Werktabel herCAT Horen, zien en voelen van 3 mei 2013 Algemene toelichting: Er is veel commentaar geweest van studenten op de toets als geheel. Dit had met name betrekking op de zwaarte van de toets, lastige formuleringen en teveel vragen op detailniveau. Dit is besproken met de JVC. De cuco erkent dat de toets niet optimaal bleek, ondanks zorgvuldige inspanning. Er zijn uiteindelijk 3 vragen verwijderd, 2 sleutelverdubbelingen toegepast en 1 sleutelfout gecorrigeerd. Daarnaast bleek zo’n 4 vragen zeer moeilijk, maar wel te beantwoorden op basis van de leerstof, en daartoe is besloten een extra cesuurverlaging van 2 vragen toe te passen. De herCAT is overigens gelijktijdig met de CAT ontwikkeld, dus zijn (hoogstwaarschijnlijk) vergelijkbaar op niveau en inhoud. nr 1 vraag U bent huisarts. Een vrouw van 63 jaar komt op het spreekuur met diffuse roodheid van bijna de gehele huid. Ze voelt zich rillerig. Haar voorgeschiedenis vermeldt constitutioneel eczeem en diabetes mellitus. U denkt allereerst aan de diagnose erytrodermie. Wat is het meest aangewezen primaire beleid? a. Een beenmergbiopt ter uitsluiting van een cutaan lymfoom. b. Opname, omdat erytrodermie doorgaans klinisch wordt behandeld. c. Lokale corticosteroïden, want die zijn doorgaans effectief bij erytrodermie op basis van constitutioneel eczeem d. Opname, omdat erytrodermie bij diabetici fulminanter verloopt dan bij niet-diabetici. Commentaar van de studenten: Voorstel B en D goedrekenen. De vraag is naar het meest aangewezen primaire beleid. Zowel antwoord B als D geven hierop correct antwoord. Er worden hier eigenlijk twee vragen in 1 gesteld. De kern van de vraag lijkt dat er kennis wordt verwacht over het feit dat erytrodermie meestal klinisch behandeld dient te worden en niet met lokale therapie af kan. Dus is er opname nodig. Zowel antwoord B als D geven hier correct antwoord op. Waarom moeten er dan ook nog eens achter de antwoordmogelijkheden met opname “nieuwe vragen gesteld worden”? Zowel antwoord B als D zijn correct vanwege het juiste primaire beleid dat wordt uitgevoerd. De vraag is welke primair beleid en de antwoordmogelijkheden geven vervolgens nog extra argumentatie voor dat beleid. Hierdoor sluiten de antwoordmogelijkheden niet aan bij de vraag. Reactie docent: Het is juist dat de vraag correcter/completer geformuleerd was geweest als “wat is het primaire beleid en waarom”. Uit de antwoorden (2 CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) sleutel docent leerstof b m.wintzen SS 73,74 extra Toelichting: Erythrodermie (door welke onderliggende oorzaak dan ook) moet doorgaans klinisch behandeld worden. Het is te uitgebreid voor lokale therapie. Een cutaan lymfoom moet wel uitgesloten worden, maar een beenmergbiopt behoort zeker niet tot het primaire beleid. Erythrodermie verloopt bij diabetici niet fulminanter dan bij nietdiabetici. alternatieven met “opname”) is echter ook duidelijk dat inzicht wordt verwacht in de reden van opname: klinisch redeneren. In deze casus is er meest waarschijnlijk sprake van erythrodermie obv constitutioneel eczeem en er is geen reden waarom dit anders of heftiger zou verlopen bij diabetici. B is dus enige juiste antwoord (bij + rir-waarde). Actie: geen 2 Welke diagnose dient overwogen te worden bij een patiënt met erythematosquameuze plaques op de voetzolen? a m.wintzen SS76, 110 SO-MTE Toelichting: psoriasis plantair is moeilijk te onderscheiden van eczeem (dat op deze plaats ook dikwijls hyperkeratotisch is). De aan- of afwezigheid van vesikels aan de handen helpt niet om de diagnose contactallergie te ondersteunen/uit te sluiten. hypostatisch eczeem komt wel voor bij patienten met varices, maar is niet gelokaliseerd aan de voetzolen. lichen planus komt i.p. niet voor op palmen en zolen. a. psoriasis, omdat dit op de voetzolen moeilijk te onderscheiden is van chronisch eczeem b. hypostatisch eczeem als de patiënt tevens bekend is met varices c. allergisch contacteczeem, als de patiënt ook vesikels aan zijn handen heeft d. lichen planus, dat handpalmen en voetzolen als voorkeurslocalisatie kent Commentaar van de studenten: Voorstel A en B goedrekenen. Wanneer er gevraagd naar erythemato-squameuze plaques op de voetzolen, is er naar mijn mening geen van de genoemde antwoorden een goed alternatief. Als er gevraagd wordt welke diagnose dient overwogen te worden en het antwoord is dan "psoriasis omdat dit op de voetzolen moeilijk te onderscheiden is van chronisch eczeem" is dat niet passend. Je zet nu niet psoriasis in de DD omdat het moeilijk te onderscheiden is van eczeem, maar omdat het ook erythematosquameuze plaques geeft (ook al zijn de voetzolen geloof ik niet de voorkeurslocaties maargoed). Daarom vond ik antwoord A fout. Het was hier dus niet mogelijk om het goede antwoord te geven maar het minst slechte. C&D zijn sowieso écht fout. Reactie docent: De formulering van de antwoordalternatieven had inderdaad beter passend kunnen zijn. Dat neemt niet weg dat A wel het enige juiste antwoord is. Psoriasis op plaatsen waar de epidermis dik is (palmen en zolen) is moeilijk te onderscheiden van chronisch eczeem: dit staat letterlijk in het boek (p.76) en is ook besproken in studieopdrachten en MTE. Hypostatisch eczeem is gelokaliseerd op de onderbenen, niet voetzolen (p.110), wat logisch is bij iets dat ontstaat tgv varices. A is enige juist antwoord. Actie: geen 3 Een 82-jarige man heeft sedert 6 maanden een niet-genezende, weinig pijnlijke wond aan de mediale zijde van zijn linker onderbeen, na stoten aan een CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) a m.wintzen SS 192 ev Toelichting. Een weinig pijnlijk ulcus aan mediale malleolus bij winkelwagentje in de supermarkt. Hij zit thuis veel TV te kijken en komt nauwelijks buiten. In het verleden heeft hij een operatie ondergaan vanwege een heupfractuur links. Verder is hij bekend met gemetastaseerd blaascarcinoom. U ziet een 2 bij 3 cm groot ulcus met gelig beslag in een iets oedemateus, ten dele bruinig verkleurd been. een weinig mobiele patient zijn kenmerken van veneus ulcus. Initieel weliswaar ontstaan na trauma, maar een zuiver traumatisch ulcus moet na 6mnd wel genezen zijn: in dit geval is de veneuze pathologie de reden dat het defect niet gesloten is. Arteriele ulcera zijn typisch zeer pijnlijk en aan de laterale malleolus gelokaliseerd. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? Ulcus cruris a. b. c. d. Venosum Arteriosum Carcinomatosa Traumaticum Commentaar van de studenten: Waarom is ulcus crurus traumaticum fout? Het is toch duidelijk ontstaan nadat hij z’n been had gestoten? Reactie docent: zie toelichting laatste kolom. p=0.81. Actie: geen 8 Wat toont het oogheelkundig onderzoek bij een relatief-afferent pupildefect (RAPD)? a. beide pupillen zijn gelijk bij diffuse verlichting b. bij afdekken van het ene oog wordt de pupil van het andere oog wijd c. d. bij belichting van het ene oog wordt de pupil van het andere oog wijd Commentaar van de studenten: Voorstel alle antwoorden goedrekenen. O.b.v. deze beschrijving uit de leerstof zijn alle drie de antwoorden correct: Antw. A, omdat dat de eerste eigenschap is van RAPD: “bij diffuse belichting zijn beide pupillen gelijk”. Antw. B, want als je het “ene oog” interpreteert als het gezonde oog dan krijg je inderdaad pupil verwijding (een normale reactie) van het andere oog als je het gezonde oog afdekt (en ook het gezonde oog maar dat is geen onderdeel van het antwoord) (kenmerk 2 van RAPD). In de vraag wordt niet aangegeven welk oog wordt afgedekt. Antw. C, want als het “ene oog” interpreteert als “gestoorde oog” dan verwacht je inderdaad in het andere oog (goede oog) een relatieve pupilverwijding als het CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) a i.meenken Stilma 43 gestoorde oog belicht wordt (kenmerk 4 van RAPD). Als het "ene oog" het slechte oog is en je belicht dat oog dan wordt het andere oog wijd. En natuurlijk ook het slechte oog zelf. Opgevat dat je puur naar het andere oog kijkt en niet zo dat het oog dat je belicht niet wijd zou worden, dit staat er ten slotte niet bij. Doordat het ‘ene oog’ en het ‘andere oog’; zowel te interpreteren is als het ‘goede-’ of het ‘gestoorde oog’ zijn alle antwoorden correct bij deze vraag. Er is gekozen voor foute verwoording bij het opstellen van de vraag. Het is vervelend om een vraag “fout” te beantwoorden door een taalkundig probleem, terwijl het relatief-afferent pupildefect een begrip is wat goed begrepen werd. Reactie docent: Er is geen RAPD bij 2 gezonde ogen en/of 2 zieke ogen. Alleen A is juist. Hoge rir-waarde. Actie: geen 9 Een patiënt heeft een orbitabodemfractuur rechts. Bij oogheelkundig onderzoek staat het rechteroog lager en heeft een elevatiebeperking. Dit wijst op een inklemming van de a. b. c. d. m. obliquus superior m. rectus inferior m. rectus medialis m. rectus superior Commentaar van de studenten: Voorstel antw. D goedrekenen. Veel studenten denken dat dit een sleutelfout is. Argumentatie voor antwoord D. m. rectus superior: deze spier geeft namelijk elevatie van het oog, als deze spier niet functioneert zal het oog dus een elevatiebeperking hebben en lager staan. Zie ook p. 30 Oogheelkunde Stilma. “De voornaamste heffers zijn m.rectus superior en de m. obliquus inferior. De voornaamste oogspieren met een depressiewerking zijn de m. rectus inferior en de m. obliquus superoir.” De laaste twee worden wel in de antwoordmogelijkheden genoemd maar deze spieren hebben dus een depressiewerking. De enige spier in de antwoordmogelijkheden genoemd met een elevatiewerking is dan de m. rectus superior en hiervan verwacht je dan inklemming bij een elevatiebeperking. Wanneer de spier (m. recuts superior) zijn functie verliest zal het oog (relatief) omlaag staan, en niet kunnen eleveren door functieverlies van m. rectus superior. De m. rectus superior inklemming --> functiebeperking (uitval, meestal bij inklemming) --> elevatiebeperking --> m.rectus superior doet elevatie --> CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) b i. meenken Stima 303 antwoord D. Niet alleen de m. rectus inferior kan het oog naar beneden trekken, maar ook de m. obliquus superior (zie citaat hierboven). Beide oogspieren zorgen namelijk voor depressie en beiden zouden als gevolg van een inklemming het oog naar beneden kunnen trekken. Conclusie was daaruit dat het dus niet om het 'naar beneden trekken' moest gaan aangezien er dan twee antwoorden goed zouden zijn, maar om de functiebeperking a.g.v. van een inklemming. Ook daarom is gekozen voor antwoord D. m. rectus superior. Reactie docent: Er is een orbitabodem fractuur, oftewel een laagstand van het oog, de spieren en het orbitavet; door inklemming in de orbitabodemwand van de rectus inferior, kan het oog niet goed meer naar boven getrokken worden (een mechanische beperking in dit geval), en alleen b is juist. Klinisch redeneervraag, Actie: geen 11 Waarvan is afhankelijk of iemand wilsonbekwaam is? A. Van de situatie B. Van de cognitieve functies van de patiënt C. alle twee Commentaar van de studenten: Voorstel A en C goedrekenen. Hoewel ik antwoord C zelf het meest logisch vond ben ik toch voor antwoord A gegaan op basis van het college wilsonbekwaamheid van G. Widdershoven. Op de collegedia's op BB staat het volgende: 'WGBO Wilsbekwaam tenzij... situationeel (tijd, plaats) taakspecifiek (afhankelijk van aard beslissing) proces van besluitvorming (niet de inhoud) wilsonbekwaam verzet bij ingrijpende verrichting respecteren tenzij ernstig nadeel' Volgens mij word hier niet gesproken over 'cognitieve functies van de patiënt' dus koos ik uiteindelijk toch voor antwoord A. CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) c g.widdersho Hijdra, p. ven 210 Reactie docent: De dia van de powerpoint