Elementen die de graad van autonomie bepalen

advertisement
Kader voor het uitzetten van leerlijnen - nieuwe geschiedenismethode
Voor het uitzetten van leerlijnen onderscheiden we de volgende groeipaden:
Publiek:
henzelf  bekende leeftijdsgenoten  onbekende leeftijdsgenoten  bekende volwassenen  onbekende volwassenen
Verwerkingsniveau:
kopiërend  beschrijvend  structurerend  beoordelend
Tempo:
veel tijd / traag  minder tijd / sneller  weinig tijd / snel
Aanbod:
eenvoudige opdracht  complexe opdracht
Inhoud:
bekende inhoud  onbekende / vreemde inhoud
Integratie:
één vaardigheid  combinatie van verschillende vaardigheden  integratie van vaardigheden
Ondersteuning:
veel steun  weinig steun  geen steun
Autonomie:
gestuurd  autonoom / zelfstandig
Verantwoordelijkheid:
weinig verantwoordelijkheid  leiding gevend
Rol:
verschillende rollen opnemen
Omgevingsfactoren:
laboratoriumsituatie  realiteit / echte wereld
Creativiteit:
groeiende creativiteit
Context
toepassen in wisselende bekende en onbekende contexten
Weinig
autonomie
Meer
autonomie
Veel
autonomie
•Sterk gestuurd
•Gebruik van veel hulpmiddelen
•Weinig of geen verantwoordelijkheid in een ondergeschikte rol
•Voor/met bekende leeftijdsgenoten
•Bekende rol
•Meer zelfstandigheid
•Gebruik van enkele hulpmiddelen
•Opnemen van beperkte verantwoordelijkheid of leiding over een deel van het proces
•Voor/met onbekende leeftijdsgenoten of bekende volwassenen
•Rol met onbekende aspecten
•Autonoom handelen
•Zonder hulpmiddelen
•Opnemen van volledige verantwoordelijkheid over het hele proces
•Voor/met onbekende volwassenen
•Onbekende rol
Eenvoudige
opdracht
•
•
•
•
•
•
•
Kopiërend
Veel tijd/
traag
Bekende inhoud
Eén vaardigheid
Laboratorium-situatie
Geen creativiteit
Bekende context
Complexere
opdracht
•
•
•
•
•
•
•
Beschrijvend
Minder tijd/
sneller
Minder bekende inhoud
Combinatie van
verschillende vaardigheden
Reële situatie
Meer creativiteit
Minder bekende context
Complexe opdracht
•
•
•
•
•
•
•
•
Structurerend of beoordelend
Weinig tijd/
snel
Onbekende of vreemde
inhoud
Integratie van vaardigheden
Echte wereld
Veel creativiteit
Onbekende context
Voorstel concretisering leerlijnen
1. Uitbouw van een historisch begrippenkader
Vanaf de tweede graad
Het nuanceverschil kennen in de betekenis
van een historisch begrip in verschillende
contexten (i.c. in verschillende periodes, in
verschillende samenlevingen en op
verschillende plaatsen)
Historische begrippen op een adequate
manier gebruiken in verschillende contexten
(i.c. in verschillende periodes, in
verschillende samenlevingen, op
verschillende plaatsen)
De betekenis van een historisch begrip
afleiden uit de context
Historische begrippen over de
samenlevingen heen in verband brengen
met elkaar
Historische begrippen verbinden met
relevante koepelbegrippen
Vanaf de derde graad
Het nuanceverschil verduidelijken in de
betekenis van een historisch begrip in
verschillende contexten (i.c. in verschillende
periodes, in verschillende samenlevingen en
op verschillende plaatsen)
Het historisch jargon correct hanteren en
een wetenschappelijke taal gebruiken in
wisselende contexten
Meer abstracte en poëtische begrippen
aanbieden en hanteren
Eventueel ook historische begrippen uit
andere talen aanbieden en hanteren
Vanaf de eerste graad
