samen werkt beter - Gemeente Ten Boer

advertisement
SAMEN WERKT BETER
Beleid- en uitvoeringsplan vernieuwing sociaal domein 2014 – 2015
Gemeente Ten Boer
Inhoudsopgave
1
Inleiding ........................................................................................................................................... 4
2
Wat willen we. ................................................................................................................................. 5
3
2.1
Uitgangspunten en leidende principes .................................................................................................. 5
2.2
De toegang en regievoering door De Deel ............................................................................................ 6
2.2.1
Huidige aanpak ................................................................................................................................................... 6
2.2.2
Ontwikkelperspectief komende jaren ................................................................................................................ 6
2.2.3
Acties komend jaar ............................................................................................................................................. 7
2.2.4
Ontwikkelingsbeeld De Deel in context ............................................................................................................. 8
2.2.5
Wat betekent dit nu in praktijk? ........................................................................................................................ 9
Wat zijn de wettelijke veranderingen en regionale afspraken ..................................................... 10
3.1
WMO / AWBZ ...................................................................................................................................... 10
3.1.1
Wat doen we nu ............................................................................................................................................... 10
3.1.2
Nieuwe taken ................................................................................................................................................... 10
3.1.3
Omvang nieuwe doelgroep .............................................................................................................................. 10
3.1.4
Overgangsrecht en continuïteit ........................................................................................................................ 11
3.1.5
Huishoudelijke hulp verandert ......................................................................................................................... 11
3.1.6
Welke keuzes maken we .................................................................................................................................. 13
3.2
Jeugdwet.............................................................................................................................................. 13
3.2.1
Wat verandert er. ............................................................................................................................................. 13
3.2.2
Regionale samenwerking leidend in transformatie.......................................................................................... 13
3.2.2.1
4
Regionaal Inkooporgaan Groninger Gemeenten .................................................................................... 14
3.2.3
Omvang nieuwe doelgroep .............................................................................................................................. 15
3.2.4
Verbinden medisch en sociaal domein ............................................................................................................ 15
3.2.5
Het familiegroepsplan ...................................................................................................................................... 16
3.2.6
Acties ................................................................................................................................................................ 16
3.3
Passend Onderwijs .............................................................................................................................. 16
3.4
Participatiewet .................................................................................................................................... 17
Cliënten: rechten, ondersteuning en bijzondere groepen ............................................................ 18
4.1
Cliëntondersteuning ............................................................................................................................ 18
4.2
Mantelzorg .......................................................................................................................................... 19
4.3
Privacy en klachten, informatieplicht, medezeggenschap .................................................................. 19
4.4
PGB-houders ........................................................................................................................................ 20
4.5
WTCG en CER ....................................................................................................................................... 20
4.6
Monitoring ........................................................................................................................................... 21
4.6.1
Monitoren op maatschappelijke effecten ........................................................................................................ 21
4.6.2
Monitoren op resultaten van algemene en maatwerkvoorzieningen .............................................................. 21
5
Participatie, communicatie, besluitvorming ................................................................................. 21
6
Financiën en risico’s ...................................................................................................................... 24
7
Bijlagen .......................................................................................................................................... 26
2
3
1 Inleiding
Voor u ligt het beleid- en uitvoeringsplan over de vernieuwing van het sociaal domein. Een plan dat
een eerste richting geeft aan de manier waarop we de omvangrijke decentralisaties op het terrein
van Jeugdzorg, Wmo en AWBZ en de Participatiewet vorm willen geven. Ook het Passend Onderwijs
komt daarbij aan bod. Het is niet alleen een wettelijke plicht om een dergelijk plan op te stellen, het
College vindt het essentieel dat we inzicht bieden in de manier waarop we in de gemeente Ten Boer
de uitdaging aangaan om participatie – de mogelijkheid voor burgers, ongeacht hun beperkingen,
naar eigen vermogen deel te nemen aan en bij te dragen aan de samenleving – meer gestalte te
geven. Een inclusieve samenleving, waar zorg is voor elkaar. Waar de overheid ook zorgt voor
mensen die dat nodig hebben, maar vooral zorgt dat mensen in hun eigen kracht staan.
Het College is er van overtuigd dat de ontwikkeling èn de wens om de zorg te ontkokeren, te
ontmedicaliseren, te normaliseren, mede kan stoelen op de gedachte dat op lokaal niveau de juiste
en ook meest krachtige verbanden kunnen worden gevonden om mensen te steunen die dat nodig
hebben. Zeker, mensen kunnen het soms, en soms vaker, niet alleen. We hebben elkaar nodig om
dat wel te realiseren. Samen werkt beter.
En ja, het is een enorme operatie waarmee veel geld is gemoeid. Bovendien kort het rijk ook fors op
die budgetten. De rijksbijdrage voor het deel dat gemoeid is met de Jeugdwet loopt nog zo’n 9%
terug. Bij de Wmo loopt het (al gekorte) rijksbudget nog eens 4% terug. Het gaat om een aanzienlijk
deel van onze begroting die zal veranderen. Het heeft ook grote consequenties voor instellingen die
nu zorg leveren: zij krijgen te maken met andere financiering en verantwoording. Met andere
contractpartijen: de gemeenten namelijk. Met een oriëntatie die veel lokaler gericht zal moeten zijn.
We schakelen dus ook niet zomaar om per 1 januari. In provinciaal verband hebben we met de
andere gemeenten afspraken gemaakt over zorgcontinuïteit – ook een wettelijke plicht in de
Jeugdwet - zodat we voor die transformatie naar die compleet andere manier van werken de tijd
nemen. Maar per 1 januari moet wel de regelgeving klaar zijn. Verordeningen.
Dit plan geeft daaraan richting. Niet op alle vlakken zal dit plan uitsluitsel geven. In oktober willen we
zoveel mogelijk de regelgeving op orde te hebben en ook in 2015 en de jaren daarna is er nog
gelegenheid nader invulling te geven aan de toegenomen verantwoordelijkheid die we als gemeente
zullen dragen voor de regie en sturing in de zorgsector.
We beginnen natuurlijk niet bij nul. We hebben beleid op het terrein van Wmo, jeugd- en jongeren,
passend onderwijs en participatie. Dit plan is daarvan een voortzetting, geënt op de nieuwe
verantwoordelijkheden.
En we beginnen niet bij nul omdat hier al jarenlang De Deel bekend staat als de plek waar je terecht
kunt met ondersteuningsvragen. Waar al grotendeels integraal en resultaatgericht wordt gewerkt. En
waar nieuwe uitdagingen vragen om een verdiepingsslag in het werk; verbindingen moeten worden
gemaakt met nieuwe professionele collega’s. Waarbij de nieuwe regelgeving zal moeten worden
toegepast.
Dit plan bevat achtereenvolgens de uitgangspunten voor het beleid, die gebaseerd zijn op het
bestuursakkoord, de ontwikkeling van De Deel met een beschrijving van de kwaliteitsslag die daar
gemaakt moet worden, een beschrijving van de wetgeving en regionale samenwerking, de
consequenties en de positie van de burgers die om ondersteuning vragen. We sluiten af met een
beschrijving van de manier waarop we het maatschappelijk middenveld en de burgers betrekken bij
deze vernieuwing en een overzicht van de belangrijkste financiële consequenties en risico’s.
Steeds proberen we de vervolgstappen en conclusies in een andere opmaak vorm te geven.
4
2 Wat willen we.
2.1 Uitgangspunten en leidende principes
De uitgangspunten voor de vernieuwing van het sociaal domein liggen in het verlengde van het
beleidsplan Sociaal Domein 2012-2015 en het bestuursakkoord “Oog voor ontwikkeling” van het
College. De ambitie uit het bestuursakkoord valt als volgt samen te vatten: Wij willen dat iedereen,
ook mensen met een beperking, kan meedoen in de samenleving. Zoveel mogelijk op eigen kracht, zo
nodig met ondersteuning van het sociaal netwerk. De gemeente wil garant staan voor mensen die
niet in staat zijn om geheel op eigen kracht deel te nemen aan de samenleving, door deze inwoners
passende individuele compensatie te bieden.
In de omslag, die deze vernieuwing van het sociaal domein vereist, willen we bewerkstelligen dat in
onze gemeente:
 Inwoners meedoen naar vermogen, ongeacht eventuele beperkingen. Talenten worden benut;
 De zelfredzaamheid en samenredzaamheid toenemen;
 De zorg normaliseert en ontmedicaliseert;
 Er minder kinderen zijn met een stempel/indicatie. Meer opvoedkracht bij ouders zelf en
beroepsopvoeders (kinderopvang, scholen, sportverenigingen, etc).;
 Burgers langer zelfstandig kunnen blijven wonen;
 De kosten voor zorg en ondersteuning binnen het beschikbare budget blijven;
 De geboden ondersteuning vraaggericht is, effectief en ontkokerd.
In onze veranderstrategie laten we ons samen met onze partners leiden door de volgende principes
van omgaan met burgers die ondersteuning vragen:
 integraal (één gezin, één regisseur, één plan) en lokaal (zoveel mogelijk in eigen omgeving)
 Het voorkomen van problemen en vroegtijdig onderkennen van signalen
 Eigen kracht van burgers: wat kan men zelf, wat kan men samen met de eigen omgeving
 Het bieden van ondersteuning vanuit de specifieke individuele situatie van de cliënt en waar
nodig een vangnet voor mensen.
 We houden het eenvoudig (minder coördinatie en doorverwijzingen, ruimte voor professionals)
In onze aanpak staat centraal de verdere ontwikkeling van De Deel die nog meer zal uitgroeien tot de
vaste plek waar regie wordt gevoerd over samenwerking tussen maatschappelijke partners, met
professionele hulpverleners, waar elementaire ondersteuning wordt geboden en de centrale toegang
wordt voor ondersteuningsvragen waarover de gemeente beslissingen heeft te nemen.
We intensiveren de samenwerking en verbinding met het maatschappelijk middenveld: we blijven
hen betrekken bij de invulling van onze lokale benadering. Dorpshuizen, dorpsverenigingen, kerken,
scholen, sportverenigingen hebben hun eigen netwerken waarbinnen nu al oplossingen worden
gezocht en gevonden voor burgers die ondersteuning behoeven.
Kort samengevat is er in de vernieuwing die we willen bewerkstelligen sprake van 3 niveaus van
ondersteuning:
a. De samenleving zelf. Waar mensen verantwoordelijkheid nemen voor elkaar. Waar vrijwilligers zich inzetten, familie en mantelzorgers aan de slag gaan. En het hierboven aangeduide
maatschappelijk middenveld. De uitdaging is om de sociale samenhang en veerkracht van
onze dorpen te versterken.
b. Ondersteuning bij opgroeien en bevorderen zelf- en samenredzaamheid. Wanneer mensen
er zelf, met hun sociale netwerk of met behulp van een medewerker van een basisvoorzie5
ning niet uitkomen, dan kan een beroep worden gedaan op één of meerdere voorziening(en). Hierbij gaat het om algemene voorzieningen, die vrij toegankelijk zijn (soms met
een eigen bijdrage) en maatwerk- (ook wel individuele) voorzieningen. Het gaat bij het laatste type voorziening om specialistische ondersteuning en zorgtrajecten, formele toekenning
is een vereiste voor gebruikmaking van deze voorziening.
c. Ondersteuning bij complexe, intensieve zorg.
We willen ons samen met aanbieders van zorg, zorgverzekering, maatschappelijke partners, de
dorpen en vooral de mensen zelf sterk maken voor een verschuiving van specialistische voorzieningen naar lichtere vormen van ondersteuning, laagdrempelig en dichtbij. We ontwikkelen op basis van
landelijke gegevens en lokaal onderzoek een monitor om na te gaan of ons beleid effectief is.
2.2 De toegang en regievoering door De Deel
2.2.1 Huidige aanpak
Met de start van en het integrale werken vanuit de Deel hebben we invulling gegeven aan een betere
en meer integrale dienstverlening aan onze burgers. De burgers weten de weg naar de Deel
inmiddels goed te vinden. Een voor mensen herkenbare en laagdrempelige plek van waaruit de
dorpscoaches werken en zij mensen die problemen hebben ondersteunen bij het oplossen van hun
vragen en problemen. Niet alleen in De Deel, maar vooral bij de mensen thuis, aan de keukentafel.
In 2014 is een tevredenheidsonderzoek gehouden onder alle gebruikers van de Deel. Een
rapportcijfer van bijna een acht betekent dat we met het werken vanuit de Deel en de inzet van
dorpscoaches op de goede weg zijn.
