Christologie God Crucified Monotheism and Christology in the New Testament Richard Bauckham HET VROEGE JOODSE MONOTHEISME INLEIDING Wat is de relatie tussen het Joods monotheïsme en het NT-Christologie? Dat is de grote vraag die het onderwerp van gesprek is in de huidige theologische discussies en in dit boek wordt behandeld • Hoe zagen de NT auteurs de verhouding tussen Jezus en de God van Israël? • Hoe ver gingen ze met het goddelijk maken van Jezus? • Wat voor soort goddelijkheid gaven ze Jezus? Deze vragen hebben direct te maken met de manier waarop de Joden de uniciteit van hun God zagen. Er zijn 2 basisvisies die overeenkomen met de 2 mogelijke processen waardoor Jezus als goddelijk werd beschouwd door de vroege kerk. De schrijver schuift daarna echter een nieuwe, 3e visie naar voren. 1) De 2TP (2e Tempel Periode) had een strikte vorm van monotheïsme. Hierdoor was het onmogelijk om een ander figuur dan God zelf als goddelijk te zien. Gevolg: Alleen door een breuk met het Joodse monotheïsme kon Jezus als Godheid worden beschouwd. Vanwege het sterke Joodse karakter van de Schrift worden de ‘Jezus = God’ teksten anders geïnterpreteerd. 2) De 2TP had juist géén strikte vorm van monotheïsme. Hierdoor was het gemakkelijk om een ander figuur dan God zelf als goddelijk te zien. Argument: Door de aanwezigheid van diverse intermediaire figuren met een semigoddelijke status cq. die deelden in een soort van goddelijke status (engelen, patriarchen, gepersonifieerde goddelijke eigenschappen), was de ontwikkeling binnen het Jodendom van Jezus als God mogelijk. 3) De 2TP had wél een strikte vorm van monotheïsme + het had hele afgebakende criteria over hoe Gods unieke Godheid moest worden gezien. Gevolgen: Sommige intermediaire figuren werden beschouwd als aspecten van Gods eigen unieke realiteit, terwijl anderen werden gezien als niet-goddelijk, op basis van heldere verschillen tussen deze figuren en de enige, unieke God van Israël. Jezus werd direct geïdentificeerd met de ene God van Israël, door Jezus als onderdeel te zien van die identiteit van die ene God! Dit was een radicaal nieuwe ontwikkeling binnen het Jodendom, maar wél één die mogelijk was binnen de kaders van het Joodse monotheïsme cq. de wijze waarop in de 2TP Gods uniciteit werd beschouwd. De NT-auteurs nemen bekende OT-verzen, waaruit duidelijk Gods uniciteit blijkt, en gebruiken juist die om de persoon van Jezus te beschrijven. Zo wordt Hij dus een onderdeel van de unieke identiteit van hun God. Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 1 HET ZELFBEWUSTE MONOTHEÏSME VAN 2TP-JUDAÏSME De Joden beschouwden hun God als de enige ware - en dus - unieke God, en alleen déze God verdiende hun aanbidding en gehoorzaamheid. Hiermee bevestigden het duidelijke onderscheid tussen hen zelf en de hen omringende pluralistische volken. Het bewijs? De (dagelijkse recitatie van de) Shema + de 10 geboden m.n. het 1e en 2e gebod. Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is één! Heb daarom de HEER, uw God, lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. ‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd. Vereer naast mij geen andere goden. Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. (Deut 6:4-5 + Exodus 20:2-5 / Deut 5:6-9). Het was dus een exclusieve toewijding en aanbidding van hun God, gekoppeld aan een totale gehoorzaamheid aan die ene God. DE UNIEKE IDENTITEIT VAN JHWH Deze vorm van praktisch monotheïsme veronderstelt + vereist een God die duidelijk herkenbaar te identificeren is. De God die dit type aanbidding en gehoorzaamheid eist, kan geen filosofisch concept zijn, door mensen ontwikkeld. De Joden hadden inderdaad een duidelijk beeld van wie hun God was. Hij was een God die zichzelf geopenbaard had aan het volk door te handelen, te spreken en een relatie (verbond) met hen aan te gaan. Verder reageerde Hij op hun handelen en hun bidden. Zo maakte Hij hen Zijn Naam en karakter duidelijk. De God van Israël is de God die hemel en aarde geschapen heeft, die rechtvaardig & genadig is, die Israël uit Egypte heeft bevrijd, die hen Zijn Torah heeft gegeven, enz.. Kortom: hij had een specifieke, persoonlijke identiteit, net zoals bv. een Abraham of een Mozes. >> Hij heeft dan wel een identiteit, zoals elk mens een identiteit heeft, maar Hij blijft de transcendente God die uitstijgt boven ons menselijke concept van identiteit << EEN KARAKTERISERING VAN DE IDENTITEIT VAN JHWH Er zijn 2 categorieën om de identiteitskenmerken van Israëls God te beschrijven. 