waarnaar wordt verwezen is niet de enige relevante dia. Dat cognitieve functies van belang zijn, heb ik eveneens vermeld en staat ook in de literatuur. Het juiste antwoord is C. p= 0.83 bij + rir. Actie: geen 17 Wat is de aanbevolen dosisrange van het antipsychoticum quetiapine? c k.nauta psych 274 h.de vries De Jong a. 5-20mg b. 20-50mg c. 150-750mg d. 1000-1500mg Commentaar van de studenten Voorstel A en C goedrekenen. Het is een te gedetailleerde vraag. En het sluit niet aan bij de leerstof. Gaat het niet te wat ver om precieze dosering van een bepaald antipsychoticum te vragen. Studenten vragen zich af of er wordt verwacht dat ze een hele medicatielijst uit het hoofd kennen incl. dosering. Vraag veel te klinisch voor de behandelde leerstof. Men heeft onthouden dat bij antipsychotica met een lage dosis moet worden begonnen. Is dat niet juist de relevante kennis die verondersteld moet worden? Hierdoor is gekozen voor antwoord A. Wel is deze vraag ook bij de oefentoets en eerste gelegenheid voorgekomen. Reactie docent: Het betreft een (voor de studenten) relatief onbekend antispychoticum. Doseringen van dergelijke middelen zijn niet ter sprake gekomen in de cursus en sluiten ook niet goed aan bij de leerstof (teveel detail). p= 0.16, rir +. Actie: vraag verwijderen 18 Niet zelden is een patiënt met hoofdpijn bang voor een ernstige aandoening. d Welke van de volgende tekenen is een alarmsignaal voor een ernstige oorzaak van hoofdpijn? a. eenzijdige hoofdpijn langer durend dan 3 maanden b. hoofdpijn die persisteert ondanks toenemende medicatie c. aanvalsgewijze hoofdpijn die gepaard gaat met flikkeringen en scotomen d. nieuwe hoofdpijn boven de 50 jaar Commentaar van de studenten Bij deze vraag kunnen alle antwoorden goed zijn. Wij hebben het vak neurologie CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) wk 3 DAK blz 144 Toelichting: ontstaan van nieuwe hoofdpijn boven het 50-ste jaar is suspect voor een hersentumor of arteriitis temporalis gehad en voor alle antwoorden is wat te zeggen. Hoofdpijn dat langer duurt dan 3 maanden... wat voor soort hoofdpijn?, is het constant aanwezig? Ik wil graag opmerken dat wat op mijn tentamenformulier staat (qua antwoordmogelijkheden) niet overeenkomt met wat ik hier in de antwoordsleutel zie staan! In de antwoordsleutel hierboven is sprake van "eenzijdige hoofdpijn (persisterend voor 3 maanden)". Op mijn tentamenformulier staat echter 'Hoofdpijn langer durend dan 3 maanden'. Reactie docent: a. Wegvallen van ‘eenzijdig’ is geen probleem. Duur van de hoofdpijn is geen alarmsignaal. b. Persisteren hoofdpijn onder meduicatie kan wijzen op middelen geïnduceerde hoofdpijn en is geen alarmsignaal c. beschrijft migraine, dit beeld is geen alarmsignaal d. Nieuwe hoofdpijn boven de 50 jaar kan wijzen op een hersentumor of arteriitis temporalis: duidelijk alarmdignaal. Bron: hoofdstuk hoofdpijn uit Diagnostiek alledaagse klachten de Jongh p= 0.68, hoge rir. Actie: geen. 19 Een patiënt met aanvalsgewijs optredende duizeligheid meldt dikwijls bijverschijnselen. b h.de vries De Jong Toelichting: DAK blz 34 Transpireren, Misselijkheid en Welke van de volgende klachten en bevindingen zijn een gevolg van braken zijn vaak optredende duizeligheid? vegetatieve bijverschijnselen bij a. nekpijn en hypertone nekspieren b. transpireren, misselijkheid, braken c. wazig zien en tranende ogen d. hartkloppingen en pijn op de borst Commentaar van de studenten Voorstel B en C goedrekenen. Duidelijk is misselijk en braken. Getwijfeld werd over transpireren. Volgens mij is dit namelijk geen direct gevolg van de duizeligheid, maar met de angst die met de duizeligheid gepaard gaat. Echter werd hier nadrukkelijk gevraagd naar het 'gevolg' van duizeligheid en transpireren misselijkheid en braken leken mij meer bijverschijnselen (omdat dat ook in de vraag werd genoemd). Vraagstelling erg verwarrend,misleidend. Als dat eerste zinnetje er niet bij had gestaan, was ik voor B gegaan. CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) (hevige) duizeligheid. Redeneerde dat antwoord B) transpireren, misselijkheid en braken een bijkomstigheid zouden kunnen zijn van bijvoorbeeld een vestibulaire aandoening. Gekozen voor antwoord C) Wazig zien en tranende ogen omdat deze volgens mij het gevolg waren van bijvoorbeeld nystagmus (en niet een bijkomstigheid zoals antwoord B). Reactie docent: De eerste zin is letterlijk introducerend bedoeld: je hebt allerlei soorten bijverschijnselen, dat zijn tegelijk met de duizeligheid optredende verschijnselen. Sommige daarvan zijn oorzaak van duizeligheid (nekproblemen bijv) andere gevolg (transpireren, misselijkheid, braken zijn vasovegetatieve gevolgen) en weer andere zijn samen met duizeligheid gevolg van een derde factor (hartkloppingen in kader van angst). We zoomen in deze vraag in op gevolgen. Deze hoeven zeker niet na de duizeligheid op te treden.Van nystagmus krijg je geen tranende ogen. Bron: hoofdstuk Duizeligheid in Diagnostiek van alledaagse klachten, de Jongh, kopje begeleidende verschijnselen blz 34. p= 0.78. Actie: geen 23 Welk onderzoek is aan te raden om de obstructie van de bovenste luchtweg bij obstructief slaapapnoe syndroom te objectiveren? c a) CT b) Slaapscopie c) Polysomnografie d) MRI dr. J.H. College Bretschneid OSAS er (KNO) m.wintzen SS 82-83, Commentaar van de studenten Voorstel B en C goedrekenen We zijn door de originele toets gewaarschuwd begrijpend en oplettend te lezen. Nu wordt er gevraagd met welk onderzoek de obstructie te objectiveren is; en níet met welk onderzoek het obstructief slaapapnoe syndroom te objectiveren is. Ik pleit bij deze vraag dus voor het onderzoek dat normalerwijs volgt op de polysomnografie; antwoord B; 'Slaapscopie'. Want hierbij kan echt gekeken worden naar de mate en plaats van obstructie. Reactie docent: eens met de studenten. Actie: sleutelverdubbeling B+C juist 25 Voor de