Bijlage "Wonen" met antwoorden

advertisement
OPGELET! Deze antwoorden kunnen fouten bevatten. Vergelijk steeds met
de cursus en je notities!
Hoofdstuk 1: Het gebruik van ruimte
1. Noem 5 belangrijke consumenten van ruimte?
handel en industrie
volksgezondheid
landbouw
visserij
veeteelt
bosbouw
verkeer
waterstaat
volkshuishouding
recreatie
milieubeheer
defensie
2. Wie houdt zich bezig met de verdeling van de beschikbare ruimte over de aanvragers?
De overheid verdeelt de beschikbare ruimte en oppervlakte over de verschillende vragers. Dat
gebeurt op een geordende manier, die ruimtelijke ordening heet.
3. Hoe heten deskundigen die zich met ruimtelijke ordening bezighouden?
Deskundigen op het gebied van de ruimtelijke ordening heten planologen.
4. Bedenk eens een ontwikkeling in de economie die van invloed is op de manier waarop ruimte
wordt gebruikt.
Demografische ontwikkelingen:
bevolkingsverloop: de ontwikkeling van het aantal inwoners
bevolkingssamenstelling: de indeling van de bevolking naar bepaalde kenmerken.
5. Beschrijf de belangrijkste demografische ontwikkelingen in Nederland.
ten aanzien van het bevolkingsverloop
Tot het jaar 2000 werd een groei van de bevolking verwacht tot 15.2 miljoen inwoners. Ten
opzichte van 1990 een stijging met ongeveer 3%.
ten aanzien van de bevolkingssamenstelling
Tussen 1960 en 1980 steeg het aantal huishoudens van 3.1 naar 4.9 miljoen, terwijl een verder
stijging wordt verwacht tot 6.3 miljoen in het jaar 2000.
Tegelijkertijd nam de gemiddelde grootte van het aantal huishoudens af. Tussen 1960 en 1980
daalde de grootte van gemiddeld 3.5 naar 2.8 personen, terwijl men een verdere daling in 2000
verwachtte tot 2.4 personen.
6. Noem drie kenmerken, waarnaar de bevolking kan worden onderscheiden.
- naar geslacht
- naar leeftijd
- naar herkomst
- naar demografische druk (aantal niet productieve versus productieve)
- naar inkomen
7. Wat kun je zeggen over de demografische ontwikkelingen in Europa en in de wereld?
Op Europees niveau zijn er eveneens demografische ontwikkelingen waar te nemen, die van
betekenis zijn voor de manier waarop de ruimte door mensen wordt benut. De bevolking van
Europa maakt een gematigder ontwikkeling dan de Nederlandse door.
8. Welk verband zie je tussen de demografische ontwikkelingen en het gebruik van ruimte
- in Nederland?
Nederland is de minst vergrijsde natie van Europese Gemeenschap.
- in Europa?
Er is een volledig vrij verkeer van personen, dus elke ingezetene van Europa kan zich vrij
vestigen in het land van zijn keuze. Het is best mogelijk dat er dan migratiestromen op gang
komen naar gebieden met betere economische vooruitzichten.
- in de wereld?
Buiten Europa maken vele landen nog een explosieve bevolkingsgroei door. Deze groeiende
bevolking heeft ruimte nodig voor haar bestaan: landbouw, veeteelt, huisvesting ed. Een ander
aspect is, dat van invloed is op de mondiale migratiestromen, is het politiek conflict. Mensen
zullen tengevolge daarvan trachten in andere landen asiel te verkrijgen. Wanneer bovendien in de
komende decennia de communicatie -en transporttechnieken zich blijven verbeteren is het
denkbaar dat een steeds groter deel van de wereldbevolking zich om economische – of politieke
redenen in een ander land zal proberen te vestigen.
Verder zullen economische factoren, zoals innovatie van de productie en de ontwikkeling van
welvaar van invloed kunnen zijn op de verhouding tussen werk en vrije tijd en daarmee op
nieuwe behoeften ten aanzien van het ruimtegebruik.
9. Wat versta je onder
- ontgroening
Er worden relatief minder kinderen geboren. De leeftijd waarop kinderen het huis verlaten is
daarnaast voortdurend gedaald.