Voorbeelden geven van de
tijdsgebondenheid van het menselijke
handelen in de bestudeerde samenlevingen
Vanaf de tweede graad
Inzicht verwerven in de tijdsgebondenheid
van het menselijke handelen in de
verschillende bestudeerde samenlevingen
Vanaf de derde graad
Inzicht verwerven in de wisselwerking van
de tijds- en plaatsgebondenheid én de
socialiteit van het menselijke handelen
doorheen de geschiedenis
Historisch referentiekader
De indeling van de tijd in zeven tijdvakken
en drie golven kennen en gebruiken
Situeren in de tijd
Historische feiten of gebeurtenissen
situeren in de tijd: jaar, decennium, eeuw,
De relativiteit van de periodisering
onderkennen en verklaren (met
voorbeelden)
Continuïteit en discontinuïteit herkennen en
met voorbeelden illustreren
Betekenis kennen
Gebruiken
Opzoeken
Verbinden
Verbanden leggen
Vanaf de eerste graad
De concrete betekenis kennen van een
beperkt aantal historische begrippen uit de
bestudeerde samenleving
(Opletten met het louter memoriseren van
definities)
De historische begrippen op een adequate
manier gebruiken in de context van de
bestudeerde samenleving
De betekenis opzoeken van historische
begrippen
Historische begrippen verbinden met de
juiste tijd, de juiste plaats en het juiste
maatschappelijke domein
Een woordenwolk maken van historische
begrippen die in een gemeenschappelijk
betekenisveld zitten
Vooral concrete begrippen aanbieden en
hanteren
Horizontale en verticale dwarsverbanden
verduidelijken aan de hand van een gepast
historisch begrippenkader
Woordkoppels samenstellen van tegenpolen
2. Werken met de tijd
Tijdsgebondenheid
De lange termijngeschiedenis herkennen en
toelichten
generatie, tijdvak, golf, …
Tijdlijnen
Evenementen, personen en periodes
plaatsen op een voorgedrukte of zelf
gemaakte tijdlijn
Een eenvoudige tijdlijn lezen en verwerken
Gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid
herkennen en met voorbeelden illustreren
Bij het tekenen van een tijdlijn een
onderscheid maken tussen evenementen,
structuren en conjuncturen
Op een tijdlijn horizontale en verticale
verbanden en relaties zien en verklaren met
aandacht voor evenementen, structuren en
conjuncturen
Elementen die de moeilijkheidsgraad van een tijdsbalk bepalen
Eenvoudiger
Bekende tijdsbalk
Bekende ruimte wordt weergegeven
Bekende periode wordt weergegeven
Tijdbalk heeft één band
Tijdsbalk geeft één thema weer
Tijdsbalk gebruikt één lay-out element (bijv. kleur of
symbool)
Tijdsbalk in een bekende lay-out of vorm
Tijdsbalk toont bekende inhoud
Beperkte legende
Legende bij de tijdsbalk
Eén tijdsbalk
Nederlandstalige tijdsbalk
Enkelvoudige opdracht
Moeilijker
Onbekende tijdsbalk
Onbekende ruimte wordt weergegeven
Onbekende periode wordt weergegeven
Tijdsbalk heeft meerdere banden
Tijdsbalk geeft meerdere thema’s weer
Tijdsbalk gebruikt meerdere lay-out elementen (bijv.
kleur én symbool)
Tijdsbalk in een onbekende lay-out of vorm
Tijdsbalk toont onbekende inhoud
Uitgebreide legende
Legende niet bij de tijdsbalk
(Combinatie van) meerdere tijdsbalken
Anderstalige tijdsbalk
Combinatieopdracht
Elementen die de graad van autonomie bepalen
Eenvoudiger
Leerlingen krijgen de juiste tijdsbalk(en).
Opdracht gestuurd door leerkracht
Moeilijker
Leerlingen moeten de juiste tijdsbalk(en) zelf zoeken
of selecteren.
