De vermenging van feiten en waarden Bleri Lleshi Inleiding De feit/waarde dichotomie wordt verdedigd door de logisch positivisten die zich baseren op het wetenschappelijk werk van Hume, die duidelijk stelt wat een ‘feit’ moet zijn. De empiristische psychologie speelt hier ook een belangrijke rol door het “ideeën” en “impressies” dualisme dat ze tot stand heeft gebracht. Dit wordt later de analytischsynthetische dichotomie. Het dictum van Hume dat een “ought” nooit herleid kan worden van een “is” ontwikkelt zich tot de feit/waarde dichotomie.1 In The Collapse of the Fact-Value Dichotomy and Other Essays gaat Putnam dit dualisme in vraag stellen door onder andere gebruik te maken van het werk van Nobelprijswinnaar Amartya Sen. Waardeoordelen vallen volgens de voorstanders van de feit/waarde dichotomie helemaal buiten het terrein van de rede. Vanaf het begin van zijn boek laat Putnam zien dat deze beelden op onhoudbare argumenten berusten. Volgens hem zijn feiten en waarden vermengd. Dit laat hij zien door verder te bouwen op het denken van Sen en op basis van het kritiek van het pragmatisme, meer bepaald John Dewey. In deze paper zal ik eerst het leven van Putnam bespreken en tegelijkertijd zijn belangrijkste werken aan bod laten komen. Dit is cruciaal omdat Putnam iemand is die vaak van gedachten veranderd en dit zonder problemen heeft toegegeven. In een tweede luik zal ik mij concentreren op het centrale thema: dualisme. Dit is een thema dat steeds in het werk van Putnam terugkeert. Nadien kom ik terug op het boek waar hij voor de eerste keer dit thema uitwerkt. De feit/waarde dichotomie en de verschillende fasen die zo cruciaal zijn geweest, zijn de kern van het eerste deel van het boek. Ik overloop het denken van Hume, Kant, de logisch positivisten, empiristen en eindig met Amartya Sen. Putnam gebruikt het denken van Sen om zijn kritiek kracht bij te zetten en de feit/waarde dichotomie te ontwarren. 1 Putnam, Hilary. The collapse of the fact/value dichotomy and other essays, Cambridge & London: Harvard University Press, 2002, p. 28. 1 Historische context en werken Putnam is geboren in 1926 in Chicago. Tijdens zijn studiecarrière kreeg hij de kans om met andere belangrijke denkers van zijn tijd in contact te komen. Op de universiteit van Pennsylvania, waar hij zijn studententijd doorbracht, kwam hij in contact met Noam Chomsky. Als academicus komt hij in contact met Willard van Orman Quine, Morton White en Chao Wang, om slechts een paar van zijn connecties in Harvard te noemen. Putnam haalt zijn doctoraat aan de UCLA onder de supervisie van Hans Reichenbach. Het betreft het concept probabiliteit. Na zijn verhuizing naar Princeton in 1953 doet hij vooral onderzoek in de wiskundige logica en komt hij in contact met denkers zoals Rudolf Carnap en Martin Davis. In 1965 keert hij terug naar Harvard waar hij nog steeds les en lezingen geeft over verscheidene filosofische thema’s.2 Het werk van Hilary Putnam kan best gepresenteerd worden door zijn leven in ogenschouw te nemen. Bepaalde gebeurtenissen hebben geleid tot keerpunten in zijn filosofie geweest. Deze transformaties zijn niet te onderschatten. Als de wetenschapsfilosofie eind jaren zestig haar vooraanstaande plaats verliest, gaat een nieuwe horizon open voor Putnam, die zich dan vooral op de filosofie van de geest concentreert. Dit wil niet zeggen dat ethische thema’s buiten zijn zichtveld vielen. Integendeel, Putnam was politiek geëngageerd en bleef altijd in ethiek geïnteresseerd.3 Putnam is sinds het jaar 2000 gepensioneerd, maar is nog steeds werkende als schrijver en spreker. Doorheen verscheidene veranderingen in zijn denken is realiteit telkens het subject en zelfs de oorzaak. Zijn schietschijf is vooral het relativisme. Putnam maakt gebruik van het denken van Charles Pierce, William James en John Dewey. Met momenten zegt hij dat pragmatisme te relativistisch is voor zijn doelen. Daarom wilde hij nooit pragmatist genoemd te worden.4 Hilary Putnam is misschien de meest eminente levende Amerikaanse filosoof. Hij heeft geschreven over verschillende thema’s en is invloedrijk geweest in domeinen zoals de filosofie van de wiskunde, de filosofie van de natuurwetenschappen, taalfilosofie en de 2 Idem, pp. 1-2.; Shook, John & Margolis, Joseph. A companion to pragmatism, Oxford: Blackwell, 2006, p. 108. 