Atriumfibrilleren

advertisement
Atriumfibrilleren
Wat is het atrium?
De boezem (het atrium) is een deel van het hart. Het hart is een spier met daarin 4 holtes. De
bovenste twee holtes noemen we boezems (atria) en de onderste twee holtes noemen we kamers
(ventrikels). Het bloed stroomt het hart in via de boezems, gaat naar de kamers en wordt dan weer
het lichaam in gepompt. Dit proces gaat volgens een bepaald ritme. Dit wordt het hartritme
genoemd. In rust ligt het aantal slagen meestal tussen 60 en 100. Bij inspanning wordt het aantal
slagen per minuut hoger, bij rust wordt het lager.
Wat is atriumfbrilleren?
Atriumfibrilleren (ook wel boezemfibrilleren genoemd) is de meest voorkomende hartritmestoornis.
Atriumfibrilleren wordt gekenmerkt door ongecoördineerde elektrische activiteit van beide boezems
en daardoor een gestoorde functie van de boezems. Hierdoor trekken de boezems niet meer goed
samen, maar maken slechts een trillende beweging. Het verminderd samentrekken van de boezems
heeft als gevolg dat het bloed in de boezems op sommige plekken stilstaat, met name in het linker
hartoor. Stilstaand bloed neigt tot stolselvorming. Van deze stolsels kunnen stukjes losschieten, met
de bloedstroom meegevoerd worden en elders (bijvoorbeeld in het hoofd)een vaatafsluiting
veroorzaken.
Bij atriumfibrilleren worden slechts een deel van de vele elektrische prikkels van de boezems
doorgegeven naar de hartkamers. Die trekken daardoor (veelal)te snel en onregelmatig samen.
Diagnose
Of er sprake is van atriumfibrilleren kan worden vastgesteld door het maken van een hartfilmpje
(ECG of electrocardiogram). Wanneer het atriumfibrilleren slechts aanvalsgewijs optreedt, kan een
ECG (buiten zo'n aanval om) volledig normaal zijn. Het kan dan soms zinvol zijn om een 24 uurs of
48-uurs holter ECG te laten verrichten (een langdurig ECG). Linkje naar folder Holter ECG
Er is een duidelijke relatie tussen leeftijd en het krijgen van atriumfibrilleren. Bij kinderen en jong
volwassenen is atriumfibrilleren zeer zeldzaam. Bij mensen van 65 jaar en ouder wordt geschat dat
het ongeveer 5 procent voorkomt, bij mensen van 80 jaar en ouder stijgt dit percentage naar 10
procent.
Hoewel atriumfibrilleren dus vaak voorkomt bij ouderen, hebben jongere mensen vaak meer
klachten van atriumfibrilleren. Ouderen met atriumfibrilleren bemerken vaak weinig klachten. De
eerste klachten ontstaan dan vaak pas als er sprake is van een stolsel, dat bijvoorbeeld naar de
hersenen schiet (een embolie) waardoor zich een TIA of herseninfarct kan voordoen.
Klachten
Niet iedereen met boezemfibrilleren ervaart dezelfde klachten of symptomen. Sommige patiënten
hebben al jaren boezemfibrilleren zonder er iets van te merken. Andere mensen met atriumfibrilleren
(boezemfibrilleren) voelen hun hart snel of onregelmatig kloppen.