1] Zijn relatie met Israël God openbaarde zijn identiteit aan het volk Israël door: Zijn Naam = JHWH Zijn historische daden t.b.v. het volk, vooral rondom de Exodus. (Ex 20:2, Deut 4:32-39, Jesaja 43:15-17) Zijn eigen karakterbeschrijving Ex 34:6-7. (zie ook Num 14:18, Neh 9:17, Psalm 103:8, Joël 2:13, Jona 4:2) Deze combinatie van openbaringen toont ons een God die zich genadig toont t.o.v. Zijn volk en waarvan verwacht mag worden dat Hij dat altijd blijft doen. Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 2 Door de consistentie van Zijn genadige handelen, bewijst Hij dat Hij Zijn Naam eer aandoet Hij is en blijft wie / zoals Hij is. 2] Zijn relatie tot de hele schepping Alle literatuur van het 2TP Jodendom beschrijft slechts twee specifieke karaktereigenschappen om de uniciteit aan te tonen van de God van Israël: Hij is de Schepper van alle dingen en Hij is de Heerser over alle dingen + schepselen (Jes 40:26,28, 42:5, 44:24, 45:12,18, 48:13, 51:16; Neh 9:6; Hos 13:4, Dan 4:34-35). Hij schiep en heerst over alle wezens die door andere volken als god worden aanbeden. Het is dus echter alleen déze God die het toekomt om aanbeden te worden als God = Schepper en Heerser. Steeds weer klinken de woorden: “Ik ben de Heer, buiten Mij is er geen god.” (Deut 4:35,39, 32:39; 1Sam 2:2; 2Sam 7:22; Jes 43:11, 44:6, 45:5,6,14,18,21,22, 46:9; Hosea 13:4; Joël 2:27). Er is een klein onderscheid tussen deze twee hoofdpunten. Bij de schepping handelde God compleet alleen. Hij had geen helper, assistent of bediende om (een deel van) Zijn werk te doen (Jes 44:24, 4Ezra 3:4, 2Henoch 33:4). Bij zijn heersen over het universum gebruikt Hij echter wel helpers / assistenten: zijn engelen. Maar die zijn er slechts om Zijn wil uit te voeren, in totale gehoorzaamheid. Het zijn absoluut niets meer dan dienaren. Zij staan in afwachting om te dienen of in aanbidding voor zijn troon. De grootheid van God wordt afgemeten in hoogte: Gods troon is hoog verheven boven de schepping en de schepselen (Jes 57:15). EXCLUSIEVE AANBIDDING Monolatrie (= de religieuze praktijk waarbij slechts één God wordt vereerd, toegepast in een polytheïstische context) was, religieus gezien, hét bepalende aspect waarin Joden en niet-Joden van elkaar verschilden. De hellenistische visie op aanbidding was dat een hogere macht méér aanbidding toe kwam dan een lagere macht, maar dat de aanbidding van die lagere godheid niets af deed aan die van de hogere. Er bestond een hiërarchie van godheden, van de oppergod tot vergoddelijkte mensen. Binnen dat systeem was er dus ruimte voor pluriforme aanbidding. Binnen de Joodse visie werd JHWH echter niet bovenaan de hiërarchie gezet, maar zelfs boven en buiten deze categorie, als onvergelijkbaar met enig ander goddelijk schepsel. Monolatrie was het erkennen van de absoluut unieke identiteit van de God van Israël alleen déze God mocht aanbeden worden. Geen andere godheid of menselijke schepsel komt in aanmerking voor aanbidding, omdat het geen deel uit maakt van de unieke Schepper en Heerser. Het (2TP) Jodendom (had) heeft de neiging om dit absolute onderscheid tussen hun God en alle ander dingen / wezens, te beschouwen als hét bepalende onderdeel van de Joodse wereldvisie. Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 3 JOODS MONOTHEÏSME EN INTERMEDIAIRE FIGUREN De Joden van de 2TP plaatsten dus een scherpe en duidelijke lijn van onderscheid tussen hun God en alle andere dingen / wezens. Zij gebruikten daarvoor de criteria van (1) Schepper versus schepsel, en (2) Heerser versus dienaar. Nu waren er in die tijd de zogenaamde intermediaire figuren: figuren die tussen God en de gewone mens in stonden. Dit waren aartsengelen (bv. Michael), verhoogde cq. vergoddelijkte patriarchen (Abraham, Mozes), goddelijke Messiaanse figuren (Zoon des Mensen) en personificaties van kenmerken / kwaliteiten van God zelf (Geest, Logos / Woord, Wijsheid). Groep 1 De (Aarts)engelen en patriarchen zijn duidelijk geschapen wezens en hebben géén deel aan het scheppen zelf. Er is geen sprake, ondanks de nieuwe meningen die dit claimen, van een basisconcept van een soort grootvizier aan wie God het bestuur van de kosmos overdraagt. Ook de hoogste engelen blijven nog steeds dienaren van God, want: Zij zitten nooit met God op zijn hemelse troon – zij staan er bij als dienstknecht; Zij worden nooit aanbeden – zij weigeren zelfs elke mogelijke uiting daarvan in hun richting (Openb 19:10, 22:8-9). In het hele scala van dat soort types is er één uitzondering: de Zoon des mensen (in het boek ‘Gelijkenissen van Henoch’). Deze messiaanse figuur wordt, bij het laatste oordeel, door God op de troon gezet om het oordeel, namens God, uit te spreken. Hij ontvangt verder ook aanbidding. Hij deelt echter niet in Gods werk als Schepper en zijn Heerser zijn is zeer beperkt qua tijd. Hij is dus een mini uitzondering die de regel bevestigt. Groep 2 Zowel het Woord (Logos) als Wijsheid