Les 4 Het zelfstandig naamwoord of substantief

advertisement
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
1
Lespakket 2
INHOUDSTAFEL
Les 4 Het zelfstandig naamwoord of substantief
5
a. Wat is een zelfstandig naamwoord?
5
b. Soorten zelfstandige naamwoorden
6
Les 5 Het bijvoeglijk naamwoord of adjectief
8
a. Wat is een bijvoeglijk naamwoord ?
8
b. Verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord
9
c. De trappen van vergelijking
Les 6 Het bijwoord
11
14
a. Wat is een bijwoord?
14
b. Soorten bijwoorden
14
Les 7 Het voornaamwoord
16
a. Persoonlijke voornaamwoorden
16
b. Wederkerende (reflexieve) voornaamwoorden
17
c. Wederzijdse voornaamwoorden
17
d. Bezittelijke voornaamwoorden
17
e. Aanwijzende voornaamwoorden
18
f. Betrekkelijke voornaamwoorden
19
g. Vragende voornaamwoorden
20
h. Onbepaalde voornaamwoorden
20
Les 8 Het voegwoord
21
Oplossingen van de oefeningen
23
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
AUTEURSRECHTEN
Het cursusmateriaal wordt ter beschikking gesteld onder een licentievorm die gratis
gebruik in een onderwijscontext (non-profit) mogelijk moet maken, zijnde de Creative
Commons-licentie ‘Naamsvermelding – NietCommercieel - GelijkDelen 2.0’.
De licentie bepaalt de voorwaarden voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermde
werken. Volgens de licentie mag het lesmateriaal alleen gebruikt worden voor nietcommerciële doeleinden en mits er verwezen wordt naar de Vlaamse overheid. Het
materiaal mag door gebruikers vrij worden aangepast indien de nieuwe lesmaterialen
die zo ontstaan terug onder dezelfde voorwaarden ter beschikking worden gesteld. De
Vlaamse overheid blijft eigenaar van het materiaal.
Belangrijk: bovenstaande samenvatting is enkel ter info, ze beperkt op geen enkele
wijze de voorwaarden die in de volledige licentietekst beschreven worden; zie hiervoor
http://creativecommons.org/licenses/by-nc-sa/2.0/be/legalcode.nl.
Elk verkeerd gebruik van het cursusmateriaal in en buiten Vlaanderen zal bestraft
worden.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
2
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
Ter inleiding
Dit zijn termen die je vaak zal nodig hebben in dit pakket.
Het zelfstandig naamwoord:
Dit kasteel is helemaal vervallen.
Ik heb een nieuw uurwerk gekocht.
Het lidwoord:
Het kasteel is helemaal vervallen.
De directeur sprak mij aan.
Het bijvoeglijk naamwoord:
Het oude kasteel is helemaal vervallen.
Door de regen is het veld onbespeelbaar.
Het bijwoord:
Het kasteel is helemaal vervallen.
Gisteren was hij erg opgetogen.
Het voornaamwoord:
Dergelijke zaken hebben mijn zus en ik al vaker meegemaakt.
Hij moest zich voor iedereen verontschuldigen.
Het voorzetsel:
Ik heb hem ontmoet in de voormiddag.
Zij heeft met hem een contract gesloten.
Het voegwoord:
Als het regent, blijf ik thuis.
Hij heeft een nieuwe wagen en een televisie gekocht.
Het telwoord:
Een vierkant heeft vier vlakken.
Ik ben voor de derde keer naar San Diego geweest.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
3
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
4
Nederlands in vogelvlucht
Les 4
Spraakkunst - lespakket 2
5
Het zelfstandig naamwoord of substantief
Lees volgend fragment, het begin van “De ontaarde Slapers” van Ward Ruyslinck, het verhaal
van het leven van een werkschuw echtpaar.
“Silvester luisterde naar de wind die als een vlam tegen de deur sprong. Boven op het dak lag
een pan los, die ratelde zoals in de nazomer de klappermolen in de boomgaard van Jom
Pekke, de Zwarte Loeder. Al vier dagen waaide de wind uit het westen aan, als een donker
loeiend vloedwater rollend over de vlakte achter de stad. Als een wild dier huilde hij in het
nabije akkermaalsbos, waarboven de kraaien met zware trage slagen rusteloos rondroeiden, en
op het voetbalveld zweepte hij met donderend geweld onder de golfplaten van de tribunes.
Het was een ruige, vochtige wind die de omgeploegde aarde roestig kleurde en de rook die uit
de vele scheve schouwen van de stad opsteeg met een klap in de lucht wegsloeg. Maar de
storm kon Silvester niet deren. Hij wachtte niet op de lente, die rond deze tijd van het jaar,
met het gisten van het mos en het zachte ruisen van de lichte lauwe wind, placht te komen. Hij
wachtte op niets. Zijn hart hing niet aan deze wereld, aan de wisselende schoonheid der
seizoenen en de altijd andere gezichten van de mensen. Hij wachtte op niets en hij verlangde
ook niets.”
(elfde druk, 1976 p. 5)
In deze tekst vind je een hele reeks zelfstandige naamwoorden. We pikken er enkele uit:
- Silvester, Jom Pekke.
- de wind, het voetbalveld, het mos
- de stad, de mensen.
- een dier
a. Wat is een zelfstandig naamwoord?
1.
Dit is een woord dat een naam voor mensen, dieren, dingen of een begrip aanduidt.
Het is een woord waar je een lidwoord kan bijplaatsen. Een bepaald lidwoord (de, het) of
een onbepaald (een).
Opmerking:
Eigennamen krijgen meestal geen lidwoord.
Silvester, Jom Pekke, Guy Verhofstadt.