behandeling van psoriasis zijn diverse lokale en systemische middelen voorhanden. Welke therapie is het meest aangewezen voor psoriasis vulgaris? CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) d 80, 106 Toelichting. MTX is systemische therapie voor psoriasis. Tacrolimus voor eczeem, vitA voor psoriasis a. b. c. d. alleen P.O. (lokaal bij bv acne). vit D voor psoriasis alleen lokaal (=calcipotriol) Calcineurineremmer, lokaal (tacrolimus-zalf) Vitamine A-zuur derivaten, lokaal (zalf) Vitamine D derivaten, per os (tablet) Methotrexaat, per os (tablet) Commentaar van de studenten Voorstel A en D goedrekenen. In hoofdstuk 8 pagina 80 van dermatovenereologie staat het volgende: Bij voorkeur wordt er gestart met calcipotriol. Calcipotriol is een van vitaminde D3 afgeleide stof. Er wordt voornamelijk behandeld met calcipotriol. Daarbij weet ik dat methotrexaat ook een behandeloptie is. Hierover staat het volgende in dermatovenereologie: Methotrexaat is zeer effectief, maar wordt gereserveerd voor ernstige invaliderende of therapieresistente vormen van psoriasis. Vraag erg verwarrend en onvolledig. Er wordt in de vraag geen informatie gegeven over de ernst van de psoriasis vulgaris. Volgens het boek 'Dermatovenereologie voor de eerste lijn' (p.82) wordt methotrexaat gereserveerd voor ernstige invaliderende of therapieresistente vormen van psoriasis. Dit lijkt me daarom niet de meest aangewezen therapie. Dus gekozen voor de behandeling waar je mee dient te starten: calcipotriol, een vitamine D derivaat. Aangezien de ernst van de psoriasis niet is vermeld voor antw. A tacrolimus-zalf gegaan. Reactie docent: De vraag is inhoudelijk correct en compleet, en zou obv de leerstof beantwoord kunnen worden. Het niveau van de vraag is echter te hoog, mede omdat tijdens de cursus de diverse therapeutica (lokaal versus systemisch) niet aan bod zijn gekomen. p= 0.13. Actie: vraag verwijderen. 26 De begrippen autonomie en wilsbekwaamheid hangen als volgt samen: A. Een patiënt die autonoom is, is per definitie ook wilsbekwaam B. Een patiënt die wilsbekwaam is, is per definitie ook autonoom C. A+B Commentaar van de studenten Voorstel B goedrekenen. CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) a g.widdersho Hijdra, p. ven 208 Veel studenten vonden dit een zeer slechte vraag. Er worden argumenten gegeven waardoor zowel antwoord a als b correct is. In de leerstof of college zijn geen eenduidige feiten gegeven waarmee hier antwoord op de vraag gegeven kan worden. Studenten vonden de vraag ook kwalitatief niet goed, meer begrijpend lezen vraag. Verder is een over dit onderwerp een lange discussie gaande tussen ethici en zijn ook zij het nog niet geheel hierover eens. Bekend is de volgende informatie: Autonomie: iemand die keuzes maakt op grond van oordelen en motieven die niet van buitenaf zijn opgelegd, maar die van hem of haar zelf afkomstig zijn, volgt zijn eigen wetten. Wilsonbekwaamheid: het onvermogen om rationele keuzes te maken. Autonomie slaat op het recht van iemand om zelf te bepalen wat er met hem/haar moet gebeuren. Het enige wat men weerhoudt van een autonoom zijn, en dus niet zelf bepalen over eigen wensen/afwegingen etc. is wanneer iemand niet wilsbekwaam is. Dit maakt antwoord B correct. Daarnaast is het lang niet altijd het geval dat oordelen en motieven van iemand rationeel zijn. Dit maakt uitsluitend antwoord B correct. Als iemand rationele keuzen maakt, is dit dus op basis van oordelen en motieven van zichzelf --> wilsbekwaam --> autonoom Studenten hadden wel degelijk kennis van de begrippen, maar de manier van vragen is niet eenduidig gesteld waardoor het te breed te interpreteren is en vele hierdoor “fout” beantwoord hebben. Het is geen goede vraag en het gegeven antwoord is niet eenduidig terug te vinden in de leerstof. Reactie docent: B is niet juist, want iemand die wilsbekwaam is, kan door anderen worden verhinderd om een autonome beslissing te nemen (bv. door inperking van vrijheid tot beslissen). Deze vraag is echter inderdaad niet erg duidelijk. Mede doordat de vraag erg slecht is gemaakt (p=0,31) en de Rir negatief (-0,12), wordt de vraag verwijderd. Actie: vraag verwijderen. 28 Een patiënt klaagt over een knobbeltje aan het onderoog, er is geen sprake van pijn. Bij onderzoek is er sprake van een ovaal ronde, scherp begrensde, tumor met centraal een glinsterende delle aan het onderoog. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. b. c. d. Chalazion Basaalcel carcinoom Blepharitis Hordeolum CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) b i.meenken Stilma 154156 Commentaar van de studenten Voorstel A en B goedrekenen Met de andere informatie (geen pijn,ovaal rond, scherp begrensd) gekozen voor Chalazion. In het engels zeggen ze toch ook gewoon 'central indentation/depression', waarom zou je hier dan niet ten minste 'delle (inkeping/deuk)' neer kunnen zetten in het tentamen? Toevoegen dat ik de formulering "aan het onderoog" niet echt duidelijk vind, is dit wel correct nederlands? Dit heeft mij in elk geval op het verkeerde been gezet waardoor ik A heb gekozen. Reactie docent (cuco): een chalazion is pijnlijk, een basaalcelCA niet. Ook is de glinstering en centrale delle/depressie karakteristiek voor een bcc. goede rir. Actie: geen. 30 Hoe wordt onderstaande afwijking genoemd? A: Pinguecula B: Conjunctiva cyste C: Pterygium D: Symblepharon Commentaar van de studenten Voorstel heroverweging vraag. CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) c i.meenken Stilma 196 Het is een gedetailleerde vraag, waarbij het onderscheid ook nog eens lastig te maken is. De verschillende afwijkingen lijken in meer en mindere mate allemaal op elkaar. In college zijn de verschillende soorten niet aan bod gekomen en er is niet uitgelegd hoe je het verschil kunt zien. Hierdoor is er vooral een theoretische component geweest vanuit de leerstof beschreven in