doen mee in het scheppingswerk (Ps 33:6-9 en Spr 3:19, 8:30, Jer 10:12 = 51:15). Als er staat dat wijsheid de adviseur was van God, doet dit echter niets af van de overtuiging dat God geen hulp nodig had bij zijn scheppingswerk. Het wil zo juist duidelijk maken dat er geen ander persoon was die Hem van advies moest dienen. Het zijn (literaire?!) beelden die een expressie zijn van God zelf, van zijn identiteit als God, in relatie tot de Schepping. Het zijn dus overduidelijk geen geschapen wezens of semigoden, maar behoren tot de unieke Goddelijke identiteit. CHRISTOLOGISCH MONOTHEISME GODDELIJKE IDENTITEIT EN CHRISTOLOGIE De hierboven gepresenteerde visie is dé hermeneutische sleutel tot het begrijpen van de wijze waarop de NT teksten spreken over Jezus Christus in relatie tot de Ene God van Israël. De schrijvers van het NT, de eerste Messiaanse gelovigen, gebruikten uitgebreid de bronnen van de Heilige Schriften om aan te tonen dat Jezus werkelijk een deel was van de unieke identiteit van God, door Hem karakteristieken toe te schrijven die – binnen het 2TP Jodendom – voorheen exclusief toegeschreven werden aan JHWH: Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 4 1) Zij beschrijven Hem als Heerser over alle dingen. Juist deze inclusie zagen ze als de vervulling van de 2TP eschatologische verwachting dat hun Ene God universeel erkend zal worden als de Heerser over alle dingen (natiën & volken, hemel en aarde). OT: Jes 44:24, Jer 10:16, 51:19 [+ diverse andere apocriefe boeken + Joodse schriften). NT: Matt 11:27/ Luk 10:22, Joh 3:35, 13:3, Hand 10:36, 1Kor 15:27-28, Ef 1:10, 22-23, 4:10, Fil 3:21, Kol 1:17, Hebr 1:2-3,2:8. 2) Zij erkennen Hem als Schepper van alle dingen. Vanuit de overtuiging dat Jezus de eschatologische Heerser zou zijn over alle dingen, en het besef dat JHWH Heerser is over alle dingen omdat Hij de Schepper is van alle dingen, volgde automatisch de erkenning van Jezus als coSchepper. De schrijvers maakten die statement door te schrijven over God als Schepper en daarin Jezus te betrekken. Ze wilden dus niet per se iets zeggen over het gebeuren rondom de schepping, maar wel duidelijk maken dat die Jezus deel was van de unieke SchepperGod-identiteit, juist omdat God zo uniek God is door Schepper te zijn. Zo verbindt Paulus in de Korinthebrief de woorden over God in het {shema} met de persoon van Jezus. Door deze herformulering van de shema stelt Paulus dus heel ‘simpel’ dat die éne God bestaat uit God de vader én Jezus de Messias. Zie Joh 1:1-5, 1Kor 8:4-6, Kol 1:15-17, Hebr 1:2-3, 10-12, Openb 3:14. 3) Zij zien Hem als verheven boven alle engelen. Zie Ef 1:21-22 de afstand die tussen Hem en de andere machten en krachten wordt geplaatst, is exact overeenkomend met de wijze waarop het Jodendom de afstand zag tussen hun God en de engelenmachten. Zie ook Hebr 1 brede uitleg met citaten, ter ondersteuning van de claim van Zijn mede-God zijn, door het neerzetten van het onderscheid tussen God en alle andere machten. Indien Jezus veel hoger is dan alle andere machten, moet Hij dus wel gelijk zijn aan die Ene hoogste macht… 4) Zij kennen Hem dezelfde Naam toe als JHWH. Zie Hebr 1:4, Fil 2:9. Wat betreft het “aanroepen van de Naam van de Heer”: OT: Psalm 80:18, Jes 12:4, Joël 2:32, Sef 3:9, Zach13:9. NT: Hand 2:17-21, 38, 9:14, 22:16, Rom 10:9-13, 1Kor 1:2, Tim 2:22. 5) Zij achten Hem de aanbidding waardig zoals die alleen aan JHWH toekomt. Matt 28:17, Joh 5:21-23, Fil 2:9-11, Heb 1:6, Openb 5. Zo ontwikkelden zij een christologisch monotheïsme dat in een continue lijn staat met het Joods monotheïsme, maar discontinu is in de wijze waarop het Jezus als een intrinsiek onderdeel van de Goddelijke identiteit ziet. Deze hoge Christologie was een essentieel aspect van het geloof van de vroege kerk. DE VERHOOGDE CHRISTUS Al in een vroeg stadium waren de eerste christenen overtuigd van het feit dat Jezus, na zijn opstanding en hemelvaart, was verhoogd tot de troon van God. Vanuit die troon regeert Hij, samen met God de Vader, in complete soevereiniteit over de hele kosmos. Deze overtuiging was radicaal nieuw en zorgde voor alle daaruit volgende opvattingen t.a.v. de Godheid van Jezus in het NT. Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 5 Deze overtuiging werd ondersteund door een creatieve exegese van de Schriften, met name die van Psalm 110:1, soms in combinatie met Psalm 8:7. “De HEER spreekt tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, ik maak van je vijanden een bank voor je voeten.” “Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd.” (Matt 22:44 / Mar 12:36 / Luk 30:42-43, Matt 26:64 / Mar 14:62 / Luk 22:69, Mar 16:19, Hand 2:33-35, 5:31, 7:55-56, Rom 8:34, 1Kor 15:25-28, Ef 1:20-22, Kol 3:1, Hebr 1:3, 1:13-2:9, 8:1, 10:12-13, 12:2, 1Petr 3:22, <Openb 3:21>) Latere rabbi’s zagen hierin dat de Messias een hoge positie heeft ontvangen, náást de troon van God, wachtend op het moment dat zijn heerschappij werkelijkheid zal worden op aarde. Het feit blijft dat de vroege Joodse christenen dit vers (wél) op déze manier hebben uitgelegd en toegepast. Zij zagen Jezus als zittend op de troon van God zelf, Gods heerschappij over de wereld uitoefenend. In de ontwikkeling van de visie op Jezus als deel van de Goddelijke identiteit, moet deze specifieke stap dus als één van de eerste worden gezien. Het moet al aanwezig zijn geweest vóór de eerste evangeliën en brieven werden geschreven, omdat het juist dáárin al naar voren komt. Juist binnen het eerder beschreven beeld van het Joodse monotheïsme was deze grote stap een zeer goed mogelijk stap. Het was wel nieuw, maar het vereiste echter geen afzwering van het monotheïstische geloof van de eerste Joodse gelovigen. Het bij vele theologen vaststaande idee dat Joods monotheïsme en hoge Christologie elkaar niet verdragen / in tegenspraak met elkaar zijn, is dus een illusie. Het gebrek aan belangstelling door de NT schrijvers voor de natuur (ontologie) van Jezus (ze schrijven er niet concreet over), is geen argument of aanduiding van een functionele Christologie. Door het toepassen van OT ‘Godteksten’ op Jezus, hebben ze, wat hen betreft, volkomen duidelijk gemaakt dat Jezus volkomen deelt in de unieke identiteit van de God van Israël. Jezus heeft dus wel degelijk een goddelijke natuur, sterker nog: Jezus bepaalt mede wie die God van Israël is! GOD GEKRUISIGD: DE IDENTITEIT VAN GOD GEOPENBAARD IN JEZUS We hebben tot dusver gekeken naar de pre-existentiële Jezus (Jezus als SchepperGod) en de eschatologische Jezus (Jezus als de universele Heerser-God). Daarin is het meest duidelijk dat Hij deelt in de Goddelijke identiteit. Nu gaan we kijken naar de ‘aardse Jezus’ en draaien we de zaak om. Indien een man die is gemarteld, verworpen, geminacht, gekruisigd, en een schaamtevolle dood is gestorven, een volwaardig deel is van Gods identiteit, wat zegt dit dan over God zelf? Dit: indien Jezus dé openbaring is van Gods identiteit, en dat is Hij, dan moet ook zijn vernedering en bijbehorende verheerlijking een openbaring zijn van wie God is. Maar om dat te kunnen erkennen als waarheid, moet het consistent zijn met Gods identiteit zoals dit beschreven staat in de Hebreeuwse Schriften. Is dat zo? Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 6 CHRISTOLOGISCH MONOTHEÏSME: DE VROEGE CHRISTELIJKE LEZING VAN JESAJA 40 – 55 Het wordt door de theologen algemeen erkend dat deutero-Jesaja (= 40-55) voor de vroege christenen het belangrijkste deel was van de Hebreeuwse Schriften het woord evangelie haalden ze uit Jes 40:9 en élk evangelie begint met de aanhaling van Jes 40:3-4! (zie Matt 3:3, Mar 1:2-3, Luk 3:4-6, Joh 1:2-3 Johannes de Doper). Voor hen beschreef dit deel het meest compleet de betekenis van de dingen waar zij zelf getuigen van waren geweest en waar zij nu zelf een belangrijke rol in speelden: de nieuwe exodus = de eschatologische verlossing van Israël. Dit zou zowel gebeuren voor de ogen van de heidenen, als ook mede bestemd zijn voor deze heidenen (Jes 56:1-8). Deze verlossing hield o.a. ook de komst in van een Nieuw Jeruzalem en een nieuwe schepping (Jes 2:1-5, 4:2-6, 11:1-10, 65-66). Deze deutero-Jesaja passage was, na de Thora, de belangrijkste bron van het 2TP Jodendom wat betreft het monotheïstisch denken (“Ik ben de Heer en er is geen ander”) en het was juist in déze hierin beschreven identiteit van hun God dat de vroege christenen heel bewust de pre-existente en verhoogde Jezus Christus plaatsten. Het monotheïsme van deutero-Jesaja is sterk eschatologisch. Het beschrijft de dag waarop de God van Israël zichzelf, voor de ogen van álle volken, als de enige waarachtige God zal betonen, door krachtig reddend op te treden voor zijn verbondsvolk Israël, met de komst van het Koninkrijk (Jes 40:9, 52:7). God zal dit doen via de Knecht van de Heer. Door zijn getuigenis, zijn vernedering, dood én verhoging, betoont God zijn glorie en Godheid aan de wereld en zullen de heidenen zich tot deze God keren om gered te worden. Tekstuele onderbouwing: Jesaja 52:13 de Knecht Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd {yarum}, ja, ten hoogste {gavah} verheven {nissa} zijn. {woord} = Hebreeuws Jesaja 6:1 JHWH Jesaja 57:15 JHWH In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge {ram} en verheven {nissa} troon en zijn zomen vulden de tempel. Want zo zegt de Hoge {ram} en Verhevene {nissa}, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven. Jes 52:13 beschrijft de verheerlijking van