Hoofdstuk 9 Bestuur .en beleid 9.1 De beleidscyclus o o o Beleid = onderdeel van politiek = product v politiek Beleid = aspect v politiek dat zich aan de outputzijde van het pol systeem situeert. Beleid = geheel van regels waarmee een pol overheid de sl in een of andere richting probeert te sturen Keuze v beleid bepaalt mee hoe de sl eruitziet en verklaart wrm sl’en op cruciale punten van elkaar verschillen Beleid = complexe aangelegenheid = voortdurende stroom v kleine en grote beslissingen mbt uiteenlopende beleidsdomeinen (met versch betrokken actoren) Proces v beleidsvoering: model (in deelaspecten uiteenzetten) = beleidscyclus, 5 Stappen Beleidsprocessen knn zich in versch fasen tegelijk bevinden Realiteit is complexer dan model = reductie Verschillende cycli lopen door elkaar en beïnvloeden elkaar 9.1.1 Agendavorming o o o = fase waarin problemen gesignaleerd worden (bep situatie ≠ wenselijke situatie) Issue staat op publieke agenda, agenda vd sl. (idee rijpt dat dit op pol wijze kan opgelost wdn) Welke problemen komen op de publieke agenda te staan en waarom? (want maar een aantal sijpelen door naar publ agenda) Wie zorgt voor selectie dan? 3 grote categorieën v selectiemechanismen (beïnvloeden elkaar) 1. Culturele mechanismen Vraag varieert door de tijd en tss sl’en Manier waarop er over pol gedacht wdt stuurt sterk de agendasetting o Politieke ideologieën structuren mts’lijk debat, manier om sl te lezen Problemen bnn tegenstellingen halen makkelijker de pol agenda In nieuwe beleidsdomeinen w minder snel een probleem erkend (bv vroeger milieu) o Een issue framen als een probleem dat past bnn de aangepaste schema’s kan nuttig zn (bv hoofddoek framen als probleem dt betrekking heeft op gelijkheid tss man en vrouw) 2. Politieke en maatschappelijke mechanismen Problemen knn van bovenaf geplaatst worden (door actoren die zelf actief zijn bnn pol instellingen) 3. o Of van onderaf (bv belangengroepen, academici, .. vanuit versch beweegredenen bv ideologische principes, aandacht afleiden, …) Hoe geraakt een thema op de politieke agenda? In principe: een probleem dat dr een groter aantal burgers gesignaleerd wordt, heeft meer kans om op de pol agenda te komen. (bv betogen van 1000 mensen meer effect) Maar er spelen ook andere dingen mee: o De wijze waarop eis geformuleerd is: op vertrouwd terrein of niet? Eis moet goed gecommuniceerd worden (krachtig, eenvoudig, duidelijk) Eis van een bekend persoon Als eis goed in beeld gebracht wdt zal de media er wss ook over rapporteren Ook door toeval en events (daarmee staat een thema vaak meteen op de pol agenda) het nieuws van elke dag biedt telkens weer een hele waaier aan, met de bijhorende reactie vd politicus van wie verwacht wordt dat hij er het juiste antwoord op geeft. Impact v toevallige gebeurtenissen groter geworden door communicatiemedia, maar ook vluchtiger (zorgen vr oplaaiende discussies) Fase v agendavorming heel belangrijk: in deze fase ook bel wie de perceptie vh probleem kan beïnvloedt (die bepaalt ook sterkt hoe de verdere fasen v beleidscyclus verlopen) 9.1.2 Beleidsvoorbereiding o o o o o = formulering van hoe de zaak aangepast zou kunnen worden, wie verder bij het proces betrokken kan of moet worden en welke alternatieve opl’en denkbaar en haalbaar zijn. Valt vaak samen met eerste Mogelijkheden en middelen worden tegen elkaar afgewogen = probleemanalyse = het probleem wdt in al zijn details geanalyseerd en mog oplossingen wdn naast elkaar gelegd. Strijd + competitie: versch belangen en principes botsen tegen elkaar 2 centrale vragen: Hoe verloopt de afweging van de versch mogelijkheden, en wie wordt daarbij betrokken? Stakeholders zn aanwezig (rechtstreeks betrokken bij het beleid) op gestructureerde wijze als het beleid op neocorporatistische wijze is georganiseerd (belangenorg uit betrokken sector knn dan het beleid voorbereiden) maar critici: leidt nt tot het best mogelijke beleid (belang van eigen sector w voorrang aan gegeven, en zou zo de uitgaven vd overheid onnodig doen stijgen) beleidsgemeenschappen: hebben belangstelling en kennis van een bep domein met elkaar gemeen, en knn de probleemdefinitie en beleidsvoorbereiding sterk beïnvloeden (of ‘policy networks’: experts, academici, …) prominente rol in EU: beleidsvoorbereiding steunt sterk op raadpleging v experts en belangengroepen 9.1.3 Besluitvorming o o o o Knopen wdn doorgehakt: er wordt een beslissing genomen Een beleidscyclus kan ook voortijdig beïndigd worden (er kan bv tijdens voorbereiding vastgesteld dat er geen alternatieven haalbaar zn, er zal geen keuze gemaakt knn worden, …) Actief: actoren die betrokken zn bij de pol instellingen: regeringen en parlement Welke beslissingen? Om te verklaren: beleidsanalytische theorieën (wt zn de meest fund mechanismen en drijfveren?) 1. Rationele-actor-theorie: Keuze voor oplossing die het beste middel is om doel te bereiken Kosten- en batenanalyse Er moet wel een overeenstemming bestaan over wat het doel precies is o Besluitvormers mtn ook volledige, correcte informatie hebben over de te verwachten gevolgen vd keuze o o Maar beslissingen wdn altijd genomen obv onvolledige informatie, gekleurd door eigen idealen en belangen Vandaar soepelere variant: ‘Bounded rationality’: besluitvormers streven eerder naar wat bnn de grenzen vd beschikbare kennis aanvaardbaar is. 2. Proces van ‘muddling through’: Andere stellen dat pol besluitvorming eerder verward en chaotisch verloopt: er duiken constant elementen op die beletten dat er grote en principiële en duidelijke beslissingen genomen worden Kleine, soms tegenstrijdige beslissingen proberen een aantal zaken voorlopig zo goed als mogelijk te regelen o Reeks v kleine en onlogische “nt-rationele” stappen kan wel leiden tot een vrij grondige transformatie van een sl (incrementele beslissingen) o Theorie van incrementalisme lijkt beter aan te sluiten bij de pol realiteit (maar er worden wel degelijk op rationele en bedachtzame beslissingen genomen! En grote principiële beslissingen knn wel degelijk een grondige koerswijziging inhouden bv toetreding 10 lidstaten tot EU in één keer) Maar aandacht voor inhoudelijke voorkeuren vd besluitvormers? Staan mss nt altijd op de eerste plaats, maar is wel relevant vr de werkelijkheid v besluitvorming. Sabatier (1988): overtuigingen kunnen op 3 niveaus bekeken worden: o 1. fundamentele principes (deep core beliefs) Trekken principiële grenzen (die nt overschreden knn worden) o 2. Policy preferences (beleidsvoorkeuren) Meningen die te maken hebben met het concreet beleid Keuze is minder principieel, er kan ook onderhandeld wdn over concrete invulling v beleid o 3. Overtuigingen ivm vormen en modaliteiten v uitvoering Deze 3 soorten spelen een rol id diverse fasen, en vooral die vd besluitvorming. Hoe beslissen? Bel: institutionele context speelt cruciale rol hierbij, want in pol systeem gelden bep regels die bepalen welke procedures er gevolg worden om tot een politieke regel te komen Manier unicameraal bicameraal: goedkeuring van beide kamers nodig Tweede kamer wordt een veto player = een actor die de mogelijkheid heeft om nee te zeggen en daarmee het proces te beëindigen (of de andere actoren aanzetten een nieuw voorstel te formuleren) Als unanimiteit vereist is: elke speler is een veto player. (bv in EU voor aantal domeinen unanimiteit vereist id Raad v