Hoofdstuk 5 Politieke participatie en sociale bewegingen 5.1 Deelname aan politiek o o Tegenwoordig wil men dat zo veel mogelijk mensen deelnemen aan de politiek of er actieve belangstelling voor hebben(naast verkiezingen) Vroeger was dat niet het geval: te veel “moeien” met pol besluitvorming zou leiden tot instabiliteit en slecht werkende instellingen 5.1.1 Wat is participatie? o o Eerst en vooral heeft een burger formele kanalen om invloed uit te oefenen (deelnemen aan verkiezingen) Maar ook nog andere vormen van participatie buiten de formele kanalen pol participatie = def zie p 101 Volwaardige pol participatie heeft altijd 2 componenten Informatie over de eigen voorkeuren wdt meegedeeld kan minimaal zijn (bv alleen bij stemmen op een partij) preciezer (bv slogans tijdens betoging) nt vrijblijvend Politieke druk aanwezig de beleidmakers mtn rekening houden met hun vereisten Kan heel dwingend zn (bv stakingen) Kan ook subtieler zn (bv Rosa Parks) Onderscheid tss conventionele en nt-conventionele actiemiddelen Conventionele actiemiddelen Door overheid zelf georganiseerd Bv verkiezingen (overheid bep zelfs de vooraf vastgelegde regel) Niet-conventionele actiemiddelen Vorm bepaald door deelnemers zelf Bv betogingen Belangrijk voor effectiviteit=hun storingsvermogen (de mate waarin ze de normale gang v zaken knn bedreigen) Pol participatie nt altijd even positief beschouwd Aantasting vd principes vd representatieve democratie (pol mag je nt overlaten aan de ‘macht vd straat’) Risico van ‘overload’: Te groot aantal eisen tegelijk Onvermijdelijk conflict tss al die eisen Hoe kanaliseren naar een pol agenda? (bij noodzaak knn er maar een bep aantal thema’s behandeld wdn) Maar nu: positieve kijk op participatie een hoog participatieniveau bij een groot deel vd bevolking = kenmerk van een volwaardige en sterke democratie (citaat p102!) 5.1.2 Ongelijke participatie o Ondanks democratiserende rol zijn er ook schaduwkanten verbonden aan intensieve pol participatie, nl. ongelijkheden zijn bijzonder hardnekkig uit onderzoek blijkt dat: de ongelijkheden die naar voren kwamen in het onderzoek uit de j50 blijken ook nu nog altijd het participatiepatroon te determineren 1ste belangrijke bron van ong’heid = onderwijsniveau Hogere opgeleiden nemen veel actiever deel ah politieke leven Vanwege grotere pol interesse en pol kennis Bezitten de soort vaardigheden dat noodz is om op een effectieve wijze te knn meespelen Gevolgen: zij zullen andere thema’s op de politieke agenda plaatsen (stem van diegene met een bevoorrechte positie weegt zwaarder door, citaat p103) Gevaar van optreden van een dualisering van de politieke participatie: lager geschoolden nemen minder deel, maar ook op andere manieren en in een andere omgeving (bv halen hun pol informatie uit andere bronnen resultaat zou zijn: gedualiseerde sl met twee aparte subculturen de 2 bron = geslacht Vrouwen hebben minder belangstelling, voelen zich vaak minder politiek bekwaam en worden ook minder vaak lid van politieke partijen Redenen vroeger: vrouwen waren gemiddeld lager opgeleid en hadden minder vaak een betaalde baan die redenen zijn nu weggevallen, maar nog altijd een kloof tss het participatieniveau van vrouwen en mannen (kleiner geworden dat wel, mr nog steeds hardnekkig, citaat p104) Verklaringen? o Ongelijkheid in de privésfeer: vrouwen grootste rol in het huishouden, minder vrije tijd om te besteden aan politieke activiteiten o De organisaties zelf wdn nog altijd geleid en gedomineerd door mannen en inbreng van vrouwen wordt niet altijd gestimuleerd selffulfilling prophecy: omdat ze minder vaak een volwaardige rol wdn toegekend, zullen ze ook minder