de Knecht (volgende op diens vernedering en dood – beschreven in de daaropvolgende verzen) met dezelfde woorden als in 6:1 en 57:15, die daar van toepassing zijn op JHWH. Deze woordcombinatie komt zeer zelden voor in de Tenach en de overeenkomst met elkaar is treffend. De vroege christenen hebben, vanuit een bekend hermeneutisch principe, de teksten uitgelegd vanuit de andere twee. Zodoende is de verheerlijking van de Knecht dus gelijk te stellen met de verhoging tot de troon van God (lees: de Knecht Jezus zit op de troon Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 7 van God en ís de God van 6:1 en 75:15). Zodoende kon Johannes ook zeggen (zie Joh 12:38-41) dat Jesaja de glorie van Jezus had gezien (beschreven in 6:1). Verder maken drie NT-verzen soortgelijke verbinding met deze verzen. • Handelingen 2:33 en 5:31 verbinden Jes 52:13 met psalm 110:1. • Hebreeën 1:3 verbindt Jes 57:15 met psalm 110:1 (het Messias = God vers). Kortom, de Knecht, in zowel zijn vernedering als verheerlijking, is een integraal onderdeel van de identiteit van de unieke God van Israël. Wanneer de volken zich wenden tot deze God voor verlossing, is het deze Knecht die zij (moeten) erkennen als Heer. CHRISTELIJK MONOTHEÏSME VANUIT JESAJA 40 – 55: 3 VOORBEELDEN 1] Filippenzen 2:6-11 Dit is de vroegste en belangrijkste tekst over de eenheid van Jezus Christus en JHWH. Het heeft een directe verbinding met Jes 45:22-23. “Keer terug naar mij en laat je redden, ook jullie aan de einden der aarde; want ik ben God, er is geen ander. Ik heb bij mijzelf gezworen: Uit mijn mond komt gerechtigheid voort, een woord dat ik spreek wordt niet herroepen. Voor mij zal elke knie zich buigen en elke tong zal bij mij zweren.” “Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.” Deze passage uit deutero-Jesaja beschrijft de eschatologische demonstratie van JHWH’s unieke Godheid aan de gehele wereld. Iedereen zal Hém welwillend aanbidden of afgedwongen erkennen als de enige ware Schepper, Heerser en Verlosser van alles wat er is, juíst door de aanbidding cq. erkenning van Jezus als Schepper, Heerser en Verlosser. 2] Openbaring 1:8 God 1:17 Jezus “Ik ben de alfa en de omega” “Ik ben de eerste en de laatste” 21:6 God “Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde” 22:13 Jezus “Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde” Deze verzen zijn direct verbonden met Jes 44:6 en 48:12 (zie ook 41:4). “Dit zegt de HEER, Israëls koning en bevrijder, de HEER van de hemelse machten: Ik ben de eerste en de laatste, er is geen god buiten mij.” “Luister naar mij, Jakob – Israël, door mij geroepen. Ik ben het! Ik ben de eerste, ik ben de laatste!” Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 8 Deze drie overeenkomende uitdrukkingen worden – in totaal 4x – door zowel God als Jezus geclaimd als een beschrijving van wie zij zijn, in het begin en het einde van het boek. Daarbij past Jezus álle drie uitdrukkingen op zichzelf toe, terwijl God er slechts twee gebruikt. Verder wordt de titel “eerste en laatste” alléén door Jezus gebruikt, hetgeen zijn inclusie in de Goddelijke identiteit extra versterkt, omdat het juist déze uitdrukking is die zijn directe, letterlijke oorsprong heeft in Jesaja 44 en 48. En juist daar staan ze in het kader van de God van Israël die Hersteller van Zijn volk en Schepper van hemel en aarde is…… 3] Evangelie van Johannes Johannes gebruikt op 7 momenten heel bewust de term {ego eimi}, hetgeen “Ik ben” betekent (4:26, 6:20, 8:24, 8:28, 8:58, 13:19, 18:5,6,8). Het Hebreeuwse woord daarvoor is {ani hu}1 en wordt ook in totaal 7 keer gebruikt, waarvan zes keer in deutero-Jesaja (Deut 32:39, Jes 41:4, 43:10, 43:13, 46:4, 48:12, 52:6). Juist dit woord beschrijft / proclameert heel kernachtig de uniciteit van de God van Israël, vergelijkbaar met “Ik ben de Here / JHWH”. Deze dubbele, haast identieke serie van “Ik ben”uitspraken maken impliciet (= niet letterlijk open en bloot) expliciet (heel helder duidelijk) dat Jezus God is, ja zelfs de eschatologische openbaring van de unieke identiteit van God is, zoals voorspeld in Jesaja 40-55. Kortom: de inclusie van Jezus in de Goddelijke identiteit was dus geen probleem voor het 2TP monotheïsme, integendeel! De NT-schrijvers presenteren het als dé manier waarop hun God Zijn uniciteit openbaart aan de wereld! DE VERNEDERING EN VERHOGING VAN JEZUS ALS OPENBARING VAN DE GOD VAN ISRAËL 1] Filippenzen 2:5-11 Deze passage is niet alleen een interpretatie van Jes 45:22-23, maar ook van Jes 52:13 - 53:12, specifiek het laatste vers. “Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd.” (vers 2) “Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.” (vers 7) “Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden heeft.” (vers 12) “Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. 