Opdracht autonoom uitgevoerd
(Complexe) historische informatie
weergeven op en helder gestructureerde
tijdlijn
De (complexe) informatie op een tijdlijn
koppelen aan de informatie uit andere
informatiebronnen
Gebruik van hulpmiddelen
Met stappenplan
Ondergaan
Leerlingen krijgen de nodige informatie
De werkwijze staat vooraf vast en wordt duidelijk
door de leraar aangegeven
Veel tijd
Zonder hulpmiddelen
Zonder stappenplan
Zelf doen
Leerlingen moeten zelf de informatie zoeken of
selecteren
Leerlingen moeten zelf de gepaste werkwijze bepalen
en uitvoeren
Weinig tijd
3. Werken met de ruimte
Vanaf de eerste graad
Voorbeelden geven van de
plaatsgebondenheid van het menselijke
handelen in de bestudeerde samenlevingen
Vanaf de tweede graad
Inzicht verwerven in de plaatsgebondenheid
van het menselijke handelen in de
verschillende bestudeerde samenlevingen
Lokaal, regionaal, nationaal
Aangeven of feiten uit de bestudeerde
samenleving van lokaal, regionaal, nationaal
of mondiaal belang zijn
Centrum en periferie
Geopolitiek
De begrippen ‘centrum’ en ‘periferie’
inhoudelijk begrijpen en toepassen op
elementen uit de bestudeerde
samenlevingen
Aan de hand van een legende een
historische kaart lezen
Met een voorbeeld uit de bestudeerde
samenlevingen de verwevenheid illustreren
van de lokale, regionale, nationale en
algemene geschiedenis
De plaatselijke geschiedenis kaderen in de
ruimere regionale, nationale en
internationale geschiedenis
Het begrip ‘geopolitiek’ inhoudelijk
begrijpen
Plaatsgebondenheid
Kaarten
Historische atlas
Een opgegeven kaart vinden in een
historische atlas en het register hanteren
Een blinde kaart invullen
Werken met complexer kaartmateriaal in
een historische atlas: kaarten uit
verschillende periodes opzoeken,
vergelijken, verbanden en evoluties
waarnemen; kaarten per domein opzoeken
en vergelijken; een evolutie- en
synthesekaart onderscheiden en adequaat
hanteren
Vanaf de derde graad
Inzicht verwerven in de wisselwerking van
de tijds- en plaatsgebondenheid én de
socialiteit van het menselijke handelen
doorheen de geschiedenis
In verschillende contexten de verwevenheid
van de lokale, regionale, nationale en
algemene geschiedenis herkennen en
verklaren
Het begrip ‘geopolitiek’ inhoudelijk
adequaat hanteren
De relativiteit van historische kaarten
onderkennen en verklaren (met
voorbeelden)
Zelfstandig een historische atlas willen en
kunnen gebruiken
Elementen die de moeilijkheidsgraad van een historische kaart bepalen
Eenvoudiger
Bekende kaart
Bekende ruimte wordt weergegeven
Kaart toont een momentopname
Kaart geeft één element weer
Kaart gebruikt één lay-out element (bijv. kleur of
symbool)
Kaart in een bekende lay-out of vorm
Kaart in bekende projectie
Kaart toont bekende inhoud
Beperkte legende
Legende bij kaart
Geen gebruik van register (atlas)
Eén kaart
Geen gebruik atlas
Nederlandstalige kaart
Enkelvoudige opdracht
Moeilijker
Onbekende kaart
Onbekende ruimte wordt weergegeven
Kaart toont een evolutie
Kaart geeft meerdere elementen weer
Kaart gebruikt meerdere lay-out elementen (bijv.
kleur én symbool)
Kaart in een onbekende lay-out of vorm
Kaart in een onbekende projectie
Kaart toont onbekende inhoud
Uitgebreide legende
Legende niet bij kaart
Gebruik van register
Meerdere kaarten
Gebruik atlas
Anderstalige kaart
Combinatieopdracht
Elementen die de graad van autonomie bepalen
Eenvoudiger
Leerlingen krijgen de juiste kaart(en).
Opdracht gestuurd door leerkracht
Gebruik van hulpmiddelen
Met stappenplan
Ondergaan
Leerlingen krijgen de nodige informatie
De werkwijze staat vooraf vast en wordt duidelijk
door de leraar aangegeven
Veel tijd
4. Werken met de socialiteit
Moeilijker
Leerlingen moeten de juiste kaart(en) zelf zoeken of
selecteren.
