Huiswerkboekje Kerstvakantie Naam: ………………………….. Het

advertisement
Huiswerkboekje
Kerstvakantie
Naam: …………………………..
Het boekje inleveren na de kerstvakantie!
1
3 op een rij.
Kleur de hokjes.
samen 10
samen 10
samen 10
4
3
2
3
3
5
5
3
1
6
5
1
2
4
1
2
3
5
1
1
7
2
1
3
4
1
2
samen 12
samen 12
samen 12
3
4
5
5
4
1
5
6
2
2
3
1
2
4
3
1
3
7
6
1
4
3
4
6
7
4
2
samen 15
samen 15
samen 15
6
5
3
3
1
9
9
3
2
5
8
4
5
7
2
4
1
7
4
1
5
4
8
3
4
8
5
2
3
tafel van 2
5 x 2 = ___
8 x 2 = ___
9 x 2 = ___
3 x 2 = ___
6 x 2 = ___
0 x 2 = ___
7 x 2 = ___
6 x 2 = ___
5 x 2 = ___
9 x 2 = ___
10 x 2 = ___
4 x 2 = ___
2 x 2 = ___
7 x 2 = ___
1 x 2 = ___
3 x 2 = ___
8 x 2 = ___
4 x 2 = ___
1 x 2 = ___
2 x 2 = ___
Jan gaat tennissen in de tuin. Elke dag slaat hij twee ballen bij de buren. Hoeveel
ballen is hij kwijt na 4 dagen?
Antwoord: _____________
Tafel van 5
6 x 5 = ___
8 x 5 = ___
0 x 5 = ___
9 x 5 = ___
5 x 5 = ___
4 x 5 = ___
7 x 5 = ___
1 x 5 = ___
3 x 5 = ___
9 x 5 = ___
3 x 5 = ___
10 x 5 = ___
2 x 5 = ___
7 x 5 = ___
1 x 5 = ___
6 x 5 = ___
2 x 5 = ___
8 x 5 = ___
5 x 5 = ___
0 x 5 = ___
De glazenwasser verdient 5 euro per raam. Hoeveel euro ontvangt hij na het
poetsen van 9 ramen?
Antwoord: _____________
4
5
maak de woorden weer heel:
k_rst
klo_
ste_
ba_
ke_st
k_ok
s_er
b_l
kers_
kerst
de ster
st_r
_lok
_al
_erst
ste_
ker_t
kl_k
_oom
k_ok
de ________ hangt in de ___________.
ik hoor de ___________.
ik zie de _______ hoog in de lucht.
6
Woorden met -ng en -nk
1) Zet een streep onder de woorden met –ng.
Zet een rondje om de woorden met –nk
Henk is de weg kwijt
Henk gaat naar de winkel om een hengel te kopen.
Hij loopt langs de banketbakkerij.
Daarna gaat hij linksaf.
Hij maakt een lange wandeling.
Opeens weet Henk niet meer welke richting hij op moet.
Hij wordt een beetje bang.
Dadelijk wordt het al donker.
Plotseling ziet hij een buurjongen op een bankje zitten.
“Wat doe jij zo ver van huis?” vraagt de buurjongen.
“Ik ben de weg kwijt.” zegt Henk. “Waar is de winkel waar ik een hengel kan kopen?”
“Ik help je wel.” zegt de buurjongen.
“Dank je wel.” zegt Henk.
2) Vul het juiste rijmwoord in.
Ik loop door een gang. Die is heel erg
…………………….
Fons slaat op zijn pink. Hij huilt niet, hij is
…………………….
Onze buurman, meneer de Koning, houdt bijen voor de
…………………….
Hansje zakte door de bank, want er brak opeens een
…………………….
Karel gaat naar de winkel. Hij doet de deur open en hoort
…………………….
De dokter zegt tegen de jongen. “Blaas eens flink wat lucht uit je …………………….
3) Zet een streep onder het woord dat niet in het rijtje thuis hoort. Kijk goed
naar de ng en nk.
1
dank
plank
stronk
longen
planken
2
wang
eng
sprank
jongen
gezang
3
lang
gang
geschenk
wangen
mengen
4
ding
vonk
klanken
bedanken
klinker
5
wang
gang
streng
longen
linker
6
flink
blank
stronk
tong
winkel
7
Woorden met ei en ij
1) Een van de woorden hoort niet in het rijtje thuis. Zet hier een streep door.
1
2
3
4
5
6
konijn
teil
dolfijn
schilderij
geiten
spijker
trein
radijs
wijd
woestijn
pijl
bewijs
fijn
zeilboot
zeil
rijkdom
prei
ontbijt
bijbel
piepklein
gelijk
eikels
lakei
lakei
2) Schrijf –ei- of –ij- in het woord. Schrijf daarna het hele woord op.
1.
De tr…n is te laat
trein
2.
In de haven ligt een prachtig z…lschip
…………………….
3.
Het paard loopt in de w…..
…………………….
4.
Ik heb een g…..t gezien.
…………………….
5.
Bij ons aan de muur hangt een lelijk schilder…
…………………….
6.
We eten vanavond r…st
…………………….
7.
Een …..k is een grote boom.
…………………….
8.
Ik heb een nieuwe sp…kerbroek.
…………………….
9.
Ik dw……l de vloer.
…………………….
10. Wie fietste er voorb… ?
…………………….
Verkleinwoorden
1) Lees de zinnen. In iedere zin is er een woord schuin gezet. Maak dit
woord kleiner. Kijk eerst naar het voorbeeld.
1. De juffrouw schrijft een woord op het bord.
woordje
2. Op de tak zit een vogel.
…………………………….
3. Broer heeft het eten klaar gemaakt.
…………………………….
4. De meester heeft 1 zus.
…………………………….
5. De bloemen stonden in een mooie vaas.
…………………………….
6. Op de appel zit een dikke slak.
…………………………….
7. De vlinder heeft veel mooie kleuren.
…………………………….
8. Hij sneed zich gisteren in zijn vinger.
……………………………
8
Download