2.
Een zelfstandig naamwoord heeft ook een woordgeslacht (een genus).
* een de-woord
: mannelijk (m.) of vrouwelijk (v.).
* een het –woord : onzijdig (o.).
3.
Een zelfstandig naamwoord heeft bijna altijd een enkelvoud en een meervoud. Dit
noemen we het getal. Het meervoud wordt over het algemeen gevormd door de uitgangen
–en, -s of –eren achter het enkelvoud te plaatsen. Wil je iets meer weten over de
meervoudsvorming, dan kan je de cursus “Spelling” raadplegen: les 3.
voorbeeld:
mens, mensentafel,
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
tafelskind,
kinderen.
Nederlands in vogelvlucht
4.
Spraakkunst - lespakket 2
Een zelfstandig naamwoord heeft doorgaans een verkleinwoord. Alles hierover vind je in
de cursus “Spelling”: les 5.
voorbeeld: dak , dakje
wandeling, wandelingetje.
b. Soorten zelfstandige naamwoorden
1.
2.
3.
Je hebt
Je hebt
*
soortnamen: geven aan tot welke soort of welk groep iemand of iets
behoort.
Antwerpen is een stad,
Silvester is een man, Jan is een vrek.
*
eigennamen: duiden aan dat de naam eigen is aan één persoon , dier of
ding en worden meestal met een hoofdletter geschreven.
Antwerpen, Silvester, Jom Pekke.
*
concrete zelfstandige naamwoorden: dit zijn namen van echte zelfstandigheden.
Dergelijke zelfstandige naamwoorden kan je aanwijzen of vastpakken.
- persoonsnamen
: man, leraar, Silvester.
- diernamen
: paard, kat.
- zaaknamen
: vlakte, dak.
- stofnamen
: zilver, water.
- verzamelnamen
: familie, kudde.
*
abstracte zelfstandige naamwoorden: zij duiden begrippen aan zoals
eigenschappen, toestanden, gewaarwordingen enzovoort. Je kan ze niet
vastpakken.
- de liefde, het geloof, het denken, de vriendschap.
Soms worden andere woordsoorten gebruikt als een zelfstandig naamwoord
* Roken is schadelijk.
Zwemmen is zeer gezond.
een werkwoord wordt zelfstandig naamwoord.
*
4.
6
Het vervelende is dat je niet weet hoe ver hij gaat.
Het West-Vlaams is een rijk dialect.
een bijvoeglijk naamwoord wordt zelfstandig naamwoord.
Van vele zelfstandige naamwoorden kan je een synoniem geven (een woord met
ongeveer dezelfde betekenis) of een antoniem (een woord met een tegengestelde
betekenis). Zie meer daarover meer in de cursus ‘Woorden kiezen’.
akker
=
veld
inkomsten
>< uitgaven.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
7

5. Een toemaatje: een aantal woorden hebben een andere betekenis als ze een dewoord of een het-woord zijn. Soms hebben ze een verschillend meervoud (zie cursus Spelling,
les 3).
*
bal
de
het
: rond voorwerp
: feest
*
doek
de
het
: lap, vod
: schilderij, gordijn.
*
idee
de
het
: filosofisch (bijvoorbeeld : de Godsidee)
: gedachte
*
pad
de
het
: dier
: weg
*
patroon
de
het
: beschermer, huls of kogel met lading.
: model.
*
portier
de
het
: bediende
: deur van een rijtuig.
*
port
de
het
: wijnsoort
: taks
*
punt
de : spits
het : andere betekenissen
de / het : leesteken.
*
salon
de
het
: kapsalon
: tentoonstelling (autosalon)
*
stempel
de
het
: voorwerp (bijvoorbeeld : een datumstempel)
: afdruk
*
zegel
de
het
: plakzegel
: andere betekenissen (het zegel van dat adellijk
geslacht)
Oefening 2.1: Plaats de of het bij volgende zelfstandige naamwoorden. Soms zijn beide
lidwoorden correct
1.
2.
3.
4.
5.
deeg
trimester
biefstuk
proviand
horloge
6. fabriek
7. lesrooster
8. model
9. puzzel
10. affiche
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Les 5
Spraakkunst - lespakket 2
8
Het bijvoeglijk naamwoord of adjectief
Lees het begin van het sprookje “Van ’t viooltje dat weten wilde” (naar M. Metz-Koning)
“In het bos, aan de rand van een zandpad stond een viooltje, blauw als kinderogen, als
ogen waar levensdroefheid in schuilt. ’t Stond in ’t bos. Hoog streefden de dennen er op uit de
aarde. Hun kruinen reikten in ’t licht. Zangen van melancholie zongen ze voor de mensen.
Zangen die als slaapliedjes de mensenziel sussen, de mensenziel. Mos golfde aan hun voeten
uit; het golfde op en neer en maakte lichtplekken in de bomenschaduw.”
Zoals je merkt, zijn deze regels niet erg boeiend, klinken helemaal niet sprookjesachtig. Er
ontbreekt duidelijk iets. Deze tekst is niet de oorspronkelijke, er werden immers heel wat
woorden weggelaten. Lees nu de volgende tekst:
“In het bos, aan de rand van een smal zandpad stond een klein viooltje: een blauw,
ach zo zacht blauw viooltje; blauw als denkende kinderogen, als ogen waar diepe
levensdroefheid in schuilt. ’t Stond in ’t grote bos. Hoog streefden de dennen er op uit de
aarde. Hun woeste kruinen reikten in ’t licht. Donkere zangen van melancholie zongen ze
voor de eenzame mensen. Geheimzinnige, eentonige zangen, die als slaapliedjes de
mensenziel sussen, de moede, denkmoede mensenziel. Glad, lichtgroen mos golfde aan hun
voeten; het golfde op en neer en maakte klankende lichtplekken in de donkere
bomenschaduw.”
