Document

advertisement
Atriumfibrilleren
in het kort
Updated July 2011
1
Wat is atriumfibrilleren?
Patiënten hebben het vaak over boezemfibrilleren. Richting patiënten is dit dan
ook de term die vaak door behandelaren wordt gebruikt.
Atriumfibrilleren (= boezemfibrilleren) is een hartritmestoornis (aritmie) waarbij in
de boezems (atria of voorkamers) snelle en onregelmatige impulsen ontstaan.
Veel van deze impulsen (maar niet allemaal) bereiken de hartkamers. Meestal is
hierdoor de hartslag tijdens boezemfibrilleren onregelmatig en snel, maar soms
juist langzaam.
Atirumfibrilleren is een
van de meest voorkomende
hartritmestoornissen.
Atirumfibrilleren wordt vaak
afgekort met AF
Updated July 2011
2
AF PREVALENTIE EN LEEFTIJD
20
Vrouwen (n=4053)
Prevalentie (%)
Mannen (n=2590)
15
10
5
0
55–59
60–64
65–69
70–74
75–79
80–84
>85
Leeftijd (jaar)
Prevalentie op baseline van 6808 deelnemers aan het populatie-onderzoek in Ommoord (Rotterdam)
Heeringa J et al. Eur Heart J 2006;27:949–53
Updated July 2011
3
Wat zijn de symptomen van atriumfibrilleren?
Niet iedereen met AF ervaart dezelfde symptomen. Sommige
patiënten hebben al jaren AF zonder er iets van te merken.
Mogelijke symptomen zijn:
Hartkloppingen: plotseling bonzen, fladderen of rammelen in de
borst.
Gebrek aan energie, vermoeidheid.
Duizeligheid: een licht gevoel in het hoofd
Een naar gevoel op de borst: pijn, druk op alleen een vervelend
gevoel.
Kortademigheid: snel lucht tekort komen in verhouding tot de
verrichte inspanning.
Updated July 2011
4
Wat zijn de gevolgen van atriumfibrilleren?
Als atriumfibrilleren langer dan 2 dagen aanhoudt, verhoogt dit het
risico op het ontstaan van een bloedstolsel in het hart, met name in
de linkerboezem. Dit komt omdat atriumfibrilleren de bloedstroom
in het hart verandert, hetgeen zelfs op bepaalde plaatsen tot
stilstand van het bloed kan leiden. Eén van de specifieke
eigenschappen van bloed is dat het gaat stollen op het moment dat
het langzamer stroomt of stilstaat. Stollen heeft tot gevolg dat het
bloed gaat klonteren, oftewel bloedstolsels geeft.
Updated July 2011
5
Wat zijn de gevolgen van atriumfibrilleren?
De meest ernstige complicatie van AF is
een ischemisch CVA.
Vaak heeft een patiënt het niet over een
CVA maar een beroerte!
De jaarlijkse incidentie van CVA bij AF met
verhoogd risico is >4,5% en 1 van elke 6
CVA’s wordt veroorzaakt door AF
Bij AF zijn de CVA’s in het algemeen groter
en gaan ze gepaard met hogere mortaliteit
in de vroege fase
De CVA’s bij AF treden over het algemeen
op oudere leeftijd op dan de CVA’s bij
patiënten in sinusritme
(referenties: Wolf, Stroke 1991, Hart, Stroke, 2002)
Updated July 2011
6
Welke co-morbiditeit gaat vaak gepaard met
atriumfibrilleren?
45
42,6
40
35
30
%
25
20
18,3
15
11,5
10
7
5
4,8
5,4
0
TIA
Hyperthyreoidie
CVA
Hartinfarct
Suikerziekte
Hoge bloeddruk
Ref. NHG-Standaard AF (2009)
Updated July 2011
7
Hoe kunnen we atriumfibrilleren behandelen?
Ritme-controle (herstel van sinus-ritme)
Medicamenteus
Elektrisch
Ritme-controle voorkomt geen trombo-embolische
complicaties!
Frequentie-controle
Frequentie-controle is niet inferieur t.o.v. ritme-controle
Antistolling
Een patiënt met AF dient altijd met antistolling te worden
behandeld.
Updated July 2011
8
Welke antistollingsmiddelen en waarom?
Afhankelijk van aanwezige co-morbiditeit maakt de
behandelend arts een keuze uit acetylsalicylzuur (ASA),
acenocoumarol, phenprocoumon (coumarine) of een nieuw
oraal antistollingsmiddel (dabigatran).
Voor de keuze van antitrombotische behandeling wordt door
huisartsen gebruik gemaakt van een risicostratificatie, de
zogenaamde CHADS2 score.
Specialisten maken gebruik van een uitgebreidere
risicostratificatie, de CHA2DS2VASc score.
Updated July 2011
9
HUISARTSEN
CHADS2: ANTISTOLLING BIJ AF
C
Condition
Points
Congestive heart failure
1
Risk
Anticoagulation
Considerations
Therapy
0
Low
Aspirin
Aspirin daily
Aspirin or
Warfarin
(coumarine)
Aspirin daily or
raise INR to 2.03.0, depending
on factors such
as patient
preference
Warfarin
(coumarine)
Raise INR to
2.0-3.0, unless
contraindicated
(e.g. clinically
significant GI
bleeding,
inability to obtain
regular INR
screening)
1
Hypertension: blood
pressure consistently
above 140/90 mmHg (or
treated hypertension on
medication)
1
A
Age ≥75 years
1
D
Diabetes mellitus
1
S2
Prior Stroke or TIA
2
H
Score
Moderate
2 or
Moderate
greater or High
Updated July 2011
10
SPECIALISTEN
ESC RICHTLIJNEN 2010: ANTISTOLLING BIJ AF
Risk factor
Score
Congestive heart
failure/LV dysfunction
1
Hypertension
1
Age ≥ 75
2
Diabetes mellitus
1
Stroke/TIA/thromboembolism
2
Vascular disease
1
Age 65–74
1
Sex category (female
sex)
1
Maximum Score
9
Risk category
CHA2DS2
-VASc
score
Recommended
therapy
0
Either aspirin 75–325
mg daily or no antithrombotic therapy.
Preferred: no antithrombotic therapy
rather than aspirin.
One ‘clinically
relevant nonmajor’ risk factor
1
Either OACa or
aspirin 75–325 mg
daily. Preferred: OAC
rather than aspirin.
One ‘major’ risk
factor or >2
‘clinically relevant
non-major’ risk
factors
2
OACa
No risk factors
a
OAC, such as a coumarine (VKA), adjusted to an intensity range of INR 2.0–3.0 (target 2.5). New
OAC drugs, such as dabigatran etexilate, which may be viable alternatives to a VKA, may ultimately
be considered.
OAC= oral anticoagulation, VKA = Vitamin K Antagonist = coumarine
ESC = European Society of Cardiology; INR = International normalized ratio; LV = left ventricular; TIA = transient ischaemic attack
Camm AJ et al. Eur Heart J. 2010 Oct;31(19):2369-429
Updated July 2011
11
Therapietrouw
Het effect van een behandeling kan niet los worden gezien van
de mate van therapietrouw.
Zeker bij patiënten die weinig last ondervinden van hun AFklachten, is het cruciaal om het belang van therapietrouw te
blijven benadrukken.
Updated July 2011
12
Download