Opdracht autonoom uitgevoerd
Zonder hulpmiddelen
Zonder stappenplan
Zelf doen
Leerlingen moeten zelf de informatie zoeken of
selecteren
Leerlingen moeten zelf de gepaste werkwijze bepalen
en uitvoeren
Weinig tijd
Socialiteit van menselijk handelen
Situeren in maatschappelijk domein
Vanaf de eerste graad
Voorbeelden geven van de socialiteit van
het menselijke handelen in de bestudeerde
samenlevingen
Vanaf de tweede graad
Inzicht verwerven in de socialiteit van het
menselijke handelen in de verschillende
bestudeerde samenlevingen
Feiten of ontwikkelingen uit het verleden en
het heden situeren in een maatschappelijk
domein
Belang van interactie tussen domeinen
kunnen aantonen en toelichten met
voorbeelden via tijdsbeelden
Vanaf de derde graad
Inzicht verwerven in de wisselwerking van
de tijds- en plaatsgebondenheid én de
socialiteit van het menselijke handelen
doorheen de geschiedenis
Interactie tussen domeinen onderkennen en
plaatsen in een lange termijnvisie
5. De historische methode
a. Relevante historische vragen stellen (verwondering en permanente nieuwsgierigheid naar het hoe en waarom)
Interesse
Onderzoeksvragen
Vanaf de eerste graad
Intrinsieke interesse opbrengen voor de
geschiedenis
W-W-W-W-vragen stellen
Vanaf de tweede graad
Vanaf de derde graad
Een onderzoeksvraag stellen met hoofd- en
deelvragen
b. Bronnen raadplegen en beoordelen (kritische bronnenkritiek)
Bronnen onderzoeken
Historische kritiek
Vanaf de eerste graad
Rangschikken en klasseren van geschreven
en ongeschreven bronnen + primaire en
secundaire bronnen
De tools van de historische kritiek (ingebed
in het communicatieschema) verkennen en
incidentieel en beperkt toepassen op
relevant bronnenmateriaal uit de
bestudeerde samenleving
Vanaf de tweede graad
Zelfstandig geschikte bronnen zoeken en
selecteren (ook op internet) a.h.v. goede
strategieën
Onder begeleiding en/of aan de hand van
aangereikte criteria de bruikbaarheid van
een bron bepalen
De tools van de historische kritiek toepassen
op een selectie van relevante historische
bronnen (lijst samenstellen per leerjaar)
Standplaatsgebondenheid van bronnen
bepalen
Feit en mening
Oorzaak en gevolg
Onderscheid maken tussen feit en mening
Onderscheid maken tussen oorzaak en
Gewilde en ongewilde gevolgen
Vanaf de derde graad
Zelfstandig de bruikbaarheid van een bron
bepalen
Vergelijkende historische kritiek toepassen
op geschreven bronnen
gevolg
Onder begeleiding en/of aan de hand van
aangereikte observatiecriteria een
inhoudelijke of vergelijkende analyse maken
van visuele bronnen (prenten,
reconstructietekeningen, foto’s, bouw- en
beeldhouwwerken, schilderijen, tekeningen,
…)
Visuele bronnen
Hulpwetenschappen
Schema’s
Eenvoudige schema’s over een bekend
onderwerp ontleden en in eigen woorden
uitleggen (liefst onder begeleiding)
Stambomen
Grafieken
Een stamboom lezen
Onder begeleiding of gestuurd eenvoudige
grafieken met een beperkt aantal gegevens
lezen en met eigen woorden uitleggen
Geschreven bronnen en afbeeldingen
Leesvaardigheden
Onderzoekvaardigheden
Verbanden leggen tussen geschreven
bronnen en afbeeldingen
Begrijpen van eenvoudig tekstmateriaal (zie
onderstaand schema)
Hoofd- en bijzaken onderscheiden in
bronnenmateriaal
Een klein historisch onderzoek uitvoeren
onder sterke begeleiding en sturing met
aangereikt en toegankelijk materiaal
onderscheiden
Met groeiende zelfstandigheid een
inhoudelijke of vergelijkende analyse maken
van visuele bronnen (nu ook van