Nu klinkt de tekst helemaal anders omdat de auteur bijvoeglijke naamwoorden gebruikt
heeft.
a. Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
In de tweede versie lees je nu woorden die aan de zelfstandige naamwoorden een aantal
bijzonderheden, eigenschappen, kenmerken geven. Een dergelijk woord dat meer uitleg geeft
over een zelfstandig naamwoord, is een bijvoeglijk naamwoord.
Soms staat het
* ervoor (attributief)
Een oude man. De populaire renner. Het streng regime.
* soms erachter, als gezegde (predicatief); bij koppelwerkwoorden.
De man is oud. De renner leek heel populair.
Het regime wordt streng.
Ook een voltooid of een onvoltooid deelwoord kan je als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
Blaffende honden bijten niet.
In die zaak was zij vragende partij.
Een gebakken biefstuk lust ik wel.
Hij gaf me een zeer verzorgde indruk.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
9
Veel bijvoeglijke naamwoorden kunnen als zelfstandig naamwoord (zie les 4)
gebruikt worden of als bijwoord (zie les 6).
Dat zette bij me kwaad bloed. (bijv. naamw.)
Een leugentje om bestwil is soms een noodzakelijk kwaad. (zelfst. naamw.)
Ik heb een goede wagen. (bijv. naamw.)
Ik deed goed mijn best. (bijwoord).
b. Verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord
Lees volgend tekstfragment en let daarbij vooral op de vetgedrukte woorden.
“De bizarre figuren van een groot schilder als Jeroen Bosch zijn veelal herkenbare gestalten
met talrijke vergelijkingspunten met het menselijke fysiek. Tegelijk bezitten Bosch’ figuren
die vreemde, haast mythische dimensie, doordat de kunstenaar ofwel een andersoortige
lichaamsvorm toevoegt, ofwel een typisch menselijke karakteristiek weglaat. De
eigenaardige combinatie van menselijke eigenschappen met veel dierlijke elementen creëert
vaak de lugubere sfeer die zo onmiskenbaar is.”
Je hebt allicht opgemerkt dat alle adjectieven in dit fragment - op een uitzondering na – de
uitgang -e krijgen. We onderscheiden de volgende gevallen.
1. Meervoud
Bijvoeglijk naamwoord + meervoud : -e
- de bizarre figuren.
- talrijke vergelijkingspunten.
- menselijke eigenschappen.
2.
*
De-woorden
Bijvoeglijk naamwoord + de-woord : -e
- die vreemde, haast mythische dimensie.
- een eigenaardige combinatie.
- de lugubere sfeer.
- die brave jongen.
- een boeiende roman.
- de sociaaleconomische raad.
In een aantal officiële titels die een bepaalde functie of een bepaald beroep aanduiden,
wordt de buigingsuitgang -e echter weggelaten. Dit is ook het geval als men iets zegt over
de waarde, de kwaliteit van een persoon.
- de gevolmachtigd minister.
- de plaatsvervangend voorzitter.
- de toeziend voogd.
- een beëdigd vertaler.
- een eerlijk man.
- een goed mens
We maken bovendien een onderscheid tussen “een groot schilder” en “een grote schilder”. In
de eerste woordgroep heeft “groot” de figuurlijke, in de tweede woordgroep heeft “grote” de
*
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
10
letterlijke betekenis. Een grote schilder is groot van gestalte, een groot schilder is befaamd
door zijn werk. Een knap (vakkundig) dirigent is niet altijd een knappe (uiterlijk) dirigent.
Let voorts op het verschil tussen “een slecht docent” (iemand die slecht doceert) en “een
slechte docent” (een docent die zedelijk slecht is).
3.
*
Het-woorden
Bijvoeglijk naamwoord + het-woord : twee vormen zijn mogelijk.
Voor een onzijdig enkelvoud zijn meestal twee vormen mogelijk, indien “het”, “dat”,
“dit” of een bezittelijk voornaamwoord (bv. “mijn”) eraan voorafgaat
- het weerloos / weerloze kind.
- dat oud / oude paard.
- dat hinderlijk / hinderlijke geluid.
- dit lelijk / lelijke boek.
- mijn zuur verdiend geld / mijn zuur verdiende geld.
Besluit
:
doorgaans gebruik je vrijwel altijd de verbogen vorm, behalve :
1. Bij het-woorden in het enkelvoud waar geen “het”, “dat”, “dit” of bezittelijk
voornaamwoord voor staat, of als er niets voor staat:
- goed werk
- een goed werk
- geen goed werk
- een of ander goed werk
- welk goed werk
- zo'n goed werk
- literair tijdschrift
- een literair tijdschrift
- geen literair tijdschrift
- een of ander literair tijdschrift
- welk literair tijdschrift
- zo’n literair tijdschrift
2. We schrijven evenmin de buigingsuitgang -e, als bijvoeglijk naamwoord en
zelfstandig naamwoord een vaste verbinding vormen:
- het bijvoeglijk naamwoord (wel: bijvoeglijke naamwoorden).
- het gerechtelijk dossier (wel: gerechtelijke dossiers).
- het secundair onderwijs (wel: secundaire scholen).
- het centraal scheidsrechterscomité (wel: centrale delen).
- het Brugs Barokensemble (wel: Brugse kant).

Een toemaatje:
- Het afgeleide bijvoeglijk naamwoord van “Ardennen” is Ardens (bv. de Ardense Jagers).