Ministers, elk land heeft dan evenveel voting power) leidt vaker tot blokkeringen en non-decisions Algemeen: pol actoren kennen deze regels, en anticiperen erop. Als twee derde meerderheid nodig is: dan gaat het proces nt verder (als duidelijk blijkt dat die nt gehaald kan w met gesuggereerde oplossing) Bv Zwitserse politiek (volksraadpleging zie p 197) 9.1.4 Besluituitvoering o o o o o o = concretiseren en praktisch realiseren vd regels waarover een beslissing genomen werd Nt vanzelfsprekend! (perfect uitvoering impliceert dat genomen beslissing glashelder is en dat degenen die moeten uitvoeren perfect begrijpen wat er moet gebeuren) Want: ook uitvoerders hebben voorkeuren en meningen, gewoonten en tradities, institutioneel regels, … strijd tss beleidsvisies en alternatieve opl gaat verder Bv concrete uitvoering van regel EU ligt bij nationale regeringen Om beleid uit te voeren beschikken politieke overheden over een aparte reeks instellingen: de overheidsadministratie (hier terugkoppeling: nieuwe problemen) 9.1.5 Beleidsevaluatie o o = permanent fenomeen Model v David Easton: beleidsevaluatie = terugkoppeling Beleidsuitvoering heeft weer gevolgen voor de processen v agendavorming Beleidscyclus is permanente reeks van in elkaar hakende kringlopen 9.2 Stijlen van bestuur 9.2.1 Meerderheid of consensus o Arend Lijphart, Patterns of Democracy, 1999 fundamenteel onderscheid tss 2 varianten van democratie Meerderheidsdemocratie Streven naar besturen ‘in naam van het volk’ is beslissingen nemen die kunnen reken op de meerderheid vd leden vd pol gemeenschap Consensusdemocratie Streven naar de steun van zo veel mogelijk leden van die gemeenschap twee theoretische typen, zetten aantal essentiële verschillen in de verf o Kern van verschil = de mate waarin de politieke macht geconcentreerd(meerderheid) of dan wel verspreid(consensus) is. Westminster-model (inspireren door bestaand pol systeem in GB) = meerderheidsdemocratie België, Zwitserland = compromis = consensusdemocratie o Typologie: 10 contrasterende kenmerken Meerderheidsdemocratie Concentratie vd macht in een eenpartijregering of in een minimal-winning-coaliatie Dominantie vd regering over het parlement Tweepartijensysteem Meerderheidskiessysteem of systeem mt zeer lage proportionaliteit Pluralisme van belangengroepen Unitaire en gecentraliseerde regering Unicameraal parlement Een flexibele grondwet Geen judicial review Consensusdemocratie Machtsdeling in brede regeringscoalities Evenwicht tss regering en parlement Meerpartijensysteem Proportioneel kiessysteem Belangenorganisaties in neocorporatistisch systeem Federaal en gedecentraliseerd bestuur Sterk bicameraal parlement Een rigide grondwet Jurdicial review Centrale bank onder controle vd regering Onafhankelijke centrale bank 1ste kenmerk = belangrijke indicator o Meerderheidsdemocratie: regering wdt door één partij gevormd, als er meer dan 1 partij nodig is om aan een meerderheid te komen minimal-winning-coalitie (waarin met zo weinig mog partijen een meerderheid w gevormd) o consensusdemocratie: grote coalities: meest belangrijke partijen bij machtsuitoefening betrokken (bv evenveel Franstalige als Nederlandstalige, dus machtsdeling) Aantal pol partijen en het kiessysteem: o Meerderheidsdemocratie: meerderheidssysteem: aantal relevante partijen beperkt tot twee. o consensusdemocratie: evenredig kiessyteem: meer dan 2 partijen: coalities. Dominantie regering o Meerderheidsdemocratie: regering domineert sterk het parlement permanente dialoog tss beiden Belangengroepen o Consensusdemocratie: neocorporatisme allerlei belangenorg zitten rond te tafel (bij voorbereiding en uitvoering in cyclus) en bepalen