Mededingingsrecht 30 juli 2013 Producenten auto-onderdelen kunnen schadeclaims van afnemers tegemoet zien Begin juli legde de Europese Commissie hoge boetes op aan een aantal producenten van autoonderdelen. De producenten maakten onder andere onderlinge afspraken over de prijzen die zij aanboden bij offerteaanvragen van Toyota, Honda, Nissan en Renault. Dit soort afspraken (kartelafspraken) zijn verboden op grond van het mededingingsrecht dat iedere afspraak die de concurrentie tussen partijen beperkt, in beginsel verbiedt. De Europese Commissie heeft al aangegeven dat op korte termijn meer boetes in de auto-onderdelensector zullen volgen en doet verder onderzoek naar de sector. Voorheen was met een boete van de Europese Commissie (of een nationale mededingingsautoriteit) de kous in de meeste gevallen af, maar dat is niet langer het geval. Niet alleen publiceerde de Europese Commissie vorige maand een voorstel voor een richtlijn die het afdwingen van schadevergoeding door afnemers van partijen die betrokken waren bij een kartel makkelijker moet maken, in Nederland worden intussen al “kartelschadeprocedures” gevoerd door partijen die stellen dat zij te veel hebben betaald voor de producten die zij hebben gekocht van partijen die onderdeel waren van een kartel. Een recente uitspraak van de Rechtbank Oost-Nederland in de ABB/Tennet-zaak lijkt de weg vrij te hebben gemaakt voor dit soort claims. In die zaak oordeelde de rechtbank dat als een onderneming beboet wordt voor karteldeelname in een bepaalde periode, men er in beginsel van uit mag gaan dat in die periode aan alle afnemers te hoge prijzen zijn gerekend. Het verweer dat afnemers de hogere prijzen wel zullen hebben doorberekend aan hun klanten, werd bovendien terzijde geschoven. Handelaren in auto-onderdelen en autoproducenten die hebben ingekocht bij de beboete producenten, zullen de messen in de komende periode dus slijpen…. Mededingingsrecht 25 januari 2012 Non-concurrentiebeding: toegestaan of niet? Een afspraak om een ander of elkaar niet, of maar beperkt, te beconcurreren is meestal niet toegestaan en in ieder geval aan beperkingen gebonden. Op grond van het mededingingsrecht is het in principe verboden dat ondernemingen, waaronder personen die met ondernemingen kunnen worden gelijkgesteld, een nonconcurrentiebeding sluiten met als doel of effect dat activiteiten op een markt worden gestaakt of niet worden opgestart. Dit zogenaamde kartelverbod heeft als hoger doel de bescherming van de vrije concurrentie op de markt. Onder bepaalde omstandigheden worden nonconcurrentiebedingen van dit kartelverbod uitgezonderd. Waar moet u dan aan denken? En wat zijn de gevolgen als tóch een non-concurrentiebeding wordt gesloten? De meest eenvoudige voorbeelden van verboden non-concurrentiebedingen zijn afspraken tussen concurrenten om elkaar te ontzien, bijvoorbeeld door klanten of markten te verdelen. Dat verbod kan zelfs worden toegepast wanneer zulke afspraken impliciet zijn of alleen blijken uit onderling afgestemd gedrag. Voor sommige non-concurrentiebedingen blijft het verbod buiten toepassing. In de eerste plaats zijn afspraken die slechts een gering effect op de markt hebben toch toegestaan. Dat sprake is van een gering effect wordt echter niet snel aangenomen. In het kader van een fusie, een overname of de verkrijging van zeggenschap over een onderneming kan een non-concurrentiebeding worden toegestaan voor zover dit nodig is om de waarde van de gekochte onderneming te beschermen. Op Europees niveau is beslist dat non-concurrentiebedingen zijn toegestaan voor een beperkte duur en voor een beperkt gebied voor zover dit als legitiem doel heeft om de waarde van de verkregen knowhow en/of goodwill te beschermen. Als richtsnoer geldt dat het non-concurrentiebeding mag worden gesloten voor circa twee tot drie jaar en moet zijn beperkt tot het gebied waarop de onderneming actief is. Relatiebedingen en geheimhoudingsbedingen worden met nonconcurrentiebedingen gelijkgesteld. Bij verticale overeenkomsten zoals een distributieovereenkomst geldt een uitzondering voor