- vergrijzing
Jongeren wonen langer als alleenstaande en trouwen later of helemaal niet. De gemiddelde
huwelijksduur wordt bekort door het toegenomen aantal echtscheidingen. Bovendien is de
levensverwachting van mensen langer dan ooit. De gemiddelde levensduur stijgt nog steeds.
Oudere mensen blijven daarnaast langer zelfstandig wonen, zowel uit eigen behoefte als
tengevolge van het gevoerde ouderenbeleid.
- huishoudensverdunning
De gemiddelde grootte van het aantal huishoudens neemt af. Er is een toenemende
individualisering en een daling van het geboortecijfer.
10. Wat zou het gevolg van het verenigde Europa van 1992 kunnen zijn voor migratiestromen?
Dat er migratiestromen op gang komen naar gebieden met betere economische vooruitzichten.
11. Op welke redenen zouden deze stromen op gang kunnen k omen?
Dat er volledig vrij verkeer van personen is tussen de vrije EU-landen en dus kan elke ingezetene
van Europa zich vrij vestigen in het land van zijn keuze.
12. Geef eens een definitie van wonen.
Wonen is een manier van leven en een primaire behoefte, zoals voeden en kleden. Bij wonen
spelen ook verschillende deelbehoeften een rol.
13. Welke deelbehoeften spelen bij het wonen een rol?
de behoefte om zich te beschutten tegen klimatologische invloeden, regen, wind, kou en soms
hitte.
Om zich te beschermen, vroeger vooral tegen dieren, vijanden, nu vooral tegen ongewenste
vreemdelingen en diefstal van eigendommen
Behoefte aan privacy, om zich af te kunnen zonderen van de gemeenschap waarin men leeft. Het
gaat hier om de beleving van de individualiteit als eenling binnen de groep of als groep binnen
het groter geheel.
Behoefte aan een vorm van sociale ordening. Wonen kan een manier van onderverdeling van de
samenleving inhouden.
Behoefte aan verdeling van ruimte met het oog op het gebruik ervan. De architect Le Corbusier
noemde een woning een machine d’habituer. Dat gaat wellicht wat te ver, want zo mechanisch
werkt dat niet, maar er is bij het wonen zeker wel sprake van systematiek in de ordening van
allerlei activiteiten en handelingen die mensen verrichten.
Via het wonen kan men beantwoorden aan behoeften om een zekere status te tonen. Dit heeft met
sociale verhoudingen te maken. Hoe men woont, brengt tot uitdrukking wat men maatschappelijk
gezien waard is, of waard wil zijn.
14. Noem een aantal invloeden, die de vorming van een persoonlijke wooncultuur in de weg
staan.
De mens is afhankelijk van anderen, zeker waar hij in dichtbevolkte gebieden leeft. Die
afhankelijkheid uit zich bij weerstanden van de omgeving als reactie op ongewenst gedrag.
Vrijheid en originaliteit blijken beperkt te worden door de samenleving. Deze les leren we al op
jonge leeftijd. We worden geoefend in het leren hanteren van ruilrelaties: in ruil voor offers
zoveel mogelijk van onze persoonlijke behoeften bevredigen.
In het wonen gebeurt dat net zo. We spreken dan over de maatschappelijke context waarbinnen
het wonen gestalte krijgt. Door deze procesgang is het bijna onvermijdelijk dat er binnen
bepaalde groepen in de samenleving overeenkomstige woonkenmerken ontstaan.
15. Probeer het verband aan te geven tussen de maatschappelijke context waarin het wonen
gestalte krijgt en het ontstaan van groepskenmerken.
Oorspronkelijk werden zulke groepskenmerken veroorzaakt dor maatschappelijke klassen,
waaraan men vaak door factoren die buiten de persoon lagen gebonden was. Tegenwoordig zien
we meer een vrijwillig kiezen voor het wonen in groepen of gebieden met bepaalde kenmerken.