Ardenner (ras van trekpaarden) en Ardennees (bewoner van de Ardennen) zijn
substantieven.
- Het afgeleide bijvoeglijk naamwoord van “Kempen” is Kempens. (“Kempisch”
wordt als Zuid-Nederlands beschouwd.)
- Soms kan een bijwoord een bijvoeglijk naamwoord voorafgaan. Dat bijwoord krijgt geen
buigingsuitgang. Zie ook Les 6. Vergelijk:
een typische karakteristiek
typische = bijvoeglijk naamwoord.
een typisch menselijke karakteristiek
typisch = bijwoord bij ‘menselijke’.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
-
Spraakkunst - lespakket 2
11
Schrijf een -s aan het bijvoeglijk naamwoord in verbindingen met iets, veel, weinig,
allerlei
iets aangenaams, veel moois, weinig goeds, allerlei lekkers.
Oefening 2.2: Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden tussen haakjes in de juiste vorm
1. De … (nauwgezet) ambtenaar maakte zelden een fout.
2. Als … (waarnemend) burgemeester dwingt hij respect af.
3. De jury vond de Koreaan een … (knap) violist, maar kende toch de prijs toe aan de
(Ardennen) virtuoos.
4. Waar kan je voor … (bakelieten) voorwerpen terecht?
5. Het was een hele opgave dat … (nieuwsgierig) kind te begeleiden.
6. Ken je het … (boeiend) verhaal van Reinaert de Vos?
7. Had jij gisteren ook dat … (branderig) gevoel in je neus?
8. Is haar vader …. (algemeen) directeur of …. (afgevaardigd) bestuurder?
9. Oma zat voor de deur van haar… (gezellig) huis.
10. De …. (economisch) sterkeren ondervinden niet veel hinder van de crisis.
Wie is ondubbelzinnig slecht in moreel opzicht?
- een slechte dichteres.
- een slecht acteur.
- een slechte criticus.
- een slechte politica.
c. De trappen van vergelijking
In alledaagse gesprekken gebeurt het vaak dat we mensen, dingen of toestanden met elkaar
vergelijken op grond van een bepaalde eigenschap die ze gemeen hebben. Let telkens op de
vergelijking in de volgende zinnen:
Ze vindt Claus even poëtisch als Gezelle.
Een huis is toch ruimer dan een appartement.
Jan beheerst de leerstof beter dan Dirk.
Die producten zijn hier duurder dan elders.
Als je het mij vraagt, is Dali meer gek dan geniaal.
Oude boeken zijn natuurlijk erg schaars geworden; eerste drukken zijn het schaarst en het
duurst.
7. Plato wordt wel eens de wijste (of ook: meest wijze) filosoof genoemd.
8. Wat is nu ook weer de meest gesproken taal ter wereld?
9. Zelfs over de meest drieste geweldplegingen in dat ontwikkelingsland vind je zo goed als
niets in onze pers.
10. Haar laatste roman is allicht haar meest pessimistische.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
12
Twee dichters kunnen dezelfde eigenschap in dezelfde mate bezitten. Beiden zijn
bijvoorbeeld even poëtisch (zin 1). Poëtisch noemen we de positief (of stellende trap).
Als uit de vergelijking moet blijken dat een persoon of zaak een eigenschap in een hogere
mate dan een andere persoon of zaak bezit, dan gebruiken we de comparatief (of
vergrotende trap): een huis is doorgaans ruimer dan een appartement (zin 2).
Willen we uitdrukken dat iemand of iets een eigenschap in een uitzonderlijk hoge mate heeft,
dan gebruiken we de superlatief (of overtreffende trap) : eerste drukken zijn het schaarst en
het duurst (zin 6).
Vorming :
1.
Comparatief: + -er; eindigt het bijvoeglijk naamwoord op -r, dan voeg je een -d tussen
de -r en het achtervoegsel
ruim > ruimer (zin 2).
duur>duurder (zin 4).
2.
Superlatief: + -st; eindigt het bijvoeglijk naamwoord op –s, dan enkel -t
duur > duurst (zin 6).
schaar > schaarst (zin 6).
wijs > wijst (zin 7).
3.
Als je twee eigenschappen van dezelfde persoon of zaak vergelijkt, gebruik je de
comparatief met ‘meer’
Dali is genialer dan andere moderne meesters.
Maar:
Volgens mij is Dali meer gek dan geniaal (zin 5).
Een villa is luxueuzer dan een gewoon huis.
Maar:
Als je het mij vraagt, is die villa meer luxueus dan comfortabel.
4.
De superlatief van bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op -sd, -st of -isch vorm je
met “meest”.
verbaasd
verbaasder
meest verbaasd
driest
driester
meest driest
komisch
komischer
meest komisch
praktisch
praktischer
meest praktisch
5.
De trappen van vergelijking van sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn onregelmatig.
goed
beter
best
veel
meer
meest
weinig
minder
minst
kwaad (slecht)
erger
ergst
kwaad(boos)
kwader
kwaadst
6.
Groter dan of groter als?
* na de comparatief van een bijvoeglijk naamwoord gebruik je ‘dan’
Hij is groter, slimmer, sterker dan zijn broer.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
13
* gebruik ‘dan’ bij een vergelijking die een verschil uitdrukt.
Zijn bedrijf is groter dan dat van zijn buurman.
* gebruik ‘als’ bij een vergelijking die een gelijkheid uitdrukt.
Zijn huidige bestelling is net zo groot als die van verleden maand.