non-concurrentiebedingen indien de leverancier en distributeur een niet al te sterke marktpositie hebben. Onder die uitzondering valt ook de minimum afnameverplichting, ofwel de verplichting voor de distributeur om tenminste 80% van zijn aankopen bij de leverancier te doen. Dergelijke bedingen mogen worden gesloten voor maximaal vijf jaar en mogen in ieder geval de looptijd van de overeenkomst niet overschrijden. Na vijf jaar kan de overeenkomst voortduren maar moet wel opnieuw over het non-concurrentiebeding worden onderhandeld. Bij stilzwijgende voortzetting van de overeenkomst wordt het non-concurrentiebeding dus niet automatisch voortgezet en komt het na vijf jaar te vervallen. Als de overeenkomst in zijn geheel eindigt, eindigt ook het non-concurrentiebeding. Voor zover het zou voortduren na het einde van de overeenkomst, is het in principe verboden. Wanneer de onderneming van de distributeur is gevestigd in gebouwen of op terreinen van de leverancier gelden ruimere uitzonderingen. Wat zijn de gevolgen wanneer een non-concurrentiebeding verboden is? Dergelijke overtredingen kunnen in de eerste plaats leiden tot hoge boetes van de mededingingsautoriteiten. Die boetes kunnen zowel worden opgelegd aan ondernemingen als aan personen die opdracht of feitelijk leiding hebben gegeven aan een overtreding. In Nederland kunnen de boetes voor ondernemingen oplopen tot 10% van de groepsomzet en die voor personen tot EUR 450,000. Een verboden non-concurrentiebeding is daarnaast nietig. Dit betekent dat daar geen beroep op kan worden gedaan en dat de concurrentie moet worden getolereerd. Wanneer sprake is van een overtreding, kan het verstandig zijn om dit op te biechten bij de mededingingsautoriteiten. Dit heeft als voordeel dat een korting op de boete kan worden verkregen die kan oplopen tot 100%, waardoor de boete overzichtelijk en mogelijk zelfs nihil wordt. Mededingingsrecht 15 november 2007 Clementieregels spelen werkgever en werknemer tegen elkaar uit Recent vaardigde de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) nieuwe clementierichtsnoeren uit. Onderdeel van die regeling is dat een werknemer die de NMa meldt betrokken te zijn geweest bij kartelafspraken zelf geen boete krijgt maar daarmee boete-immuniteit voor de werkgever onmogelijk maakt. De regeling speelt werkgever en werknemer tegen elkaar uit. Ook werknemers (feitelijk leidinggevenden) kunnen sinds kort een persoonlijke boete krijgen wanneer zij namens de werkgever kartelafspraken hebben gemaakt met een concurrent. Die boete wordt hen kwijtgescholden (clementie) wanneer zij de NMa inlichten over de verboden afspraak. Wie clementie verzoekt moet echter de overige betrokkenen bij het kartel “verklikken”. Zij die verklikt zijn lopen dan risico op hoge boetes. Is de NMa eenmaal op de hoogte van een kartel dan kunnen de overige betrokkenen geen (volledige) kwijtschelding van boetes meer krijgen. Boetes van de NMa, de kranten berichten er geregeld over, kunnen in de miljoenen lopen. De nieuwe regeling kan opmerkelijke gevolgen hebben. Een voorbeeld: een werknemer heeft zijn werkgever partij gemaakt bij een kartelafspraak, de werkgever wist daar niets van. Komt de werkgever daar achter en ontslaat hij de werknemer om die reden, dan loopt de werkgever het risico dat de werknemer de kartelafspraak zal melden bij de NMa. De werkgever zal dan naar alle waarschijnlijkheid worden geconfronteerd met een hoge boete terwijl de ontslagen werknemer vrijuit gaat. Een en ander zet de werkgever voor het blok: de werkgever zal zelf de betrokkenheid bij het kartel moeten melden of erop moeten vertrouwen dat de ontslagen werknemer geen clementie zal verzoeken. De boete zal de werkgever naar alle waarschijnlijkheid niet op de werknemer kunnen verhalen. Wil de werkgever de betrokkenheid bij het kartel niet melden, bijvoorbeeld omdat dan reputatieschade en claims van benadeelden dreigen, dan wordt de onderneming in een chantabele positie gebracht. De NMa maakt haar eigen richtsnoeren, spoort kartels op en legt boetes op aan betrokkenen bij kartels. De NMa heeft haar bevoegdheden