De dorpscoaches geven informatie en advies, signalering, ondersteuning en toeleiding naar
hulpverlening op het gebied van wonen met zorg, Wmo en Wmo-voorzieningen, welzijn, opvoeden,
leren, werken en (mantel)zorg en brengen vraag en aanbod rondom vrijwilligerswerk bij elkaar.
De Deel werkt in de hele gemeente Ten Boer. Het team van De Deel bestaat uit de dorpscoaches en
een medewerker van MEE.
De medewerkers zijn generalisten én specialist op een of meerdere te onderscheiden terreinen,
zoals: Wmo deskundige, job-coach, re-integratie deskundige, (ortho)pedagoog, wijkverpleging en
deskundigheid op het terrein van jeugdzorg en mensen met een licht verstandelijke beperking. De
projectleider van De Deel draagt zorg voor de inhoudelijke ontwikkeling van het team.
De contacten met de dorpscoaches worden gedomineerd door WMO vraagstukken, de Wet Werk en
Bijstand en opvoedingsvraagstukken. Vanuit een perspectief van “kennen en gekend worden” spelen
de dorpscoaches ook een ondersteunende rol in leefbaarheidsvraagstukken en ontwikkeling van
bewonersinitiatieven.
Eens in de paar maanden wordt afgestemd in een bredere groep van hulpverlening, politie,
woningbouwcorporaties en Jeugdzorg (kernteam). Ook vindt eens per twee maanden afstemming
plaats in het jeugdteam (consultatiebureau-arts, wijkverpleegkundige, sociaal verpleegkundige,
jongerenwerker).
Het aantal cliënten (die soms meermalen komen of vragen van verschillende aard hebben) dat
bekend is bij De Deel bedraagt ruim 300.
2.2.2 Ontwikkelperspectief komende jaren
De rol van De Deel zal door moeten groeien. Met de taken die de gemeente er bij krijgt op grond van
de Jeugdwet en de AWBZ/WMO verandert zowel de verantwoordelijkheid van de gemeente als het
aantal en de aard van de ondersteuningsvragen. Als gevolg van de continuïteits-afspraken in zowel
de Jeugdwet als rond de WMO/AWBZ zal er allereerst aandacht moeten zijn voor nieuwe cliënten.
Echter, per 1 januari 2015 moet er wel voldoende beeld zijn van de bestaande cliënten.
In de manier van werken willen we stapsgewijs toegroeien naar een situatie waarin de bestaande
overleggen meer op elkaar zijn afgestemd. In paragraaf 2.2.4 is dat in één beeld ondergebracht.
6
In dat beeld gaat het niet om een weergave van de ondersteuningsniveaus uit paragraaf 2.1, maar
vooral om het netwerk waarin de basisondersteuning (De Deel) vorm wordt gegeven. Het beeld geeft
uitdrukking aan de regierol van De Deel. Het is een beeld dat niet de huidige (afstemmings)overleggen weergeeft, maar meer de basale functies die te maken hebben met individuele en
collectieve ondersteuning en de betrokkenheid van andere partners daarbij. Een beeld dat nader
moet worden ingevuld de komende jaren op basis van de praktijk, van de nieuwe ondersteuningsvragen. We gaan op zoek naar de meest efficiënte vormen van overleg.
Het is een schets die we willen uitdragen binnen de gemeente en naar onze partners (zie ook
communicatieparagraaf 5). Het benadrukt de centrale verantwoordelijkheid van de gemeente voor
regie op ondersteunings- en opvoedingsvragen en de toegang tot voorzieningen. De Deel werkt al
grotendeels zo en zal nog meer dan voorheen de regie zo moeten voeren dat vragen meer aan de
voorkant kunnen worden opgelost. Het gesprek in De Deel en aan de keukentafel zal ook zo moeten
worden gevoerd, dat basale ondersteuning door dorpscoaches zich goed onderscheidt van meer
langdurige of diepgaandere hulpverlening.
Het houdt tevens in dat geïnvesteerd moet worden in de deskundigheid en kwaliteit, werkmethodiek
en administratieve ondersteuning van De Deel. Het hanteren van vaste methodieken in b.v.
vraagverheldering of de vaste toepassing van de zelfredzaamheidsmatrix. Het werken met dossiers
met een standaard-indeling. Het vinden van de juiste balans tussen zelf ondersteunen en het voeren
van regie.
2.2.3 Acties komend jaar
 We zetten het bewezen concept van De Deel met kracht voort.
 We voeren gesprekken met PGB houders om scherper inzicht te krijgen in de huidige besteding
en ter beoordeling van de mogelijkheden om alternatieve arrangementen te ontwikkelen
 We investeren verder in de samenwerking met huisartsen over afstemming, de regierol van de
gemeente (De Deel) en bieden hen inzicht in de zorgaanbieders die de gemeente contracteert.
 We bezien de mogelijkheden om (afstemmings)overleggen efficiënter en resultaatgerichter te
organiseren, passend binnen het geschetste ontwikkelingsbeeld.
 We versterken de deskundigheid in De Deel op het terrein van jeugdzorg, jongerenwerk, de
nieuwe taken van de Wmo, de positie van mensen met een PGB en investeren in de scholing van
dorpscoaches.
 We verstevigen de band met de onderwijsinstellingen
 We implementeren vaste werkmethodieken en sluiten aan bij de ICT ondersteuning die
regionaal wordt ontwikkeld.
 De onafhankelijke cliëntondersteuning wordt apart georganiseerd.
 In oktober houden we een bijeenkomst met alle nieuwe collega’s van de gecontracteerde
zorgaanbieders om kennis te maken en samennwerkingsafspraken te maken.
7
2.2.4
Ontwikkelingsbeeld De Deel in context
8
2.2.5
Wat betekent dit nu in praktijk?
Samen met deze nota wordt aan de raad ook een aantal verordeningen voorgelegd, met toelichting.
Deze geven de regels waarlangs ondersteuning wordt geboden en hoe beslissingen worden genomen
voor de toewijzing van voorzieningen. De begrippen in de beide wetten over voorzieningen zijn niet
altijd gelijk. Dat vergt nadere scholing voor de dorpscoaches, zoals we al in paragraaf 2.2.3 hebben
aangegeven. Voor de werkwijze rond de Wmo zal er in principe niet veel veranderen, zij het dat er
meer voorzieningen kunnen worden toegewezen (zie paragraaf 3.1.2).
Ter illustratie hieronder de basale benadering op grond van de nieuwe taken uit de Jeugdwet.
Het fundament
Het fundament van het nieuwe jeugdstelsel is het gewone positieve opgroeien en opvoeden, in de
pedagogische ‘civil society’. Het is een leefomgeving met goed functionerende en in voldoende mate
aanwezige basisvoorzieningen (zoals scholen, speelvoorzieningen, beschikbaarheid van (opvoed)informatie), afgestemd op de specifieke kenmerken en behoeften in de gemeente.
De basisondersteuning
De basis van het nieuwe stelsel wordt gevormd door de basisondersteuning (De Deel). De
Jeugdgezondheidszorg valt ook binnen deze basisondersteuning. Het is preventieve gezondheidszorg
die gericht is op het voorkomen van ziekten en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen
bij jeugdigen. Beslissingen over de zorgtoeleiding (triage) en het uitvoeren van regulier casemanagement vinden plaats vanuit De Deel.
Regulier Casemanagement
Efficiënte zorgtoeleiding wordt bewaakt en gerealiseerd door regulier casemanagement in de
basisondersteuning. Regulier casemanagement is een taak die uitgevoerd wordt door hiertoe
bekwame uitvoerende professionals uit De Deel. Het uitgangspunt is dat de (eerst) betrokken
professional hiervoor verantwoordelijk is. Beslissingen over hulp worden altijd in dialoog, samen met
de jeugdige en of ouders/opvoeders genomen.
Expertpool
Bij meer complexe ondersteuningsvragen, die de eigen competenties overstijgen, of wanneer er
zorgen zijn over de veiligheid van een jeugdige, kunnen de dorpscoaches voor consultatie en advies
een beroep doen op medewerkers uit de expertpool. De medewerkers uit deze pool bieden
onafhankelijk advies, zij verlenen geen daadwerkelijke hulp aan de jeugdige of het gezin. Deze pool
bestaat uit diverse deskundigen met uiteenlopende kennisgebieden, zoals specialistische
casemanagers, medewerkers Algemeen Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (het
AMHK), jeugdbescherming en jeugdreclassering. De meer complexe triage wordt met behulp van de
expertpool uitgevoerd. Tevens wordt er geadviseerd over de inzet van meer of minder intensieve
ondersteuning.
Flexibele ondersteuning
Indien de dorpscoaches of een huisarts of jeugdarts aanvullende specifieke integrale ondersteuning
van jeugdige en of gezinssysteem wenselijk vindt (in samenspraak met de betrokkenen), kan er
gebruik gemaakt worden van inzet van uitvoerende professionals uit de flexibele ondersteuning.
Deze professionals verlenen, in tegenstelling tot de medewerkers uit de expertpool, wel daadwerkelijke ondersteuning. Ook kunnen deze medewerkers handelingsgerichte diagnostiek verlenen. De
flexibele ondersteuning fungeert dus als een ‘surplus’ van de basisondersteuning. Het aanbod is
lokaal maar kan regionaal georganiseerd worden. Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk voor
jeugdigen en/of ouders, maar is pas in te zetten na een professionele afweging van de hiertoe
bevoegde professional in de basisondersteuning, de huisarts, jeugdarts. In die zin spreken we van
een individuele voorziening.
Intensieve ondersteuning
Indien blijkt dat de problemen van de jeugdige en of het gezinssysteem dermate ernstig of complex
is, kan de professional ook een vorm van intensieve ondersteuning inzetten. Dit zijn vormen als
dagbehandeling, poliklinische trajecten, 24-uurszorg, pleegzorg en crisiszorg. Deze ondersteuning
9
wordt veelal decentraal georganiseerd maar zoveel als mogelijk uitgevoerd in de natuurlijke
leefomgeving van de jeugdige. Medewerkers van de intensieve ondersteuning kunnen ook
specialistische diagnostiek verlenen. Vanuit de intensieve zorg wordt eveneens gewerkt aan de inzet
van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van plaatsing en het voorkomen van terugval.
Alle vormen van hulp die in de intensieve ondersteuning gegeven wordt, zijn niet vrij toegankelijk.
Deze hulp is altijd een vorm van individuele voorziening. De intensieve ondersteuning kan pas
worden ingezet na een afgewogen oordeel van de hiertoe bevoegde professional.
3 Wat zijn de wettelijke veranderingen en regionale afspraken
3.1 WMO / AWBZ
3.1.1 Wat doen we nu
In het kader van de compensatieplicht die in de Wmo is opgenomen hebben we de taak burgers met
een beperking te compenseren op de volgende vier domeinen:
 Het voeren van een huishouden
 Het zich kunnen verplaatsen in en om huis
 Het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel
 Medemensen kunnen ontmoeten en op basis hiervan sociale verbanden kunnen aangaan.
De dorpscoaches spelen een belangrijke rol bij het invullen van de compensatieplicht en het leveren
van maatwerk. Zij doen daarbij een beroep op de eigen verantwoordelijkheid en het eigen netwerk
van haar inwoners. Zij vullen hun taken zo in dat deze het beste past bij de specifieke situatie van de
cliënten en denken daarbij in resultaten.
De meest verstrekte voorziening is momenteel de huishoudelijke hulp, deze is goed voor ongeveer
80% van de aanvragen. De overige 20% betreft aanvragen als rolstoelen, huisaanpassingen,
scootmobiels e.d.
3.1.2 Nieuwe taken
Er komen drie functies over uit de AWBZ (18+): begeleiding (individuele begeleiding en dagbesteding
en een specifieke vorm van verzorging), kortdurend verblijf en beschermd wonen voor GGZ-cliënten.
Op dit moment krijgen deze mensen toegang tot de voorzieningen via het Centrum Indicatiestelling
Zorg (CIZ) en ook Bureau Jeugdzorg (BJZ) stelt indicaties voor kinderen (hoofdzakelijk met een
psychiatrische achtergrond) die begeleiding uit de AWBZ nodig hebben. Per 2015 krijgt de gemeente
deze verantwoordelijkheid en komt de regie bij De Deel te liggen. De Wmo krijgt een andere opzet en
dit leidt tot een wijziging rondom de hulp bij het huishouden (zie ook 3.1.5.)
De functie beschermd wonen wordt uitgevoerd door de gemeente Groningen als centrumgemeente,
die ook leidend is als het gaat om de beleidsvorming op dit terrein. Het budget wordt door het rijk
overgeheveld naar de gemeente Groningen en toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering
Maatchappelijke Opvang.