geneigd zijn om lid te worden wat de ondervertegenwoordiging bestendigd Gevolgen: ondervertegenwoordiging van vrouwen heeft weerslag op politieke agenda vrouwen hebben andere pol voorkeuren dan mannen ‘gender gap’ (bv bij verkiezingsuitslagen bv vrouwen minder geneigd om op Vlaams Belang te stemmen eerder op gematigde partijen) 5.1.3 Dalende participatie? o Tegenwoordig: men stelt vast dat burgers minder interesse hebben in de politiek, minder gericht het pol nieuws volgen en ih algemeen minder betrokken zijn bij het pol gebeuren. Uitspraak Robert Putnam (p105) Pessimistische visie, leidde tot onderzoek: is dit echt zo? En alleen in de VS? In W-Eur is een daling vd participatie nog niet bewezen Maar wel dat bep vormen van participatie achteruitgaan (aantal leden daalt, opkomst bij verkiezingen daalt) Dus eerder sprake van verschuiving dan daling (nieuwe, minder geïnstitutionaliseerde vormen krijgen meer aanhang, vooral bij jongere generaties) Maar wat id toekomst als pol partijen minder geworteld zijn id sl? Zal media de functie van structurele verbindingen tss burgers en pol susteem overnemen? 5.2 Sociale bewegingen en pressiegroepen o Algemeen: Pressiegroepen willen beleid beïnvloeden Sociale bewegingen groot aantal doelstellingen (bv beïnvloeden v publieke opinie) 5.2.1 De rol van pressiegroepen o o Het gaat om organisaties die in principe niet aan verkiezingen deelnemen Maatschappelijk middenveld = geheel van organisaties dat een intermediaire functie vervult tss burger en pol systeem (‘civil society’) Binnen mts’lijk veld zijn versch organisaties actief Pure belangenorganisaties (verdedigen enkele materiële belangen v achterban) Ideële organisaties (komen bv op voor derde wereld Professionele organisaties (hebben werknemers in dienst) Kleine lokale groepen (zonder budget zelfs) In België en Ndl hebben deze groepen een relatief grote impact op de besluitvorming er wdt zo veel mogelijk gestreefd naar een consensusbesluitvorming (alle betrokken mts’lijke groepen mogen meepraten en instemmen) (bv sociaal overleg in België) Maar in meeste landen gaat men uit van het primaat van de politiek de gekozen vertegenwoordigers bezitten de meeste legitimiteit en zij nemen de meeste beslissingen dan ook o Situatie binnen het pluralisme Groot aantal onafhankelijke belangenorganisaties Geen machtsconcentratie: de macht is verspreid over veel versch groepen en die organisaties functioneren onafhankelijk van elkaar + hun macht is domeinspecifiek Pluralistische model volgens Robert Dahl, Who Governs? (1961) Conclusie: sprake van een grote spreiding vd macht: er was niemand die op alle mogelijke domeinen een vinger in de pap had, het bereik van elke machthebber bleef beperkt tot één specifiek domein Typische beschrijving van de Amerikaanse situatie (open systeem: elke nieuwe organisatie kan in principe betrokken worden bij het beleidsoverleg + door machtsconcentratie ook sprake van sterke concurrentie op mts’lijk middenveld) Situatie binnen een corporatistisch systeem België, Nederlands Het aantal deelnemers aan het overleg wordt beperkt overheid overlegd enkel met belangrijke en grote instellingen (piekorganisaties: beschikken over veel middelen en beheersen een bep domein) moeilijk voor nieuwkomers om door te dringen op dit domein van een piekorganisatie Leidt gemakkelijk tot een gesloten circuit van besluitvorming (enkel een beperkt aantal groepen wdt toegelaten aan het overleg) rem op processen van mts’lijke innovatie Maar: sommigen stellen dat het doorgedreven overleg leidt tot een betere economische prestatie Conclusie: corporatistisch systeem heeft zowel voor- als nadelen! (zie pg 108!) o 5.2.2 Recente ontwikkelingen