maximaal benut door “prisoners dilemma’s“ te creëren in de nieuwe clementierichtsnoeren. Ondernemingsrecht 22 oktober 2009 Schadevergoeding afgebroken onderhandelingen zelden toegewezen Bedenkt uw wederpartij zich en trekt zij zich terug uit onderhandelingen met u over een bepaalde overeenkomst, dan heeft u soms recht op schadevergoeding. Die schadevergoeding kan bestaan uit vergoeding van de gemaakte kosten en zelfs oplopen tot het bedrag dat u had kunnen verdienen als er wel een overeenkomst was getekend, het zogenaamde positief contractsbelang. Rechters kennen echter steeds minder snel schadevergoeding vanwege afgebroken onderhandelingen toe. Een recente uitspraak van de Rechtbank Breda bevestigt dat. Zeker als professionele partijen met elkaar onderhandelen. In beginsel staat het partijen dan vrij onderhandelingen af te breken. In de zaak waar de Rechtbank Breda in kort geding over besliste eiste een supermarktketen dat een projectontwikkelaar met haar een overeenkomst zou sluiten over de realisatie van een megasupermarkt bij het NAC Stadion in Breda. Partijen hadden daar lange tijd over onderhandeld, maar uiteindelijk besloot de projectontwikkelaar met een concurrerende supermarktketen in zee te gaan. De supermarktketen accepteerde dat niet. Zij stelde dat zij er vanuit had mogen gaan dat de projectontwikkelaar alleen met haar zou blijven praten. Op veel punten waren partijen het al eens. In zo’n vergevorderd stadium van de onderhandelingen zou de projectontwikkelaar niet meer met een derde partij onderhandelingen mogen starten, aldus de supermarktketen. De rechter wees de vorderingen van de supermarktketen echter af. De rechter stelde voorop dat onderhandelende partijen in het algemeen vrij zijn om onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in de totstandkoming van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval, onaanvaardbaar zou zijn. De rechter nam in zijn afwegingen mee dat beide partijen bij uitstek professionele partijen waren met veel ervaring met projectontwikkeling. Dan mag als uitgangspunt gelden dat, alleen als dat expliciet zou zijn afgesproken, de supermarktketen erop had mogen vertrouwen dat de projectontwikkelaar exclusief met haar zou spreken. De supermarktketen zal naar verwachting in de bodemprocedure een schadevergoeding van de projectontwikkelaar vorderen. Als de bodemrechter de redenering van de rechter in kort geding volgt en ook oordeelt dat de projectontwikkelaar de onderhandelingen had mogen afbreken zal de bodemrechter de supermarktketen naar verwachting geen schadevergoeding, of hoogstens een vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt tijdens het onderhandelingstraject, toewijzen. Het uitgangspunt lijkt dus weer bevestigd dat professionele partijen zich meestal mogen terugtrekken uit onderhandelingen, ook al zijn die onderhandelingen al in een vergevorderd stadium. Het is daarom goed afspraken te maken als u een naar verwachting lang en lastig onderhandelingstraject ingaat. Als u verwacht tijdens de onderhandelingen veel kosten te zullen maken (bijvoorbeeld omdat u ingewikkelde berekeningen moet uitvoeren of derden moet inschakelen) is het niet onredelijk voor te stellen dat de partij die de onderhandelingen afbreekt de kosten die de wederpartij tijdens de onderhandelingen heeft gemaakt zal vergoeden. U kunt misschien niet tegenhouden dat uw wederpartij de onderhandelingen afbreekt, maar kunt uw schade dan in ieder geval beperken zonder procedures te moeten voeren. Anderzijds, als u op het laatste moment juist nog van gedachten wilt kunnen veranderen, is het beter helemaal niets hierover af te spreken. Ondernemingsrecht 13 augustus 2010 Werk uitbesteden? Pas op voor andermans fouten. Wie werk uitbesteedt aan een ander kan opdraaien voor de financiële gevolgen van fouten van die ander, ook als het niet gaat om een ondergeschikte. Dat is kort gezegd de strekking van artikel 6:171 BW, dat de aansprakelijkheid voor fouten van zogenaamde “independent contractors” regelt. De regeling is met name van belang voor de aannemerij, maar kan ook in andere