3.1.3 Omvang nieuwe doelgroep
Vektis-cijfers zijn volledig beschikbaar over het jaar 2012. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat het gaat om ca. 70 mensen in de gemeente die gebruik maken van extramurale
voorzieningen. Daarvan ongeveer de helft via Zorg in Natura (ZIN) en de andere helft via het
Persoons Gebonden Budget (PGB). Intramuraal (GGZ cliënten, beschermd wonen) gaat het om 5
personen, waarvan 1 via een PGB. Deze cijfers geven een indicatie. De komende maanden krijgen de
gemeenten CAK-persoonsgegevens, zodat definitief kan worden vastgesteld om hoeveel extra,
nieuwe cliënten het gaat.
10
3.1.4 Overgangsrecht en continuïteit
Voor inwoners die op 1 januari 2015 een indicatie voor AWBZ ondersteuning hebben geldt een
overgangsrecht. Deze inwoners houden in 2015 de rechten die verbonden zijn aan het indicatiebesluit. Inwoners krijgen daarmee een vergelijkbaar aanbod van ondersteuning. Dit betekent niet per
definitie dat de ondersteuning door dezelfde aanbieder of op dezelfde manier geleverd moet
worden. In overleg met de inwoner kan de gemeente afspraken maken over vervangende Wmoondersteuning in 2015. Voorwaarde is wel dat de betrokken inwoner daarmee instemt.
Voor het realiseren van de continuïteit van de AWBZ-ondersteuning in 2015 maken we in 2014
afspraken met de bestaande aanbieders van maatwerkvoorzieningen en hoog specialistische zorg en
ondersteuning. Hierin nemen we de nieuwe instroom in 2015 mee. Dit betekent dat zij bij een
maatwerkvoorziening of hoog specialistische zorg en ondersteuning kunnen kiezen uit de huidige
aanbieders waarmee we voor 2015 afspraken maken. Voor jeugdigen die gebruik maken van
jeugdzorg geldt ook een overgangsrecht. Zij houden het recht op ondersteuning bij dezelfde
aanbieder gedurende 2015.
Het overgangsrecht geldt ten slotte ook voor inwoners met een PGB uit de AWBZ (jeugd en
volwassenen). Zij kunnen aanspraak maken op hun indicatie tot en met uiterlijk 31 december 2015 of
zoveel eerder als hun indicatie afloopt. Voor mensen die gebruik maken van het overgangsrecht
hanteren we in 2015 dezelfde voorwaarden en tarieven als in 2014. Als de indicatie in 2015 afloopt
geldt in alle gevallen dat mensen bij de gemeente kunnen aankloppen. Daar gebeurt de behandeling
van de ondersteuningsvraag volgens de nieuwe opzet. Per januari 2016 eindigen alle oude
aanspraken.
Er is een risico in de financiële effecten van het overgangsrecht bij PGB-houders. De vraag is of de
beschikbare middelen i.v.m. de budgetbeperkingen, die verbonden zijn aan de overheveling van
taken vanuit het rijk, zullen worden overschreden bij volledige handhaving van de huidige
aanspraken in 2015. In de financiële paragraaf (6) houden we daarmee rekening.
We gaan met alle PGB houders in gesprek over de huidige invulling van het PGB en de verwachtingen
en mogelijk alternatieve invulling voor de toekomst.
Ook voor de mensen, die gebruik maken van beschermd wonen, geldt een overgangsrecht (van vijf
jaar).
Met 22 van de 23 gemeenten in de provincie Groningen is een traject ingezet met de huidige
gecontracteerde aanbieders voor de AWBZ-functies begeleiding (individueel en groep, plus het
vervoer), kortdurend verblijf en een klein deel van de persoonlijke verzorging om afspraken te maken
over continuïteit van zorg in 2015 (ZIN). Er heeft een marktconsultatie plaats gevonden die inmiddels
heeft geleid tot het vaststellen van aanvullende uitgangspunten voor de bepaling van de
continuïteitsarrangementen. Nadrukkelijk dient te worden opgemerkt dat 2015 een overgangsjaar
betreft om enerzijds zoveel mogelijk onrust te voorkomen (cliënten en aanbieders) en anderzijds de
transformatie beter te kunnen initiëren. Daarbij leggen we voor het overgangsjaar bij de te
contracteren aanbieders een aanzienlijke korting neer, waarbij de gemeenten hebben toegezegd de
regelgeving te vereenvoudigen. Uiteraard moet er wel kwalitatief goede ondersteuning worden
geboden. In juli van dit jaar heeft het College besloten om in te stemmen met het inkoopdocument
AWBZ-Wmo continuïteit. U treft dit document bij de ter visie gelegde stukken aan.
3.1.5 Huishoudelijke hulp verandert
De huishoudelijke hulp verdient aparte aandacht. We zullen hierin een andere benadering moeten
kiezen. Deze benadering is gebaseerd op de (nieuwe) Wmo 2015 en moet ervoor zorgen dat de
uitgaven voor huishoudelijke hulp in 2015 en daarna binnen het beschikbare budget blijven.
Vanaf 2015 gaat het erom dat we burgers in staat stellen om een gestructureerd huishouden te
voeren, zodat participeren mogelijk is. Daartoe worden binnen de nieuwe Wmo twee typen
voorzieningen genoemd: de algemene en de maatwerkvoorziening. Een algemene voorziening is een
11
dienst of activiteit die toegankelijk is zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften,
persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. Huishoudelijke hulp of schoonmaakhulp is
zo’n algemene voorziening. Een maatwerkvoorziening is vergelijkbaar met de individuele voorziening
die we nu kennen binnen de Wmo.
We hebben verschillende varianten om te komen tot een algemene voorziening voor huishoudelijke
hulp onderzocht.
De varianten voor een algemene voorziening voor huishoudelijke hulp zien er als volgt uit:
1. HH1 overlaten aan de markt: burgers verwijzen naar de markt voor huishoudelijke hulp, want
eenvoudige schoonmaakondersteuning is gemakkelijk te verkrijgen, daarbij is er voor mensen die het
niet kunnen betalen een financiële tegemoetkoming;
2. Raamovereenkomsten afsluiten met zorgaanbieders: de burger betaalt HH1 zelf, maar komt in
aanmerking voor gedeeltelijke vergoeding als de hulp wordt ingekocht bij een aanbieder waar we
een raamovereenkomst mee hebben afgesloten (iedere aanbieder komt hiervoor in aanmerking als
men voldoet aan vastgestelde criteria, bijv. signaleringsfunctie), voor mensen die het niet kunnen
betalen komt er een financiële tegemoetkoming;
3. Resultaatfinanciering per cliënt: per cliënt een vast bedrag vergoeden aan zorgaanbieder,
zorgaanbieder en cliënt bespreken hoe het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ het best bereikt kan
worden, de eigen bijdrage CAK blijft.
De varianten verschillen in kosten voor gemeente en burgers. Bij de eerste variant betaalt een groot
deel van de inwoners bijvoorbeeld zelf de kosten van huishoudelijke hulp, waar de laatste variant
blijft werken met de eigen bijdrage van het CAK in combinatie met contractering door de gemeente.
In deze laatst genoemde variant zijn zorgaanbieder en cliënt gezamenlijk aan zet om de benodigde
ondersteuning in te vullen.
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de varianten 2 en 3 onvoldoende besparing opleveren.
Variant 1 levert voldoende besparing op, maar past bovenal goed bij de principes waarmee we
inhoud willen geven aan onze ondersteuning. We merken licht huishoudelijke hulp als algemene
voorziening aan en bedoelen daarmee dat deze vorm van lichte zorg door de meeste mensen prima
zelf geregeld kan worden. Een algemene voorziening betalen mensen zelf, tenzij zij een laag inkomen
hebben. Dan regelt de gemeente een financiële tegemoetkoming. We gaan met deze vorm van
algemene voorziening maximaal uit van de eigen kracht en regie van mensen en hun netwerk. Voor
de groep die huishoudelijke hulp met regieondersteuning (HH2) heeft, blijft de maatwerkvoorziening
bestaan. Zij hebben de zware vorm van huishoudelijke hulp waarbij cliënten ondersteund worden bij
de organisatie van het huishouden. Ook voor mensen met veel en/of complexe zorg blijft de
maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp bestaan.
Met de financiële tegemoetkoming willen we een zo groot mogelijke groep mensen bedienen. We
onderzoeken tot welke inkomensgroep het budget voor huishoudelijke hulp vergoeding toestaat.
Mogelijk is dat alleen de groep die nu aanspraak kan maken op bijzondere bijstand, maar we
vermoeden dat binnen het budget ook de groep met een iets hoger inkomen voor vergoeding in
aanmerking komt. Waar de grens ligt, gaan we uitrekenen.
De overgang naar een algemene voorziening voor huishoudelijke hulp is voor veel burgers en
zorgaanbieders een grote stap. Dat willen we zorgvuldig begeleiden door alle cliënten te bezoeken.
We leggen dan de wijzigingen uit en waar nodig ondersteunen we in het regelen van huishoudelijke
hulp.
Voor alle cliënten en toekomstige cliënten geldt dat tot 1 juli 2015 de huidige voorziening
huishoudelijke hulp blijft bestaan. Voor huidige cliënten doen we op deze wijze recht aan het
overgangsrecht van een half jaar dat zij juridisch gezien hebben. Voor toekomstige cliënten en
zorgaanbieders biedt deze periode de tijd om zich voor te bereiden op de veranderingen.
12
3.1.6 Welke keuzes maken we
De wijzigingen in de WMO gaan ook gepaard met bezuinigingen. Daarom moeten we ook op zoek
naar besparende maatregelen. We willen:
 Onderzoeken of kleinschalige dagbestedingsactiveiten binnen één of meer lokale voorzieningen
zoals dorpshuizen kunnen worden georganiseerd. We gaan daartoe in gesprek met de dorpshuizen en De Bloemhof.
 In 2015 regelen we samen met onze partnergemeenten de transformatie naar beschermd
wonen volgens de principes van de vernieuwing van het sociaal domein.
 In het kader van de nieuwe WMO taken maken we in regionaal verband afspraken over de aard
en vorm van contracten met ZIN-aanbieders; als gemeente sluiten we zelf deze contracten af.
 We sluiten aan bij de provinciale afspraken over het efficiënter organiseren van het vervoer.
 We vragen van cliënten met een maatwerkvoorziening een passende eigen bijdrage.
 We kiezen voor een zorgvuldige overgang naar de huishoudelijke hulp als algemene
voorziening.
 We werken de nieuwe Wmo regels uit in een verordening, waaraan ook beleidsregels zijn
verbonden, die passen binnen de gegeven richting in dit beleids- en uitvoeringsplan. De
verordening wordt de raad in oktober voorgelegd.
3.2 Jeugdwet
3.2.1
Wat verandert er.
Met ingang van 1 januari 2015 gaat het hele jeugdstelsel op grond van de Jeugdwet veranderen. Vanaf dan zijn wij als gemeente verantwoordelijk voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg
aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en
stoornissen. Het huidige jeugdstelsel is bureaucratisch en verkokerd. Dat maakt dat kinderen niet
altijd op tijd (de juiste) hulp krijgen die ze moeten krijgen. Ook is er vaak weinig samenhang in de
diverse vormen van hulp die geboden wordt in gezinnen met meervoudige problematiek.
Oplossingen voor problemen worden nog weinig gezocht in de directe sociale omgeving waarin de
kinderen opgroeien.
In het nieuwe jeugdstelsel zullen gemeenten de regie moeten voeren over alle vormen van jeugdhulp
(dus inclusief jeugd- ggz, specialistische hulp, jeugd-vb en gesloten jeugdhulp in het kader van
ernstige opgroei- en opvoedproblemen), en voor de preventie en uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK).
Gemeenten hebben de opdracht om in redelijkheid rekening te houden met de gezindheid,
levensovertuiging en culturele achtergrond van jeugdigen en ouders en voor zover redelijkerwijs
keuzevrijheid te bieden met betrekking tot de voorzieningen. Deze keuzevrijheid nemen we mee bij
de inrichting van het nieuwe jeugdstelsel.
3.2.2 Regionale samenwerking leidend in transformatie
In de Jeugdwet staat dat gemeenten op bovenlokaal niveau moeten samenwerken, indien dat
noodzakelijk is. Deze samenwerking geldt in ieder geval voor een aantal taken, zoals de uitvoering
van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en bepaalde vormen van specialistische zorg
en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen en het AMHK. De
23 Groninger gemeenten werken samen in de Programmaorganisatie Transformatie Jeugdzorg in
de voorbereiding op het nieuwe jeugdstelsel en maken afspraken voor minimaal de bovenlokale
jeugdzorg. De regio Groningen is daarmee 1 van de 41 jeugdzorgregio’s in het land.