dus mee welk beleid er gevoerd wordt. o meerderheidsdemocratie: geen verwevenheid tss pol autoriteiten en belangengroepen, belangengroepen ook meer in competitie met elkaar Structuur parlement o Consensusdemocratie: bicameraal parlement twee vergaderingen spelen rol in besluitvorming, er moet tss beide kamers onderhandeld worden o Meerderheidsdemocratie: unicameraal parlement regering aan de macht kan de beslissingen nemen die ze wil Grondwet wijzingen: hoe moeilijker de procedure, hoe rigider de grondwet. (consensusdemocratie) o Als dit makkelijker is: indicator van machtsconcentratie bij de regering. (meerderheidsdemocratie) Centralisatie: o Meerderheidsdemocratie: gecentraliseerde staat o Consensusdemocratie: gedecentraliseerde staat Juridical review = rechters hebben de mogelijkheid om wetten te toetsen aan de grondwet = rechterlijke macht inhoudelijke bel rol (=constitutionele toetsting) macht gespreid consensusdemocratie o geen juridical review mogelijkheid: meerderheidsdemocratie (wet zelf is hoogste rechtsnorm) Positie vd centrale bank geeft nationale munt uit en neemt nodige maatregelen o Als nationale bank beleidsautonomie heeft, regering staat deel v macht af of machtspreiding (consensusdemocratie) Consensusdemocratie, cruciale kenmerk = machtsspreiding ( machtsconcentratie, meerderheidsdemocratie) Meer actoren bij de besluitvorming betrokken Grotere kans op veto-plyers Grote kans op wederzijdse blokkeringen en non-decisions o o Lijphart presenteert twee soorten als tegenpolen werkelijkheid is in tussenstadia tss beiden (echter: mogelijk om landen te identificeren die heel hoog scoren op bep indicatoren) Typische consensusdemocratieën: interne verdeeldheid (zijn het dan onstabiele staten?) integendeel: heel stabiele democratieën. o Lijphart: omdat pol elites via een aantal crisissen geleerd hadden dat het geen zin heeft om de pol strijd volgens een meerderheidslogica te volgen o Een land waar dat leerproces succesvol was (Nederland kenmerken voorbeeld) = pacificatiedemocratie = consociational democracy = konkordanzdemokratie Centrale principe = voortdurende overkoepelende samenwerking van elites Logica van pacificatie door (verplichte) samenwerking Geen pol winnaars of verliezers, er wdt SAMENGEWERKT Bv Schoolpact in 1958 Bv Goede vrijdag akkoord 1998 Noord-Ierland - J70: Ierland bezet door Engelsen en ingelijfd bij VK - Dominerende godsdienst in Ierland = katholicisme, Engelsen = protestantisme(Anglicaanse kerk) - 1920: onafhankelijke Ierse Republiek w opgericht, maar noordelijk deel (Ulster) bleef bij BK (daar woonden de meeste protestanten) N-Ierland krijgt mogelijkheid om zichzelf te besturen bnn VK (met instellingen van een meerderheidsdemocratie) Zo bleven protestanten aan de macht, maar meer en meer verzet vd katholieken, leidt tot burgeroorlog in NIerland in j 70 Op Goede Vrijdag 1998(akkoord): nieuwe instellingen voor N-Ier Evenredig kiessysteem (ipv first past the post) Eed afleggen: republican of unionist? Elke groep heeft vetorecht. Machtsdeling Dus: logica van pacificatiedemocratie, met als doel einde aan spanningen Resultaat? Instellingen functioneerderen nt meteen vlot, moeizaam om ineens over te slaan op een pacificatielogica o Politike elites moeten bereid zijn om prudent leaders te worden (macht delen met eeuwenlange tegenstanders) o Sinn Fein(=rep) had banden met Irish Republican Army(IRA) protestanten terughoudent om samen te regeren (IRA pleegde aanslagen) o Ook republikeinen waren nt meteen bereid om samen te werken (gebruikten in het verleden ook geweld) o Bijkomend probleem: de pacificatiedem moet georganiseerd wdn met twee partners, tegenstander is altijd dezelfde (de andere ligt altijd dwars) gevoel dat de structurele meerderheid debat zou moeten winnen, maar is nt zo (ook situatie in België) o Besluit: Lijphart: consensusdem/pacificatiedem = werkt beter dan de meerderheidsdemocratie. Maar nt iedereen is hiermee akkoord in landen met consensusdemocratie zn populistische partijen het grootst, toeval? De stabiliteit v een consensusdemocratie heeft een prijs. 