het boek. Waarom wordt dan in het tentamen vervolgens klinisch gedetailleerd getoetst. Verzoek om deze vraag in heroverweging te nemen. Reactie docent (cuco): Dat afbeeldingen niet in college zijn besproken is geen valide argument: het ziektebeeld behoort tot de leerstof en het mag van studenten verwacht worden dat men zelf afbeeldingen opzoekt als de beschrijving in het boek onvoldoende duidelijk is om zich een beeld te vormen. p= 0.69 bij zeer hoge rir. Actie: geen. 34 Welk virus is verantwoordelijk voor verruca vulgaris? a. HPV (humaan papillomavirus) b. EBV (Epstein Barr virus) c. HSV (herpes simplex virus) d. CMV (cytomegalovirus) Commentaar van de studenten Voorstel heroverweging vraag. De vraag is niet gebaseerd op leerstof en hoort daardoor niet in het tentamen thuis. Studenten hadden het op prijs gesteld, indien de vraag toch al gesteld had mogen worden, als er tussen haakjes was genoteerd dat het om gewone wratten gaat in de vraag. Dan had men wel geweten dat het om HPV ging. Echter los hiervan staat deze informatie niet in de leerstof. Het komt wel terug in het a hoofdstuk Virale huidaandoeningen in het boek Dermatovenereologie voor de eerste lijn, maar deze behoort niet tot de leerstof. Achtergrond informatie over welk virus verantwoordelijk is voor verruca vulgaris was hierdoor niet te beantwoorden. In het tentamen wordt niet gezegd dat het hier om gewone wratten gaat, anders hadden studenten eerder geweten welk virus het betreft. In het pathologie boek wordt dit natuurlijk ook niet genoemd. En jammer genoeg sluit de pathologie en de dermatologie leerstof niet op elkaar aan. Reactie docent (cuco): Het antwoord is zeker terug te vinden in de leerstof (Robbins). Daarnaast mag van studenten verwacht worden dat ze zich medische terminologie eigen maken. p=0.50 bij hoge rir. Actie: geen CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) w.mooi Robbins Cotran 844 35 Bij welke dermatose is depositie van antistoffen in de epidermale basaalmembraan van pathogenetisch belang? a. Dermatitis herpetiformis b. Pemphigus vulgaris c. Lichen simplex chronicus d. Urticaria a w.mooi Robbins Cotran 847 Commentaar van de studenten Voorstel vraag heroverwegen. Bij deze vraag is het onderscheid moeilijk te maken op basis van de leerstof. Waardoor meerdere antwoorden goed zijn. Dit geeft verwarring. Om de beschrijving te gebruiken uit Robbins (blz. 862, 9e editie! H. 23 skin) Uit de box pathogenesis bij pemphigus: “The pathogenic antibodies are IgG autoantibodies that bind to intercellulair desmosomal proteins (desmoglein I and 3) of skin and mucous membranes. The autoantibodies disrupt the intercellular adhesive function of the desmosomes and may activate intercellulair proteases as well. The distribution of these proteins within the epidermis determines the location of the lesions. Bij direct immunofluorescence study, lesional sites show a characteristic fishnet-like pattern of intercellulair IgG deposits. (p858-859, groene box: pathogenesis). Dus uit de beschrijving van de pathogenese uit Robbins (leerstof) kan je opmaken dat antwoord B: Pemphigus vulgaris er ook een belangrijke rol wordt gespeeld door de depositie van de antistoffen in de epidermale basaalmembraan en dat ze van belang zijn omdat ze de locatie van de laesie bepalen (dikgedrukt) en aanwezig zijn zoals aangetoond met immunofluorescentie. Slecht gekozen antwoordmogelijkheden. Reactie docent (cuco): In bovengenoemde tekst staat bij pemfigus dat er antistoffen zijn tegen desmosomen: deze bevinden zich hoger in de epidermis, niet in de basaalmembraan (daar bevinden zich alleen hemidesmosomen). De argumentatie van de studenten is dus niet juist. Blijkbaar hebben wel veel studenten ingezien dat in de pathogenese van ziektebeelden in A als B autoantistoffen zijn betrokken. Om deze reden, en omdat het gevraagde kennisniveau zeer hoog en zeer veel detailkennis vraagt van een klein onderwerp, wordt B ok goedgerekend als “autoimmuunbulleuze dermatose”. . Actie: sleutelverdubbeling A+B 39 Via de reumatoloog komt een 63-jarige patiënt bij de oogarts. Hij heeft sinds enkele dagen een rood en pijnlijk oog bij bewegen. De pijn is in de ochtend het hevigst. Bij onderzoek valt een diepe roodheid op, die na phenylefrine druppelen niet slechts oppervlakkig verdwijnt. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) a i.meenken Stilma 188 A: Scleritis B: Uveitis posterior C: Keratitis D: Episcleritis Commentaar van de studenten Voorstel A en B goedrekenen. In het boek Oogheelkunde Stilma staat over scleritis op p. 188, dat dit een langdurige ontsteking betreft van de sclera. In de vraag staat echter dat het speelt sinds enkele dagen. Daarnaast is bij sleritis volgens het boek de roodheid vaak beperkt tot een segment van de oogbol. In de vraag staat dat er sprake is van diepe roodheid. Dit past meer bij uveitis (antw. B). Diepe roodheid kan niet slechts oppervlakkig verdwijnen. En het lijkt alsof hier twee zaken verhaspeld worden en alsof er op twee dingen gedoeld wordt die niet duidelijk vermeld staan. In het originele tentamen ontbreekt het woord “niet” voor “slechts oppervlakkig verdwijnt”. Mogelijk was bedoeld om als antwoord uveitis te noemen, aangezien er symptomen worden beschreven die hierbij passen en er symptomen worden genoemd die juist niet bij scleritis horen (zoals enkele dagen en diepe roodheid). Kortom de vraag is onzorgvuldig gesteld. Reactie docent: Een uveitis posterior geeft geen rood oog en is eigenlijk ook nooit pijnlijk.; klassiek bij een scleritis is pijn bij bewegen, en een diepe roodheid, immers de diepere lagen van de oogbol zijn aangedaan. p=0.33, zeer hoge rir. Actie: geen. 40 Welke uitspraak met betrekking tot het fenomeen van Raynaud is JUIST? a. Het fenomeen van Raynaud wordt geclassificeerd bij de gelokaliseerde erythemen en is zelden idiopathisch. b. Het erytheem bij het fenomeen van Raynaud is