13
In het bestuursakkoord jeugd 2013-2016 hebben zij een gedeelde visie geformuleerd en gezamenlijke ambities vorm gegeven, waaruit sturing gegeven wordt aan de jeugdzorg.
Gezamenlijk met de 22 andere Groninger gemeenten hebben wij het Groninger Functioneel Model
(GFM) ontwikkeld, dat onderdeel uitmaakt van het Regionaal Transitie Arrangement (zie verderop).
In het GFM formuleren we de inrichtingskeuzes die de basis vormen voor het nieuwe gemeentelijke
Sociale Domein. Het functioneel model maakt onderscheid tussen de basiszorg (verantwoordelijkheid
individuele gemeenten), flexibele zorg en (hoog) specialistische zorg (regionale afspraken). Het GFM
is daarmee de basis om de transformatie te concretiseren.
Daarbij worden bovendien de volgende uitgangspunten gehanteerd:
 Lokaal wat lokaal kan, regionaal wat moet. Dit betekent dat het regionale pakket aan
ondersteuning en zorg niet groter is dan strikt noodzakelijk en in samenhang met de lokale
ondersteuning en zorg georganiseerd wordt.
 Bij de zorgvormen die regionaal georganiseerd (en ingekocht) worden, wordt gezocht naar
een vorm van onderlinge solidariteit. Dit onderdeel wordt binnen de provinciale projectorganisatie uitgewerkt. Bij die taken die we (boven) regionaal uitvoeren, zoals Jeugdbescherming,
Jeugdreclassering (JB en JR) en Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling
(AMHK) en hoogspecialistische hulp, maken wij afspraken die er voor zorgen dat de uitvoering van deze taken aansluit op de lokale zorginfrastructuur.
Daarbij zijn/komen er regionale afspraken over:
 onderlinge solidariteit (risico spreiding gebruik specialistische zorg)
 de (boven)regionale organisatie van (hoog)specialistische zorg,
 samenwerking met zorgaanbieders
 triage (gelijkvormige beoordeling hulpvragen in relatie tot inzet specialistische hulp).
In de Jeugdwet is de verplichting opgenomen om tijdens de overgangsperiode de zorg te garanderen
en garanties te geven voor het in stand houden van de jeugdzorginfrastructuur.
Gemeenten in de regio Groningen hebben in overleg met de relevante aanbieders en de huidige
financiers (provincie en verzekeraar) een Regionaal Transitie Arrangement (RTA) opgesteld. De raad
heeft met dit RTA ingestemd op 19 februari 2014. In het RTA zijn onder voorbehoud van de hoogte
van de rijksmiddelen afspraken gemaakt over zorgcontinuïteit, het in standhouden van zorginfrastructuur, het beperken van frictiekosten en de inhoudelijke transformatie.
In het RTA worden de kaders en uitgangspunten weergegeven voor de afspraken met de uitvoerende
jeugdzorg instellingen en welke stappen nog verder worden gezet richting besluitvorming van de
budgetverdeling voor 2015 en verder. Het RTA is daarmee de basis voor de afspraken die we in
regionaal verband met de jeugdzorgaanbieders maken. Het RTA is het overgangsrecht voor 2015, en
wordt gebruikt om tot uiterlijk 2018 met de aanbieders en gebruikers van zorg toe te groeien naar
een nieuw jeugdstelsel.
Het rijk heeft in de Jeugdwet ook kwaliteitseisen vastgelegd. In regionaal verband worden nadere
afspraken gemaakt over welke toelatingscriteria zullen gaan gelden voor de te contracteren
zorgaanbieders.
3.2.2.1 Regionaal Inkooporgaan Groninger Gemeenten
In augustus 2014 heeft het college besloten over de taken m.b.t. inkoop van een aantal (boven)regionale voorzieningen op het gebied van jeugd te mandateren aan de Gemeenschappelijke
Regeling Publieke Gezondheid en Zorg (GR PG&Z). Deze taken zijn:
Regionaal:
Zorg met verblijf, pleegzorg, Jeugdbescherming / jeugdreclassering, crisisdienst / 24 uurs opvang.
Bovenregionaal:
14
Jeugdzorgplus (voorheen gesloten jeugdzorg), Specialistische ambulante psychiatrische zorg,
Klinische zorg voor eetstoornissen, Klinische zorg (psychiatrische problematiek en gedragsproblematiek), vertrouwenspersoon.
Voor de gezamenlijke inkoop van deze taken wordt onder de verantwoordelijkheid van GR PG&Z een
Rewgionaal Inkoopbureau Groninger Gemeenten (RIGG) ingericht.
Daarnaast heeft het college besloten om de inkoop in 2015 van de bovenstaande taken en de
flexibele schil (zie 2.2.5) te laten verrichten op basis van solidariteit en voor de verrekening tussen
gemeenten gebruik te maken van het verzekeringsmodel. Vanaf 2016 geldt deze solidariteit niet
meer voor de inkoop van de flexibele schil.
Een aantal zaken is dus regionaal vastgelegd. Tegelijkertijd willen wij een lokale inkleuring en sturing.
In de komende drie jaar moeten de mogelijkheden voor lokale inkleuring en sturing dan ook jaarlijks
groeien en ons in staat stellen om de (eventuele) keuze voor meer lokale en daarmee zelfstandige
inkoop te kunnen maken. De gezamenlijke inkoop richt zich daarom ook op de wijze waarop de
transformatie kan worden gerealiseerd.
3.2.3 Omvang nieuwe doelgroep
Uit de verschillende onderzoeken blijkt dat het om ongeveer 180 jongeren gaat die in deze vormen
van ondersteuning zijn betrokken. Daarbij is sprake van enige overlap met de bovengenoemde
Vektis-cijfers AWBZ. Definitieve cijfers zijn pas te geven als alle CAK gegevens zijn ontvangen.
3.2.4 Verbinden medisch en sociaal domein
We intensiveren de samenwerking met Menzis. We hebben een gezamenlijk belang, namelijk het
vergroten van de kwaliteit van de dienstverlening, het beheersen van de kosten en het delen van
informatie over de zorg- en ondersteuningsvraag van inwoners.
Daarnaast is met ingang van 2015 de (nieuwe) functie thuisverpleging (de wijkverpleegkundige), die
via de Zorgverzekeringswet wordt gefinancierd, van belang. De persoonlijke verzorging wordt
onderdeel van deze functie.
In het model voor de bekostiging wordt de beschikbaarheid van de wijkverpleegkundige voor de
deelname aan sociale wijkteams (De Deel) geborgd. Dit betekent dat zorgverzekeraars met
gemeenten afspraken moeten maken over de inzet van wijkverpleegkundige en de afstemming
tussen zorg in de wijk en maatschappelijke ondersteuning.
Bovendien maken we samen met zorgverzekeraars en huisartsen afspraken over o.a. verwijzen naar
jeugdhulp, en willen we komen tot afstemming en samenwerking bij contractering van zorg en
inkoop ervan. Uit onderzoek blijkt dat verwijzingen naar de Jeugdhulp in onze gemeente relatief veel
plaatsvinden en nogal verschillen per verwijzer. We gaan een onderzoek doen naar deze verwijzingen
om meer inzicht te verkrijgen en zo bij te dragen tot een betere afstemming.
Als poortwachter in de gezondheidszorg heeft de eerstelijnsgezondheidszorg, vooral de huisarts, een
belangrijke functie. Niet alleen omdat inwoners vaak met hun vragen naar de huisarts gaan die
daarmee de eerste beoordeling doet. Maar ook omdat een deel van de ondersteuning door de
huisarts zelf of door direct daaraan gelieerde eerstelijns-functies geleverd wordt. Dat geldt ook voor
de jeugdhulp. In het nieuwe jeugdstelsel krijgen huisartsen de mogelijkheid om rechtstreeks door te
verwijzen naar lichte en zware jeugdhulp, inclusief jeugd-GGZ.
Ook in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) verandert de komende tijd veel. Momenteel is sprake
van een situatie waarbij teveel lichte psychische problematiek in de tweede lijn wordt behandeld.
Dat verhoogt de kosten en belemmert de toegankelijkheid; wachtlijsten zijn lang en de zorg is ver
weg. Dit leidt niet tot goede, afgestemde zorg in de buurt.
In juni 2013 zijn door de GGZ-partijen maatregelen genomen om de beweging van de tweede naar de
eerste lijn te bewerkstelligen, om daarmee de kosten beter te kunnen beheersen. Er vindt een
omslag plaats naar minder specialistische en meer generalistische GGZ, dichtbij inwoners, waaronder
15
versterking van de huisartsenzorg en de POH-GGZ (praktijkondersteuner huisartsen). En naar meer
inzet aan de voorkant, preventie. Dat vraagt goede afstemming met De Deel.
3.2.5 Het familiegroepsplan
In lijn met artikel 4.1.2 van de Jeugdwet worden ouders actief op de hoogte gesteld van de
mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan op te stellen. Het college faciliteert het realiseren van
een familiegroepsplan. Waar nodig zal de gemeente het gezin ondersteunen bij het opstellen van een
familiegroepsplan , waarbij de regie bij de burger komt te liggen. Dit familiegroepsplan wordt als
eerste betrokken bij een door het college opgesteld hulpverleningsplan, wanneer deze aanvullend of
aansluitend wordt opgesteld.
3.2.6






Acties
We verrichten een onderzoek naar aard en verdeling van verwijzingen naar de Jeugdhulp
We intensiveren de contacten met de zorgverzekering en de huisartsen over afstemming
tussen het medische en het sociale domein
We bepalen in goed overleg met onze partners welke wijzigingen in de (afstemmings)overleggen moeten plaatsvinden en hoe de teamsamenstellingen het beste kunnen
worden geoptimaliseerd.
We maken met de zorgverzekeraars afspraken over de inzet van de wijkverpleegkundige en
de afstemming met de maatschappelijke ondersteuning.
Aan de raad worden in oktober de verordeningen voorgelegd die voortvloeien uit de
Jeugdwet
Het college faciliteert en ondersteunt het gezin bij het tot stand komen van een
familiegroepsplan.
3.3 Passend Onderwijs
Er is in de provincie Groningen een gezamenlijke visie opgesteld waarin is vastgelegd dat het kind
bij voorkeur in zijn eigen omgeving kan opgroeien en onderwijs kan volgen. Het onderwijs zorgt
daarbij voor goed onderwijs en de gemeente zorgt voor een goede leefomgeving. Om hieraan
uitvoering te kunnen geven zijn Samenwerkingsverbanden (SWV’s) gevormd. Deze SWV’en maken
een Ondersteuningsplan waarin zij aangeven op welke manier zij de ondersteuning van leerlingen en
docenten organiseren met het doel leerlingen een zo passend mogelijk onderwijstraject te bieden.
Iedere school maakt zijn eigen Ondersteuningsprofiel.
De Samenwerkingsverbanden Passend onderwijs moeten Op Overeenstemming Gericht Overleg
(OOGO) voeren met gemeenten over de Ondersteuningsplannen. Om dit OOGO te voeren hebben
gemeenten afgesproken dat uit elke jeugdregio een wethouder dit overleg met het Samenwerkingsverband voert in hun regio. Thema’s die in het overleg tussen gemeenten en schoolbesturen aan de
orde komen zijn onder andere de realisatie van een samenhangende onderwijs-, ondersteunings- en
hulpstructuur voor jongeren (preventie, signalering, beoordeling, toewijzing ondersteuning en
hulpaanbod), overgangen tussen de verschillende onderwijsvormen, leerlingenvervoer, onderwijshuisvesting, voortijdig schoolverlaten en aanpak thuiszitters en aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt.
Wij zijn als gemeente vertegenwoordigd in twee OOGO’s: een provinciaal OOGO voor het
basisonderwijs en een regionaal OOGO voor het voortgezet onderwijs samen met Haren en Tynaarlo.
Belangrijk is dat de uitkomsten van dit overleg lokaal, in elke gemeente, moet worden omgezet in de
praktische uitvoering. Hierdoor moet er in de gemeente 1 op 1 aansluiting ontstaan tussen de
scholen en De Deel als regisseur in de zorg en ondersteuning voor jeugdigen die invulling geven aan
de gemaakte afspraken.
16
Kortgeleden werden in provinciaal verband de hoofdlijnen bepaald (zie bijlage). Dit provinciale
plan maakt deel uit van dit beleidsplan. Het College zal in nauw overleg met het onderwijs nader
handen en voeten geven aan een lokale invulling van deze provinciale afspraken.
