bij deze opdracht gaat berekenen?
B
Waar bestaat deze prijs uit? Hoe moet je deze prijs berekenen? (geef de formule)
Het winstpercentage is 30%
C
Bereken de prijs voor jullie product die de klant uiteindelijk moet betalen. (Zonder BTW)
D
Bereken nu de totale omzet (=TO) die jullie denken te gaan behalen. (gebruik hiervoor
opdracht 2H en 3C, we gaan ervan dat al jullie gemaakte producten ook verkocht
worden)
Opdracht 4 belastingen
De overheid wil natuurlijk een graantje meepikken van het succes van jouw product. Dit doen
zij door belasting te heffen over jouw product.
A
Welke soorten belastingen ken je? (Noem er minimaal 5)
B
Welke soort belasting wordt er over producten geheven?
C
Er worden 3 verschillende belastingtarieven geheven over producten. Geef deze en leg
ook deze tarieven uit.
D
Hoeveel procent belasting wordt er geheven over jouw product?
E
Over welke prijs moet je de belasting berekenen? Geef de formule.
F
Bereken de belasting die geheven wordt over jouw product. Neem hiervoor de prijs die
je uitgerekend hebt bij opdracht 3C. Hoeveel wordt de prijs nu voor de klant?
G
Hoe noem je de prijs die de klant uiteindelijk moet betalen?
H
Naast je antwoord bij vraag B kan er ook een andere soort belasting over producten
worden geheven. Welke is dit en leg uit waarom de overheid deze gebruikt.
Opdracht 5 – De marketingmix
Om zoveel mogelijk producten te verkopen is het aan te raden de mogelijkheden te
onderzoeken die de marketingmix je biedt.
A
Wat betekent het begrip marketing?
B
Wat is een marketingmix?
C
Waar bestaat de marketingmix uit?
D
Maak een tabel en zorg er voor dat daarin het volgende staat:
Kolom 1
De onderdelen van de marketingmix.
Kolom 2
Wat het betekent.
Kolom 3
Een voorbeeld hoe jouw bedrijf dit onderdeel toepast, of toe gaat passen.
E
Op welk onderdeel zou jouw bedrijf extra in moeten zetten om zoveel mogelijk
producten te verkopen, leg uit waarom!
Opdracht 6 – Grafieken maken
De kosten en de opbrengsten gaan jullie nu in een grafiek zetten.
Daarvoor heb je de volgende gegevens nodig:
- De totale productie en afzet van jouw product heb je gegeven bij 5D.
- Je hebt bij opdracht 2 de kostprijs berekend.
- Je hebt bij opdracht 3 de opbrengst per product uit gerekend.
A
Tijdens de les krijg je uitleg over onderstaande begrippen.
o De totale variabele kosten
o De totale constante kosten
o De totale kosten
o De totale opbrengst
o De totale winst
Deze 5 onderdelen moet je in een tabel verwerken met de volgende kolommen:
begrip
uitleg
berekening
B
Bereken voor elke kosten soort en opbrengst twee keer het totaal uit en zet dit in een
tabel. De eerste keer voor een productie van 0 en een tweede keer bij een productie van
jouw afzet. (= de maximale productie) (gebruik hiervoor opdracht 2H, we gaan ervan dat
al jullie gemaakte producten ook verkocht worden)
Verwerk de berekeningen in het werkstuk en de antwoorden in de tabel. Vermeld ook
de berekeningen in je verslag!
Voorbeeld tabel
Soort
\
aantal
Totale variabele kosten
Totale constante kosten
Totale kosten
Totale opbrengst
Totale winst / verlies
0 stuks
………….. stuks
C
Teken een grafiek waarin je deze gegevens verwerkt. Tijdens de les krijg je uitleg over de
te tekenen grafiek.
D
Bij welke afzet/productie snijden de totale kosten en de totale opbrengst elkaar?
E
Hoe noem je dit punt?
F
Wat maakt het bedrijf vóór dit punt? En na dit punt?