o Maatschappelijk middenveld heeft afgelopen decennia wijzigingen ondergaan: Ontzuilingtrend: organisaties leunden vroeger aan bij 1 vd levensbeschouwelijke zuilen, maar hebben die zuil nu verlaten. (gebeurde vroeger in Nederland dan in België) België: 2000: Nationaal Christelijk Middenstand Verbond(NCMV)Unie van Zelfstandige Ondernemers Nieuwe sociale bewegingen ( bv ivm leefmilieu, gelijke rechten voor homo’s en lesbiennes, ... ) zorgen ook voor concurrentie voor de gevestigde instellingen deze vertolken voor een groot deel de postmaterialistische waarden en plaatsen die op de pol agenda(cfr. Ronald Inglehart) citaat zie p 109! 5.2.3 Democratische gevolgen van participatie o Zn pressiegroepen en soc bewegingen een goede zaak voor het democratisch karakter van het besluitvormingsproces? hierover bestaat discussie Sommigen sceptisch: belangenorg zullen vooral streven naar het veiligstellen van de individuele voordelen van hun achterban (bv vakbonden voor meer sociale voordelen voor werknemers) alle groepen verdedigen hun eigen belang, risico: niemand verdedigd het algemeen belang Mancur Olson (1965) risico van free-ridergedrag belangenorg laat anderen het werk doen (bv belasting betalen) Oplossing: anderen laten investeren in collectieve goederen en er zelf niet toe bijdragen (de bus blijft allemaal maar rijden omdat anderen hun ticket wel betalen) Risico: niemand draagt uiteindelijk nog bij ah algemeen belang en de collectieve voorzieningen (soc zekerheid bv die door belastingen w verzekerd) kunnen nt langer gegarandeerd wdn Belang van ‘selective incentives’: voordelen die alleen wdn toegekend aan diegenen die ook daadwerkelijk hebben bijgedragen ah realiseren van een collectieve doelstellingen (enige mogelijke remedie tegen free-ridergedrag) Anderen (positiever) zeggen dan weer dat het bestaan van ruim aanbod van belangenorganisaties helpt om mogelijkheden te creëren voor het tot stand brengen van effectieve communicatie tss ind burgers en het pol systeem. (rol vd burgers=de interactie bnn verenigingen vormt de ‘leerschool van de democratie’ zie p 110) 5.3 Politieke cultuur o Politieke cultuur = cruciale voorwaarde voor het functioneren van een democratie Politieke cultuur = het geheel van houdingen, politieke waarden en gedragingen onder de bevolking van een land Er bestaat wel onenigheid over het belang van die pol cultuur Institutionalisten : bel is dat een land goede regels heeft voor het functioneren van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht (die zn bepalend voor het functioneren vd politiek) Anderen leggen nadruk op belang vd opvattingen die onder de bevolking leven (zie p 111) als een groot percentage vd bevolking wantrouwend staat tov de instellingen betekent dat een obstakel voor het realiseren van een functionerend overheidsbeleid Onderzoek over pol cultuur Gabriel Almond en Sidney Verba (1963: The Civic Culture) Tonen aan dat stabiliteit van democratische systemen mede wdt bepaald door de opvattingen die onder de bevolking leven (in landen waar de democratische principes gesteund worden, werkt die democratie beter) 3 mogelijke vormen van politieke cultuur 1. Parochial political culture (parochial ≈ restricted) Geen onderscheid tss politieke domein en andere levenssferen De leider ve lokale gemeenschap vervult meerdere taken (zowel religieus als politiek als militair …) Vooral in primitieve sl’en 2. Subject political culture (subject=onderdaan) Gewone burger heeft weinig of geen macht, treedt enkel op als onderdaan Moet wetten van een land gehoorzamen(voornaamste taak) 3. Participant political culture Burgers wdn verwacht actief te participeren in het pol en mts’lijk