9.3 Politiek en economisch beleid o o o Economisch beleid is belangrijk domein van politieke overheden hoe worden de economische relaties georganiseerd en moet de overheid daar een actieve rol in spelen? (vraagstuk sinds 19 e E) = basisingrediënt van het bestuur, er is altijd een econ aspect aanwezig want beleid betekent dat er financiële middelen beschikbaar moeten zijn. Dus: beleid voeren is dus altijd rechtstreeks verbonden met de economische aspecten in de pol gemeenschap die bestuurd wordt Overheid beschikt over reeks instrumenten die ze inzetten vr econ beleid: 1. Geïnde belastingen Keuze van welke belastingen (op arbeid, op consumptie, …) Keuze van hoog of laag (of variabele tarieven: wie meer verdient, hogere belastingen) Maar in praktijk: vrijheid nogal beperkt: zaken die belast knn worden nt altijd binnen bereik v overheid o Zwart werk moeilijk te traceren o Roerende bezittingen vaak moeilijk te belasten o Fiscale capaciteit vd bevolking (wnr inkomens laag zijn is het erg moeilijk om hoge belastingen te heffen overheden van arme landen zn zelf arm) 2. Uitgaven = besteden van geïnde belastingen Ingezet voor versch beleidsdomeinen veel variatie (sommige landen geven meer aan defensie, anderen dan weer aan onderwijs bv defensie: VS 20 % vs Ndl 5 %) 3. Wetten om economische leven te sturen Veel of weinig reguleren, hoge mate van soc bescherming of niet? Duidelijk onderscheid tss overheden die: o Ervoor opteren om de vrije markt het economisch leven te laten regelen o Zelf in sterke mate interveniëren om de vrije econ markt bij te sturen Europese landen: overheden varen typerend een middenkoers, stuurt de vrije markt op veel punten bij + typisch kenmerk voor deze landen: worden democratisch bestuurd (extreme vormen v vrijemarkteconomie of strak geleide economie eerder bij autoritaire regimes) Pol overheden zn steeds minder in staat om alle activiteiten te controleren en reguleren Econ relaties en territorialiteit (bv wie op internet koopt en verkoopt ontsnapt makkelijker aan controle, dan iemand die op straat een stalletje wilt opzetten) Die mate waarin ze dit kunnen doen is afh van een groot aantal factoren: Beschikbaarheid van grondstoffen wie grondstoffer hebben kan zeer grote inkomsten verwerven uit de productie, wie er geen heeft is afh van de beschikbaarheid en prijs. over controle en uitbating over grondstoffen zn er dan ook heel veel conflicten Grote landen zn belangrijker in de int economische verhoudingen dan kleine landen gewicht van VS zeer groot (terwijl China bv een groter bevolkingsaantal heeft, maar is ook een potentieel sterke speler) Kleine landen zijn kwetsbaar en relatief zwak o Vanwege geografische factor (kans kleiner dat ze over relevante grondstoffen beschikken) o Kleine land: economie ook minder belangrijk (multinationals hebben een jaarlijkse omzet die veel groter is dan het BBP van deze kleine landen) Besluit: Pol heeft betrekking op het sturen van een sl. Die sturing is altijd nauw verweven met het econ leven binnen en buiten de pol gemeenschap die georganiseerd wordt. Verwevenheid pol en economie: econ activiteit worden dus ook sterk bepaald door hoe de sl eruitziet brede definitie v pol hanteren: de staat is een structuur die een grote rol speelt id pol, maar zeker niet de enige