De behoefte aan individualiteit verliest het dan vaak van het sociaal wezen mens. Deze
omstandigheden zijn zeer bepalend voor de wijze waarop mensen willen wonen en voor hun
woongedrag. Zo kan de behoefte aan conformisme uit frustraties zelfs in een tegenbeweging
omslaan. We kunnen dan te maken krijgen met notoire overlastveroorzakers. Dit kan de
woonvrijheid en het woonplezier van omwonenden behoorlijk aantasten.
16. Geef je mening over de betrokkenheid van toekomstige bewoners bij de ontwikkeling van
nieuwe woningen.
Vrijheid van het wonen is beperkt want vaak staat de bewoner buitenspel bij planontwikkeling en
beheer van woningen. Meestal geldt dit bij huurwoningen, maar soms ook bok koopwoningen.
Vooral in de periode van de wederopbouw na WO II speelde dit sterk. Massale woningbouw
bestempelt de woning tot consumptieartikel en de bewoner tot consument. Van de filosofische of
als je wilt zelfs van een sociaal-culturele benadering is dan weinig sprake meer. Het meest
wezenlijke gevoel dat bij het verschijnsels wonen hoort, namelijk ‘bezitten’, macht en
verantwoordelijkheid over de woning uitoefenen, ontbreekt dan.
17. Welke factoren zijn van grote invloed op het woonplezier?
Vervelende buren en het ontbreken van wezenlijke voorzieningen in de naaste omgeving
beperken het woongenoegen.
18. Wat is de relatie tussen politieke bemoeienis met volkshuisvesting en woonlasten?
Als huisvesting hoog op de politieke agenda staat zal er ook geld voor vrijgemaakt worden. De
woonlasten zullen daardoor beperkt worden. Zo is volkshuisvesting vooral in de jaren zeventig
lange tijd een arbeidsmarktinstrument geweest om werkloosheid onder bouwvakkers tegen te
gaan.
19. Welke ontwikkeling in de woonlasten voorzie je in de negentiger jaren? Leg ook uit waarom?
De overheid wil bezuinigen en de burgers zoveel mogelijk voor het eigen woongenoegen de prijs
laten betalen die het kost. Alleen de minima worden nog enigszins ontzien. In elk geval zullen de
woonlasten in de jaren negentig vooral voor huurders fors stijgen.
20. Noem drie wezenlijke kenmerken van het verschijnsel wonen.
Volgens woonecoloog Pennartz:
van existentiële aard: je thuis voelen, onbedreigd zijn
van utilitaire aard: bescherming tegen weersinvloeden, een schuilplaats hebben
van sociale aard: een persoonlijke levenssfeer hebben, al of niet samen met anderen
21. Welke diepere achtergrond die aan arbeid ten grondslag ligt, bepaalt deels ook ons
woongedrag?
Werken in de traditionele betekenis wil zeggen het verrichten van arbeid en in het bijzonder het
verrichten van regelmatige arbeid, noodzakelijk voor het dagelijks brood.
22. Wat is de relatie tussen werken binnen de context van de toegepaste huishoudwetenschappen
en huisvesting?
Binnen de huishoudwetenschappen is werken de materiële zorg voor de mens in zijn dagelijkse
leefsituatie. Materiële zorg niet alleen als zorgende handeling maar ook als voorziening in
ruimtelijke kaders, waarbinnen die materiële zorg plaats heeft. Het accent ligt op het scheppen
van voorwaarden voor een optimale leef -en woonsituatie. Activiteiten die daartoe leiden, worden
niet alleen in ons eigen huis maar ook elders verricht.
23. Geef het verschil aan tussen private en publieke huisvestingfuncties.
Private: ons woonhuis
Publieke: recreatievoorzieningen die we dagelijks bezoeken, kantoren en bedrijven waar we
werken
Gemengde: zieken –en verzorgingstehuizen waar we op aangewezen kunnen zijn
24. Wat betekenen deze functies voor het ruimtegebruik.
Thuis heb je meestal geen behoefte aan een magazijn en in een park bij je woning heb je niet de
ruimte voor een slaapplaats. Daarentegen moet je als hotelier in een hotel of in een ziekenhuis
altijd zorgen voor het voeden van je gasten en voor hun overnachting en moet je als directeur op
elk kantoor tenminste laten zorgen voor koffie, thee en voor een geschikte werkplek voor elke
medewerker.