gebeuren Verkiezingen + op andere manieren Obv deze 3 ideaaltypen meest ideale politieke cultuur = civic culture Verenigt alle 3 ideaaltypen Burgers als onderdaan: respect voor de wetten en gezaggetrouwheid Democratische ordening: burgers moeten knn deelnemen aan het pol besluitvormingsproces Ambiguïteit: enerzijds mt burger loyaal zijn, maar anderzijds moet deze ook af en toe actief tussenbeide komen Almond&Vera stellen dat de Britse pol cultuur de beste is om stabiliteit van systeem te garanderen Britten zeer gehecht aan tradities en instellingen Geschiedenis gekenmerkt door geleidelijke veranderingsprocessen (historische continuïteit) Maar kritiek: Radicale veranderingen knn ook positief zijn en geleidelijk betekent nt altijd positief Britse cultuur wdt ook gekenmerkt door grote gehoorzaamheid (‘nanny culture’) er wdt nogal veel ingelaten met het privéleven + persvrijheid op aantal punten sterk belemmert Belangrijke conclusie uit onderzoek Almond&Vera: Ze tonen aan dat geschiedenis nog altijd een impact heeft, ook op de hedendaagse politieke cultuur ‘Iets van het verleden blijft altijd doorschemeren in de waarden en houdingen die mensen vandaag koesteren’ (bv ookal zijn Oost- en WestDuitsland herenigd, nog altijd duidelijk verschillen in pol cultuur) Maar methodologisch kritiek op onderzoek Logica van Almond&Vera = causale structuur Politieke cultuur stabiele democratie Maar knn dit nt hard maken: ze stellen alleen een correlatie vast (een positief verband tss beiden) maar vormt die cultuur ook een verklaring voor de democratische stabiliteit? Omgekeerd zou ook kunnen! (stabiele democratie politieke cultuur) Men kan ook van een ander model uitgaan, nl dat welvaartspeil zorgt voor zowel politieke cultuur als stabiele democratie geen causaal verband meer tss pol cultuur en democratie, wdn beide tegelijk veroorzaakt door 3 e factor, nl welvaartspeil Al deze 3 verklaringsmodellen zn even waarschijnlijk, maar Almond&Vera hebben onvoldoende gegevens om te bepalen welk juist is! 5.4 Participatie en sociaal kapitaal 5.4.1 Wat is sociaal kapitaal? o Robert Putnam (1993) studie over pol cultuur in Italië om causaal verband tss cultuur en stabiele democratie hard te maken 1970: versch regio’s krijgen een grotere mate van zelfbestuur, na korte tijd treden er al grote versch op mbt de politieke performance van die regio’s (heel actieve regering vs corrupte regering) Putnam verwerpt meteen de institutionele verklaring: verschil ligt nt daarin, want regio’s waren op dit vlak gelijk, maar wat is dan wel de verklaring? Mss de economische ontwikkeling? Blijkt een impact te hebben, maar dit verklaart slecht een klein deel van de verschillen Conclusie: vooral de pol cultuur vd bevolking geeft de doorslag (bij de actieve regeringen waren de burgers ook actief deelnemen aan pol gebeuren en konden de besturen dus de eisen en belangen nt negeren) Houdingen, waardepatronen = uitermate belangrijk om de stabiliteit en performance van een democratie te verklaren Krachtig argument: die culturele verschillen waren er al vóór de instellingen vanaf 1970 cultuur bepaald dus de instellingen en nt omgekeerd! Sociaal kapitaal = de aanwezigheid van netwerken en normen = belangrijke hulpbron voor een sl Makkelijker om collectieve goederen te produceren + om de overheid democratisch te laten functioneren 3 belangrijke onderdelen v sociaal kapitaal 1. Vertrouwen: burgers mtn basisvertrouwen hebben ik elkaar (maakt samenwerken mogelijk) 2. Netwerken van engagement: aanwezigheid van dichtvertakt verenigingsleven makkelijker om samen dingen te realiseren en vertrouwen wdt bevordert 3. Normen van wederkerigheid: er moeten normen van