filmmateriaal en spotprenten)
Hulpwetenschappen van de geschiedenis
leren kennen
Ingewikkeldere schema’s over bekende en
nieuwe onderwerpen ontleden en in eigen
woorden uitleggen (met meer
zelfstandigheid)
Zelf (onder begeleiding) eenvoudige
schema’s maken
Met groeiende zelfstandigheid en minder
sturing ingewikkeldere grafieken lezen en
interpreteren
Onder begeleiding of gestuurd eenvoudige
grafieken maken van cijfergegevens, liefst
met een aangepaste ICT-toepassing
Bij het bestuderen van het tekstmateriaal
aandacht besteden aan structuur en
sleutelelementen
Met grotere zelfstandigheid informatie
verwerven en verwerken
Elementen die de moeilijkheidsgraad van een geschreven bron bepalen (zie ook Groeilijnen Nederlands)
Eenvoudiger
Korte tekst
Moeilijker
Lange(re) tekst
Zelfstandig ingewikkelde (relatie)schema’s
maken, analyseren en interpreteren
Zelfstandig ingewikkelde grafieken lezen en
interpreteren
Zelfstandig grafieken maken van
cijfergegevens, liefst met een aangepaste
ICT-toepassing
Begrijpen van ingewikkeld tekstmateriaal
(zie onderstaand schema)
Bij het bestuderen van het tekstmateriaal
rekening houden met het schrijfdoel en het
taalregister
Een geïntegreerd historisch onderzoek
uitvoeren met maximale zelfstandigheid
Vooral enkelvoudige zinnen
Geen of weinig onbekende woorden
Geen of weinig vakjargon
Bekend taalregister
Hedendaags taalgebruik
Bekend of herkenbaar schrift
In het (algemeen) Nederlands
Bekende tekstsoort of bekend teksttype
Goed gestructureerd
Heldere lay-out
Goed leesbaar
Veel illustraties
Dichtbij (de leefwereld van de lezer)
Beschrijvend
Bekende inhoud
Voor een jong publiek
Dagdagelijks taalgebruik
Concreet
Vooral samengestelde zinnen
Meerdere of veel onbekende woorden
Meer of veel vakjargon
Onbekend taalregister
Oud taalgebruik
Onbekend of moeilijk herkenbaar schrift
In een vreemde taal of een vreemd dialect
Onbekende tekstsoort of onbekend teksttype
Onduidelijk gestructureerd
Onduidelijke lay-out
Moeilijk leesbaar
Weinig of geen illustraties
Veraf (de leefwereld van de lezer)
Beschouwend
Onbekende inhoud
Voor een volwassen publiek
Formeel taalgebruik
Abstract
Elementen die de graad van autonomie bepalen
Eenvoudiger
Leerlingen krijgen de juiste bron(nen).
Opdracht gestuurd door leerkracht
Gebruik van hulpmiddelen: woordenboek,
instructiekaarten, voorbeeldteksten, …
Met stappenplan
Ondergaan
Moeilijker
Leerlingen moeten de juiste bron(nen) zelf zoeken of
selecteren.
Opdracht autonoom uitgevoerd
Zonder hulpmiddelen
Zonder stappenplan
Zelf doen
c. De historische vragen beantwoorden en een beeld presenteren van het verleden (inzicht in de historische samenhang)
Historiebeelden als constructies
Vanaf de eerste graad
Zich inleven in de geschiedenis,
Vanaf de tweede graad
Discussie- en constructiekarakter van
geschiedschrijving inzien, met voorbeelden
Vanaf de derde graad
Verklaringsniveau van geschiedenis bereiken
illustreren en verklaren
Actualisering
Gebeurtenissen of elementen uit de
bestudeerde samenleving koppelen aan de
actualiteit
Presenteren
Zelfstandig opvolgen en analyseren van de
actualiteit
Eigen onderzoek presenteren met de meest
geëigende vorm
Onderscheid maken tussen citeren,
parafraseren en gebruiken van informatie
en aandacht voor plagiaat
6. Attitudevorming
Attitudes
Vanaf de eerste graad
Belangstelling
Inleving
Nauwkeurigheid
Tolerantie
Kritische zin
Betrokkenheid
Respect voor andere culturen
Vanaf de tweede graad
Eigen standpunt bepalen
Vanaf de derde graad
Download