3.4 Participatiewet
Vanaf 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Het doel van de wet is om meer mensen,
ook mensen met een arbeidsbeperking, aan de slag te krijgen. De gemeente wordt vanaf die datum
verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben. Mensen die
nu in de Wajong zitten behouden hun Wajong-uitkering en blijven bij UWV. Vanaf 1 januari 2015 is
de Wajong er alleen nog voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.
Mensen met arbeidsvermogen vallen vanaf 1 januari 2015 onder de Participatiewet. Ook wordt de
toegang tot de SW afgesloten. De gemeente heeft voor de nieuwe doelgroep dezelfde taken als voor
mensen met een bijstandsuitkering, namelijk om deze mensen ondersteuning te bieden gericht op
arbeidsinschakeling en waar nodig, inkomensondersteuning. We blijven als gemeente verantwoordelijk voor de groep voor wie we dat nu ook al zijn. Het aantal mensen met een bijstandsuitkering
wordt daarbij de komende periode langzaam uitgebreid met mensen die anders een beroep hadden
gedaan op de Wajong of de Wsw. Deze groep kan wel werken, maar is vaak niet in staat om daarmee
het minimumloon te verdienen. Het zijn mensen met arbeidsvermogen die veelal langdurige
ondersteuning nodig zullen hebben, ook als zij aan het werk gaan.
De Participatiewet biedt voor hen een aantal instrumenten. Het gaat dan vooral om loonkostensubsidies voor garantiebanen en voor beschutte werkplekken. De garantiebanen zijn de 125.000 extra
banen die er volgens afspraken tussen het kabinet en de sociale partners de komende tien jaar
worden gecreëerd voor mensen met een arbeidsbeperking. Beschut werk is bedoeld voor mensen
met een arbeidsbeperking die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken. Voor de
loonkostensubsidie kunnen we de bijstandsuitkering in zetten. Voor de begeleiding en ondersteuning
ontvangen we (extra) middelen in het Participatiebudget. Ten aanzien van de garantiebanen hebben
we afgesproken om in onze arbeidsmartktregio samen met andere gemeenten en sociale partners
gelijkluidende afspraken te maken om onderlinge concurrentie tegen te gaan.
Tegelijk met bovenstaande veranderingen worden maatregelen ingevoerd die van invloed zijn op
rechten en plichten van burgers. Het gaat dan bijvoorbeeld om de invoering van de kostendelersnorm, de individuele inkomenstoeslag, de tegenprestatie en de uniformering van sancties. Daarnaast
biedt de Participatiewet ons mogelijkheden om bij vormen van maatschappelijke participatie
verbindingen te leggen met andere vormen van ondersteuning of zorg binnen het sociale domein.
Hieronder staan alle wijzigingen kort op een rij.
Participatie
 Geen nieuwe instroom in de sociale werkvoorziening en de Wajong (met uitzondering van
jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn)
 Voor mensen met een arbeidsbeperking kunnen gemeenten de bijstandsuitkering inzetten als
loonkostensubsidies. Werkgevers creëren de komende tien jaar 125.000 garantiebanen voor
mensen met een arbeidsbeperking
 Er komen minder participatiemiddelen beschikbaar voor de bestaande Wsw en voor de bestaande
bijstandsgerechtigden. Voor mensen met een arbeidsbeperking ontvangen gemeenten extra
middelen.
 Gemeenten moeten regels maken ten aanzien van het opleggen van de verplichting van
bijstandsgerechtigden om een tegenprestatie te leveren voor hun uitkering.
 Gemeenten moeten samen met andere gemeenten, UWV en sociale partners in hun arbeidsmarktregio komen tot de oprichting van een Werkbedrijf, waarin afspraken worden gemaakt over
de wijze waarop de garantiebanen tot stand komen.
Inkomen
17
 Mensen die kosten kunnen delen omdat zij met meerdere mensen een woning delen, krijgen een
lagere bijstandsuitkering (kostendelersnorm)
 De langdurigheidstoeslag wordt vervangen door een individuele inkomenstoeslag
 Gemeenten moeten een scholingsregeling maken voor mensen met een arbeidsbeperking die
onderwijs volgen (om hen te compenseren voor het feit dat zij naast de opleiding geen inkomen
uit werk kunnen genereren)
 Gemeenten hebben minder ruimte in hun sanctiebeleid (uniformering van de sancties)
Inmiddels is aan de hand van een verdere uitwerking van bovenstaande nader van gedachten
gewisseld met de raad. Na advies van de cliëntenraad streven wij ernaar de raad in november
definitieve voorstellen voor te leggen.
In het eerste kwartaal van 2015 worden aan de raad de navolgende verordeningen voorgelegd:
Verordening individuele inkomenstoeslag
Verordening individuele studietoeslag
Afstemmingsverordening
Re-integratieverordening
Verordening beschut werk (kan ook in re-integratieverordening)
Verordening loonkostensubsidie (kan ook in re-integratieverordening)
Verordening cliëntenparticipatie
Relatie Wmo en Maatschappelijke participatie
We willen ook dat zoveel mogelijk mensen maatschappelijk participeren. Mensen kunnen zich op
deze manier ontplooien en ontwikkelen. Op dit moment kennen we verschillende wetten en
regelingen waarmee we sociale redzaamheid bevorderen en maatschappelijke participatie
stimuleren. Een deel van de regelingen wordt uitgevoerd door de gemeente (bijvoorbeeld WWB en
de Wsw) en een deel wordt nu nog door de zorgaanbieders uitgevoerd. Vanaf 1 januari 2015 zijn we
ook verantwoordelijk voor de extramurale begeleiding groep (AWBZ dagbesteding).We willen de
verschillende regelingen op het terrein van maatschappelijke participatie bijeen brengen, waarbij we
minder uitgaan van regelingen maar meer kijken naar het resultaat ‘maatschappelijk actief’. Op deze
manier halen we schotten weg tussen regelingen en brengen de activiteiten binnen de Wmo en
binnen de Participatie wet dichterbij elkaar.
We komen met nadere voorstellen over maatschappelijke participatie.
4 Cliënten: rechten, ondersteuning en bijzondere groepen
4.1 Cliëntondersteuning
Per 1 januari 2015 wordt de functie cliëntondersteuning een wettelijke taak. In dat kader worden de
MEE-middelen voor onafhankelijke cliëntondersteuning aan mensen met een beperking vanuit de
AWBZ overgeheveld naar gemeenten.
Op grond van de Wmo 2015 moeten gemeenten vanaf 2015 onafhankelijke cliëntondersteuning
beschikbaar hebben. Cliëntondersteuning is het bieden van informatie, advies en algemene
ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het
verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke
ondersteuning, preventieve zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
Cliëntondersteuning moet dus beschikbaar zijn voor het hele sociale domein, dus ook in het kader
van de Jeugdwet, de Participatiewet en voor mensen die een beroep willen doen op de toegang tot
18
de Wet langdurige zorg. Cliëntondersteuning is in de nieuwe wet een algemene voorziening en moet
laagdrempelig en kosteloos aangeboden voor alle inwoners.
Voor mensen met beperking voert in de praktijk vooral MEE Groningen de cliëntondersteuning uit.
Het gaat hierbij om mensen met een verstandelijke, lichamelijke en zintuiglijke handicap en een niet
aangeboren hersenletsel. De helft van de MEE-doelgroep betreft jeugd.
Op termijn zal het grootste deel van de basisondersteuning, waaronder de cliëntondersteuning, op
lokaal niveau plaatsvinden. Dit heeft gevolgen voor MEE Groningen als organisatie in haar huidige
vorm.
Voor inwoners met een beperking zal het belangrijk zijn dat zij terug kunnen vallen op een voor hen
vertrouwde organisatie. Vanwege dit gegeven en het belang van de continuïteit van de expertise
willen we samen met de overige Groningse gemeenten met MEE Groningen een transitiearrangement afspreken voor tenminste 2015. In het transitiearrangement is opgenomen dat het onderdeel
Integrale Vroeghulp en de deelname aan de zorgnetwerken in de expertpool komt. Verder is
afgesproken dat de inzet van MEE vooral gericht is op de ondersteuning in de basisorganisatie op
lokaal niveau. Wij hebben er vooralsnog voor gekozen een medewerker van MEE onderdeel te laten
zijn van het team van De Deel.
Door het transitiearrangement blijft MEE Groningen in ieder geval in 2015 in stand. Het biedt ons
ruimte om de cliëntondersteuning goed uit te werken.
In 2014 gaan we de cliëntondersteuning goed uitwerken. Dit omvat het maken van afspraken met
MEE over hun inzet in 2015 op lokaal niveau en de uitwerking van de cliëntondersteuning in de
periode na 2015.
4.2 Mantelzorg
De betekenis van mantelzorgers zal de komende jaren toenemen. In onze gemeente zijn nu zo’n 120
mantelzorgers bekend, waarmee we regelmatig contact hebben en af en toe iets voor organiseren.
We bereiken met de activiteiten tot nu toe niet het grote merendeel.
De Wmo 2015 brengt de volgende veranderingen met zich mee:
 mantelzorgers worden waar mogelijk betrokken bij het onderzoek naar de ondersteuningsvraag
die mensen hebben. In het onderzoek brengen we naast de mogelijkheden, ook de grenzen aan
de belastbaarheid en de ondersteuningsbehoeften van de mantelzorgers in kaart. We stimuleren
daarnaast dat mantelzorgers de zorg met anderen delen om overbelasting te voorkomen.
 de waardering van mantelzorgers is een nieuwe taak van gemeenten. Op dit moment kunnen
mantelzorgers bij de Sociale Verzekeringsbank een mantelzorgcompliment aanvragen (maximaal
200 euro per jaar). Als de Wmo in 2015 van kracht is houdt het mantelzorgcompliment op te
bestaan. De waardering wordt vanaf dat moment een taak van gemeenten.
 Per 1 januari 2015 wordt het onderdeel respijtzorg van het kortdurend verblijf overgeheveld van
de AWBZ naar de WMO 2015. Kortdurend verblijf zorgt voor een tijdelijke ontlasting van
mantelzorgers. Met de overheveling van de respijtzorg krijgen we als gemeente meer mogelijkheden om mantelzorgers te ondersteunen. De huidige vorm waarin dat nu gebeurt hoeven we niet
1-op-1 over te nemen. De manier waarop we dat doen is aan ons.
We vinden het van belang om het contact met mantelzorgers te verstevigen. We gaan regelmatig
individuele mantelzorgers in het zonnetje zetten.
We ontwikkelen in 2015 in overleg met mantelzorgers een geïntensiveerd en samenhangend
aanbod aan lichte tot intensieve mantelzorgondersteuning en respijtzorg.
4.3 Privacy en klachten, informatieplicht, medezeggenschap
Wij leggen de raad nadere voorstellen en verordeningen voor die voortvloeien uit de wetgeving
met betrekking tot de informatie- en instemmingsplicht jegens cliënten, privacyregels, medezeg19
genschap en een klachtenregeling. Dit geldt voor zowel het handelen van de gemeente als de
instellingen die wij contracteren.
4.4 PGB-houders
De visie achter het PGB is dat mensen zelf regisseur over hun leven zijn, waarbij zij hun leven
inrichten zoals zij dat zelf willen. Ook als zij daarbij ondersteuning van de gemeente nodig hebben.
Het zelf inkopen van een individuele voorziening met een PGB is bij uitstek een vorm van eigen regie.
Mensen kunnen hiermee ook ondersteuning inkopen die qua inhoud en/of vorm nog niet door de
gemeente zelf ingekocht wordt. In de nieuwe wetgeving (Wmo 2015 en Jeugdwet) worden kaders en
handvatten geboden om dit nader uit te werken.
Leidend principe in de wet is dat een cliënt zelf kan kiezen of hij de toegekende ondersteuning
(jeugd)/ voorziening (Wmo) in de vorm van Zorg in Natura (ZIN) of PGB wenst. Om de keuzevrijheid
te borgen is een gelijkwaardige toegang tot het PGB en ZIN belangrijk.
Daarbij geldt voor een PGB een aantal wettelijke toetsingsvoorwaarden:
 Dat de cliënt naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat moet zijn de aan
PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren
 Dat een cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij het PGB wenst (Wmo) of dat het
natura aanbod niet passend is (Jeugdwet).
 Dat naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is
Rond dit onderwerp leggen we de raad nog een aantal nadere voorstellen voor die betrekking
hebben op:
 de uniformiteit in de regelingen (Wmo en Jeugdwet)
 tarieven (b.v. verschil Mantelzorg en professionele hulp) en vrij besteedbaar bedrag
 toetsing op rechtmatige besteding
 combinatie PGB en ZIN
 besteding buiten de gemeente
We voeren gesprekken met PGB houders om scherper inzicht te krijgen in de huidige besteding en
ter beoordeling van de mogelijkheden om alternatieve arrangementen te ontwikkelen.