gelijkheid en wederkerigheid heersen in een sl zien zo eigenbelang is om met anderen samen te werken (uitsluiting en discriminatie ondermijnen neiging tt samenwerken) Stelling van Putnam: regio’s waar sociaal kapitaal aanwezig is (dankzij een diepgewortelde historische traditie) hebben meer kans om optimaal te functioneren en een stabiele democratie in stand te houden 5.4.2 Het gewicht van het verleden: path dependency o Kritiek op onderzoek van Putnam: o o o Nadruk op historische continuïteit Zou te weinig waardering opbrengen voor kritische zin vd burgers Putnam gaat in het verleden op zoek naar verklaringen voor de hedendaagse pol cultuur pathdependency-verklaring: het ontwikkelingspad dat een sl heeft gevolgd laat nu ook zijn invloed nog gelden Lijkt aantrekkelijk model maar volgens critici Benadrukt te veel de onveranderlijkheid (pol culturen veranderen wél, als is het langzaam) Geeft te weinig aanzet tot verandering (alsof er niets meer te doen valt aan een corrupt systeem want de burgers aanvaarden het vicieuze cirkel, maar deze benadering zegt nt hoe deze te doorbreken) Alexis de Tocqueville (1835: studie over democratie in Amerika) ‘De la démocratie en Amérique’ Stelt dat verenigingen functioneren als een ‘leerschool van de democratie’ Hoe kan de VS blijven functioneren zonder koning of staatsgodsdienst? Amerikanen voeden zichzelf op door massaal lid te wdn van verenigingen, hier moet je overleggen, samenwerken en compromissen sluiten Democratie moet dus daadwerkelijk beleefd worden Maar zijn observaties bevatten wel onvoldoende bewijs voor voorkomen van leerschooleffect Bewijs komt er pas bij werk van Putnam over soc kapitaal in Italië ‘Making Democracy Work’ + Putnam begon studie meteen als experiment dat zich voor zijn ogen afspeelde + hanteert zorgvuldige onderzoeksmethode Conclusie: hoe meer verenigingen, hoe meer de lokale overheden geprikkeld zullen worden om in te gaan op de vragen van de bevolking (leerschooleffect treedt nt alleen op bij politiek doel) Zoals we als zeiden komt er ook kritiek op de onveranderlijkheid vd politieke cultuur Samuel Huntington ‘Botsende beschavingen’ (1996) Gelooft dat enkele culturele tegenstellingen onverbrugbaar zijn en zullen in de toekomst aanleiding geven tot grote conflicten Zie citaat p 118! Kritiek: Pessimistische zwart-witvoorstelling Te weinig aandacht aan feit of culturen echt veranderen Zou ook academisch de huidige war of terrorisme van de Amerikaanse regering legitimeren 5.4.3 Kritische burgers o Bij Almond&Vera en Putnam: nadruk op een zekere vorm van loyaliteit, maar weinig oog voor meer moderne vormen id verhouding tss burgers en politiek zij veronderstellen een vertrouwen, gehoorzaming Waardepatroon bnn de westerse sl’en: nadruk op mondigheid en zelfstandigheid Moderne burger is kritischer tov politiek (volgens political-culture zou dit bedreigend zijn omdat zo het noodzakelijke vertrouwen in gevaar is) Ook risico van overbevraging? Zo veel eisen, en zoveel tegenstrijdige dat het pol systeem hier onmogelijk op kan ingaan (en zo verliest de overheid nog meer legitimiteit) Sommigen stellen dat de pol zal moeten leren leven met de nieuwe generatie van ‘kritische burgers’ Ze ondersteunen de basiswaarden vd westerse democratie wel, maar ze hebben minder respect voor politici, zijn toleranter tov burgerlijke ongehoorzaamheid en staan over het algemeen sceptischer tov instellingen Dit betekent nt dat de instellingen nt langer zullen functioneren (zie p 119) Dus probleem is dat: mensen hechten meer geloof aan democratische idealen maar ze staan tegelijkertijd bijzonder kritisch tegenover de instellingen en personen die deze zouden moeten uitvoeren.