Jaarplan GESCHIEDENIS 1ste graad

advertisement
Jaarplan GESCHIEDENIS 1ste graad
Elke Parmentier, Valerie Vanderbeken, Suze Meire
O.L.V. Hemelvaart TSO, Waregem
Schooljaar 2001-2002
Leerplan geschiedenis : Licap – Brussel D/1997/0279/027 SEPTEMBER 1997
Handboek, werkboek en atlas
M.J. CEUPPENS, J. ENGELS, K. SLEUTJES, R. VAN BRABAND,W. NOTELAERS.
Historia 1. Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 1999.
M.J. CEUPPENS, M. DENDOOVEN, J. ENGELS, K. SLEUTJES, R. VAN BRABAND, B.
VERHEYDEN. Historia T2. Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 1999.
F.HAYT. Atlas van de algemene en Belgische geschiedenis. Van In Lier, 1992.
Doelstellingen
Algemene doelstelling :
Vorming van historisch bewustzijn via historische vorming ; deze omvat zowel kennis en
inzicht als vaardigheden en attitudes.
Leerinhouden gekoppeld aan de doelstellingen uit het leerplan
Kennis en inzicht
Historisch referentiekader
De leerlingen :
1. kennen en verduidelijken E1
- begrippen van tijd : vb. : decennium, eeuw, millennium, datum, jaar,…
- begrippen van ruimte : vb. : open, gesloten, continent, centrum, periferie,
continentaal, maritiem,…
- begrippen van socialiteit : cultureel (techniek,wetenschap, kunst en
godsdienst), sociaal, economisch, politiek
1
2. kennen de westerse benamingen voor de periodisering van de geschiedenis en
kunnen deze perioden op een tijdsbalk aanduiden + kennen de scharnierdata en de
betekenis ervan. E2 + E3
perioden :
- Prehistorie
- Oude Nabije Oosten
- Klassieke Oudheid
- Middeleeuwen
- Nieuwe Tijd
- Nieuwste Tijd
- Eigen Tijd
3. kennen de basiselementen van de christelijke, joodse en islamitische jaartelling.
Voorbeelden :
De Griekse jaartelling begint in 776 v.C. : de datum waarop de eerste keer de
namen van de winnaars van de Olympische Spelen werden opgetekend.
De christelijke jaartelling : jaar 1 : geboorte van Christus.
De islamistische jaartelling : 622 : vlucht van Mohammed van Mekka naar
Medina.
De Romeinse jaartelling : 753v.C. : mythisch ontstaan van Rome
4. formuleren voor elk van de perioden één fundamentele maatschappelijke
probleemstelling. E5
Aan de hand van de tijdlijn en de golven van onze beschaving worden van elke
periode enkele maatschappelijke kenmerken besproken.
5. kennen de essentiële verschillen tussen de preïndustriële en de industriële
samenleving. E4
Aan de hand van de documenten bij de golven van onze beschaving zien de
leerlingen het verschil in tussen deze 2 samenlevingen.
Voorbeeld : stickeroefening in het werkboek : de leerlingen passen in groepjes de
leerstof toe.
6. preciseren en verruimen van algemene begrippen van tijd, ruimte en socialiteit
aan de hand van de bestudeerde beschavingen en met verwijzing naar de andere
perioden uit het referentiekader, vooral naar de hedendaagse periode. E6,12,14
Voorbeelden :
interesse voor dinosauriërs (Jurrasic Park, Op stap met de Dino’s, …)
Egyptomanie : stripverhalen, pyramide van Louvre, Las Vegas, gezelschapsspelen,
film (The Mummie), …
Kelten : strips van Astérix en Obelix, Keltische muziek (River Dance), Keltische
symbolen (juwelen),…
Grieken : taal (Griekse restaurants, Nederlandse woorden), democratie (cfr. het
democratisch systeem in West-Europa en zeker België), toneelstukken (Oresteia,
Oedipus), mythes en legendes (Minotaurus, romans van Vlaamse jeugdauteurs),
bouwkunst en beeldhouwkunst,…
Romeinen : bestuur (rechtsspraak, wegeninfrastructuur : viaduct, aquaduct,
heirbanen, dambordpatroon in Amerikaanse steden), taal (Latijn), bouwkunst en
beeldhouwkunst, …
2
De bestudeerde samenlevingen (Oudste Tijden en een vroegmediterrane beschaving : de
Grieks-Romeinse Oudheid)
7. kennen de voornaamste kenmerken van de bestudeerde samenlevingen alsook
grote veranderingen in deze kenmerken binnen en tussen de bestudeerde
samenlevingen. E7+E11
Voorbeeld binnen de bestudeerde samenleving : bij de Grieken was er een evolutie
van oligarchie naar democratie.