25. Leg eens uit waarom de functionele eisen waaraan gebouwde ruimten moeten voldoen,
afhankelijk zijn van de werksoort die in een bepaald gebouw wordt beoefend.
Mensen die bijvoorbeeld voor hun leven ziek zijn, doorlopend verzorging behoeven en daartoe
zijn opgenomen in een verpleegtehuis wonen daar even goed als jij thuis. Mensen die voor
kortere tijd verpleegd worden in een ziekenhuis en mensen die gebruik maken van voorzieningen
voor verblijfsrecreatie, zoals hotels, recreatieparken e.d. wonen daar voor een bepaalde tijd
eveneens. Wonen daar voor een bepaalde tijd eveneens. Wonen in de betekenis van verblijf
houden. Hier wordt het private karakter van het wonen echter vermengd met het publieke of zelfs
geheel daardoor vervangen.
26. Leg een verband tussen verzorgen en ruimtegebruik.
Een belangrijk aspect van verzorging is een verantwoorde toepassing van ergonomische en
technologische kennis in de inrichting van gebouwen als wel in het gebruik van apparatuur en
werktuigen opdat er in het belang van de verzorgden ook “zorgend gehandeld”wordt en opdat de
verzorgers op een praktische manier met de hun ter beschikking staande motorische vaardigheden
en toegemeten ruimte hun taak kunnen vervullen.
27. Geef een aantal eisen voor ruimte ten aanzien van voedselbereiding, hygiëne en
binnenklimaat.
Voedselbereiding: de materiële kant van verzorging slaat op het voorzien in elementaire zaken en
in hulpmiddelen, die de verzorgde goed kan gebruiken of nodig heeft voor zijn redelijk welzijn.
Voedsel hoort daar natuurlijk toe, maar ook de zorg voor een schone omgeving en de
beschikbaarstelling van goede apparatuur en veilig gereedschap aan de mensen voor wie men
zorgt.
Hygiëne: De schoonmaker maakt schoon op uitvoeren (operationeel) niveau, zijn chef op
leidinggevend (tactisch) niveau en de directeur zelfs op bestuurlijk (strategisch) niveau. Hun aller
zorg voor een schone, gezonde omgeving en de beschikbaarstelling van goede apparatuur en
veilig gereedschap aan de mensen voor wie men zorgt.
Binnenklimaat: Tot de materiële kant van de verzorging behoren niet minder de zorg voor een
aangename temperatuur en vochtigheidsgraad en voor een gezond binnenklimaat in gebouwen,
opdat elke gebruiker optimaal kan functioneren.
28. Welke ruimtelijke aspecten zie je aan verzorging binnen de toegepast
huishoudwetenschappelijke context?
- er moeten doelen omschreven worden aan de hand van de behoeften van de leden van het
huishouden
- de doelen moeten vertaald worden in concrete beleidsmaatregelen: handelingen en taken
- de handelingen en taken die verricht moeten worden zullen moeten worden georganiseerd en
gepland
- de handelingen en taken zullen moeten worden uitgevoerd en op bepaalde wijze gecontroleerd
29. Hoe beïnvloeden sociaal culturele opvattingen de manier van behoeftebevrediging binnen een
huishouden?
Binnen elk huishouden leven denkbeelden over taken die door het huishouden zelf moeten
worden verricht en taken die beter van buiten kunnen worden aangetrokken. Een
boerenhuishouden zal niet gauw naar de groenteman gaan voor een krop sla. Zulk voedsel
verbouwt het huishouden zelf. Maar datzelfde huishouden zal voor het aanbouwen van een
schuur ongetwijfeld deskundigen van buiten inhuren.
30. Wat is het verschil tussen een huisvestingstandaard en een huisvestingsniveau?
?
31. Welke relatie zie je tussen de gebouwde omgeving en het gekozen verzorgingsniveau?
Wonen en huisvesten zijn vormen van doelgericht handelen binnen de definitie van verzorgen en
in de toegepaste huishoudwetenschappen. Ruimte is niet alleen een kader waarbinnen mensen
hun handelingen verrichten, maar tegelijkertijd een materieel middel om dit mogelijk te maken.