Mogelijke symptomen zijn
Hartkloppingen (plotseling bonzen, fladderen of rammelen in de borst)
Gebrek aan energie
Vermoeidheid
Duizeligheid
Pijn, druk of alleen vervelend gevoel op de borst
Kortademigheid
Lusteloosheid
Gejaagdheid
Afgenomen inspanningsvermogen
Complicaties van atriumfibrilleren
Deze bloedstolsels kunnen vanuit het hart in een bloedvat in de hersenen terechtkomen. Het stolsel
kan dan in de hersenen vastlopen in een bloedvat en dit bloedvat afsluiten. Een gedeelte van de
hersenen krijgt dan geen zuurstof en dan is er sprake van een TIA (bij een tijdelijke afsluiting) of
herseninfarct (bij een duurzame afsluiting). Hierdoor kan een gedeelte van de hersenen afsterven
met alle mogelijke gevolgen van dien. De kans op een beroerte is bij patiënten met
boezemfibrilleren ongeveer vijf keer groter dan bij gezonde mensen. De arts kan aan de hand van
de CHA2DS2-VASc score inschatten hoe groot de kans op een beroerte is. Aan de hand hiervan
kan de arts medicijnen voorschrijven die deze overmatige stolselvorming voorkomen.Verder is
bekend dat patiënten met atriumfibrilleren een hogere kans op voortijdige sterfte hebben vergeleken
met mensen die geen atriumfibrilleren hebben. Ook worden mensen met atriumfibrilleren vaker
opgenomen in het ziekenhuis. In sommige gevallen kan atriumfibrilleren een zogenaamde
tachycardiomyopathie veroorzaken. Dat wil zeggen dat de hartspier verzwakt raakt door een
langdurig te hoog hartritme dat weken tot maanden kan aanhouden.
Bloedstolsels kunnen ook in andere organen terechtkomen (emboliseren) zoals nieren, hart en
darmen, maar ook in armen of benen en zelfs in vingers en tenen.Atriumfibrilleren
(boezemfibrilleren) kan binnen twee dagen vanzelf overgaan. Soms duurt het langer of komt het
steeds terug. Het bloed in het hart kan daardoor op bepaalde plaatsen trager stromen of stilstaan
en aanleiding geven tot stolselvorming. Als het atriumfibrilleren langer dan twee dagen aanhoudt, is
er een kans dat er bloedstolsels ontstaan. Maar het kan ook voorkomen dat iemand geen klachten
heeft en dus niets merkt.
CHA2DS2-VASc score
Bij atriumfibrilleren kan de kans op een beroerte (TIA of herseninfarct) worden berekend met de
CHA2DS2-VASc score. Dit is een puntentelling met een uitkomst tussen 0 en 9 berekend aan de
hand van slechts 7 vragen. Hiermee kan met een behoorlijke mate van zekerheid worden
aangegeven wat iemands jaarlijkse risico op een beroerte is.
CHA2DS2-VASc risico
Score
Congestief hartfalen
1
Hypertensie (hoge bloeddruk)
1
Age (leeftijd) >75 jaar
2
Diabetes
1
Stroke (CVA/TIA) in de voorgeschiedenis 2
Vasculaire ziekte *
1
Age (leeftijd) = 65-75 jaar
1
Sex (geslacht): vrouw
1
* hart infarct, perifeer vaatziekte, aorta plaque
CHA2DS2-VASc Score Risico op CVA/TIA in % per jaar
0
1
2
3
4
5
0%
1,3%
2,2%
3,2%
4,0%
6,7%
6
7
8
9
9,8%
9,6%
6,7%
15,2%
Bij een CHA2DS2-VASc Score ≥ 1 worden bloedverdunners aanbevolen: de zogenaamde orale
anticoagulantia (trombosedienst medicatie of DOAC). Of er bloedverdunners worden geadviseerd is
onafhankelijk van de frequentie en duur van de aanvallen. Zo is bij sommigen (bij hoge chadsvasc
score) het advies levenslang bloedverdunners te nemen na een enkele aanval en sommigen
hoeven geen bloedverdunners te nemen ook al hebben ze elke dag een aanval(bij lage chadsvasc
score). Bij atriumfibrilleren is geen plaats meer voor een plaatjesremmer
(kinderaspirine=acetylsalicylzuur)
Oorzaak en ontstaan
Het is niet altijd duidelijk wat de oorzaak is van atriumfibrilleren (boezemfibrilleren). Soms kan het
ontstaan door een
stoornis van de schildklier,
longontsteking
bij bloedarmoede,
direct na een hartoperatie of een hartaanval.
Ook kan atriumfibrilleren optreden
na stress of zware inspanning,
na een stevige maaltijd of
na het drinken van veel koffie of alcohol.
Ook na gebruik van bepaalde medicijnen (sommige schildkliermedicijnen en astmamedicijnen)
of drugs kan er atriumfibrilleren optreden.