Voorbeeld tussen de bestudeerde samenleving : de Romeinen namen culturele
kenmerken over van zowel Etrusken, Byzantijnen, Grieken,…
8. kunnen deze kenmerken verbinden met fundamentele maatschappelijke problemen
en de mogelijke aanwezigheid ervan in de eigen tijd. E11+E16
Voorbeeld : in een multiculturele samenleving botsen de verschillende etnische
groepen op cultureel vlak (vooral godsdienst en dat kan leiden tot oorlogen)
Voorbeeld : binnen elke samenleving leeft er een politieke onrust tussen de
verschillende partijen.
9. hebben inzicht in de onderlinge verbanden en wisselwerkingen binnen en tussen de
verschillende maatschappelijke domeinen. E8
Voorbeeld : binnen de Griekse samenleving zorgde de verandering van oligarchie
naar democratie ervoor dat de Atheense burgers ook op sociaal en cultureel vlak
veranderingen doormaakten.
Voorbeeld : bij de Egyptenaren stond het sociale en economische leven nauw
verbonden met de politieke hiërarchie van de farao.
10. geven voor elk van de bestudeerde samenlevingen een voorbeeld van : E9
- het verschil tussen oorzaak en directe aanleiding,
- de relatie tussen oorzaak, gebeurtenis, gevolg
- de relatie tussen doel, middel, resultaat.
Voorbeeld : verschil tussen oorzaak en aanleiding bij de Perzische en
Peloponnesische oorlogen.
11. illustreren de lange duur van de eerste ontwikkelingsstadia van mens en
samenleving alsook de snellere ontwikkeling bij de samenlevingen van het Oude
Nabije Oosten en de Klassieke Oudheid ; vergelijken dit met het
ontwikkelingstempo op de verschillende maatschappelijke domeinen in de
hedendaagse tijd. E10
Voorbeeld : De jagers-voedselzoekerssamenleving tijdens de Prehistorie
ontwikkelde zich traag naar een landbouwsamenleving. Eens deze evolutie
plaatsgevonden had, ging alles veel sneller, en door de komst van industriële en
postindustriële samenlevingen komt alles nog in een grotere stroomversnelling
terecht.
12. maken het onderscheid tussen lokaal, regionaal, Europees, mondiaal. E14
Voorbeeld :Romeinse rijk : Rome = lokaal, Italië = regionaal, RR = Europees en
mondiaal.
3
13. begrijpen de betekenis van het geloof in het bovennatuurlijke en van de godsdienst
in de bestudeerde samenlevingen.
14. geven voorbeelden van gelijkenissen en verschillen in maatschappelijk gedrag
tijdens de bestudeerde samenlevingen en in de hedendaagse tijd ; bijvoorbeeld de
houding tegenover de medemens, de natuur, de bovennatuur, het gebruik van
instrumenten en techniek ; de verplaatsingen van grote bevolkingsgroepen ; de
vorming van steden en staten ; oorlog en vrede ; gelijkheid, vrijheid,
rechtvaardigheid. E 13
Voorbeeld : de migratie bij de Grieken vergelijken met de migratie van nu om
dezelfde redenen (oorlog, voedseltekort, op zoek naar vrijheid,…)
15. geven aan de hand van het referentiekader en/of bestudeerde samenleving een
voorbeeld van : E15
- open en gesloten ruimte,
- stedelijke en rurale samenleving
- continentaal en maritiem perspectief
- centrum en periferie
- korte en verre afstand
Bij iedere kaartoefening wordt hier aandacht aan besteed.
Vaardigheden
16. kunnen de kernvragen van de historische methode formuleren en toepassen op
diverse soorten bronnen die in een eenvoudige woord – en/of beeldtaal worden
aangeboden. E22
Heel regelmatig wordt de historische methode gebruikt door de leerlingen, vb. bij
het bekijken van documenten en het maken van ‘onderzoek’.
17. kunnen diverse informatiebronnen identificeren en situeren in tijd, ruimte,
maatschappelijk domein. E21
In het eerste jaar wordt dat sterk ingeoefend in de lessen 1,2,3,4,5 en 6. Deze
informatie moeten de leerlingen tijdens de volgende jaren verder kunnen
gebruiken.
