Oefenragen over hoofdstuk 5 van Robbins 1 Waardoor wordt myasthenia gravis gekarakteriseerd? Door.... a. Antistoffen tegen de acetylcholinereceptor, die interfereren met de functie van het motorische eindplaatje b. Antistoffen tegen myosine, die de spiercontractie belemmeren c. Vorming van immuuncomplexen in motorische eindplaatjes, leidend tot ontsteking en a destructie daarvan d. Antistoffen tegen spiercellen, leidend tot complement-activatie en ontsteking 2 Bij welke afweerreactie spelen CTLs (cytotoxische T cellen) een essentiële rol? Bij afweer tegen....... a. extracellulaire bacteriën b. bacteriële toxinen c c. virussen d. allergenen 3 Welke begrip past bij CENTRALE tolerantie-inductie in het T-cel systeem? a. Anergie b. Activatie-geïnduceerde celdood c. Suppressie door regulatoire T-cellen d d. Apoptose 4 Welke autoantistoffen zijn het meest kenmerkend voor SLE? Antistoffen tegen..... a. SS-A en SS-B b. DNA topoisomerase I c. dubbelstrengs DNA c d. centromeereiwitten 5 Glomerulaire schade in SLE is vooral het gevolg van...... a. antistoffen tegen basaalmembranen b. CTL activatie c. Immuuncomplexen c d. Productie van acute-fase eiwitten 6 Welk type transplantatie kan NIET leiden tot GVHD (graft versus host disease)? a. Autologe beenmergtransplantatie b. Heterologe beenmergtransplantatie c. Transplantatie van een solide orgaan (zoals de lever) a d. Transfusie van onbestraald bloed 7 Pneumonie ten gevolge van infectie met Pneumocystis jiroveci (= Pneumocystis carinii) wordt vooral gezien bij... a. Common variable immunodecifiency b. X-gebonden agammaglobulinaemie c. Complementfactor 8 deficiëntie d. AIDS d 8 HIV is een retrovirus. Welke drie genen zijn typisch voor retrovirussen? a. gag, pol en env b. vif, vpr en nef c. vpy, tat en rev a d. ret, vir en vpu 9 Welke vasculaire tumor komt relatief vaak bij AIDS patiënten voor? a. Angiosarcoom b. Hemangioblastoom c. Hobnail hemangioom d d. Kaposi sarcoom 10 Wat accumuleert bij amyloïdose? a. Eiwitten, in een α-helix-configuratie b. Eiwitten, in een ‘β-pleated sheet’ configuratie c. Proteoglycanen, in een α-helix-configuratie b d. Proteoglycanen, in een ‘β-pleated sheet’ configuratie 11 Welk type amyloïd wordt gevonden bij monoclonale plasmacelproliferaties, zoals multipel myeloom? a. AL b. AA a c. ATTR d. β2 microglobuline 12 Een IgE-gemedieerde afweerrespons, leidend tot activatie van eosinofielen, is vooral effectief tegen..... a. Virussen b. Gisten d c. Schimmels d. Meercellige parasieten 13 Als men kijkt naar de sensitiviteit en specificiteit van de test voor ANA’s (anti nuclear antibodies) voor het stellen van de diagnose SLE, dan is deze test:. a. Niet sensitief en niet specifiek b. Sensitief maar niet specifiek b c. Niet sensitief maar wel specifiek d. Sensitief en specifiek 14 Bij de DIRECTE pathway van transplantaat-afstoting worden peptiden van het transplantaat aan afweercellen aangeboden.... a. Door antigeenpresenterende cellen van het transplantaat b. Door antigeenpresenterende cellen van de recipiënt c. Rechtstreeks door alle parenchymcellen in het transplantaat d. Rechtstreeks door alle leukocyten in het transplantaat a