Oefening 2.3: Gebruik de passende trap van vergelijking van de woorden tussen haakjes
1. Een (luxueus) woning kan ik me niet voorstellen.
2. Die temmer schrok zelf voor het (woest) dier niet terug.
3. Van alle oplossingen lijkt deze me de (logisch).
4. Hij wil thuis blijven, maar zij gaat (graag) uit eten.
5. Een (helder) beschouwing over de ideeën van Kant heb ik zelden gelezen.
6. De rol van Antigone is de (tragisch) die ze in haar carrière heeft gespeeld.
7. Hamlet zou het (veel) gespeelde stuk van Shakespeare zijn.
8. De (beroemd) komedieschrijver is ongetwijfeld Molière.
9. De nieuwe bediende is (opportunistisch) dan kruiperig.
10. Zelfs al kende je de weg, dan nog liep je verloren in die (pikzwart) nacht.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Les 6
Spraakkunst - lespakket 2
14
Het bijwoord
Vergelijk de volgende zinnen :
1. Hij heeft een mooi handschrift.
1. Ze koopt een snelle wagen.
2. Zijn mooie handschrift.
2. Haar snelle wagen.
3. Hij schrijft mooi.
3. Zij rijdt snel.
‘mooi’ en ‘snel’ in zinnen 1 en 2 zijn bijvoeglijke naamwoorden (zie: les 5).
‘mooi’ en ‘snel’ in zin 3 zijn bijwoorden.
a. Wat is een bijwoord?
Zoals je uit de naam kan opmaken, is een bijwoord een woord dat ‘bij’ een ander staat. Het
zegt iets meer over een ander woord (echter geen zelfstandig naamwoord) of over een hele
zin. Het bepaalt een :
- een werkwoord
hij schrijft mooi.
- een bijvoeglijk naamwoord
dat is een uiterst mooi boek.
- een telwoord
hij is ongeveer twee meter groot.
- een ander bijwoord
hij schrijft heel mooi.
- een zin
misschien weet hij het niet.
In tegenstelling tot een bijvoeglijk naamwoord is een bijwoord onveranderlijk; het kan bij
alle soorten woorden staan behalve bij een zelfstandig naamwoord.
b. Soorten bijwoorden
1.
Er bestaan heel wat soorten bijwoorden : je vindt hier de belangrijkste.
Na zijn dagtaak gaat hij buiten werken
: bijwoord van plaats.
Ik wil nu een antwoord
: bijwoord van tijd.
Waardoor zijn de prijzen zo gestegen?
: bijwoord van oorzaak.
Ik was ziek, daarom kon ik niet komen.
: bijwoord van reden.
Hij is gekwetst en speelt dus niet.
: bijwoord van gevolg.
Desnoods rijd ik naar Parijs.
: bijwoord van voorwaarde.
Zie verdere uitleg bij de verbindingswoorden en signaalwoorden in de cursus “ Soorten
teksten: lezen en schrijven”.
2.
Veel gebruikt is een bijwoord van graad, het gaat vaak een ander bijwoord of een
bijvoeglijk naamwoord vooraf.
- erg mooi.
- enigszins teleurgesteld.
- compleet gek.
- totaal onnodig.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
15
3.
Speciale gevallen.
*
voegwoordelijke bijwoorden:
Dit zijn woorden zoals ‘ bovendien, daarom, dus, echter, evenwel, immers, ondertussen,
ook, toch, trouwens.’ Voor meer uitleg hierover verwijzen we naar de cursus “Soorten
teksten: lezen en schrijven”.
- De prijzen zijn gestegen, de korting is daarom afgeschaft.
- De prijzen zijn gestegen, daarom is de korting afgeschaft.
*
voornaamwoordelijke bijwoorden:
bijwoorden die een verbinding zijn van een voorzetsel en een voornaamwoord (zie les 4).
- Waarover handelt dat boek?
- Over wat handelt dat boek?
- Ik zal eraan denken.
- Ik zal er niet aan denken.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Les 7
Spraakkunst - lespakket 2
16
Het voornaamwoord
Een voornaamwoord is een woord dat in de plaats kan gezet van of verwijst naar een
zelfstandig naamwoord, naar iemand of iets waarover eerder gesproken of geschreven werd.
- Jan was kwaad op de buurvrouw.
- Hij was kwaad op haar.
a. Persoonlijke voornaamwoorden
Verwijzen naar een persoon of zaak die reeds vermeld werd.
Je onderscheidt persoonlijke voornaamwoorden in de onderwerpsvorm (onderwerp in de
zin) en persoonlijke voornaamwoorden in de voorwerpsvorm (geen onderwerp in de zin.)
We gaan naar klas
we = onderwerp.
De leraar ziet ons
ons = lijdend voorwerp.
Hij geeft ons veel werk
ons = meewerkend voorwerp.
Zij (onderwerpsvorm) gedraagt zich alsof niemand haar (voorwerpsvorm) iets
aangaat.
Het Nederlands kent als persoonlijke voornaamwoorden in de onderwerpsvorm :
ik, jij/je, u, hij, zij/ze (enk.), het; wij/we, jullie, u, zij/ze (mv.).
De persoonlijke voornaamwoorden in de voorwerpsvorm zijn :
mij/me, jou/je, u, hem, haar/ze (enk.), het; ons, jullie, u, hun, hen/ze (mv.).
Opmerking
1. Voor het juiste gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden dien je rekening te houden
met het genus van het zelfstandig naamwoord waarnaar ze verwijzen.
De schoonheid zal de wereld redden, schreef Dostojevski, maar intussen wordt ze toch
zo vaak geweld aangedaan. (“schoonheid” is een zij-woord > pers. vnw. “ze”)
De vrachtwagen was in de sloot terechtgekomen. Men heeft hem eruit moeten takelen.
(“vrachtwagen” is een hij-woord > pers. vnw. “hem”)
2.