De gebouwde omgeving biedt huishoudens materiële voorwaarden voor het realiseren van een
gekozen verzorgingsniveau.
32. Noem enkele invloeden die realisering van een gekozen verzorgingsniveau in de weg staan.
Met de woorden gekozen verzorgingsniveau wordt geen enkele garantie geboden op realisering
via bouwwerken. Lang niet ieder huishouden is in staat of in de gelegenheid om de woonsituatie
op de eigen wensen af te stemmen.
33. Leg het verband uit tussen recreëren en ruimtegebruik
a. bij kinderen
Kinderen recreëren vooral door spelen. Zij hebben dat ook nodig als voorbereiding op het
volwassenenbestaan. Daarvoor zijn in de eerste plaats ruimte en middelen nodig in en om huis.
Daarnaast kan meer incidenteel van grootschaliger voorzieningen gebruik worden gemaakt.
b. bij jongvolwassenen
Jongvolwassenen vragen meer speelgelegenheid in en om het huis. Zij willen uitdagingen en
zoeken die in sport, op het water, in uitgaanscentra e.d.
c. bij volwassen en ouderen
een boek lezen, naar muziek luisteren, televisie kijken, sociaal verkeren, sporten, reizen,
winkelen, theater –of schouwburgbezoek, cultuurbezoek, vertoeven in de natuur, korte of lange
vakanties, ….
34. Wat is het verschil tussen dag – en verblijfsrecreatie?
Dagrecreatie: elke vorm van ontspanning buitenshuis, waarbij men een of meer dagdelen op een
recreatieplek doorbrengt en nog diezelfde dag naar huis terugkeert.
Verblijfsrecreatie: een wijze van recreëren, waarbij men minimaal een nacht elders slaapt. Dat
kan als kampeerder, als hotelgast, als logé of als huurder van een vakantiehuisje.
35. Wat is het de relatie tussen vakantieparticipatie en ruimtegebruik?
Een opvallend verschijnsel in onze tijd is de toename van het aantal vakantiegangers dat minstens
eenmaal per jaar op vakantie gaat. Als we dit aantal uitdrukken in een percentage van de
Nederlandse bevolking, dan spreken we over vakantieparticipatie.
36. Wat is het verschil tussen een korte en een lange vakantie?
Een korte vakantie betekent een tot drie overnachtingen buitenshuis, een lange vakantie vier of
meer.
37. Welke logiesvormen onderscheid je bij vakanties?
- Hotels en pensions
- zomerhuisjes, bungalows
- appartementen
- blokhutten
- time - sharing (gedeeld eigendom en gebruik)
38. Welke huisvestingsvormen onderken je naast die voor gasten in de recreatieve sector?
Huisvesting voor voorzieningen, personeel en diensten zijn andere vormen.
39. Wat betekent de fysieke omgeving voor de recreatiesector?
Lang niet elk landschap en lang niet elke plek in op zichzelf geschikte landschappen zijn
bruikbaar voor de vestiging van recreatievoorzieningen.
40. Welke nieuwe ontwikkelingen herken je op de markt voor recreatie en wat zouden de
ruimtelijke gevolgen kunnen zijn?
Het ligt niet voor de hand om een park voor luxe verblijfsrecreatie in een schitterend
natuurgebied te huisvesten met water, weiden, bos, hoogten en laagten. Geen weldenkend mens
overweegt vestiging van zo’n park in een polder of in een stedelijke agglomeratie. Maar binnen
het bedoelde natuurgebied is nog niet elke plek geschikt voor het plaatsen van bungalows of
andere verblijven voor de gasten.
41. Hoe heet het vertalen van functionele eisen in ruimtelijke oplossingen? Wie denk je dat zich
daarmee bezighoudt?
Het vertalen van functionele eisen in ruimtelijke oplossingen heet ontwerpen.
Dit is het werk van een architect.
Hoofdstuk 2: De geschiedenis van het ruimtegebruik
Welke veranderingen heb je ontdekt in de manier waarop mensen de ruimte om hen heen
gebruiken?