settings een rol spelen. De regeling beoogt het opdrachtgevers makkelijk te maken: geeft u een opdracht aan bedrijf A, dat een deel van de opdracht door bedrijf B laat uitvoeren, dan kunt u - als er iets mis mocht gaan - bij bedrijf A aankloppen. Bedrijf A moet dan uw schade vergoeden, maar mag op haar beurt bedrijf B aanspreken. U hoeft, is de gedachte achter de regeling, niet bij te houden aan welke bedrijven bedrijf A werk heeft uitbesteed. Niet alleen opdrachtgevers, maar ook andere partijen die benadeeld zijn door fouten van een partij die in opdracht van een andere partij werkt, kunnen een beroep doen op de regeling en de partij die werk heeft uitbesteed aanspreken. De regeling kan (mede) daardoor opmerkelijke gevolgen hebben. In haar arrest van 18 juni 2010 heeft de Hoge Raad bovendien bevestigd dat ook als voor iedereen duidelijk is welke partij de fout heeft gemaakt, het toch zo kan zijn dat een andere partij de schade moet vergoeden. In de zaak waar de Hoge Raad over oordeelde speelde het volgende. Een tulpenkweker schakelde een bedrijf in dat voor haar bestrijdingsmiddel uitspoot over haar land. Een deel van dit middel kwam terecht op het aangrenzende stuk land waar een ander bedrijf wortels teelde. Daardoor bleken de wortels niet meer geschikt voor consumptie en leed de wortelteler schade. De wortelteler sprak daarop de tulpenkweker aan en eiste schadevergoeding. Dat lukte. De rechtbank (en later ook het Hof en de Hoge Raad) oordeelde dat de wortelteler mocht kiezen wie hij aansprak en dat de tulpenboer op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk was. De tulpenboer voerde nog aan dat de wortelteler wist dat het ging om een fout van het bestrijdingsbedrijf en daarom niet bij hem had moeten aankloppen, maar met dat argument maakte de Hoge Raad korte metten. De Hoge Raad oordeelde: “Weliswaar berust artikel 6:171 onder meer op de gedachte dat een buitenstaander veelal niet kan onderkennen of de schade te wijten is aan een fout van een ondergeschikte of van een ander die ter uitoefening van het desbetreffende bedrijf werkzaamheden verricht, maar dat brengt niet mee dat de bepaling toepassing zou missen in een geval waarin het de benadeelde duidelijk is dat de schade is veroorzaakt door een fout van een niet-ondergeschikte.” Conclusie: Als u werk uit handen geeft aan een ander, kunt u op moeten draaien voor fouten van die ander. Lijdt u schade en kan of wil de partij die uw schade heeft veroorzaakt uw schade niet vergoeden (bijvoorbeeld door een faillissement), kijk dan nog na of die partij wellicht in opdracht van een ander bedrijf heeft gewerkt. Als dat zo is, kunt u daar misschien verhaal halen. Tot slot: op grond van deze regeling kunnen alleen bedrijven worden aangesproken, particulieren die werk door een ander laten uitvoeren hoeven dus niet bang te zijn voor eventuele aansprakelijkheid op grond van artikel 6:171 BW. Bovendien gelden een aantal uitzonderingen op de regel, bijvoorbeeld voor vrije beroepers die niet in een B.V. werken. Een huisarts zal daardoor in beginsel niet aansprakelijk zijn voor fouten van zijn waarnemer. Ondernemingsrecht 25 april 2009 Buitenlandse subcontractors: overtreden zij de arbeidstijdenwet, bent u aansprakelijk! Geeft u een deel van een werk uit handen aan een buitenlandse onderaannemer, dan kunt u aansprakelijk worden gesteld voor diens overtredingen van de arbeidstijdenwet. U kunt voor overtredingen van uw onderaannemer strafrechtelijk worden vervolgd en boetes tot € 45.000 worden verschuldigd. Aannemers maken steeds meer gebruik van in het buitenland gevestigde subcontractors (onderaannemers) die op de Nederlandse markt actief zijn. Onderaannemers zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun werk en zijn in beginsel ook zelf verantwoordelijk voor fouten of overtredingen die zij bij de uitvoering daarvan maken. In het algemeen maakt het vanuit dit oogpunt bezien weinig uit of u een deel van het werk uitbesteedt aan een in Nederland of aan een in het buitenland gevestigde onderaannemer. Gaat het echter om de handhaving van de arbeidstijdenwet, dan