4.5 WTCG en CER
Voor mensen met een langdurig hoge zorgvraag bestonden de rijksregelingen Wet tegemoetkoming
chronisch zieken en gehandicapten en de Compensatieregeling Eigen Risico. Deze regelingen zijn
afgeschaft. Ongeveer een kwart van de hiermee gemoeide middelen worden door het rijk in het
kader van de decentralisaties overgedragen aan de gemeenten, die daar, als ze dat willen, een
nieuwe compensatieregeling voor in de plaats kunnen stellen. Gemeenten zijn daartoe niet verplicht.
In de gemeente Ten Boer gaat het om meer dan 1000 inwoners. Pas in de loop van 2015 zal duidelijk
worden hoe de inkomensgegevens van de betrokken inwoners eruit zien. Ondertussen is het
mogelijk om diverse varianten te onderzoeken. Het heeft onze voorkeur om, indien mogelijk,
middelen ter tegemoetkoming beschikbaar te stellen voor de kwetsbaarste groep.
We onderzoeken in hoeverre we de overgedragen budgetten kunnen inzetten voor een
gemeentelijke tegemoetkoming en geven daarbij prioriteit aan mensen met de laagste inkomens.
20
4.6 Monitoring
4.6.1 Monitoren op maatschappelijke effecten
Er is een landelijke beleidsdataset ontwikkeld voor het sociaal domein. Hierbij is ook een aantal
maatschappelijke indicatoren benoemd die betrekking hebben op de Wmo. Dit zijn indicatoren met
gegevens die landelijk bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) beschikbaar zijn:
Sociaal economische status: o.a. inkomensopbouw en opleidingsniveau;
 Leefbaarheidsscore;
 Eenzaamheidsscore;
 Mentale gezondheid;
 Fysieke leefomgeving;
 Sociale leefomgeving;
 Registratie langdurige aandoening, chronische ziekte of multiproblematiek.
4.6.2 Monitoren op resultaten van algemene en maatwerkvoorzieningen
Om te weten of de ingeschakelde voorzieningen ook goede resultaten boeken, volstaat het niet om
uitsluitend naar de uiteindelijke maatschappelijke effecten te kijken. De relatie tussen die effecten en
de diensten van elke voorziening zijn daarvoor te diffuus. Daarom kijken we ook meer direct naar het
bereik van de voorzieningen en de resultaten. Een essentiële vraag is: welke prestaties en resultaten
willen wij inzichtelijk maken? De gemeentelijke monitoring is gericht op vier resultaatgebieden:
 tevredenheid van de dienstverlening: voelt de cliënt zich geholpen? Heeft hij of zij vertrouwen in de hulp? Zijn doorverwijzers / samenwerkingspartners tevreden?
 effectiviteit: probleemafname, is de participatie en zelfredzaamheid van de bewoner en zijn
huishouden of netwerk versterkt?
 kwaliteit: reflectie op eigen handelen door professionals, expertise in het team, deelname
aan intervisie.
 financiële soliditeit: worden de vragen van cliënten opgelost binnen budget.
5 Participatie, communicatie, besluitvorming
We onderscheiden drie communicatielijnen:
1. Transitie- en transformatieproces (de decentralisaties); de communicatie richt zich op
gezamenlijke visie- en beleidsvorming.
2. Participatiesamenleving (het stimuleren van inwoners om te participeren in de samenleving, op
eigen kracht en/of om elkaar te helpen); de communicatie richt zich op bewustwording.
3. De Veranderingen; de communicatie is informerend van aard.
In onze communicatie gebruiken we verschillende vormen van participatie: informeren, raadplegen,
adviseren, co-creëren en zo mogelijk meebeslissen.
Communicatie rond besluitvorming
Het beleidsplan wordt voorgelegd aan het College van B&W als stuk voor de raad.
Belangrijke spelers die vooraf bij het besluitvormingsproces worden betrokken zijn de Wmo-raad, de
werkgroep VSD van de raad, het cliëntenplatform SZ en De Deel.
Communicatie rond besluitvorming en de participatiesamenleving
Professionals en inwoners van de gemeente Ten Boer willen we betrekken bij de besluitvorming door
hen te informeren over de beleidskeuzes die gemaakt (gaan) worden.
We willen graag in gesprek met professionele aanbieders zoals huisartsen, scholen, kerken,
zorgboerderij De Slingertuin, Zorggroep Groningen, Thuiszorg, woningcorporaties, gespecialiseerd
21
maatschappelijk werk, dorpshuizen, politie en de Gele Hoed, zodat zij tijdig op de hoogte zijn met de
voorstellen die aan de raad worden voorgelegd.
Inwoners informeren we over de beleidskeuzes via de Vereniging Dorpsbelangen / dorpsverenigingen en de kerken. Op dorpsniveau organiseren we via de dorpsverenigingen een bijeenkomst voor
inwoners en lokale verenigingen, mantelzorgers, vrijwilligers, etc.
Daarnaast organiseren we via de kerken voor elke geloofsgemeenschap een avond. Dit doen we na
de besluitvorming door de raad.
Tijdens deze bijeenkomsten zullen we met de inwoners in gesprek gaan over de keuzes die wij als
gemeente gemaakt hebben en wat dat voor inwoners betekent. Ook zijn we benieuwd naar de
bijdrage die inwoners kunnen en willen leveren aan de participatiesamenleving.
Overheid, inwoners en organisaties krijgen immers een andere rol en moeten zo goed mogelijk
hierop voorbereid zijn. Van inwoners wordt verwacht dat zij hun eigen kracht en die van de
samenleving meer benutten. Initiatieven op het gebied van burgerparticipatie zijn daarin belangrijk.
We onderzoeken hoe we die kunnen faciliteren en ondersteunen.
Communicatie rond de veranderingen
Voor de individuele inwoners en cliënten is het van groot belang dat ze optimaal en tijdig
geïnformeerd worden over alle veranderingen die het gevolg zijn van de overheveling van de
Rijkstaken naar de gemeente en de komst van de nieuwe wetten. Wat verandert er in rechten en
plichten? Hoe kun je de benodigde ondersteuning aanvragen? Waar kun je terecht? Etc.
Algemene informatie over de nieuwe wetten, de veranderingen en de toegang tot ondersteuning
communiceren we via diverse communicatiekanalen. De gemeentelijke website is en blijft daarbij
een belangrijke informatiebron. Daarnaast publiceren we in de Noorderkrant, huis-aan-huisbladen
en MANS (blad voor senioeren, uitgegeven door de WMO-raad). Zo nodig ontwikkelen we nog
aanvullende materialen (folders e.d.) die we verspreiden over locaties in de gemeente waar veel
bezoekers komen.
De huidige cliënten gaan we ook nog apart informeren over de betekenis van de veranderingen voor
hun specifieke situatie. Alle huidige PGB-houders gaan we informeren door middel van een
individueel huisbezoek. Voor alle andere cliënten met enkelvoudige problematiek geldt dat we hen
informeren per brief. Betreft het cliënten met meervoudige problematiek, dan zullen we ook bij hen
een huisbezoek afleggen. We hopen op deze manier een ieder zo goed mogelijk ‘op maat’ te kunnen
informeren.
Social Media
Een informatiebron die in toenemende mate van belang is voor burgers, zeker voor jongeren, zijn de
social media. We zoeken in samenwerking met het jongerenwerk naar de juiste kanalen en mogelijke
aansluiting bij bestaande initiatieven om de belangrijke doelgroep van de Jeugdwet beter te
bereiken.
Ontwikkelingen op termijn
Het transitie- en transformatieproces is op 1 januari 2015 nog niet ‘klaar’. Zo zal de transformatie
van de Jeugdzorg pas in de loop van de komende jaren vorm krijgen. En wordt in 2015 pas duidelijk
welke zorgaanbieders voor de periode na 2015 gecontracteerd worden. Daarnaast zal de gewenste
omslag in houding en gedrag bij zowel professionals als inwoners niet zo maar gerealiseerd zijn. Dat
vraagt tijd. Alles bij elkaar betekent dit dat we ons ook in 2015 en 2016 zullen blijven beraden welke
communicatieacties wenselijk en noodzakelijk zijn. Zodat we onze inwoners én de professionals
adequaat blijven informeren en betrekken bij de veranderingen in het sociale domein.
Verandering in dienstverlening heeft direct gevolgen voor de communicatie. We zullen bijvoorbeeld
de mogelijkheden voor e-dienstverlening nader onderzoeken.
22
23
6 Financiën en risico’s
Beschikbaar 2015
Wmo bestaande middelen (incl korting)
Wmo nieuw (rijk)
totaal Wmo
811.239
592.854
1.404.093
Jeugdwet
1.887.515
Part.wet
851.260
De Deel (eigen middelen)
294.700
4.437.568
Verplichtingen op grond van wet en regionale afspraken
Jeugd PGB 570.967
Jeugd ZIN 1.203.297
wa a rva n 10% tra ns forma ti e
120.330
Totaal
AWBZ nieuw PGB
AWBZ nieuw ZIN
Inloop GGZ
MEE
eigen bijdrage
doventolk
sensoor
korting MEE
Bestaand Wmo
1.774.264
283.586
137.481
7.010
57.852
-21.794
464.135
2.209
2.250
-7.852
811.239
Part.wet
851.260
De Deel
294.700
4.192.205
overschot
24
245.363
Bovenstaande cijfers verdienen de volgende relativerende opmerkingen
1. Het gaat bij de berekening van de verdeling van PGB en ZIN –budgetten om gegevens van
2012. Die verhouding kan in praktijk anders uitvallen.
2. De uitgaven voor ZIN bij Jeugd en Wmo nieuw zijn vastgelegd in continuiteitsarrangementen.
De uitgaven voor PGB niet. Er is een risico dat de door het rijk beschikbare gestelde nieuwe
middelen niet toereikend zijn, omdat met bestaande PGB-houders niet tot wijziging kan worden gekomen van de voorziening binnen de looptijd van de indicatie. Dit risico is, gebaseerd
op uitgaven in 2012, becijferd op maximaal €120.000
3. Het besluitvormingstraject rond de Participatiewet loopt niet geheel parallel aan de besluitvorming over deze beleidsnota. Vandaar dat de inkomsten gelijk gesteld zijn aan de uitgaven.
Nadere voorstellen volgen in november en het eerste kwartaal van 2015. Op lange termijn
worden de budgetten onderling uitwisselbaar.
4. Ook bij de uitgaven voor De Deel wordt verondersteld dat de huidige middelen ook in 2015
zullen worden uitgegeven. Voorstellen tot wijziging staan hieronder.
Overschot na verplichtingen
245.363
structureel incidenteel
41.000
-81.000
Keuze HH variant 1
beschikbaar
286.363
onvermijdelijke kosten
ICT/regiesysteem
uitvoering RIGG
uitvoering / DVO
herindicering backoffice en gesprekken
CAK/SVB
training regiesysteem
huisvesting
voorliggend veld (prov afspraak)
-81.000
8.000
23.316
5.000
15.000
20.000
1.500
10.000
54.000
120.316
Noodzakelijke uitgaven
projectleider
kwaliteit en capaciteit in De Deel
SIR
WTCG/CER
mantelzorg
16.500
30.000
35.000
223
60.000
20.000
30.000
40.000
145.223
70.000
20.824
-167.500
saldo 2015 incl inc
-146.676
resteert
Ter toelichting het volgende:
25














De besparing op HH1 levert per2016 een structureel voordeel op van €41.000. Het feitelijke
tekort (inclusief half jaar continuïteit) voor 2015 bedraagt €40.000. Het verschil zit in de dalende rijksbijdrage (van 2015 naar 2016) en de feitelijke kosten van HH1- halfjaarsmaatregel
van €76.500.
ICT/regiesysteem: applicatie voor klantregie plus kosten backoffice voor aansluiting systemen nieuwe relaties
Uitvoering RIGG: de gemeentelijke bijdrage aan het RIGG, zoals provinciaal afgesproken
Uitvoering/Dientverleningsovereenkomst gemeente Groningen: schatting op grond van groei
klantenaantallen en daaraan verbonden werkzaamheden.
Herindicering: voeren van gesprekken met alle klanten, inclusief backoffice. De totale extra
kosten (€55.000) voor het voeren van deze gesprekken drukken ten dele op de begroting
2014 (€40.000)
CAK/SVB: Administratie kosten voor eigen bijdragen en trekkingsrechten PGB (1% van omzet)
Training/scholing voor De Deel in regiesysteem
Uitbreiding huisvesting De Deel
Versterking van het voorliggend veld (provinciale afspraak): middelen voor het faciliteren
lokale dagactiviteiten, De Deel, dorpshuizen, Bloemhof. Nog nader in te vullen.