3 Ben-Menahem, Yemina. Hilary Putnam, Cambridge & New York: Cambridge University Press, 2005, p.1. 4 Idem 2 filosofie van de geest. Wat hem vooral typeert gedurende zijn lange loopbaan is zijn bereidheid om telkens zijn gedachten en filosofische standpunten te veranderen. Zijn visie heeft hij vaak ‘pragmatisch realisme’ genoemd. In zijn laatste werk Ethics without Ontology spreekt hij echter van “pragmatic pluralism”. Vooral John Dewey heeft een enorme invloed op zijn denken gehad en is een uitputtende inspiratiebron geweest.5 Er is geen beter beginpunt voor de geschiedenis van de belangrijkste filosofische debatten tijdens de tweede helft van de vorige eeuw dan de geschriften van Putnam. Zoals ik al eerder heb aangegeven hebben zijn werken een grote invloed gehad op verscheidene domeinen van de filosofie en de wetenschap. Hij is dan ook herhaaldelijk met de meeste Anglo-Amerikaanse en continentale filosofen in een geëngageerd debat geweest.6 Een centraal thema in de filosofie van Putnam is het realisme. Hij verdedigt het realisme tegen de kritiek uit niet-realistische posities zoals het instrumentalisme en het conventionalisme die populariteit genoten samen met het positivisme en het relativisme. Een van de antwoorden van Putnam is dat niet-realisten hun positie uit het argument van het succes halen, terwijl het realisme één simpele uitleg voor het succes van de wetenschap heeft. Het werkt omdat het waar is in tegenstelling tot de overtuiging van niet-realisten, waarbij het werkt omdat het een mirakel is.7 In The Meaning of ‘Meaning’ stelt Putnam zijn alternatief voor en spreekt de nietrealisten tegen. Het centrale idee is dat meningen niet alleen maar in het hoofd zitten. Dit wil zeggen dat de focus van een mening verschuift van sensaties, ideeën en mentale toestanden naar de externe werkelijkheid. Hoe meer zijn filosofie evolueerde, hoe meer het externalisme centraal kwam te staan. Dit geldt niet alleen voor zijn filosofie van de taal maar ook voor de epistemologie en de filosofie van de geest. In Reason, Truth and History introduceert Putnam ‘radicaal scepticisme’ en ‘het metafysische’ als twee uitdrukkingen van dezelfde onhoudbare visie. In The Threefold Cord levert Putnam een kritiek op het platonisme. Hij vertelt zijn gedachteverandering betreffende zijn idee van hoe we de theorie van de taal moeten gebruiken. In de jaren zestig ontwikkelt hij een 5 Idem, pp. 108-109. Ben-Menahem, Yemina. Hilary Putnam, Cambridge & New York: Cambridge University Press, 2005, p. 251. 7 Idem, p. 6. 6 3 nieuwe benadering die bekend staat als het functionalisme. Hier zal hij later afstand van nemen. Uiteindelijk bereiken we de feit/waarde dichotomie en het andere dualisme.8 Zoals de titel van deze paper al aangeeft zal ik mij voornamelijk concentreren op zijn these dat de feit/waarde dichotomie onhoudbaar is. Met andere woorden feiten en waarden zijn vermengd. Om dit standpunt van Putnam te begrijpen is het nodig dat we trachten in te zien wat de existentiële en filosofische invloeden op zijn denken zijn geweest. Men kan onmogelijk het belang van zijn vroegere mentors, Hans Reichenbach en Rudolf Carnap, miskennen. Putnam begon zijn filosofische carrière door bepaalde aspecten van hun denken te bekritiseren. Tegelijkertijd nam hij het dualistische denken dat door deze filosofen verdedigd werd heel serieus