1 Twee keer (in Jes 43:25 en 51:12) wordt nadrukkelijk de uitgebreide vorm gebruikt: {anoki anoki hu}. e Daarom herhaalt Johannes de 7 uitspraak ook bewust twee keer. Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 9 Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal (Fil 2:5-9) belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.” Het kernbetoog van beide passages is het “omdat daarom”. Omdat de Knecht zich vernederd heeft, daarom heeft God hem verhoogd en zal hij door iedereen aanbeden worden. De centrale thema’s zijn die van de relatie tussen hoge en lage status, tussen dienstbaarheid en heerschappij, en níet van het contrast tussen goddelijk en menselijke natuur. Het gaat dus niet om de vraag hoe een oneindige, eeuwige, alomtegenwoordige God een beperkte, menselijke vorm kan aannemen en zelfs sterven. Zijn betoog betreft de vraag hoe ene hoog verheven God, heersend over de schepping vanaf de hemelse troon, zich kan verlagen tot menselijk niveau, ja zelfs tot de schaamte van het kruis. Kan de God der goden, El Elohim, de Universele heerser, tegelijkertijd een simpele dienstknecht zijn? Het antwoord van Paulus: JA! De combinatie van passages stelt zo dus dat de Heer de Knecht is, en dat de Knecht ook de Heer is. Indien de verhoogde Christus deel uitmaakt van de identiteit van God, moet de vernederde Jezus Christus daar dús ook deel van uitmaken, want Hij is verhoogd “omdat” Hij zich vernederd heeft. Zo is de Heerser-God tegelijkertijd de Dienstknecht-God, wat zijn heersen tegelijkertijd een dienend heersen maakt. 2] Openbaring 4 Hoofdstuk 4 toont ons de hemelse troon met daarop de Schepper-God. Hij wordt aanbeden door alle hemelse wezens (4:9-11) en heeft een verzegelde boekrol in zijn hand. Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 10 Het toont ons dat alleen de Leeuw uit de stam van Judah waardig is om die te openen, “omdat” Hij zich als een lam heeft laten slachten. Opnieuw: zijn vernedering is de reden van zijn verhoging én heeft tot gevolg dat nu de hele schepping ( hemel én aarde) zich buigt voor deze God (5:13). “Telkens als deze wezens lof, eer en dank brengen aan degene die op de troon zit en die tot in eeuwigheid leeft, werpen de vierentwintig oudsten zich neer voor hem die op de troon zit, en aanbidden hem die leeft tot in eeuwigheid, en leggen hun kransen voor zijn troon met de woorden: ‘U komt alle lof, eer en macht toe, Heer, onze God, want u hebt alles geschapen: uw wil is de oorsprong van alles wat er is.’ ” “‘U verdient het om de boekrol te ontvangen en zijn zegels te verbreken. Want u bent geslacht en met uw bloed hebt u voor God mensen gekocht uit alle landen en volken, van elke stam en taal. U hebt voor onze God uit hen een koninkrijk gevormd en hen tot priesters gemaakt. Zij zullen als koningen heersen op aarde.’ Daarna hoorde ik het geluid van een groot aantal engelen rondom de troon, de wezens en de oudsten; het waren er oneindig veel, tienduizend maal tienduizenden, duizend maal duizenden. Met luide stem riepen ze: ‘Het lam dat geslacht is, komt alle macht, rijkdom en wijsheid toe, en alle kracht, eer, lof en dank.’ Elk schepsel in de hemel, op aarde, onder de aarde en in de zee, alles en iedereen hoorde ik zeggen: ‘Aan hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.’ De vier wezens antwoordden: ‘Amen’, en de oudsten wierpen zich in aanbidding neer.” Het ‘lam’ verwijst terug naar de Egypte exodus en verwijst voorwaarts naar een eschatologische exodus. Het lam is ook een verwijzing naar Jes 53:7, waarbij de Knecht dus het lam is. Jezus is dus de eerste en de laatste, de Alpha en omega, één met de God van Israël, juist als het geslachte Lam. 3] Evangelie van Johannes Jes 52:13 wordt algemeen gezien als een aankondiging vooraf van de verhoging van de Knecht die volgt op zijn hierna beschreven vernedering. Johannes heeft dit echter waarschijnlijk gelezen als een samenvatting van de hele passage (52:13 – 53:12). De Knecht wordt zodoende verhoogd juist door zijn lijden en dood. Oftewel: Jezus’ kruisdood = Jezus’ verhoging. “Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd {hupsoo}, ja, ten hoogste verheven {doxazo} zijn.” Johannes beschrijft vijf keer een voorspelling van de kruisdood van Jezus, maar gebruikt daarbij hele andere termen dan de synoptische evangeliën telkens specifiek de 2 Griekse werkwoorden van 52:13: {hupsoo} en {doxazo}. {hupsoo} “De Mensenzoon moet hoog verheven {hupsoo} worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhooggeheven {hupsoo} heeft, opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft.” [3:14-15] Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 11 “‘Wanneer u de Mensenzoon hoog verheven {hupsoo} hebt,’ ging Jezus verder, ‘dan zult u weten dat Ik ben {ego eimi}, en dat ik niets uit mijzelf doe, maar over deze dingen spreek zoals de Vader het mij geleerd heeft.” [8:28] “Wanneer ik van de aarde omhooggeheven {hupsoo} word, zal ik iedereen naar mij toe halen.’ Daarmee bedoelde hij de wijze waarop hij zou sterven. ‘Maar wij hebben uit de wet begrepen dat de Messias eeuwig blijft leven’, zeiden de mensen, ‘waarom zegt u dan dat de Mensenzoon omhoog geheven {hupsoo} moet worden? Wie is die Mensenzoon?’ ” [12:32-34] Dit woord betekent zowel een letterlijke verhoging (Jezus hangend aan een kruis – 12:33) als een figuurlijke (Jezus verhoogd als Heer). Met andere woorden: zijn kruisdood is zijn verheerlijking, hetgeen ook meteen het startpunt is voor de mensen om Hem te gaan aanbidden (12:32). Dit alles wordt versterkt door vers 8:28, waarin de directe verbinding wordt gemaakt tussen zijn verhoging {hupsoo} en zijn 4e {ego eimi} uitspraak over zichzelf. Dus op het moment van verhoging (in zijn vernedering aan het kruis) wordt de ware identiteit van God geopenbaard aan iedereen, opdat alle volken zich tot Hem zullen keren voor verlossing. {doxazo} Dit woord betekent: verheerlijken, hoog verheven (tot majesteit), to glorify (Eng). “Maar Jezus antwoordde hun en zei: De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen moet verheerlijkt {doxazo} worden.” [12:23] “Toen hij dan heengegaan was, zei Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt {doxazo} en God is in Hem verheerlijkt {doxazo}. Als God in Hem verheerlijkt {doxazo} is, zal God ook Hem in Zich verheerlijken {doxazo}, en Hem terstond verheerlijken {doxazo}.” [13:31-32] Deze verzen beschrijven ook de beschamende, vernederende kruisiging van de Zoon des mensen als zowel een verhoging tot heerlijkheid van Jezus als een verheerlijking van God. Dit Griekse woord – de vertaling van het Hebreeuwse word {kabod}, dat in het OT wordt gebruikt om de machtige manifestatie van Gods wezen te beschrijven – wordt verder in 1:14 gebruikt om Jezus’ manifestatie te beschrijven. “Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid {doxan} aanschouwd, een heerlijkheid {doxan} als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.” Dit vers verwijst weer terug naar Jesaja 40:3-5 de boodschap van Johannes de Doper: “Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des HEREN, effent in de wildernis een baan voor onze God. Elk dal worde verhoogd en elke berg en heuvel geslecht, en het oneffene worde tot een vlakte en de rotsbodem Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 12 tot een vallei. En de heerlijkheid des HEREN zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des HEREN heeft het gesproken.” Zo vindt de eschatologische manifestatie van Gods heerlijkheid dus plaats in de kruisdood van Jezus. God toont zijn heerlijkheid in zijn dienstbaarheid ( Jezus is de Heer die de voeten wast van de discipelen). Let op! De kruisdood is niet slechts een illustratie van Gods dienende, zelfvernederende heerschappij. Het is een unieke daad/handeling vanuit Gods Gevende Genadige Liefde, waarin Hij zijn Godheid betoont door verlossing te bewerken voor de hele wereld! DE GEKRUISIGDE GOD VAN ISRAËL ~ NIEUW + BEKEND Is deze ‘Jezus-God’ nog wel de God van Israël? Was deze God al bekend voor Israël of iets totaal nieuws? Om dat goed te kunnen beoordelen moeten we verder kijken naar de kenmerken van zijn identiteit. De God van Israël is niet alleen de Schepper- & Heerser-God, maar ook de o Exodus-God … die concreet en continu handelde ten behoeve van Zijn volk: verlossend en voorzienend. o JHWH-God … die zich openbaarde aan Mozes als “Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat en voor de schuld van de ouders de kinderen en kleinkinderen laat boeten, en ook het derde geslacht en het vierde.’ Van deze God werd in het 2TP Jodendom verwacht – geïnspireerd door deuteroJesaja – dat Hij nogmaals zodanig zou optreden in de toekomst, consistent met zijn reeds bekende identiteit. Deutero-Jesaja verwachtte en profeteerde over een nieuwe, uitgebreidere ‘Exodus-evenement’, een daad van verlossing voor zowel Israël als de volken. Zijn uniciteit als Schepper en Heerser zal universeel erkend worden, wanneer Hij genadevol handelt ten behoeve van zowel Israël als de natiën. Net zoals Israel haar God beleed als de Exodus-God en het verhaal vertelde van Gods continue interactie met het volk, zo beschrijven de Joodse NT-schrijvers hun God als de Jezus-God en vertellen ze het verhaal van Jezus als de Verlosser van de wereld. Het bekende / consistente is hierbij zijn verlossend handelen t.b.v. Israël. Het nieuwe is dat het nu gedaan wordt in en door de persoon van Jezus Christus en dat het ook voor de heidenen is. Een ander punt van consistentie is het feit dat God altijd op nieuwe en verrassende manieren werkt. Zijn onvoorspelbaarheid is hetgeen voorspelbaar is bij deze God. Dit doet dus niets af van zijn betrouwbaarheid. Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 13 De NT-schrijvers vonden het bekende binnen het nieuwe, door een vernieuwde exegese van de Schrift, geïnspireerd door de praktische ervaringen met en het onderwijs van Jezus. Zo kwamen ze tot nieuwe inzichten (in m.n. deutero-Jesaja) en konden ze dus blijvend vasthouden aan de hen bekende God, maar op een nieuwe manier. Heilig én hulpeloos Zo was het voor de 2TP-Joden aan de ene kant moeilijk voor te stellen dat hun hoog verheven en heilige God, Rechter, Schepper en Heer over heel de schepping, zich zou kunnen verlagen tot de positie van een slaaf. Maar aan de andere kant is het juist een karaktertrek van hun God dat Hij zich sterk het lot aantrekt van de armen, weduwen, kanslozen, buitenstaanders, verdrukten, e.d. Jesaja 57:15 “Dit zegt hij die hoog is en verheven, die troont in eeuwigheid – heilig is zijn Naam: In hoogheid en heiligheid zal ik tronen met hen die verslagen en onaanzienlijk zijn, opdat de onaanzienlijke geest herleeft, opdat het verslagen hart tot leven komt.” Het radicaal en specifiek nieuwe is dat deze God dus niet slechts met zo’n hulpeloos mens is, maar zo’n mens zelf is! Zichtbare genade De verzen van Johannes 1:14-18 hebben hun wortels in Exodus 33-34, waarin Mozes niet te zien, maar alleen te horen krijgt hoe en wie God is. Johannes stelt nu dat zij dit wél hebben gezien, in de levende lijve van Jezus Christus het Woord is vlees geworden! Gods genadige liefde, vol van goedheid en waarheid / trouw {emet}, hiervoor wel merkbaar en ervaarbaar geweest voor mensen, had nu een menselijke vorm aangenomen en was nu dus ook zichtbaar! “Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader. Van hem getuigde Johannes toen hij uitriep: ‘Hij is het over wie ik zei: “Die na mij komt is meer dan ik, want hij was er vóór mij!”’ Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt. De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen.” Dit was radicaal nieuw, maar niet onkarakteristiek voor God. Een nieuwe Naam De inclusie van Jezus in de identiteit van God heeft één bijzonder radicaal nieuw element: een interpersoonlijke relatie tussen God en Jezus, Vader en Zoon. Vanuit het 2TP-Jodendom was er het besef dat God transcendent is en slechts beperkt te vergelijken met een menselijk wezen (morfologie). Hierdoor bestond de ruimte om dit element toe te voegen, al was er eigenlijk niets dat daar vooraf op wees. Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 14 Dit nieuwe element krijgt zijn uitwerking in een nieuwe Naam voor God, vergelijkbaar met een eerdere Naamswisseling. Vóór de tijd van Mozes stond Hij bekend als ‘de God van Abraham, Isaak en Jakob’ (Ex 3:6). Aan Mozes en het volk openbaart Hij een nieuwe Naam waarmee Hij aangeroepen wil worden: “JHWH, Ik ben die Ik ben”. Ná de vernedering & verheerlijking van Jezus wordt het: “Vader & Zoon & Heilige Geest” (Matt 28:18). In de verzen 11-30 ontvangt Jezus Goddelijke aanbidding en verklaart Hij alle macht in hemel en op aarde te hebben, waarmee zijn één-met-Godzijn nogmaals wordt bevestigd. Er zijn belangrijke hermeneutische visies op de ontwikkeling van een Christologie tot aan Nicea: 1) Het NT bevat een zeer vroege vorm van Christologie, die pas echt werd uitgewerkt door de kerkvaders van de 4e eeuw. Bauckham stelt: Juist de NT-schrijvers hebben al een bewust uitgewerkte Christologie, die door de latere Griekse filosofen werd verwoord. 2) Het was binnen het 2TP-Jodendom onmogelijk om ware Goddelijkheid toe te schrijven aan Jezus. Het werd pas gedaan toen er een overgang kwam van Hebreeuws naar Grieks-filosofisch denken + geloven. Bauckham stelt: Het is juist tegenovergesteld: het was alléén mogelijk binnen het 2TP-Jodendom en juist ónmogelijk vanuit het Griekse filosoferen. Er ontstond een verandering van het bekijken van God. In het Jodendom ging het om WIE Hij is. Binnen het Griekse denken ging het om WAT God is. Carey C. Newman2 schrijft hierover: “Early Christianity become convinced, through the (experience of) resurrection, that Jesus had become Yahweh's equal, this conviction occurred early, and early Christian liturgy was driven by this conviction.” “The startling application of Isa 45:23 indicates that Jewish monotheism was now being (re)defined through Jesus.” 2 Alle citaten in dit deel vond ik op: http://www.st-andrews.ac.uk/divinity/rt/conf/jesus98/bauckham/ Diverse Studies ~ www.teacheronthetower.com ~ 2013 15