De meest voorkomende oorzaken van boezemfibrilleren zijn echter hypertensie (hoge bloeddruk) en
hartziekten zoals:
hartklepafwijkingen
afwijkingen van de kransslagaders
hartfalen
hartspierziekten
aangeboren hartafwijkingen.
Andere risicofactoren op het krijgen van atriumfibrilleren zijn:
chronische longziekten
schildklier problemen
longembolie
Suikerziekte (diabetes mellitus)
overgewicht
chronische nierziekten
vorderende leeftijd
mannelijk geslacht
Behandeling
Behandeldoel
Middel
1. Het voorkomen van een beroerte
Bloedverdunners
2. Controleren en behandelen van bijkomende (hart- en vaat)ziekten Geneesmiddelen, eventuele operaties
3. Verlichten van symptomen
3A. Verminderen van hartfrequentie
3B. Correctie van het verstoorde ritme
Geneesmiddelen
Geneesmiddelen of elektrische cardioversie
Behandeldoel 1: Voorkomen van een beroerte: bloedverdunners
Langdurige behandeling met antistollingsmiddelen (‘bloedverdunners ) is nodig bij zowel steeds
aanwezig atriumfibrilleren als bij aanvalsgewijs atriumfibrilleren met een CHA2DS2-VASc Score ≥
1. Als antistollingsmiddel kan een DOAC gekozen worden of een van de middelen van de
trombosedienst.
Middelen van de trombosedienst: acenocoumarol, fenprocoumon
DOAC’s: dabigatran (pradaxa®), rivaroxaban (xarelto®), apixaban (eliquis®), edoxaban (lixiana®)
Door het gebruik van deze medicijnen wordt het risico op een 'beroerte'(TIA/ICVA) verlaagd met
ongeveer 75 procent.
Bij gebruik van trombosedienstmedicatie is regelmatige controle van de INR waarde (stollingstest in
het bloed) noodzakelijk.
Bij gebruik van een van de DOAC’s is een nierfunctiecontrole 1-2x per jaar noodzakelijk, maar geen
controle van de bloedstolling.
De keuze van het middel wordt bepaald door de behandelaar (cardioloog, huisarts) in overleg met
de patiënt.
Behandeldoel 2: Het controleren en behandelen van bijkomende (hart en vaatziekten)
Bijvoorbeeld behandelen van bloeddruk, schildklieraandoeningen, lekkende hartklep, infecties
enzovoort.
Behandeldoel 3 : verminderen van symptomen
1. Verlagen van de hartslag; Als iemand veel klachten heeft van het atriumfibrilleren, als het lang
aanhoudt of als het steeds terugkomt, worden medicijnen voorgeschreven die ervoor zorgen dat de
hartslag wordt vertraagd. Het hart kan dan nog steeds onregelmatig kloppen, maar omdat het hart
langzamer klopt voelt de patiënt zich rustiger. Ook zorgen deze medicijnen ervoor dat de patiënt
zich beter kan inspannen.
Medicijnen die hier meestal voor gebruikt worden zijn bètablokkers, calciumantagonisten het
geneesmiddel digoxine. Deze medicijnen verlagen de geleiding van elektrische impulsen in het hart.
2. Correctie van de hartritmestoornis; Als iemand bij een normale hartslagfrequentie toch
klachten blijft houden, kan de arts medicijnen voorschrijven die de het atriumfibrilleren om kunnen
zetten in een normaal hartritme. Dit proces noemen we cardioversie. Voorbeelden van medicijnen
die cardioversie naar normaal hartritme kunnen geven zijn amiodarone, flecanaide en sotalol.Een
cardioversie kan ookmet een elektrische impuls worden uitgevoerd. Tijdens de cardioversie wordt
met behulp van een apparaat een elektrische impuls door de hartspier geleid. Zo wordt het normale
hartritme hersteld. Het hart zal dan weer normaal gaan slaan. Cardioversie heeft de grootste kans
op succes als de ritmestoornis nog maar kort bestaat (enkele weken tot maanden), de patiënt jong
is en er geen bijkomende hartproblemen zijn. Voorafgaand aan de behandeling krijgt de patiënt
bloedverdunners. Zo niet, dan is een kans van 1 tot 3 procent op een beroerte.