en heeft hij gedurende zijn carrière getracht die these te ontkrachten. In zijn voorlaatste boek vestigt hij alle aandacht op de feit/waarde dichotomie. Voordat ik hier dieper op in ga, zal ik eerst het dualisme en meer bepaald de positie die Putnam hierin neemt, kort bespreken.9 Dualisme Het dualisme is het idee dat de realiteit uit twee ongelijkwaardige delen bestaat. Van cruciaal belang is hier dat het zo goed als onmogelijk is om een brug tussen die twee delen te slaan. Het dualisme is al vanaf de oudheid, meer bepaald bij de presocratici, te traceren. Ook filosofen zoals Plato geven het dualisme een centrale plaats binnen hun denken. Andere denkers die het dualisme verdedigen zijn Descartes en Kant. Maar ook bij meer hedendaagse denkers zoals Heidegger en Sartre vinden we dualistische trekken. Putnam gaat zich in het bijzonder concentreren op het David Hume. Volgens hem is Hume de filosoof die verantwoordelijk is voor de scheiding tussen feiten en waarden.10 Putnam is niet de enige filosoof die dit dualisme op de korrel neemt. Er zijn ook andere denkers die kritiek op het dualisme uiten en dit vanuit verschillende hoeken. Wittgenstein opteert voor een classificatieschema gebaseerd op de gelijkenissen. Quine bekritiseert het analytisch-syntethische dualisme. Derrida neemt het dualisme tussen het objectieve en het subjectieve onder de loep. Maar het is de filosoof John Dewey die het 8 Idem, pp. 8-10. Idem, p. 253. 10 Audi, Robert, Cambridge Dictionary of Philosophy, 2nd edition, Cambridge, Cambridge University Press, 1999, pp. 244-245. 9 4 vertrekpunt is van Putnam omdat hij kritiek op het dualistisch denken uit. In zijn The quest for certainty meent Dewey dat alle problemen van de moderne filosofie uit de dualistische tegenstellingen zijn af te leiden. Ondanks de kritiek van belangrijke denkers zoals de hierboven vermelde, blijft het dualisme nog steeds een centrale plaats innemen in het Westerse denken en lijkt het stevig verankerd. Hilary Putnam gaat op zoek naar antwoorden waarom dat nog steeds het geval is.11 In The collapse of the fact/value dichotomy and other essays neemt hij voor de eerste keer de tijd en ruimte om vraagstukken van sociale, politieke en economische theorie te behandelen. Hij breidt het ethische onderdeel van zijn werk dus uit tot verschillende domeinen. Terwijl Putnam veel inspiratie heeft gevonden bij Wittgenstein over taalfilosofie, heeft hij via Dewey vooral inspiratie opgedaan van de sociaal georiënteerde morele visie. Daarom wordt zijn filosofie als één met een menselijk gelaat genoemd.12 Feit/waarde dichotomie De feit/waarde dichotomie is een doctrine die ontstaan is uit een poging om concepten te controleren. In het begin van de achttiende eeuw verklaarden een aantal Verlichtingsdenkers dat waarden niet kunnen worden afgeleid uit feiten. In de twintigste eeuw bracht een groep wetenschappers, die erg actief binnen de filosofie bezig was, het idee van feit/waarde dichotomie een stap verder. Deze groep is bekend geworden als de logisch positivisten. Ze hadden moeite met alle aandacht die geschonken werd aan thema’s zoals God, religie en moraliteit temidden een wereld die met grote vaart wetenschappelijk evolueerde. Daarom kozen ze niet alleen om de feit/waarde dichotomie te verdedigen, maar ook om feiten als het enige van waarde binnen deze dichotomie te zien.13 Als filosofische beweging zouden ze het niet lang overleven nadat andere denkers hun stellingen als zelfverwijzende absurditeiten begonnen te beschouwen. De stelling dat 11 Ben-Menahem, Yemina. Hilary Putnam, Cambridge & New York: Cambridge University Press, 2005, pp. 13-15. 12 Idem, pp. 14-15. 13 Harris, Robert. A summary critique of the fact/value dichotomy, pp. 1-2. 