is er wel verschil. Overtreedt een Nederlandse onderaannemer de arbeidstijdenwet door bijvoorbeeld zijn werknemers geen pauzes te gunnen, dan heeft de hoofdaannemer daar geen verantwoordelijkheid voor. Laat een buitenlandse onderaannemer zijn werknemers echter langer dan toegestaan doorwerken, dan heeft de Nederlandse hoofdaannemer mogelijk een probleem. Overtredingen van de arbeidstijdenwet kunnen strafrechtelijk worden vervolgd en de boetes voor dergelijke overtredingen (tot € 45.000,--) kunnen dan voor rekening van de Nederlandse hoofdaannemer komen. De wetgever heeft met de regeling beoogd hoofdaannemers een extra oogje in het zeil te doen houden wanneer zij in het buitenland gevestigde ondernemingen inschakelen, maar bij gebreke van bekendheid met de regeling is de vraag of dat doel wordt bereikt. Voor overtredingen van de Arbo-wet geldt het onderscheid Nederlandse/buitenlandse onderaannemer overigens niet. Daar geldt eenvoudigweg dat de hoofdaannemer moet instaan voor de veiligheid op de werkvloer, ongeacht het land van vestiging van de onderaannemer. Dat lijkt een stuk meer in lijn met de Europese regelgeving waarbinnen het vrije verkeer van diensten centraal staat en een discriminerend onderscheid naar land van vestiging eigenlijk niet past. Mededingingsrecht 25 februari 2009 Besluit vrijstelling combinatieovereenkomsten vervallen, nieuwe regels voor samen inschrijven op aanbestedingen Sinds 1 januari 2009 zijn combinatieovereenkomsten niet meer automatisch vrijgesteld van het kartelverbod. Voortaan zal de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) de toelaatbaarheid van deze samenwerkingsvormen beoordelen aan de hand van beleidsregels. Deze nieuwe beleidsregels zijn minder duidelijk dan het oude Besluit Vrijstelling Combinatieovereenkomsten. Bouwbedrijven en andere ondernemingen die in combinaties willen werken moeten voortaan zelf beoordelen of in hun geval samenwerking is toegestaan of in strijd is met het kartelverbod. Maken zij afspraken die niet blijken te zijn toegestaan, dan kunnen boetes tot 10% van de jaaromzet van de betrokken ondernemingen worden opgelegd. Afspraken tussen concurrenten zijn in veel gevallen verboden op grond van het kartelverbod in de Mededingingswet. Wie het kartelverbod overtreedt kan worden geconfronteerd met hoge boetes. Omdat samenwerking bij inschrijving op aanbestedingen zowel voordelen kan hebben voor de opdrachtgever als voor de samenwerkende bedrijven waren zogenaamde “combinatieovereenkomsten” (samenwerkingsovereenkomsten om aan aanbestedingen deel te kunnen nemen) in veel gevallen vrijgesteld van het kartelverbod. Het Besluit Vrijstelling Combinatieovereenkomsten op grond waarvan deze afspraken mochten worden gemaakt is nu vervallen. Combinatieovereenkomsten zijn na 1 januari 2009 niet opeens verboden, maar de nieuwe regels maken dat per geval moet worden bekeken of de combinatieovereenkomst is toegelaten. De duidelijke regels van het Besluit Vrijstelling Combinatieovereenkomsten zijn vervangen door beleidsregels van het Ministerie van Economische Zaken. Deze beleidsregels zijn onder andere gepubliceerd op de website van het Ministerie. Op grond van deze beleidsregels moeten ondernemingen nu door middel van een zelfonderzoek (self assessment) beoordelen of hun samenwerking onder een uitzondering van het kartelverbod kan vallen (in het kort: bij efficiëntievoordelen en/of technische/economische vooruitgang) danwel de mededinging kan beperken. De specifieke omstandigheden moeten dus per geval worden beoordeeld waarbij niet langer meer van vuistregels mag worden uitgegaan. In de praktijk zal een weging moeten worden gemaakt tussen efficiencyvoordelen en/of technische voordelen (zowel voor de opdrachtgever als voor de combinanten) enerzijds en de kans dat de samenwerking leidt tot het beperken van de concurrentie anderzijds. Volgens de beleidsregels is een aantal combinatieovereenkomsten hoe dan ook toegestaan. In ieder geval niet in strijd met het kartelverbod zijn: (a) combinatieovereenkomsten tussen ondernemingen die geen concurrenten zijn; (b) combinatieovereenkomsten tussen partijen die wel concurrenten zijn van elkaar maar de opdracht niet zelfstandig kunnen uitvoeren; (c) combinatieovereenkomsten die de mededinging niet merkbaar beperken; (d) combinatieovereenkomsten die zijn aangegaan naar aanleiding van de wens van de opdrachtgever; (e) combinatieovereenkomsten tussen ondernemingen die tot hetzelfde concern behoren. Alle overige combinatieovereenkomsten moeten individueel worden beoordeeld aan de hand van de beleidsregels. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de huidige beleidsregels zijn in het najaar van 2008 concept beleidsregels gepubliceerd. Op grond van de conceptregels was combineren verboden als een van de combinanten het werk ook alleen zou kunnen voeren. In de definitieve regels is dit verbod niet terug te vinden, zodat mag worden aangenomen dat combineren is toegestaan ook als een combinant het werk alleen kan maken maar dan moet de combinatie wel efficiency en/of technische voordelen opleveren. Als de samenwerking wordt aangegaan om risico’s te spreiden of restcapaciteit te benutten kan de combinatieovereenkomst volgens de huidige regels bijvoorbeeld wel zijn toegestaan. De toelaatbaarheid zal per geval door middel van self assessment moeten worden vastgesteld. Hoe de beleidsregels in de praktijk zullen uitwerken is nog onduidelijk. Daar komt bij dat regels de NMa niet binden: ook als een samenwerking op grond van de beleidsregels is toegestaan kan de NMa alsnog vaststellen dat een bepaalde combinatie in strijd is met het kartelverbod. Dit zal, totdat de regels verder zijn uitgekristalliseerd, onzekerheid geven wat door alle spelers in de bouw als hinderlijk zal worden ervaren. Mededingingsrecht 13 september 2007 De NMa staat op de stoep: Wat nu? De NMa kan gebruik maken van verregaande onderzoeksbevoegdheden wanneer zij vermoedt dat een bedrijf de mededingingswet overtreedt. Juridische bijstand tijdens het onderzoek kan de schade beperken. Als de Nederlandse Mededingingsautoriteit (de NMa) het vermoeden heeft dat uw bedrijf betrokken is bij een kartel of op een andere manier de mededingingswet overtreedt, kan zij een onderzoek naar uw bedrijf starten. Zo’n onderzoek kan beginnen met een onaangekondigd bezoek (een “dawn raid”) waarbij de NMa gebruik mag maken van vergaande onderzoeksbevoegdheden. Zo mag de NMa de administratie inzien, forensic images maken van de harde schijf van de computers binnen het bedrijf en uw medewerkers verhoren. Bedrijven zijn tot op bepaalde hoogte verplicht mee te werken aan dergelijk onderzoek. Mocht de NMa bewijs vinden van overtredingen van de mededingingswet dan kunnen boetes worden opgelegd die kunnen oplopen tot 450.000 Euro of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet van het concern waarvan het bedrijf deel uitmaakt. Juridische bijstand tijdens zo'n onverwacht bedrijfsbezoek van de NMa kan de schade aanzienlijk beperken. Wanneer uw bedrijf wordt bezocht door de NMa, mag u de medewerkers van de Nma niet de deur wijzen. Wel mag u hen verzoeken een moment te wachten voordat zij hun werkzaamheden starten. Dat biedt de mogelijkheid een advocaat in te schakelen die het onderzoek kan volgen. Is de advocaat tijdig ter plaatse dan kan hij of zij toezien op de naleving van de regels die de NMa gedurende het onderzoek in acht moet nemen. De advocaat kan eveneens de verhoren van medewerkers van uw bedrijf bijwonen. De medewerkers van de NMa mogen alleen die informatie inzien die van belang is voor hun onderzoek. Vragen zij naar bepaalde gegevens dan mag u hen die gegevens niet weigeren. U bent echter niet verplicht uw gehele administratie open te leggen. Zo mag u inzage weigeren indien en voor zover het verzoek om gegevens niet concreet is of indien het gaat om zogenaamde geprivilegieerde informatie (bijvoorbeeld correspondentie van en aan uw advocaat). Voorkomen blijft beter dan genezen. Heldere interne beleidsregels ter voorkoming van overtredingen van het mededingingsrecht kunnen veel ellende besparen. Indien u advies wenst over dit onderwerp aarzelt u dan niet contact op te nemen.