wegdrukbaar en kan veroorzaakt worden door medicatie. c. Patiënten met het fenomeen van Raynaud hebben een verhoogde kans op het krijgen van perniones. d. Bij patiënten met het fenomeen van Raynaud is aanvullend onderzoek naar auto-immuunziekten niet zinvol, bij patiënten met perniones wel. b m.wintzen SS 68-69 Toelichting. Erytheem is (per definitie) wegdrukbaar en Raynaud kan door medicatie; is dikwijls idiopatisch. Perniones=winterhanden heeft geen relatie met fen v Raynaud; onderzoek naar autoimmuunaand wel zinvol bij fvR maar niet bij perniones Commentaar van de studenten Vraag was voor studenten niet duidelijk en moeilijk. De vraag houdt eigenlijk in zich vier juist/onjuist vragen. CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) Reactie docent: Voor deze vraag is vrij veel detailkennis nodig, maar kan wel beantwoord worden obv de leerstof (staat nagenoeg letterlijk in het boek). De vraag blijft gehandhaafd. Actie: geen. 41 Voor welke aandoening is lichttherapie (UVB of PUVA) geïndiceerd? a. b. c. d. b m.wintzen SS 88, 110, 111, 130 hypostatisch eczeem lichen planus pityriasis rosea asteatotisch eczeem Commentaar van de studenten Voorstel B en C goedrekenen. Waarom is antwoord C in dezen niet juist. Ik neem aan dat bij het maken van de toets een typfout gemaakt is en ik ga er dus van uit dat prosea moet zijn pytiriasis rosea. Op verschillende websites, zoals deze http://www.merckmanual.nl/mmhenl/sec18/ch203/ch203j.html, staat dat er gebruik gemaakt kan worden van zonlicht dan wel kunstmatig uv licht. Hierdoor verdwijnt de aandoening sneller en wordt de jeuk ook minder. Dat maakt het een indicatie. Reactie docent: Inderdaad is er een typfout opgetreden bij pityriasis rosea (hierdoor werd een onjuist antwoord nog onjuister en is maar door weinig studenten gekozen). Omdat pit rosea in de meeste gevallen spontaan verdwijnt in de loop van 6-8wkn, is lichttherapie niet geïndiceerd. Het wordt soms ingezet in de zeldzame gevallen dat de aandoening langer aanhoudt. Asteatotisch of craquele eczeem wordt veroorzaakt door droogte en dient dus behandeld te worden met emollientia en andere maatregelen om de huidbarrere weer te hertsellen (pag 111); lichttherapie staat niet vermeld bij de behandeling omdat hierdoor de uitdroging eerder doen toenemen (klinisch redeneren). Alleen B is dus juist. p=0.36 bij goede rir. Actie: geen 42 Welke anatomische structuur hoort NIET bij de larynx? a) Hyoid b) Thyroid c) Cricoid d) Arytenoid Commentaar van de studenten Voorstel A en D goedrekenen CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) a dr. J.H. SO 2 Bretschneid halsabces er Toelichting. Lichttherapie is effectief voor lichen planus. Diverse vormen van eczeem kunnen met lichttherapie behandeld, maar niet hypostatisch en asteatotisch eczeem. Dit is een verwarrende vraag, omdat in de PAK toets (1.1.3) in de vraag over Larynx onderscheid wordt gemaakt tussen cart. thyroidea en glandula thyroidea (schildklier). In de pak vraag wordt daarnaast arytenoid in zijn geheel niet genoemd bij de larynx. De PAK vraag heeft gezorgd voor de parate kennis hierover. En hierdoor kozen studenten voor het antwoord D. Overigens, Hyoid wordt in de PAK vraag ook genoemd bij de larynx. In de vraag wordt bij de antwoordmogelijkheden cartilages niet genoemd, terwijl het hier wel om gaat en dit ook wel in de PAK vraag staat. De vraag was zeer verwarrend en de antwoordmogelijkheden zijn incompleet neergezet. Reactie docent: Geen onduidelijkheid: er zijn 3 kraakbeentjes die bij de larynx horen en één niet, zie Probst. De PAK-vraag waar naar verwezen wordt, is een anatomievraag met een afbeelding van een frontaal aanzicht van de larynx. Het arythenoid wordt hier uiteraard niet genoemd, omdat het niet zichtbaar is op de afbeelding (ligt immers posterieur). Bovendien goede rir. Actie: geen. 43 Een patiënt met enkelzijdige keelpijn, slikklachten en koorts sinds enkele dagen komt naar de EHBO. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? c dr. J.H. Probst, Bretschneid Kernleerboe er k KNO, a) acute tonsillitis b) epiglottitis c) peritonsillair abces d) mononucleose pag. 33 8 Commentaar van de studenten Waarom is antw. A acute tonsillitis niet goed? Omdat patient naar de EHBO is gegaan moet het dus ernstig zijn? Acute tonsillitis geeft ook slikklachten, pijn en soms koorts. Reactie docent (cuco): Acute tonsillitis is bilateraal en geeft dus geen eenzijdige keelpijn. Actie: geen 44 Welke aandoening is GEEN mogelijke complicatie van een acute tonsillitis (streptokokkeninfectie): a) acuut rheumatische koorts b) endocarditis c) acute glomerulonephritis d) myocarditis CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) d dr. J.H. Probst, Bretschneid Kernleerboe er k KNO, pag. 114 Commentaar van de studenten Voorstel vraag heroverwegen. Myocaritis kan wel een mogelijke complicatie zijn, hoewel het weinig voorkomt. In de vraag wordt niets gevraagd over veel of weinig voorkomen. Omdat myocarditis een mogelijke complicatie kan zijn hebben studenten niet voor dit antwoord gekozen. En moet geconstateerd worden dat geen van de genoemde antwoordmogelijkheden correct is. De keuze mogelijkheden passen niet bij de vraag. Alle genoemde mogelijkheden kunnen een mogelijke complicatie zijn van een acute tonsillitis (streptokokkeninfectie). In voorgaande cursussen is behandeld dat een streptokkokken infectie ook een myocarditis kan veroorzaken. Onderstaand artikel is op pubmed gezocht. Ook hieruit blijkt dat een acute tonsillitis een myocarditis kan veroorzaken. Ann Otol Rhinol Laryngol. 