5 alleen beweringen van observeerbare feiten zinvol zijn, was een standpunt dat niet aan observatie onderworpen kon worden en dus zou deze bewering vanuit hun eigen definitie geen zin hebben. De filosofische basis van de positivisten ging op die manier ten onder.14 Maar het idee van de feit/waarde dichotomie zou niet doodgaan met die filosofische strekking. De positivistische ideeën zijn nog steeds bij vele wetenschappers prominent en het is moeilijk om van die dichotomie af te stappen.15 De reden hiervoor wordt door Putnam als volgt verwoord: “There are a variety of reasons why we are tempted to draw a line between “facts” and “values” — and to draw it in such a way that “values” are put outside the realm of rational argument altogether. For one thing, it is much easier to say “that’s a value judgment,” meaning, “that’s just a matter of subjective preference,” than to do what Socrates tried to teach us: to examine who we are and what our deepest convictions are and hold those convictions up the to searching test of reflective examination.”16 In zijn boek probeert Putnam te laten zien hoe deze twee dichotomieën, “feit versus waarde oordeel” en “feit versus analytische waarheid”, ons denken over zowel het ethische denken als het beschrijven van de wereld gecorrumpeerd hebben en het ons onmogelijk gemaakt hebben om te zien dat deze evaluatie en beschrijving vermengd en interafhankelijk zijn.17 Putnam toont dat de feit/waarde dichotomie, bedoeld als één onderscheiding, niet eenduidig is, want we hebben verschillende soorten oordelen. De verdeling van ‘dunne’ ethische concepten zoals ‘goed’, ‘slecht’, of ‘deugd’ is verschillend als we het bijvoorbeeld hebben over oordelen die personen beschuldigen of prijzen. We moeten, met andere woorden, rekening houden met het feit dat verschillen altijd anders geïnterpreteerd kunnen worden. De mogelijkheid om klassen van “waardeoordelen” te onderscheiden, betekent niet dat het implicaties heeft voor het feit dat waardeoordelen een ware of niet ware, rechtvaardige of onrechtvaardige, beschrijvende of onbeschrijvende inhoud hebben.18 14 Idem, p. 2. Idem, pp. 2-3. 16 Putnam, Hilary. The collapse of the fact/value dichotomy and other essays, Cambridge & London: Harvard University Press, 2002, p. 44. 17 Idem, p. 41. 18 Idem, pp. 60-61. 15 6 Maar wat bedoelt Putnam nu precies met het verstrikt raken van feiten en waarden? Hij beweert dat er in een pragmatische geest verschillende soorten waarden zijn en dat we filosofisch gevoelig moeten zijn voor de verschillen. Een klasse waarden noemt hij “epistemologische waarden” of “cognitieve waarden”. Een deel van zijn meest overtuigende argumenten handelt hierover. Putnam wil laten zien dat deze concepten geen enkele zin hebben als ze niet als waarden en normatieve oordelen worden benaderd van wat moet zijn. Met andere woorden deze concepten kunnen niet herleid worden tot louter feiten. Een beschrijving van de evolutie van het verstrikt raken van feiten en waarden is hier van pas om de “entanglement” theorie van Putnam beter te begrijpen.19 Analytisch – Synthethisch Putnam begint allereerst met een aantal opmerkingen over dichotomieën en onderscheidingen vooraleer hij naar de analytisch-synthetische en feit/waarde dichotomie gaat kijken. Voor Putnam is een onderscheiding niet hetzelfde als een dichotomie. Hier vindt hij aansluiting met het denken van zijn grote voorbeeld, John Dewey. Dewey heeft gedurende zijn lange carrière niet het onderscheid tussen feiten en waarden, maar eerder de bestaande dichotomie tussen die twee bekritiseerd. Als voorbeeld neemt Putnam de analytisch-synthetische dichotomie, dat volgens hem niet het lievelingsvoorbeeld van Dewey was, maar waar we wel duidelijk kunnen nagaan wat het verschil is tussen een filosofisch dualisme en een filosofische onderscheiding. De reden waarom hij deze dichotomie kiest is voornamelijk omdat volgens hem het idee van absolute dichotomie tussen “feiten” en “waarden” vanaf het begin afhankelijk is geweest van een tweede dichotomie die minder bekend is bij niet-filosofen en dat is de “analytische” en “synthetische” dichotomie.20 Een dichotomie van analytische en synthetische beweringen laat geen ruimte voor overlappingen tussen de twee, dus we zullen beweringen automatisch categoriseren in een van beiden. Een onderscheiding heeft een wijdte van applicaties waar we niet per se 19 Ben-Menahem, Yemina. Hilary Putnam, Cambridge & New York: Cambridge University Press, 2005, pp. 254-255. 