“Je” en “U” of “u”.
“Je” is de vertrouwelijkheidsvorm en wordt gebruikt als je de aangesprokene
informeel, vertrouwelijk aanspreekt.
Vind je nu echt dat dit moet?
Wil je nu eens ophouden met dat kabaal.
“U” is de beleefdheidsvorm en wordt gebruikt in een zeer vormelijke, formele context.
Geachte Heer, we wensen u mee te delen dat u niet over de nodige papieren
beschikt.
Mag ik u de wijn van het huis aanbieden, u zal hem zeker mogen.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
3.
Spraakkunst - lespakket 2
17
Hen en hun.
“hen” is de vorm als lijdend voorwerp of na een voorzetsel.
Ik begroet hen.
Dit huis is van hen.
“hun” is meewerkend voorwerp.
Ik geef hun een mooi geschenk.
b. Wederkerende (reflexieve) voornaamwoorden
Wederkerende voornaamwoorden zijn bijzondere voorwerpsvormen van de persoonlijke
voornaamwoorden, ze verwijzen naar het onderwerp van de zin. Soms zijn ze een deel van het
werkwoordelijk geheel, bijvoorbeeld ‘zich vergissen’, ‘zich schamen’ , ‘zich wassen’
enzovoort.
ik vergis me
jij vergist je
u vergist u (of : zich)
hij/zij/het vergist zich
wij vergissen ons
jullie vergissen je
zij vergissen zich
Het wederkerend vnw. van de derde persoon enk. en mv. is altijd “zich”.
Vergelijk de volgende zinnen:
- Piet zei dat Jan zich gekwetst had. (zich = Jan)
- Piet hield huilerig vol dat Jan hem gekwetst had. (hem = Piet)
- Hij gedraagt zich altijd voorbeeldig.
- Verontschuldig je je niet?
- Wend u tot de burgemeester.
c. Wederzijdse voornaamwoorden
Zij duiden aan dat de werking, de handeling tussen twee personen of zaken heen en weer
gaat.
Jan en Piet begroeten elkaar.
De leerlingen storen elkaar voortdurend.
‘Elkaar’ is de meest gebuikte vorm. ‘Mekaar en elkander’ zijn verouderd.
d. Bezittelijke voornaamwoorden
Zij worden gebruikt om aan te duiden aan wie iets toebehoort, ze verwijzen naar de bezitter.
Je kan ze omschrijven als de bezitsvorm van de persoonlijke voornaamwoorden zoals uit
volgend schema blijkt:
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
persoonlijke voornaamwoorden
ik
je
u
hij
het
zij
wij
jullie
zij
18
bezittelijke voornaamwoorden
> mijn
> je, jouw
> uw
> zijn
> zijn
> haar
> ons, onze
> jullie
> hun, haar
Opmerkingen:
- In gesproken taal kennen we ook de vorm “m’n” naast “mijn”, “z’n” naast “zijn”.
- Voor een het-woord gebruiken we “ons”, voor een de-woord “onze”: bijvoorbeeld “ons
huis”, maar “onze moeder” (niet, zoals in sommige dialecten, “ons moeder”).
- Bezittelijke voornaamwoorden kunnen we zelfstandig gebruiken door een lidwoord ervoor
te plaatsen en een -e eraan toe te voegen.
Hun huis is niet zo comfortabel als het onze.
-Wanneer we naar personen verwijzen, voegen we bij zelfstandig gebruik -en toe.
De onzen hebben gewonnen.
e. Aanwijzende voornaamwoorden
Deze voornaamwoorden zijn handig, als je nadrukkelijk een bepaalde persoon of zaak wil
aanwijzen, als je wil aanduiden waar iemand of iets zich bevindt. Je past het voornaamwoord
aan naargelang het aangewezene zich dichtbij of veraf bevindt.
De - woorden :
Het - woorden :
deze (dichtbij)
dit (dichtbij)
die (veraf)
dat (veraf)
Deze plant ken ik, die daar niet.
Dit huis is geschilderd, dat nog niet.
Komen die voornaamwoorden alleen voor, dan is er geen bijgedachte aan afstand.
deze en dit
die en dat
zijn dan vooruitwijzend.
zijn dan terugwijzend.
Dit kan ik bevestigen : hij is door en door eerlijk.
Ze komt niet meer op bezoek en dat laat me Siberisch koud.
Enkele opmerkingen
* Als er een van-bepaling volgt, gebruiken we steeds die of dat.
Mijn bijdrage en die van mijn broer zal ik overschrijven.
Er bestaat geen mooier vioolconcerto dan dat van Beethoven.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
*
Zo’n
Zulk(e)
Spraakkunst - lespakket 2
: voor een enkelvoudig woord dat geen stofnaam is.
: voor een stofnaam of voor een meervoud.
- Zo’n balpen wil ik hebben.
- Ik drink graag uit zo’n glas (bierglas).
- Zulk ijzer mag je niet gebruiken.
- In dit gebouw bestaan de ramen uit zulk glas (kogelvrij glas, stof).
- Zulke boeken lees ik graag.
- Hij praat niet graag met zulke mensen.
*
Let op het gebruik van ‘diens’
Jan nodigde zijn vriend en zijn vriendin uit (de vriendin van Jan).
Jan nodigde zijn vriend en diens vriendin uit (de vriendin van Jans vriend).