Mensen woonden in groten en holen, die de natuur hen verschafte. Zeer gebruikelijk was dit niet.
Lang niet op alle plaatsen waarmensen leefden waren dit soort voorzieningen aanwezig.
Bovendien voldeden ze maar in beperkte mate.
Meestal gingen mensen om in hun woonbehoeften te voorzien zelf aan de slag en zetten wat in
elkaar. Ze zochten materiaal bijeen en bouwden een onderkomen. In aanvang gebeurde dat erg
primitief. Men was afhankelijk van wat de natuur te bieden had. Er bestonden weinig
gereedschappen voor materiaalbewerking. Ook wist men nog niet veel over de effectieve
toepassing van materialen. Men bouwde om te wonen maar hoe men woonde, welk comfort dat
opleverde, werd in hoge mate bepaald door de primitieve bouwwijze.
Welke relatie zie je tussen de ontwikkeling van het woonbehoeftepatroon en die in de techniek?
De eisen die men aan het gebruik van een woning stelde werden hoger en uitgebreider naarmate
men beter in staat was om er bouwkundige oplossingen voor te bedenken en naarmate de
algemene levensstandaard steeg.
Kun je argumenten geven voor onderscheid tussen ‘wonen’ en ‘bouwen’?
Men heeft wel eens ontdekt dat bij de oude Germanen, dus heel lang geleden, beide begrippen
taalkundig ook heel dicht bij elkaar lagen. Wonen komt van het Germaanse “wunian”. Volgens
de Germaanse betekenis was bouwen hetzelfde als wonen en dat lag weer heel dicht bij het
begrip bestaan. Men bouwde om te wonen.
Tegenwoordig maken we tussen die twee zaken duidelijk onderscheid. Wonen en woonbehoeften
aan de ene kant en bouwen en gebouwen als middelen om daarvoor voorzieningen te treffen aan
de andere kant.
Het is heel logisch en ordelijk gedacht om die zaken los van elkaar te zien. Het is met de huidige
stand van de techniek mogelijk om alles wat men voor het wonen nodig acht te realiseren.
Toch werkt dat niet zo, al was het alleen maar om reden van kosten. Ook in onze tijd zijn bouwen
en wonen zeer met elkaar samenhangende zaken.
Wat weet je van primaire woonvormen?
Hoe de eerste woningen er uitzagen is niet bekend want er is niets meer van over. Wat de
primaire woonvormen zijn, is dus moeilijk te zeggen. Toch is daar wel een indruk van te krijgen
als je kijkt vaar volken en culturen die nog in een redelijk oorspronkelijke staat verkeren. Met
name in Afrika komt dat op enkele plaatsen nog voor. Naarmate de westerse invloed voortschrijdt
wordt dat overigens steeds minder. De ontwikkeling die zich in het bouwen en wonen in dit soort
culturen heeft voorgedaan is vaak heel gering. Traditie speelde een grote rol: men hechtte waarde
aan vaste normen en gebruiken.
- hutten, tenten, Indiaanse wigwams ( kleine behuizingen bestaande uit een ruimte waar gekookt
en geslapen wordt
Welke waarden en betrekkingen zetten in die tijd een stempel op het uiterlijk van de
woonvormen?
Binnen een cultuur maakt men meestal slechts gebruik van een type oplossing voor een
probleem, in dit geval het huisvestigingsvraagstuk. Men doet dit zowel naar vorm als naar
afmetingen. Alle woningen zijn om te zien ongeveer gelijk. Wel zijn er grotere en kleinere
families, maar bij uitbreiding van de populatie gaat men niet over tot het maken van grotere
bouwsels; men voegt een aantal dezelfde elementen toe. Op die manier ontstaan hele
familiewooncomplexen en door samenvoeging daarvan hele nederzettingen. De ronde vorm
geniet veruit de voorkeur, rechthoekige huizen komen aanzienlijk minder vaak voor.
Uit welke materialen werden de eerste, gebouwde woonvormen opgetrokken?
Er worden verschillende materialen gebruikt: stenen, hout, stro, riet, bladeren, leem zijn de
belangrijkste. Men past vrijwel uitsluitend materiaal toe dat in de directe omgeving voor handen
is.