2012 Sep;121(9):604-8. Streptococcal tonsillitis and acute streptococcal myocarditis: an unusual combination assessed by cardiac magnetic resonance imaging and endomyocardial biopsy. De conclusie van het artikel is: "Acute streptococcal tonsillitis can be occasionally complicated by myocarditis with either a typical or an atypical presentation." Deze tentamenvraag is dus niet correct te beantwoorden, daar een tonsillitis wel degelijk een myocarditis kan veroorzaken. Geen van de antwoordmogelijkheden is correct. Hierdoor is de vraag incorrect. Reactie docent: De eerste 3 antwoorden zijn klassieke complicaties en zijn op pagina 114 van de Probst kort en krachtig (vetgedrukt) genoemd. Myocarditis staat er niet in. Dat er in de (nav de toets opgezochte) literatuur een publicatie te vinden is waarin een bepaalde complicatie in zeer zeldzame gevallen beschreven is, is niet relevant. Het boek is leidend en zeer duidelijk. Cuco: De formulering van de vraag had achteraf beter gekund (bv wat is de minst waarschijnlijke complicatie van..), maar de strekking van de vraag is helder, en het beste antwoord is D. Actie: geen 45 Naast een exophthalmus wordt er bij Graves orbitopathie in meerderheid van de patiënten het volgende gevonden: A: Visusdaling B: Ooglidretractie C: Diplopie D: Alle bovenstaande alternatieven CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) d i.meenken Stilma 166 Commentaar van de studenten Voorstel B en D goedrekenen. Over het voorkomen van visusdaling (antwoord A) kan alleen deze percentages gevonden worden: “Wanneer niet tijdig met de behandeling wordt gestart, treedt bij 5 tot 10% van de patiënten visusverlies op als gevolg van druk op de oogzenuw (dysthyroid optic neuropathy of maligne GO).”(p. 164) Voor antwoord B, ooglidretractie staat er het volgende: “Bij 70% is sprake van ooglidretractie.”(p.164) Voor antwoord C diplopie staat er het volgende: “Retractie en gestoorde oogbewegingen (aanwezig bij 45%) zijn het gevolg van ontsteking en verlittekening in de spieren.” Op basis van de leerstof gekozen voor antwoord B gekozen. In de leerstof is antwoord B het enige symptoom wat bij de meerderheid van de patiënten voorkomt (gebaseerd op de percentages in de leerstof) zoals gevraagd in deze vraag. Misschien was het de intentie te vragen naar de belangrijkste verschijnselen want dat zijn inderdaad “ooglidretractie, proptosis, mobiliteitsberperking en visusvermindering” (p.164), maar het feit dat ze de belangrijkste verschijnselen zijn betekent niet dat ze bij de meerderheid van de patiënten voorkomen. Echter in de vraag wordt niet gesproken over de meerderheid, maar over in meerderheid. Aangezien ‘in meerderheid” niks betekent, zullen veel studenten gekozen hebben voor antwoord D omdat wel alle genoemde antwoordmogelijkheden voorkomen bij patiënten met Graves orbitopathie zoals antwoord D vermeld. Reactie docent: Gevraagd wordt naar de meerderheid van de patiënten; visusdaling komt gelukkig slechts bij een klein percentage van de patiënten voor, dus antwoord D valt af en kan er maar een goed antwoord overblijven; dubbelbeelden komt lang niet bij iedere patient voor ( gestoorde oogbewegingen met of zonder diplopie). Gestoorde oogbewegingen is niet equivalent aan diplopie. Alleen de ooglidretractie voldoet als juiste antwoord( 70%). Conclusie: sleutelfout, B juist, D onjuist. Actie: sleutel aanpassen 46 Een 48-jarige man heeft sinds een jaar paraesthesieën aan een been. Na een f h.de vries Toepassing College complexe patienten, wk 1 tijdelijke plotse visusdaling aan één oog is bij hem de diagnose multiple sclerose Practicum Toelichting: gesteld. Hij heeft weinig klachten afgezien van een lichte loopstoornis. Hij heeft KR soma De patiënt vertoont het beeld angst voor de toekomst. Hij voelt zich alleen goed als hij 4 of 5 glazen wijn psyche van een depressie. Deze is CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) gedronken heeft. Geleidelijk aan wordt hij somber en vertoont weinig initiatief. Hij secundair aan het ontdekken is erg moe, slaapt slecht en valt af. van een potentiele ernstige Welke samenhang tussen lichamelijke, psychische en sociale factoren is chronische ziekte: MS. Hier is hier aan de orde? ziekte als stressor aan de a. Somatisatie orde. De coping is niet b. Psychische gevolgen van lichamelijke klachten adequaat. Er ontstaan c. psychische gevolgen. Sociaal isolement d. Zelfverwaarlozing in het kader van een psychische stoornis e. Middelenmisbruik f. Ziekte als stressor Commentaar van de studenten Voorstel B en F goedrekenen. De antwoorden zijn ongelukkig geformuleerd. In de casus komt duidelijk naar voren dat de patiënt geleidelijk aan een depressie aan het ontwikkelen is (of al ontwikkeld heeft), wat precies overeenkomt met het bovenstaande uit het college van de Vries. Maar dan is het antwoord F omdat het woord 'ziekte' uit het college vervangen is door 'klachten'? Heeft professor de Vries misschien een ongelukkige formulering gebruikt? Of is dit expres gedaan zodat ik als student obsessief elk woord ga nalezen om na te gaan of het precies, woord voor woord overeen komt met leerstof? Maar, zou je door angst (die specifiek in de casus genoemd wordt) dan niet eerder een angststoornis, in plaats van een stemmingsstoornis, verwachten? Of misschien heeft de patiënt de angst voor de toekomst ontwikkeld, door de doorgemaakte lichamelijke klachten. Misschien waren de plotse visusdaling en de loopstoornis heel erg beangstigend voor de patiënt, waardoor hij de angst voor de toekomst heeft ontwikkeld. Dan zouden de lichamelijke klachten dus alsnog de primaire oorzaak van het psychische gevolgen (die duidelijk in de casus duidelijk genoemd worden) zijn. Uit de casus is niet duidelijk op te maken waar de angst vandaan komt, de diagnose of de doorgemaakte klachten. Ook is niet duidelijk waarom de patiënt angst heeft voor de toekomst; angst om de klachten opnieuw door te maken, om dood te gaan, om invalide te worden etc. Patiënt is absoluut depressief (heeft alle symptomen) en die zijn het gevolg van zijn gezondheidstoestand. Reactie docent (cuco): zie toelichting laatste kolom. p=0.54 bij neg rir. Complexe vraag maar wel correct. Actie: geen CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) 