18. kunnen materiële en landschappelijke historische sporen waarnemen en
beschrijven aan de hand van een eenvoudige observatieprotocol. E18
19. kunnen aan de hand van gerichte vragen E20
- kaarten lezen en de informatie eruit halen door middel van de legende,
oriëntatie, schaal, symbolen (kleur, grafische symbolen),
- titel en inhoud van de kaart met elkaar vergelijken,
- door vergelijking van kaarten veranderingen en constanten ontdekken.
Deze elementen komen in elke les aan bod.
4
20. kunnen werken met de tijd door middel van tijdlijnen en met de ruimte door middel
van kaarten
Wordt aangeleerd in het eerste jaar vanaf les 3 en toegepast gedurende de volgende
jaren .
21. kunnen informatie over de bestudeerde beschavingen en over de eigen tijd
opzoeken op basis van concrete opdrachten , zoals bijv. het raadplegen van
inhoudstafels van leerboeken , het vinden van trefwoorden in naslagwerken , het
gebruik van databanken en interactieve media. E17
Zie leertips in het werkboek .
22. kunnen eenvoudige tekstuele, auditieve, visuele en audiovisiuele informatie
ordenen inzake : E19
- tijdskader
- ruimtelijk kader
- maatschappelijk domein
De leerlingen kunnen de verschillende bronnen ( geschreven, mondelinge,
videofragmenten en transparanten ) interpreteren.
23. aan de hand van een opdracht het onderscheid tussen feit en mening toepassen op
informatie uit de bestudeerde beschavingen en uit de eigen tijd E23
Wordt ingeoefend in het eerste jaar in les 2 en toegepast in les 6.
24. kunnen informatie uit de bestudeerde beschavingen en uit de eigen tijd uitdrukken
in verschillende vormen en ze voor anderen verduidelijken.
De leerlingen kunnen mondeling en schriftelijk documenten bespreken.
25. kunnen de grote vragen van de huidige mens en samenleving herkennen in de
bestudeerde beschavingen en omgekeerd.
In iedere periode van de geschiedenis komen deze existentiële vragen aan bod, dit
zien we door de godsdienst en de algemene levenswijze van de mens.
Attitudes
26. zijn nauwkeurig bij het verzamelen, ordenen, analyseren en interpreteren van
informatie over de historische en actuele werkelijkheid. E24
In toetsen en taken wordt deze attitude gecontroleerd en beoordeeld.
27. geven blijk van kritische zin bij het gebruik van informatie over de historische en
actuele werkelijkheid.
Er wordt regelmatig verwezen naar de actualiteit tijdens een klasgesprek.
Voorbeeld : vergelijking Griekse democratie en Belgische democratie in het
werkboek.
28. beseffen dat de kennis van het verleden niet exact de historische werkelijkheid
weergeeft en dat onze historische kennis onvolledig en voorlopig is.
Door ondervinding merken we dat de leerlingen zelf tot die conclusie komen, hier
en daar zijn er hiaten in de geschiedenis die nog altijd op opvulling wachten.
5
29. beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven
maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische context verbonden.
Voorbeeld : de mens heeft nog altijd nood aan voedsel maar door de technische
vooruitgang is er meer voedsel en variëteit.
30. tonen belangstelling voor de overblijfselen uit het verleden en voor de actuele
Vlaamse samenleving. E14 + E25
Interesse voor de dino’s en de antieke cultuur ( film The Gladiator ).
Deze attitude wordt ook gestimuleerd door een bezoek aan Aubéchies en
verschillende studiereizen.
31. hebben interesse en waardering voor de strijd van de mens om verbetering van het
eigen bestaan en van het samenleven. E26
De leerlingen merken nu duidelijk dat ze in een materiële samenleving wonen en
dit dankzij het werk en de strijd van vorige generaties.
32. kunnen zich inleven in het dagelijks leven van de mens tijdens de bestudeerde
beschavingen.
Er wordt zoveel mogelijk aan identificatie gedaan tijdens een motivatiemoment.
33. een open geesteshouding hebben ten aanzien van historische en actuele
werkelijkheid.
Sommige leerlingen hebben duidelijk interesse voor geschiedenis en dit kan alleen
maar aangemoedigd worden door de leerkracht.
Leereenheden
1ste jaar van de 1ste graad :
1 lestijd per week
over het schooljaar circa 25 lessen
2de jaar van de 1ste graad :
2 lestijden per week
over het schooljaar circa 45 lessen
Verdeling van de leereenheden : zie persoonlijke agenda.
Vakoverschrijdende eindtermen
zie map VOET
6
7
Download