Pacemaker; Bij boezemfibrilleren kan ook sprake zijn van een trage hartslag. Dit tempo wordt soms
ook nog negatief beïnvloed door medicijnen die nodig zijn om een te snelle hartslag te voorkomen.
Er kan in dat geval een pacemaker wordt geïmplanteerd om te trage hartritmes te voorkomen.
Ablatie/pulmonaal vene isolatie; dit zijn andere methodes om het hartritme te herstellen. Hierbij
wordt via de bloedvaten in de lies een katheter in het lichaam gebracht. Deze wordt vervolgens
naar het hart geschoven en onder röntgendoorlichting en ECG controle op de te behandelen plek
gebracht. Door de katheter wordt vervolgens elektrische energie gevoerd dat zorgt voor het
ontstaan littekenweefsel waardoor de chaos van elektrische prikkels niet meer kan worden
doorgegeven. Dit wordt gedaan om de frequentie van de aanvallen terug te dringen en is het meest
succesvol als er verder geen afwijkingen worden gevonden aan het hart. Ablatie wordt gedaan om
de klachten te verminderen. Ablatie heeft niet bewezen ook de prognose te verbeteren.
De Maze-procedure (via een open hartoperatie); De MAZE-procedure is een onderdeel van
een openhartoperatie waarbij in beide boezems van het hart littekens worden gecreëerd door
middel van een elektrisch mes (branden) of bevriezing. Hierdoor worden kleine gedeelten van de
boezems geïsoleerd. Binnen enkele maanden ontstaat littekenweefsel. Dit littekenweefsel zorgt
ervoor dat er een soort doolhof ontstaat waardoor de prikkel wordt geblokkeerd. De boezems zijn
dan in staat om de elektrische prikkels van de sinusknoop goed te verwerken, zodat het hart op een
normale manier kan samentrekken.
Beloop van de atriumfibrilleren
Het beloop van atriumfibrilleren is vaak progressief. Aanvankelijk zijn er relatief korte aanvallen die
spontaan over gaan. In de loop der tijd gaan deze aanvallen echter langer duren en op een
gegeven moment stoppen ze alleen nog na het toedienen van medicijnen of een elektrische schok.
Nog later kan een situatie ontstaan waarbij shocks nog maar voor heel even helpen of helemaal
niet meer helpen. Het boezemfibrilleren is dan chronisch en permanent geworden. Medicijnen die
eerder goed hielpen doen dat op een later moment vaak niet meer.
Dan wordt het atriumfibrilleren geaccepteerd en is het beleid gericht op frequentie controle of wel
het verlagen van de hartslag.
Ook kun je reeds in een eerder stadium besluiten boezemfibrilleren te accepteren en de frequentie
te reguleren. Het is nooit bewezen dat het herstellen van het hartritme beter is dan het accepteren
van boezemfibrilleren. Als mensen er veel klachten van hebben wordt wel vaak langer getracht het
ritme weer normaal te krijgen indien de kans op behoud van het normale ritme redelijk is.
Heeft u nog vragen?
Heeft u na het lezen van deze informatie nog vragen, dan kunt u contact opnemen met de
Trombosedienst van het Diagnostisch Centrum Bernhoven: 0413 - 40 30 00 of
polikliniek cardiologie: 0413 – 40 19 21
Meer informatie
Voor meer informatie leest u ook de folders DOAC's en Informatie over antistolling.
Bovenstaande informatie is geschreven samen met artsen en (gespecialiseerd) verpleegkundigen
van de genoemde afdeling(en). De afdeling communicatie & patiëntenvoorlichting verzorgt de
eindredactie van deze folder.
Heeft u vragen en/of opmerkingen over deze folder? Belt u dan met de genoemde afdeling(en) of
stuur een e-mail naar PatiëntService, [email protected].
Bernhoven
Nistelrodeseweg 10
5406 PT UDEN
Postbus 707
5400 AS UDEN
T: 0413 - 40 40 40
E: [email protected]
I: www.bernhoven.nl
Code:
Datum gewijzigd: dinsdag 18 april 2017
Ga naar
www.zorgkaartnederland.nl
Download