47 Een verhoogde oogdruk is een van de belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van glaucoom. Wat is een andere risicofactor bij het ontwikkelen van secundair glaucoom? A: ischaemische retinopathie B: Caucasische ras C: takocclusie D: ulcus cornea Commentaar van de studenten Voorstel A en C goedrekenen. Gekozen voor een takocclusie (antw. C), ben ervan uit gegaan dat door de occlusie het oog ischemisch wordt en dus secundair glaucoom kan ontwikkelen. Verder omdat ischemische retinopathie een gevolg hiervan kan zijn, en omdat onder takocclusie ook een VENEUZE occlusie valt, dit kan ook tot glaucoom leiden. Zie college "Glaucoom" van dr. L.J. Van Rijn, slide 8: "Soms: doorbloeding oogzenuw probleem". Een takocclusie kan een probleem geven van de doorbloeding van de oogzenuw, waardoor glaucoom kan ontstaan. Argumentatie voor antw. D. ulcus cornea: op de site www.oogartsen.nl (samenwerkingsverband van verschillende maatschappen oogheelkunde) staat: "Een ulcus is een ernstige oogziekte, die veelvuldig tot complicaties leidt zoals bijv. een inwendige oogontsteking (uveitis), glaucoom (een hoge oogdruk) en een permanente daling van het gezichtsvermogen." http://www.oogartsen.nl/oogartsen/hoornvlies_slijmvlies/hoornvlies_ontsteking_k eratitis_infectie/ Reactie docent: Zie p 223: bekende oorzaken voor secundair glaucoom zijn: veneuze stam occlusie oa. en niet een takocclusie . Bij een takocclusie is er slechts een klein gedeelte van de retina die niet goed doorbloed wordt itt een stamocclusie; De meerderheid van de patiënten met een afsluiting van de vena centralis retinae heeft de mildere niet-ischaemische vorm( 75%); juist de ischaemische vorm geeft aanleiding tot vaatnieuwvormingen , bloedingen en secundair glaucoom ( de vaatnieuwvormingen zijn ook waarneembaar aan de iris (rubeosis irides) en in de kamerhoek bij gonioscopie). een vaatafsluiting in de opticus geeft een opticus atrofie maar geen glaucoom. Een ulcus cornea is gelukkig een vrij zeldzaam, maar zeer ernstig oogheelkundig beeld, wat vooral leidt tot een slecht hoornvlies; Soms zien we daarbij een tijdelijke drukverhoging, CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) a i.meenken college secundair aan corticosteroiden als druppel, maar geen blijvende schade aan de oogzenuw met uitval in het gezichtsveld.juist omdat deze patiënten intensief n langdurig vervolgd worden. Overigens kun je op internet altijd wel iets terugvinden wat in je straatje past, maar enerzijds is er de verplichte leerstof, anderzijds de revantie en “het beste antwoord”. Goede rir. Actie: geen. 49 Stelling: Een obstructief slaapapnoe syndroom vereist altijd een behandeling a.Juist b.Onjuist b dr. J.H. College Bretschneid OSAS er Commentaar van de studenten Voorstel A goedrekenen. Studenten stellen dat antwoord A. Juist, correct dient te zijn. Meerdere argumentaties worden genoemd. Het kan een simpele behandeling zijn die vrij ernstige gevolgen kan voorkomen. Bovendien wordt bij vraag 50 gesteld dat een obstructie slaapapnoe syndroom ernstige lange-termijn gevolgen kan hebben. Een behandeling, met weinig nadelen lijkt daarom zeker vereist. In college wordt allereerst in de dia de Kaplann Meijer curve getoond waarin duidelijk wordt dat onbehandeld uiteindelijk 25% sterft. Terwijl als er wel behandeld wordt de populatie nog voor 100% in leven is. Dit is vrij suggestief dat de behandeling de overleving beïnvloedt. Even later in de casus wordt er een “wait and see” beleid voorgesteld en een dia later staat weer alleen de curve van de slechte overleving daar, lijkt logisch om een behandeling te starten. Ook als je kijkt naar de gevolgen die OSAS kan hebben als genoemd in Probst: pag 120 fig 5.23 ploste hartdood, pulmonale hypertensie,systemische arteriele hypertensie, polycytemie en slaapstoornisen, lijkt een behandeling zeker vereist. Overigens wordt in de stelling niet gesproken of het lichte of ernstige OSAS betreft. En ook niet over wat voor soort behandeling. Niets doen bij OSAS is eigenlijk geen optie. Ook bij vraag 50 wordt benadrukt hoe ernstig de langetermijn gevolgen van OSAS zijn. Er moeten dus minstens leefstijladviezen (nietmedicamenteuze therapie) gegeven worden. Als er met de vraag iets anders is bedoeld dat had dat specifieker in de vraagstelling moeten staan. O.b.v. bovenstaande hebben studenten gekozen voor antwoord A. Juist. Reactie docent: Er is in het college degelijk nadruk op gelegd dat de overgang CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) van snurken, milde osas, matig osas en ernstige osas, een geleidelijke is. Is op plaatje 30 duidelijk aangegeven dat er een wait and see beleid mogelijk is. Competentie beroepsboefenaar schiet tekort als je iedere snurker een masker aanmeet. Actie: geen 52 Wat is GEEN bijwerking van gebruik van lokale corticosteroïden? a) Hyperpigmentatie b) Striae c) Teleangiectasiën d) Huidatrofie Commentaar van de studenten Waar is dit in de leerstof terug te vinden? Hyperpigmentatie is een overigens een veel voorkomende oorzaak van geneesmiddeleneruptie. Vanuit dat oogpunt is antw. A niet gekozen. Reactie docent: Dit onderwerp is ter sprake gekomen tijdens het practicum farmacotherapie en staat beschreven in het farmacother Kompas (zie kolom hiernaast) waarvan de inleiding tot de leerstof behoort. Mede daarom waarschijnlijk wel een moeilijke vraag, maar na het bestuderen van vele ziektebeelden waarvoor lokale corticosteroide worden voorgeschreven, mag worden verwacht dat studenten het belang (qua werking en bijwerking) van deze therapeutische groep inzien. Overigens is een bijwerking van een lkaal therapeuticum niet hetzelfde als een geneesmiddelreactie. Actie: geen CAT x.x.x in werktabelvorm / 19-7-2017 (datum bestand en auteur invoeren hier) a Practicum farmacother apie + Farmacother apeutisch Kompas: Middelen bij huidaandoe ningen / Dermatocort icosteroïden