20 Putnam, Hilary. The collapse of the fact/value dichotomy and other essays, Cambridge & London: Harvard University Press, 2002, p. 2. 7 voor een specifiek classificeringsschema moeten kiezen. Putnam vertrekt vanuit dit denken als hij de feit/waarde dichotomie onder de loep neemt.21 Logical positivists Putnam verspilt geen tijd en neemt al van het begin van zijn betoog in zijn boek de logisch positivisten in het vizier. Dit blijft zo gedurende zijn gehele discours. Putnam meent dat: “The logical positivists famously introduced a tripartite classification of all our putative judgments into those that are "synthetic" (and hence, according to the logical positivists, empirically verifiable or falsifiable), those that are "analytic" (and hence, according to the logical positivists, "true [or false] on the basis of the [logical] rules alone"), and those-and this, notoriously, included all our ethical, metaphysical, and aesthetic judgments-that are "cognitively meaningless" (although they may have a practical function as disguised imperatives, ways of influencing one another's attitudes, and so on)”.22 De logisch positivisten reageren op dit onderscheid tussen analytische en synthetische oordelen en gaan deze zelfs overnemen. Terwijl Kant vooral aandacht schonk aan de mathematische kwesties, zouden de logisch positivisten zijn gedachten op andere wetenschapsdomeinen toepassen. De positivisten waren geïnteresseerd in feiten en analytische waarheden. Met waarden hielden zij geen rekening. Putnam beweert dat voor de positivisten: “the fact/value dichotomy is, at bottom, not a distinction but a thesis, namely the thesis that "ethics" is not about "matters of fact."23 Quine zou die onderscheiding van Kant onder vuur nemen in zijn bekende “Two dogmas of empiricism”. Volgens Putnam is de kritiek van Quine van groot belang geweest, maar is hij een stap te ver gegaan door alles te proberen te classificeren en niet toe te geven dat er gevallen zijn die niet perse in die onderscheiding geclassificeerd moeten worden. Putnam Angelides, Alexei. The Last Collapse? An Essay Review of Hilary Putnam’s The Collapse of the Fact/Value Dichotomy and Other Essays, Philosophy of Science, 71, July 2004 p.403 22 Putnam, Hilary. The collapse of the fact/value dichotomy and other essays, Cambridge & London: Harvard University Press, 2002, p. 10. 23 Idem, p. 19. 21 8 beweert dat Quine dit zou hebben toegegeven en dit enigszins anders heeft proberen te verwoorden in zijn latere werken.24 Entanglement van feiten en waarden Volgens Rober Harris is iemand die met feiten werkt constant en onvermijdelijk bezig met waarden. Waarden zijn betrokken in het ordenen en structureren van feiten zodat ze een betekenis of mening aan de data kunnen geven. Zonder waarden (standaarden of criteria), die noodzakelijk zijn om te evalueren, sorteren en feiten interpreteren, hebben de onderzoekers slechts één opeenstapeling van data in handen hebben die niet verklaard kan worden. Anders verwoord betekent dit dat waarden, net als feiten, nodig zijn voor de constructie en operationalisering van een theorie, processen, methodologie, interpretatie, observatie, descriptie en de uiteindelijke evaluatie.25 Het probleem is niet de aanwezigheid van waarden in de wetenschap. Het probleem is de persistentie van de