*
Je hebt ook nog andere aanwijzende voornaamwoorden zoals : dergelijke, dusdanige,
datgene, soortgelijke, dezelfde, diegene(n).
f. Betrekkelijke voornaamwoorden
Bekijk volgende voorbeelden :
1. Dat is de persoon die gisteren aangehouden werd.
2. Alle formulieren die haar werden voorgelegd, heeft ze ingevuld.
3. Het verhaal dat de jongen heeft verteld, klinkt niet erg geloofwaardig.
Zoals je ziet, verwijst het betrekkelijk voornaamwoord naar iemand ( hier : persoon) of iets
(hier: formulieren, verhaal) wat pas vermeld is. Die ‘iemand’ of ‘iets’ noemen we een
‘antecedent’.
* Wanneer gebruik je ‘die’ en wanneer ‘dat’?
die
: het antecedent is een de-woord of een meervoud. (zinnen 1 en 2).
dat
: het antecedent is een het-woord. (zin 3).
*
Je gebruikt ‘wie’ als meewerkend voorwerp of na een voorzetsel.
De collega (aan) wie ik de geschiedenis heb verteld, kan zwijgen als het graf.
Hij is een man van wie niets kwaads te vertellen valt.
*
Je gebruikt ‘wat’ - na alles, dat, iets, niets, veel, het (beste, mooiste, grootste enz…)
- als het antecedent de hele voorafgaande zin is.
Alles wat men daarover vertelt, is mythevorming.
Dat wat ik wou is me niet gegund.
Het beste / het enige wat je kunt doen, is afwachten.
Ze heeft altijd met geld gegooid, wat haar nu wel zuur zal opbreken.
*
Je gebruikt ‘wiens’ na een mannelijk of onzijdig enkelvoud
‘wier’ na een vrouwelijk enkelvoud of na een meervoud.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
19
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
Hoe heet de schrijver wiens werk in Engeland verboden werd?
De vrouw wier kind werd ontvoerd, was in alle staten.
De advocaten wier cliënt van fraude werd beschuldigd, pleegden druk overleg.
g. Vragende voornaamwoorden
Vragende voornaamwoorden leiden uiteraard vragen in ,en je gebruikt ze als je informatie
over iemand of iets wil krijgen.
Je kan ze zelfstandig gebruiken.
Wie gaat daar?
Wat mag het voor u zijn?
Aan wie heb je dat geld gegeven?
Je kan ze bijvoeglijk gebruiken.
Welk onderdeel werd nog niet behandeld?
Welke cd’s heb jij gekocht?
Wat voor onzin heb jij daar verteld?
Pas op:
hoe, waar, wanneer, waarom : zijn geen vragende voornaamwoorden, maar
vragende bijwoorden.
h. Onbepaalde voornaamwoorden
Je gebruikt die als je wil verwijzen naar iemand of iets in het algemeen, niet nauwkeurig.
Je kan ze zelfstandig gebruiken:
Zoiets doe je iemand niet aan.
Men neemt mooie initiatieven maar weinigen voelen zich verantwoordelijk.
Over haar reis had ze allerlei te vertellen.
Is alles reeds opgebruikt?
Je kan ze ook bijvoeglijk gebruiken:
Ieder huisje heeft zijn kruisje.
Er werden allerlei initiatieven genomen.
Elke speler kreeg een flinke beloning.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
20
Nederlands in vogelvlucht
Les 8
Spraakkunst - lespakket 2
21
Het voegwoord
Vergelijk beide zinspatronen :
1. De hond sprong in het water. Hij zwom direct naar de overkant.
2. De studente komt niet. Ze moet morgen een examen afleggen.
Het klinkt heel wat beter als je zinnen 1 en 2 anders formuleert, namelijk :
1. De hond sprong in het water en zwom direct naar de overkant.
2. De studente komt niet omdat ze morgen een examen moet afleggen.
Zin 1 noemen we nevenschikking, “en” is een nevenschikkend voegwoord. Beide zinnen
zijn gelijkwaardig.
Zin 2 noemen we onderschikking, “omdat” is een onderschikkend voegwoord. Tussen beide
zinnen bestaat een inhoudelijk verband, in de tweede zin kom je te weten waarom de studente
niet kan komen.
Alle uitleg in verband met nevenschikking en onderschikking vind je in lespakket 3 over
“Zinstudie”.
Alle uitleg over de voegwoorden en signaalwoorden vind je in de cursus: “Soorten teksten:
lezen en schrijven”.
Oefening 2.4
Vul de voorwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord tussen haakjes in
1.
2.
3.
4.
5.
Er staat ................ nog een verrassing te wachten. (jij)
Met ................... wil ik de tocht wel wagen. (zij-mv.)
Iemand zou ................. van de situatie op de hoogte moeten brengen. (ik)
Hij heeft ................. dat al vaker gezegd. (zij-mv.)
Ik verzeker ............... dat ik daarmee niets te maken heb. (u)
Vul het juiste wederkerend voornaamwoord in
6. Je bent toch geen zwakkeling, Piet! Verman .................... maar een beetje.
7. De miliciens moesten .................. ’s morgens gezamenlijk wassen en scheren.
8. U zal .................... binnenkort moeten verantwoorden voor die vergissing.
9. Zelfs een specialist kan ….. vergissen.
10. Het gezin kon ….. geen tweede auto veroorloven.
Gebruik het bezittelijk voornaamwoord dat overeenstemt met de vetjes gedrukte
onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord
11. Voor ...................... cliënteel doen we alles.
12. Bemoei u toch met ..................... eigen zaken!
13. Waarom keren jullie niet meer naar ...................... land terug?
Gebruik het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes zelfstandig
14. Zijn tv-toestel functioneert goed, terwijl ..................................... (haar) voortdurend defect
is.
15. Zijn wagen verbruikt aanzienlijk meer dan ....................................... (jouw).
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
22
Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in: deze, dit, die, dat.
16. ............ voorspel ik: je voorspelling zal niet uitkomen.