Opdracht 7-een collage maken
Van jullie product maken jullie een collage op een A3 vel. De collage is bedoelt om jullie product
te promoten! In de collage moeten de volgende dingen aanbod komen:
-
De naam van jullie product
Jullie slogan.
Een plaatje van jullie product.
De prijs (incl. en excl. BTW)
Waarom mensen jullie product moeten kopen.
Opdracht 8 – Een presentatie over jouw product.
Omdat jullie waarschijnlijk erg trots zijn op jullie product/bedrijf gaan jullie daar ook een
presentatie over houden. Deze presentatie moet voldoen aan de volgende punten:
- Minimaal 7 en maximaal 10 minuten presenteren
- Jullie beiden moeten presenteren!
Je moet je product gaan promoten dus denk aan:
- Gebruik digibord
- Maak een radio -of videocommercial
- Maak een flyer / poster
- Een PowerPoint presentatie
Denk ook aan:
- Een PowerPoint presentatie moet een opsomming zijn, niet een heel verhaal. Gebruik het
als hulpmiddel niet als doel.
- Zorg dat je duidelijk praat
- Neem de tijd, praat niet te snel.
- Maak kaartjes met steekwoorden. Dus niet met lappen tekst.
De beoordeling:
-
Je krijgt voor je werkstuk een cijfer. Dit cijfer wordt bepaald door de docent. (weging70%)
Je krijgt voor je presentatie een cijfer.
Dit wordt bepaald door je klasgenoten en je docent. (weging 30%)
Naam 1:
naam 2:
Onderdeel
Te behalen
punten
Voorkant
1
Inhoudsopgave
1
Inleiding
1
Opdracht 1
Onderdeel A
Onderdeel B
Onderdeel C 1
Onderdeel D 1
Onderdeel E 4
Opdracht 2
Onderdeel A 1
Onderdeel B 1
Onderdeel C 1
Onderdeel D 1
Onderdeel E 1
Onderdeel F 2
Onderdeel G 1
Onderdeel H 1
Onderdeel I 1
Onderdeel J 2
Opdracht 3
Onderdeel A 1
Onderdeel B 1
Onderdeel C 2
Onderdeel D 2
Behaalde opmerking
punten
Opdracht 4
Onderdeel A 1
Onderdeel B 1
Onderdeel C 1
Onderdeel D 1
Onderdeel E 1
Onderdeel F 2
Onderdeel G 1
Opdracht 5
Onderdeel A 1
Onderdeel B 1
Onderdeel C 1
Onderdeel D 2
Onderdeel E 1
Opdracht 6
Onderdeel A 3
Onderdeel B 10
- Berekening
(5)
- tabel
(5)
Onderdeel C 6
Onderdeel D 1
Onderdeel E 1
Onderdeel F 1
Opdracht 7
collage
10
Verzorging
3
werkstukwerkstuk
bronvermelding
1
totaal
70
Beoordelingsformulier presentatie
Beoordelingdoor groepje ll:
onderdeel
Gebruik multimedia
Duidelijk praten
Interactie met het publiek
Goede verdeling van de
presentatie
Goed voorbereid (niet veel
voorlezen)
Totaal aantal punten delen
door 5:
Beoordeling door docent:
onderdeel
Gebruik multimedia
Duidelijk praten
Interactie met het publiek
Goede verdeling van de
presentatie
Goed voorbereid (niet veel
voorlezen)
Totaal aantal punten delen
door 5:
Behaalde punten
1 2
3 4
1 2
3 4
1 2
3 4
1 2
3 4
5
5
5
5
6
6
6
6
7
7
7
7
8
8
8
8
9
9
9
9
10
10
10
10
1
5
6
7
8
9
10
Behaalde punten
1 2
3 4
1 2
3 4
1 2
3 4
1 2
3 4
5
5
5
5
6
6
6
6
7
7
7
7
8
8
8
8
9
9
9
9
10
10
10
10
1
5
6
7
8
9
10
2
2
3
3
4
4
Gemiddelde van de twee beoordelingen is het cijfer voor de presentatie
Cijfer werkstuk * 0,7 + cijfer presentatie * 0,3 = eindcijfer
Download