vergissing, namelijk de bewering dat het domein van feiten geen verband houdt met het domein van waarden. Zij die deze vergissing maken, ontkennen dat waarden in hun werk betrokken zijn en zullen dus zeer waarschijnlijk hun aanwezigheid negeren en hun bijdrage niet onderzoeken. Volgens Harris zal alleen het inzicht van de rol van waarden in de identificatie en de ontwikkeling van feiten het voor wetenschappers en anderen mogelijk maken om openlijk te debatteren over hun verplichtingen en toewijding aan waarden.26 Putnam beweert dat het soms nuttig is om te onderscheiden tussen feiten en waarden maar we moeten steeds voor ogen houden dat ze vervlochten zijn. Hij kiest voor een positieve voorstelling van de relatie tussen feiten en waarden. Putnam meent dat waarden één rol spelen in het vaststellen van feiten. Dit gebeurt meer bepaald op basis van de epistemologie. Waarden zijn volgens Putnam veel meer dan alleen ethische en morele waarden. Zij omvatten waarden die vorm geven aan de manier waarop we definiëren wat kennis is, bijvoorbeeld wat wel of niet waar kan zijn.27 24 Idem, pp. 8-13. Harris, Robert. A summary critique of the fact/value dichotomy, 2005, p. 6. 26 Idem, p. 6. 27 Idem, p. 8. ; Angelides, Alexei. The Last Collapse? An Essay Review of Hilary Putnam’s The Collapse of the Fact/Value Dichotomy and Other Essays, Philosophy of Science, 71, July 2004 p.405 25 9 Harris gaat verder door zich te baseren op het denken van Putnam en zegt dat de eis niet is dat feiten en waarden hetzelfde zouden zijn. Deze manier van kijken is volgens hem de postmodernistische visie. Het zijn de postmodernisten die de feit/waarde dichotomie opheffen door de objectiviteit van de feiten te verwerpen en alle kennis op het domein van retoriek en subjectiviteit te plaatsen zodanig dat feiten als waarden gezien kunnen worden. De feit/waarde dichotomie verwerpen is niet hetzelfde als de feit/waarde onderscheiding verwerpen. Beweren dat wat een feit is, beïnvloed is door waarden, is niet gelijk aan de bewering dat feiten per definitie subjectief zijn. Waardeoordelen kunnen ook objectiviteit bevatten.28 Putnam ziet de vermenging tussen feiten en waarden in veel feitelijke verklaringen als onvermijdelijk en noodzakelijk. Hij beweert dat “the picture of our language in which nothing can be both a fact and value-laden is wholly inadequate and that an enormous amount of our descriptive vocabulary is and has to be ‘entangled.”29 De filosoof J.P. Smit bekrachtigt deze woorden en meent dat veel van wat wij kennis noemen en als kennis vertrouwen – en wat zich dus onderscheidt van persoonlijke smaak of mening evaluatieve aspecten inhoudt.30 Putnam gaat voor een “capability approach”, die volgens hem eist dat we een vocabulaire gebruiken dat van mogelijkheden spreekt in de zin van “mogelijkheden voor waardevolle functies”. Deze vocabulaire bestaat bijna volledig uit vermengde concepten die niet simpelweg kunnen ingedeeld worden als descriptieve en evaluatieve gedeelten. Het concept van “capability approach” leent hij van Sen.31 Amartya Sen Het uitgangspunt dat feiten en waarden niet vermengd kunnen worden, houdt niet alleen onoverkomelijke conceptuele moeilijkheden in, maar heeft ook ongewilde praktische consequenties zoals beslissingen over het beleid. Daarom stelt Putnam zichzelf als doel te laten zien dat wanneer economisten dergelijke visies overnemen, 28 Harris, Robert. A summary critique of the fact/value dichotomy, 2005, p. 8. Putnam, Hilary. The collapse of the fact/value dichotomy and other essays, Cambridge & London: Harvard University Press, 2002, pp. 61-62. 30 Harris, Robert. A summary critique of the fact/value dichotomy, 2005, p. 8. 31 Putnam, Hilary. The collapse of the fact/value dichotomy and other essays, Cambridge & London: Harvard University Press, 2002, p. 63. 