17. Het aantal werklozen stijgt weer en ............. is verontrustend.
18. Bedoel je ............... schilderij of .............. daar?
19. Ik heb geen pen bij me. Mag ik ............. van u even gebruiken?
Gebruik zo'n of zulk(e)
20. ..................... opdracht is moeilijk, maar niet onmogelijk.
21. Met ..................... mensen kan ik niet opschieten.
22. ..................... marmer is uiterst geschikt voor dat soort sculpturen.
23. .................... speler zouden wij onmiddellijk contracteren.
24. De restauratie van ....................... glasraam kost stukken van mensen.
Vul het passend betrekkelijk voornaamwoord in
25. Zijn fysiek, ............. op zich al indrukwekkend is, kan hij nog meer ontwikkelen door
geregeld te trainen.
26. Ze heeft nu toch haar medewerking toegezegd, ............. me verbaast.
27. Hij is iemand ............ ................... je niet te veel mag rekenen.
28. De professor, ...................... assistent spoorloos is, wordt stilaan hopeloos.
29. Zo’n affiche, .................. natuurlijk op zichtbare plaatsen moet worden aangeplakt, zal wel
effect hebben.
Vul een passend onbepaald voornaamwoord in
30. ......... zeggen dat hier ...................... te beleven valt.
31. ......... kunt nooit weten.
32. .............. voelde aan dat de beslissing onrechtvaardig was, maar helaas durfde
..............reageren!
33. Eén voor ......................., .......................... voor één.
34. W....................... blijven bij hun mening.
Oefening 2.5: Duid de voornaamwoorden aan en benoem ze
1. Wie heeft deze tekst geschreven en wat heeft zij eraan veranderd?
2. Haar verwarring toen zij dat meedeelde, was voor mij en voor iedereen die haar hoorde,
zeer duidelijk.
3. We moeten elkaars ideeën respecteren, want wie dat niet doet , zal zichzelf straffen.
4. Mijn buurman ziet dat hij zijn werk altijd beter had gedaan dan ik het mijne.
5. Haar reactie was enigszins overdreven, maar de zijne lijkt me diegene die niemand zal
goedkeuren.
Oefening 2.6: Is “dat “ een aanwijzend voornw., een betrekkelijk voornw. of een
voegwoord?
1.
2.
3.
4.
5.
Of hij zal slagen , dat weet ik nog niet.
Wat is dat voor een taaltje?
Denk jij dat hij dit bewust verkeerd doet?
Dat boek heb ik nog niet gelezen.
Ik hoop dat het morgen goed weer wordt.
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
Oplossingen van de oefeningen
Oefening 2.1
1.
2.
3.
4.
5.
het
het
de
de / het
het
6. de
7. de / het
8. het
9. de
10. de / het
Oefening 2.2
1.
2.
3.
4.
5.
nauwgezette
waarnemend
knap, Ardens
bakelieten
nieuwsgierige
6. boeiende
7. branderige
8. algemeen, afgevaardigd
9. gezellige
10. economisch
een slechte criticus.
Oefening 2.3
1. luxueuzere
2. meest woeste
(omschrijving met “meest” als het adjectief eindigt op -st)
3. de meest logische
(omschrijving met “meest” als het adjectief uitgaat op -isch)
4. liever
5. helderdere
(als het adjectief uitgaat op -r, voegen we in de comparatief een -d toe)
6. meest tragische
7. meest
8. beroemdste
9. meer opportunistisch dan kruiperig
(twee eigenschappen van dezelfde persoon)
10. pikzwarte
(het adjectief verandert niet van trap, omdat het op zichzelf al een vergelijking uitdrukt)
Oefening 2.4
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
jou (of de onbeklemtoonde vorm “je”)
hen (na het voorzetsel “met”)
mij (of de onbeklemtoonde vorm “me”)
hun (of de onbeklemtoonde vorm “ze”)
u
je
zich
u/zich
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
23
Nederlands in vogelvlucht
Spraakkunst - lespakket 2
9. zich
10. zich
11. onze (“cliënteel” is een de-woord)
12. uw
13. jullie
14. het hare
15. de jouwe
16. Dit (vooruitwijzend)
17. dat (terugwijzend)
18. dit - dat
19. die (er volgt een van-bepaling)
20. Zo’n
21. Zulke
22. Zulk (voor een stofnaam)
23. Zo’n
24. zo’n
25. dat (“fysiek” is een het-woord)
26. wat (het antecedent is de hele voorafgaande zin)
27. op wie (het antecedent is een persoon)
28. wiens (het antecedent is een mannelijk enkelvoud)
29. die of dat (“affiche” is een de- of een het-woord)
30. Ze - iets/niets/allerlei
31. Je
32. Men/Iedereen - niemand
33. allen - allen (zelfstandig gebruik voor personen)
34. Weinigen (zelfstandig gebruik voor personen)
Oefening 2.5
1. wie (vrag.) , deze (aanw.) , wat (vrag.) , zij (pers.).
2. haar (bez.) , zij (pers.) , dat (aanw.) , mij (pers.) , iedereen (onbep.) , die (betr.) , haar
(pers.).
3. we (pers.) , elkaars (wederz.) , wie (betr.) , dat (aanw.) , zichzelf (wederk.).
4. mijn (bez.) , hij (pers.) , zijn (bez.) , ik (pers.) , mijne (bez.).
5. haar (bez.) , zijn (bez.) , me (pers.) , diegene (aanw.) , die (betr.) , niemand (onbep.)
Oefening 2.6
1.
2.
3.
4.
5.
betrekkelijk
aanwijzend
voegwoord
aanwijzend
voegwoord
© Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
24
Download