Projectleider: is nu incidenteel gefinancierd (leidinggeven 10 uur (structureel), teamontwikkeling en implementatie nieuwe werkwijzen 10 uur (incidenteel)
Kwaliteit De Deel: Jeugddeskundigheid: noodzakelijk voor bevoegd handelen in de toegang
tot voorzieningen (structureel)
Uitbreiding capaciteit De Deel (8 uur secretariaat, 16 uur dorpscoaches) (incidenteel). De
praktijk moet uitwijzen of dit structureel moet worden.
SIR: deelname aan toegang tot landelijke website voor burgers en hulpverleners met
adequate informatie over de transitie (100 meest gestelde vragen, tegengaan misverstanden)
WTCG, CER, Mantelzorg: De door het rijk overgedragen (gekorte) middelen, waarvan de
besteding nog nader moet worden in gevuld.
7 Bijlagen
Bijlagen:
1.
2.
3.
4.
Een korte samenvatting van de wetswijzigingen
Provinciale beleidsafspraken over Passend Onderwijs.
Verordening Jeugd
Verordening maatschappelijke ondersteuning
26
Bijlage 1
Om enig zicht te krijgen op en de dwarsverbanden tussen de wetten, volgt hieronder een korte
samenvatting van de vier bovengenoemde wetten.
Wmo 2015
Het Rijk heeft besloten om de langdurige zorg met ingang van 1 januari 2015 anders in te
richten. De huidige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt omgevormd tot
een nieuwe kern-AWBZ (de Wet Langdurige Zorg). In deze Wet Langdurige Zorg wordt nog
uitsluitend de intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg ondergebracht.
Inwoners met een lichte zorgvraag die voorheen intramurale zorg ontvingen, krijgen voortaan de
zorg in hun omgeving. De extramurale verpleging en verzorging worden overgeheveld naar de
Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook de Wmo verandert als gevolg van de herinrichting van de langdurige
zorg.
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) trad op 1 januari 2007 in werking en geeft
gemeenten de opdracht maatschappelijke ondersteuning te bieden aan mensen die onvoldoende
zelfredzaam zijn om te kunnen participeren in de samenleving.
Met de Wmo 2015 komen daar taken bij. Er worden namelijk zogeheten functies van de huidige
AWBZ gedecentraliseerd naar de Wmo. De AWBZ is een volksverzekering bedoeld voor mensen die
langdurige en complexe zorg nodig hebben vanwege een ziekte of een beperking. Het gaat in de
Wmo 2015 om de functies individuele begeleiding, groepsbegeleiding (dagbesteding) inclusief
vervoer en kortdurend verblijf voor cliënten die niet in instellingen verblijven, de extramurale zorg.
Verder worden het begeleid / beschermd wonen (RIBW’en) gericht op participatie overgeheveld naar
het gemeentelijk domein. De verantwoordelijkheid hiervoor wordt belegd bij de centrumgemeenten.
De Wmo 2015 heeft als doel het mogelijk maken voor mensen om langer thuis te kunnen blijven
wonen en te participeren en draagt gemeenten op daartoe te zorgen voor maatschappelijke
ondersteuning en voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen. De Wmo 2015 benoemt
de volgende taken:
 de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor
mensen met een beperking bevorderen, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente bevorderen, alsmede huiselijk geweld voorkomen en bestrijden;
 mantelzorgers en andere vrijwilligers ondersteunen;
 vroegtijdig vaststellen of ingezetenen maatschappelijke ondersteuning behoeven;
 voorkomen dat ingezetenen op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zullen zijn;
 algemene voorzieningen bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning
behoeven;
 maatwerkvoorzieningen bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie
aan ingezetenen van de gemeente die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met
mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende in
staat zijn;
 maatwerkvoorzieningen bieden aan personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te
handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang behoeven in verband met
psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan
niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
Jeugdwet
De Jeugdwet heeft tot doel het jeugdstelsel te vereenvoudigen en efficiënter en effectiever te
maken. Met de decentralisatie worden financieringsstromen samengevoegd. De nieuwe wet omvat
de jeugdzorg die nu een verantwoordelijkheid is van de provincie, de gesloten jeugdzorg onder regie
van Volksgezondheid Welzijn en Sport, de jeugd-GGZ die onder de Zvw valt, de zorg voor
lichtverstandelijk gehandicapten jongeren op basis van de AWBZ en de jeugdbescherming en
27
jeugdreclassering van Veiligheid en Justitie. De wettelijke taken vanuit de Jeugdwet zijn, het bieden
van
A. preventie,
B. jeugdhulp,
C. kinderbeschermingsmaatregelen en
D. jeugdreclassering,
gericht op:
 het voorkomen en de vroege signalering van en vroege interventie bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
 het versterken van het opvoedkundige klimaat in gezinnen, gebieden, buurten, scholen,
kinderopvang en peuterspeelzalen;
 het bevorderen van de opvoedvaardigheden van de ouders, opdat zij in staat zijn hun
verantwoordelijkheid te dragen voor de opvoeding en het opgroeien van jeugdigen;
 het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en de personen die tot hun sociale omgeving
behoren, waarbij voor zover mogelijk wordt uitgegaan van hun eigen inbreng;
 het bevorderen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit, en
 integrale hulp aan de jeugdige en zijn ouders, indien sprake is van multiproblematiek;
 het tot stand brengen en uitvoer van gezinsplannen1 en het verlenen van hulp op basis van
gezinsplannen.
Participatiewet
De Participatiewet voegt de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW)
en een deel van Wet Jonggehandicapten (WAJONG) samen. Door het Kabinet wordt beoogd dat
hiermee één regeling komt voor iedereen die in staat is om te werken, waarbij een groot deel van de
uitvoeringstaken wordt gedelegeerd aan de gemeente.
De doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden,
bij voorkeur regulier werk. De Participatiewet draagt zo bij aan de ambitie om zoveel mogelijk
mensen mee te laten doen aan de maatschappij. Voor mensen die niet kunnen werken, blijft er een
sociaal vangnet in de vorm van een (bijstand)uitkering. De Participatiewet geeft daarmee aan
gemeenten de volgende opdracht:
 Vergroten arbeidsparticipatie / inzet werkdienstverlening
 Uitkeringsverstrekking en handhaving.
Wet Passend Onderwijs
School heeft zorgplicht
Scholen stellen in de eerste plaats een schoolondersteuningsprofiel op, waarin zij beschrijven welke
onderwijsondersteuning ze aan leerlingen kunnen bieden. Het accent verschuift van het medisch
labelen van kinderen, naar wat zij daadwerkelijk nodig hebben om onderwijs te kunnen volgen. De
onderwijsbehoefte wordt uitgangspunt en er is meer ruimte voor maatwerk. Indien nodig regelt de
school extra ondersteuning in de klas, op een andere school of plaatsing op het speciaal onderwijs.
De landelijke indicatiesystematiek wordt afgeschaft. De samenwerkingsverbanden (zie hierna)
nemen de rol van ondersteuning en toeleiding over. Ouders melden hun kind aan bij de school die
hun voorkeur heeft. Vervolgens is de school verplicht een zo passend mogelijk aanbod op de eigen,
een andere reguliere of een speciale school binnen de regio regelen.
Samenwerken noodzakelijk
28
Om de zorgplicht vorm te geven, worden samenwerkingsverbanden passend onderwijs geformeerd.
Hierin werken regulier en speciaal onderwijs (cluster 3 en 4) samen. De samenwerkingsverbanden
krijgen het budget voor extra ondersteuning en worden verantwoordelijk voor de toekenning en
bekostiging van lichte en zware ondersteuning aan kinderen met een extra onderwijsbehoefte.
Betalen en bepalen van onderwijsondersteuning komt hiermee in één hand. De middelen worden
naar rato van het aantal leerlingen verdeeld over de samenwerkingsverbanden. Omdat de
verevening tot herverdeeleffecten leidt, geldt een overgangsregeling van 5 jaar.
Door regionale samenwerking is niet alleen betere samenwerking, expertise-uitwisseling en
afstemming mogelijk tussen scholen onderling, maar ook tussen samenwerkingsverbanden en
gemeenten. Samenwerkingsverbanden stellen een ondersteuningsplan op waarin zij onder meer
aangeven welk niveau van basisondersteuning zij bieden, hoe zij met elkaar een samenhangend
geheel aan ondersteuningsvoorzieningen hebben gecreëerd, hoe de beschikbare middelen worden
verdeeld en hoe zij ouders informeren. Ouders en leraren hebben via de ondersteuningsplanraad
instemmingsrecht op het beleid en de verdeling van het budget van het samenwerkingsverband.
29
Bijlage 2
Transformatie Jeugdzorg en de verbinding met Passend Onderwijs
Provincie brede paragraaf voor in het jeugdplan.
In januari 2014 hebben de gemeenten met de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs ‘Op
Overeenstemming Gericht Overleg’(OOGO) gevoerd over de ondersteuningsplannen.
Het is nu aan de Gemeentebesturen om met de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs OOGO
te voeren over het gemeentelijke jeugd(beleids)plan. Omdat het voor de samenwerkingsverbanden
niet mogelijk is om met alle gemeentes apart OOGO te voeren, is afgesproken dat de gemeentes in
hun beleidsplan een gezamenlijke paragraaf opnemen. De ontwikkelopgaven werken we op
hoofdlijnen provincie breed uit via het ambtelijk- en bestuurlijk Afstemmingsoverleg Gemeenten en
Onderwijs (AGO). Vervolgens is het aan de individuele gemeenten om deze hoofdlijnen uit te werken
in overleg met het lokale onderwijsveld. In het jeugdbeleidsplan spreken we dus de hoofdlijnen en de
richting van de uitwerking per thema af.
Ambitie Gemeenten en onderwijs
In de notitie ‘Afstemming gemeenten en onderwijs’ hebben gemeenten en onderwijs de gezamenlijke ambitie gesteld:
“Elk kind kan bij voorkeur in zijn eigen omgeving opgroeien en onderwijs volgen. Het onderwijs zorgt
daarbij voor goed onderwijs en de gemeente zorgt voor een goede leefomgeving. Hierbij wordt
uitgegaan van het versterken van de pedagogische civil society: het initiatief ligt bij de burgers en de
rol van de professionals is om te faciliteren en te ondersteunen”.
Op het moment dat deze basis niet voldoende ondersteuning biedt, kunnen vanuit het onderwijs
en/of de gemeente aanvullende arrangementen worden ingezet. De arrangementen voldoen aan de
volgende voorwaarden: zo vroeg- ,kort-, licht- en dichtbij mogelijk. Het aanvragen, de evaluatie en de
verantwoording worden gekenmerkt door een zo laag mogelijk bureaucratisch gehalte in tijd en
omvang. En daar waar nodig en relevant worden zwaardere vormen van ondersteuning en zorg
ingezet.
Gemeenten en onderwijs hebben op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de volgende thema’s:
A. Samenhangende onderwijs, ondersteunings- en hulpstructuur voor jongeren.
1. Basisondersteuning.
Gemeenten en onderwijs hebben een gezamenlijke ondersteuningsroute uitgewerkt, die provinciebreed eenduidig uitgevoerd wordt. Dit is met name van belang om scholen met een regionaal
voedingsgebied te verbinden met de lokale basisondersteuning. In de uitwerking zijn afspraken
opgenomen over de gewenste cultuurverandering en het betrekken van ouders, leerkracht of
hulpverlener.
Afspraken provincie breed
 We implementeren de ondersteuningsroute in de lokaal georganiseerde basisondersteuning
zoals de basisteams en wijkteams (lokale benaming, afhankelijk van gemeente)
 We stellen lokaal een gebruikersoverleg in ten behoeve van een goede implementatie en
afstemming met het onderwijs. Dit kan aansluiten op reeds bestaande lokale overlegstructuren
en werkwijze. Daarmee zorgen we ervoor dat CJG's en onderwijspersoneel weten wat er aan
beide kanten speelt aan ontwikkelingen en veranderingen.
 Wij benoemen voor 1 januari 2015 (in sommige gemeenten voor het schooljaar 2014-2015) per
schoollocatie PO t/m MBO een contactpersoon die de verbinding is of legt met de basisondersteuning van de betreffende gemeente.
30


We werken de rollen en taken van de contactpersonen gemeenten en onderwijs verder uit en
plaatsen deze in relatie met de rollen en taken van Leerplicht en RMC en toeleiding arbeidsmarkt.
We willen vanuit de ondersteuningsroute samen met het onderwijs werken aan de gespreksvaardigheden richting ouders.