29 10 beleidsbesluiten een ramp worden. Hij wil niet alleen tonen hoe desastreus die praktische consequenties zijn, maar beredeneert dat de praktische consequenties ook deel moet zijn van onze filosofische verantwoordelijkheden.32 De laatste decennia werden de domeinen van economie en politieke wetenschappen gedomineerd door de rational choice theory. Putnam onderscheidt de twee belangrijkste fasen van de economische theorie. De eerste is de hierboven aangehaalde klassieke theorie (rational choice theory). De tweede is de opkomende theorie geleid door denkers zoals Amartya Sen en Vivian Walsh. Het klassieke economische model steunt geen evaluatief standpunt. Het idee dat de economist zich moet en zal bezighouden met de welvaart van de samenleving door gebruik te maken van dat evaluatieve standpunt werd al snel verworpen, omdat evaluatie als weinig verrijkend in de economische zaken werd gezien. Het distingeren van waarden en feiten gaf de economisten de kans om belangrijke theoretische instrumenten te ontwikkelen die de economische fluctuaties, het marktgedrag en dergelijke zouden uitleggen. Met andere woorden, door feiten en waarden niet te mengen werd de efficiëntie verhoogd. Putnam ziet ruïnerende gevolgen in een dichotomie die elk gebruik van waarden weigert bij het uitleggen van de sociale welvaart.33 Volgens hem kan dit teruggevonden worden in de economie van welvaart. De economisten worden geleid door de ‘ontknopingthese’ en hoeven dus dergelijke vragen rond een bepaalde welvaart van een maatschappij niet meer in overweging te nemen. De belangrijkste vraag is het maximaliseren van de rationele keuze van een agent. Maar is rationeel zijn niet verbonden met eigen interesse? Volgens Putnam kan dit niet, omdat feiten en waarden door elkaar verweven zijn. Tegelijkertijd hebben feiten ook een ethische en normatieve waarde. Ook al mist Putnam de actualisatie van meer hedendaagse literatuur betreffende het thema, hij toont dat het vermengen van feiten en waarden een nodige stap is die ondernomen moet worden. Dit realiseert hij zonder zich te binden aan realisme, antirealisme, materialisme of andere dergelijke theorieën.34 Angelides, Alexei. The Last Collapse? An Essay Review of Hilary Putnam’s The Collapse of the Fact/Value Dichotomy and Other Essays, Philosophy of Science, 71, July 2004, p.403. 33 Idem, p. 410. 34 Idem, pp. 410-411. 32 11 Putnam bouwt verder op twee belangrijke punten van Sen’s werk. Ten eerste is het bij de evaluatie van het economische welzijn nodig dat men zichzelf betrekt bij vragen die bediscussieerd worden in de literatuur rond ethiek. Hier gaat het niet louter om utilitaristische ethiek, maar om iets veel breder dan dat. De hedendaagse welvaartseconomen moeten volgens Putnam goede inzichten en kennis over ethiek hebben. Ten tweede maken vermengde concepten zich niet alleen per definitie zichtbaar in evaluatie.35 Putnam meent dat: “to the extent that people's motivations are significantly influenced by their ethical reasoning, we will need to take account of-and to make "descriptive" uses of-a variety of thick ethical concepts in the description of economically relevant behavior”.36 In zijn werk On ethics and economics komt Sen tot het volgende besluit: “I have tried to argue that welfare economics can be substantially enriched by paying more attention to ethics, and that the study of ethics can also benefit from closer contact with economics. I have also argued that even predictive and descriptive economics can be helped by making more room for welfare-economic considerations in the determination of behavior. I have not tried to argue that either of these exercises would be particularly easy. They involve deep-seated ambiguities, and many of the problems are inherently complex.37 Toch blijft Sen erbij dat economie dichter bij ethiek brengen geen simpele zaak is. Het hangt van de beloning af beweert hij en die is veel groter dan men denkt. Met andere woorden Sen steunt voluit dergelijke stappen naar elkaar toe tussen economie en ethiek.38 Putnam brengt Sen’s visie samen met de zijne en beweert dat kennis van feiten de kennis van waarden impliceert. Maar hij meent ook dat: “the history of the philosophy of science in the last half century has largely been a history of attempts-some of which would be amusing, if the suspicion of the very idea of justifying a value judgment that underlies them were not so serious in its implications- to evade this issue. Apparently any fantasy-the fantasy of doing science using only deductive logic (Popper), the fantasy of vindicating induction deductively (Reichenbach), the fantasy of reducing science to a 35 Putnam, Hilary. The collapse of the fact/value dichotomy and other essays, Cambridge & London: Harvard University Press, 2002, pp. 63-64. 36 Idem, p. 64. 37 Sen, Amartya. On ethics and economics, Oxford: Blackwell, 1987, p. 89. 38 Idem, p. 89. 12 simple sampling algorithm (Carnap), the fantasy of selecting theories given a mysteriously available set of "true observation conditionals," or, alternatively, "settling for psychology" (both Quine)-is regarded as preferable to rethinking the whole dogma (the last dogma of empiricism?) that facts are objective and values are subjective and never the twain shall meet."39 Besluit Putnam neemt de argumenten op de korrel die de feit/waarde dichotomie verdedigen. Hij is ervan overtuigd dat als we niet inzien dat feiten en waarden vermengd zijn, dat we de natuur van feiten dan niet zullen begrijpen, zoals de positivisten de natuur van waarden niet begrepen hebben. Leer uit de geschiedenis of leer uit je fouten zou Popper zeggen. Putnam neemt ons een stap verder en meent dat de oplossing niet de rationele discussie opgeven noch een Archimedisch punt zoeken. Wat wel moet gebeuren is een levenslang onderzoek waarin we discussieren en dingen uitproberen door samenwerking op een democratische manier en waarin falcificieerbaarheid centraal moet staan. Het denken van Putnam is uitdagend. Zijn filosofie steunt op de analytische instrumenten van een logicus, de creatieve inbeelding van een theoretische wetenschapper en de gevoeligheden van een moraalfilosoof. Dit gespreid over verschillende takken van wetenschap en filosofie. Daarom blijft zijn werk uiterst interessant en nog steeds invloedrijk. 39 Putnam, Hilary. The collapse of the fact/value dichotomy and other essays, Cambridge & London: Harvard University Press, 2002, p. 145. 13 Bibliografie - Angelides, Alexei. The Last Collapse? An Essay Review of Hilary Putnam’s The Collapse of the Fact/Value Dichotomy and Other Essays, Philosophy of Science, 71, July 2004 pp. 402–411. - Audi, Robert, Cambridge Dictionary of Philosophy, 2nd edition, Cambridge, Cambridge University Press, 1999, 1001 p. - Ben-Menahem, Yemina. Hilary Putnam, Cambridge & New York: Cambridge University Press, 2005, 286 p. - Clarck, Peter & Hale, Bob. Reading Putnam, Massachusetts: Blackwell, 1994, 302 p. - Conant, James. Hilary Putnam. Words and life, Massachusetts & London: Cambridge University Press, 1994, 531 p. - Harris, Robert. A summary critique of the fact/value dichotomy, 2005, 21 p. - Putnam, Hilary. The collapse of the fact/value dichotomy and other essays, Cambridge & London: Harvard University Press, 190 p. - Putnam, Hilary. Reason, truth and history, Cambridge: Cambridge University Press, 1981, 222 p. - Putnam, Hilary. Ethics without ontology, Cambridge & London: Harvard University Press, 2005, 176 p. - Pyle, Andrew. Key philosophers in conversation, London & New York: Routledge, 1999, 256 p. - Sen, Amartya. On ethics and economics, Oxford: Blackwell, 1987, 148 p. - Shook, John & Margolis, Joseph. A companion to pragmatism, Oxford: Blackwell, 2006, 431 p. 14