Ontwikkelopgave lokaal
 We werken aan de gezamenlijke inhoudelijke ambitie zoals verwoord in de notitie Afstemming
gemeenten-onderwijs (18-4-2013).
 We geven uitvoering aan de afspraken over de ‘Ondersteuningsroute gemeenten en onderwijs’,
die provincie breed gemaakt zijn.
 We zorgen, in overleg met de ouders, voor een goede terugkoppeling richting onderwijs.
 We zorgen in de basisondersteuning voor een goede overdracht van jongeren die van de
Jeugdwet overgaan naar de Wmo (18-/18+ )
2. Toeleiding, triage en casemanagement
Triage en specialistisch casemanagement wordt regionaal georganiseerd en verankerd in de lokale
zorginfrastructuur. De zorg in de flexibele schil en de expertpool organiseren we regionaal, ook daar
geldt een sterke verbinding met de lokale zorg.
Ontwikkelopgave provincie breed
 We integreren de ondersteuningsroute gemeenten en onderwijs in de brede context van partijen
die met ondersteuningsroutes werken.
 We werken de toeleiding en triage uit met degene die mogen toeleiden naar ondersteuning en
we zorgen daarbij voor samenwerking en een integrale afweging.
3. Zorg voor Jeugd Groningen
Wij verlengen het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd Groningen met één jaar tot eind 2015 en
zorgen voor een goede positionering in de basisondersteuning. Om de overgang naar het nieuwe
stelsel goed te laten verlopen wordt de functie zorgcoördinatie omgevormd tot procescoördinatie,
die wordt gekoppeld aan het inhoudelijk (regulier- en specialistisch-) casemanagement. De
integraliteit in de samenwerking tussen gemeenten en onderwijs komt stevig op de agenda.
Ontwikkelopgave provincie breed
 Het onderwijs wordt betrokken bij de verdere uitwerking van de procescoördinatie.
4. Regionale en bovenregionale inkoop
Zware ondersteuning en specialistische voorzieningen worden regionaal georganiseerd. We werken
uit op welke terreinen er behoefte is aan gezamenlijke arrangementen en hoe we het huidige
aanbod binnen de gezamenlijke ambitie kunnen stoppen, verbeteren en/of vernieuwen. Daarbij is
tevens aandacht voor: de terug geleiding na verblijf in ’t Poortje, hoogbegaafdheid, dyslexiezorg en
de financiële dekking door onderwijs en gemeenten.
We zoeken naar een goede samenhang in het aanbieden van specialistische ondersteuning vanuit de
gemeentelijke expertpool en de expertise centra in het onderwijs.
Ontwikkelopgaven provincie breed
 We informeren het onderwijs over de continuïteitsafspraken tav provinciale- en boven
provinciale inkoop.
 We stemmen de resultaten van de vraaganalyses gemeenten en onderwijs (PO, VO, MBO) op
elkaar af.
31



We richten ons samen met het onderwijs op voortzetting, omvorming en vernieuwing van de
onderwijs-zorgarrangementen.
We zoeken naar de mogelijkheden om de expertpool van de gemeenten te verbinden met de
expertisecentra in het onderwijs.
We vinden het belangrijk dat er afspraken worden gemaakt over de terug geleiding vanuit
residentiële inrichtingen naar het onderwijs.
5. AWBZ en PGB’s
Er zijn kinderen en jongeren met ernstige beperkingen die, om onderwijs te kunnen volgen, ook zorg
op school nodig hebben, zoals verpleging of begeleiding. De AWBZ begeleiding, persoonlijke
verzorging of verpleging van leerlingen onder de 18 jaar gaat over naar óf de Jeugdwet en/of
Zorgverzekeringswet (Zvw), óf de Wet langdurige zorg (Wlz). Voor leerlingen boven de 18 jaar gaat
de Jeugdwet over naar de Wmo. Dit zal gepaard gaan met een bezuiniging op de budgetten van de
Jeugdwet en de Wmo 2015.
Ontwikkelopgave provincie breed
• Met de samenwerkingsverbanden werken wij de actiepunten uit zoals genoemd in de nota
handreiking Passend onderwijs en stelselherziening AWBZ ‘Onderwijs, ondersteuning en zorg’.
PGB’s
Iedere gemeente is zelf verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot de verstrekking van
persoonsgebonden budgetten (PGB’s). Het lokale beleid wordt vastgelegd in een verordening en
beleidsregels.
Ontwikkelopgave lokaal
 We zorgen voor lokale afstemming met het onderwijs over ons PGB-beleid
B. Overgangen voorschools PO/SO, VO/VSO, MBO, HBO
We willen voorkomen dat kinderen in de overgang tussen voorschool en het basisonderwijs en
tussen basisscholen niet worden aangemeld/toegelaten. Het streven is om te werken aan
ononderbroken ontwikkelingslijnen voor kinderen; zowel educatief, pedagogisch, als op het terrein
van zorg en ouderbetrokkenheid. In het kader van de bestuursafspraken VVE hebben de
schoolbesturen en de voorschoolse instellingen samen met de gemeente afspraken gemaakt over
een goede doorgaande lijn tussen de voorschoolse VVE instellingen en het basisonderwijs. Hierbij
dient er minimaal gebruik te worden gemaakt van een gezamenlijk overdrachtsformulier (koude
overdracht) en is er sprake van een warme overdracht bij (VVE) doelgroepkinderen. Er volgt een
inventarisatie van de afspraken die daarover gemaakt zijn in de andere drie subregio’s.
Ontwikkelopgave provincie breed
 We vinden het belangrijk dat de voorschoolse instellingen én het basisonderwijs gezamenlijk een
overdrachtsformulier en bijbehorend protocol1 hanteren.
 We willen dat de voorschoolse instellingen en het basisonderwijs gezamenlijk werken aan het
vroegtijdig opsporen van (de kans op) ontwikkelingsachterstanden.
 We maken afspraken met de diverse onderwijssectoren over doorgeleiding leerlingen met een
(grote) zorgvraag.
C.
Leerlingenvervoer
1
In de gemeente Groningen hanteren voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs het
overdrachtsformulier ‘Van Peuter naar Kleuter’ met bijbehorend protocol. De subregio’s kunnen hier
desgewenst gebruik van maken.
32
De gemeenten streven naar een samenleving waarin inwoners in staat zijn om vanuit hun eigen
kracht regie te voeren over hun eigen leven. De kanteling zoals die in het sociale domein wordt
nagestreefd geldt ook voor het leerlingenvervoer. Daarom willen gemeenten graag samen met het
onderwijs en de ouders bepalen wat de behoefte is aan leerlingenvervoer. Taxivervoer is niet het
uitgangspunt, maar de eigen zelfstandigheid van de leerling en zijn omgeving.
Ontwikkelopgave provincie breed
In beeld brengen en monitoren van de veranderingen van het huidige leerlingenvervoer t.o.v. het
toekomstige leerlingenvervoer.
Uitgangspunten
 Leerlingenvervoer wordt opgenomen in de ondersteuningsroute; in de vorm van gezamenlijke
afweging/onderbouwing (advies).
 Wanneer samenwerkingsverbanden en/of schoolbesturen hun tussenvoorzieningen anders gaan
organiseren overleggen zij vroegtijdig met de gemeenten over de consequenties voor het
leerlingenvervoer.
 Wanneer gemeenten hun verordening leerlingenvervoer gaan aanpassen, overleggen zij
vroegtijdig met de onderwijssectoren PO, VO, MBO en cluster 1 en 2.
D. Huisvesting
Gemeenten stellen regionaal of lokaal een integraal huisvestingsplan onderwijs op, en doen dat
samen met de schoolbesturen. Gemeenten gaan er van uit dat tussenvoorzieningen in bestaande
gebouwen worden gerealiseerd, tenzij hierover in het OOGO over huisvesting andere afspraken zijn
gemaakt. Dit blijft voorlopig een regionaal of lokaal onderwerp.
Het thema ‘huisvesting’ wordt alleen opgepakt in het bestuurlijk AGO, als daar provinciaal aanleiding
toe is bijv. wanneer leerlingenstromen veranderen en er een onderlinge gemeentelijke relatie te
leggen valt.
E.
Voortijdig schoolverlaten en thuiszitters
1. Leerplicht/RMC
De stelselwijziging Jeugdzorg en de invoering passend onderwijs hebben geleid tot een gezamenlijke
‘Ondersteuningsroute gemeenten en onderwijs’. We gaan de rollen en taken van leerplicht en RMC
in relatie tot de nieuwe taken van de gemeente en het onderwijs nader uitwerken. Dit wordt in het
AGO voorbereid en krijgt daarna een lokale/subregionale uitwerking.
Ontwikkelopgave provincie breed
 In vervolg op de ondersteuningsroute werken we met het onderwijs de rollen en taken van de
betrokkenen, waaronder leerplicht en RMC, nader uit. Hierbij houden we rekening met het
gegeven dat de schoolpopulatie van het VO en MBO bestaat uit leerlingen vanuit verschillende
gemeenten.
2. VSV beleid
In Nederland zijn ongeveer 25.000 leerlingen die niet naar school gaan, omdat de school de leerling
geen passende leeromgeving kan bieden. Als redenen worden vaak genoemd; hoogbegaafde
leerlingen (in bijzonder leerlingen in het PO), autisme, opvoedingsproblemen en de overgang 18/18+. Daarnaast wordt er een groeiende groep gameverslaafden gesignaleerd, die moeilijk te
bereiken is.
Eind 2015 loopt het huidige convenant voortijdig schoolverlaten af. Onduidelijk is nog in hoeverre er
nieuwe afspraken worden gemaakt en er opnieuw rijksmiddelen beschikbaar worden gesteld voor
33
het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Vanuit het bestuurlijk VSV overleg worden deze
ontwikkelingen gevolgd.
Ontwikkelopgaven provincie breed
 Gemeenten en onderwijs bepalen gezamenlijk in overleg hoe de aanpak van voortijdig
schoolverlaten wordt geborgd na de huidige convenantperiode.
Ontwikkelopgave lokaal/regionaal
 We gaan samen met het onderwijs inventariseren hoeveel thuiszitters er in de regio zijn, wat
daarvoor de reden is en hoe we hier een passend aanbod op kunnen organiseren.
 We maken met de samenwerkingsverbanden afspraken over de toeleiding naar onderwijszorgarrangementen en zorgen voor een goede verbinding met de tussenvoorzieningen, waaronder de Rebound.
F. Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt
In de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt staan grote veranderingen op de rol ten gevolge van de
invoering van de Participatiewet (samenvoeging WWB, WSW en een deel Wajong), de transities
Jeugd en AWBZ naar WMO en de veranderingen van het passend onderwijs (betreffende Lwoo, Pro
en VSO). Het voorkomen en bestrijden van jeugdwerkloosheid heeft zowel landelijk als regionaal
hoge prioriteit. We hebben samen met werkgevers en onderwijs een belangrijke opgave om zoveel
mogelijk jongeren in staat te stellen deel te nemen aan de arbeidsmarkt en daarvoor adequaat te
worden opgeleid. Vooral de kwetsbare jongeren hebben daar ondersteuning bij nodig.
Ontwikkelopgave provincie breed
 We willen samen met het onderwijs inzetten op een preventieve aanpak en vroegtijdige
signalering van problemen als onderdeel van een sluitende aanpak.
 We willen alle jongeren die capaciteiten hebben om een startkwalificatie te halen zover te
krijgen en de groep jongeren die niet in aanmerking komt voor ENTREE onderwijs zo klein
mogelijk houden. Jongeren die geen startkwalificatie kunnen halen proberen we te leiden naar
een duurzame plek op de arbeidsmarkt.
Ontwikkelingsopgave lokaal
 We willen de procedure, die nu kennelijk goed loopt, voor jongeren in de leeftijd 18+ die worden
toegeleid naar de AWBZ-dagbesteding ook in de toekomst op orde houden. Voor jongeren onder
de 18 jaar gaan we de jeugdzorgroutes veranderen.
 We gaan met het onderwijs in gesprek om gezamenlijk objectief te kunnen vaststellen welke
jongeren wel/niet kunnen worden doorverwezen naar onderwijs of arbeidsmarkt.
 Samen met het onderwijs onderzoeken we de mogelijkheden voor passende vormen van
onderwijs voor alle jongeren. We willen graag de mogelijkheden van het werken in de praktijk
vergroten en daarvoor lopen al diverse pilots zoals de Gildes. Samen met het onderwijs kijken we
ook naar de mogelijkheden van flexibele instroom en waar nodig pre ENTREE onderwijs.
 Voor de jongeren afkomstig van PRO/VSO scholen, die wel kunnen werken, wordt in overleg met
de scholen een aanpak ontwikkeld.
34
Download