Welk verband heb je gezien tussen constructie en omgeving?
In een omgeving waar de bodem zacht is, overstromingsgevaar dreigt, slangen voorkomen e.d.
bouwt men huizen op palen.
In woestijngebieden waar het droog en heet is maakt men gesloten huizen met dikke muren om
het daarmee binnen zo koel mogelijk te houden.
Leg uit hoe een stijgende levensstandaard en minder afhankelijkheid van mensen leiden tot
hogere huisvestingseisen.
( de primaire woonvormen boden in de eerste plaats beschutting tegen weer en wind
De verbetering van de levensstandaard hield verband met de ontwikkeling van de ruilhandel en
zette versterkt door na de invoering van geld als betaalmiddel.
De toenemende vrijheid van de bevolking hield verband met de verbetering van de rechtspositie
van arbeiders en met de vermindering van hun economische afhankelijkheid.
De betere levensstandaard groeide in grote lijn als volgt. Aanvankelijk richtte de handel zich op
voedsel, kleding, materialen en gebruiksvoorwerpen, verkregen uit bos – en landbouw, visserij en
veeteelt. Later ontstonden de ambachten en werden de producten verbeterd en het aanbod
uitgebreid.
Welke huisvestingsvorm ontstond er met de opkomst van de gilden?
een combinatie van wonen en werken
Welke relatie bestond er in die tijd tussen huisvesting en maatschappelijke positie?
Zowel in ambacht als handel bleef het gebruikelijk om de eigen maatschappelijke positie, maar
ook die van personeel in woonvormen tot uitdrukking te brengen. En dat is tot op de dag van
vandaag zo gebleven.
Het economische leven werd in die dagen gekenmerkt door kleinschaligheid.
Welke omstandigheden waren de directe aanleiding tot de grote trek naar de steden aan het eind
van de negentiende eeuw?
de industriële revolutie als gevolg van de landbouwcrisis
Wat was het gevolg van deze trek?
een grote vraag naar huisvesting voor industriearbeiders
Wat betekent een woning als woonplaats voor jou?
Oost, west, thuis best
Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
( al die gezegden maken een ding duidelijk: De woning als woonruimte moet eigen zijn,
zekerheid en veiligheid bieden. Hoe meer daarvan gerealiseerd wordt hoe meer een onderkomen
de titel van woonplaats verdient.
Wat weet je van de huisvestingsituatie in de derde wereld?
Het zijn illegale krottensteden zoals bvb. in Lima, Peru of in Bombay, India of Mexico-city waar
het armste deel van de bevolking, in feite dakloos, beschutting zoekt onder golfplaten en achter
karton en leeft in open riolen, net zoals onze voorouders aan het begin van deze eeuw, terwijl
voortdurend de dreiging groot is dat in opdracht van de overheid hun krot wordt gesloopt.
Wat versta je onder stadsvernieuwingsnomaden?
Dat zijn mensen die buiten de samenleving zijn geraakt, lang niet altijd zelf gekozen, en die onze
krotten bewonen in afwachting van de slopershamer, die zeker komt, alleen op een voor hen
ongewenst ogenblik ( in Nederland.
Begrijp jij dat er in Nederland daklozen bestaan? Licht je antwoord toe.
‘Outcasts’ die eng en overal ongewenst zijn, maar die wel hun eigen veelal tragische verhaal
hebben en een mensonwaardig bestaan moeten leiden als zij niet zelf in staat zijn hun ‘probleem’
op te lossen of de weg naar de hulpverlening open te houden.
Leg eens uit welke betekenis een huis kan hebben als werkplaats voor de bewoners?
Persoonlijke behoeften, huishoudelijk werk, boodschappen, kinderen, onderwijs, beroepsarbeid,
klussen, vrijwilligerswerk, tijdsbesteding, ….
Geef eens een paar voorbeelden waaruit blijkt dat veranderd woongedrag tot nieuwe ruimtelijke
eisen leidt.
We zien dat de keukens te beperkt zijn, dat er onvoldoende gelegenheid is voor persoonlijke
verzorging, voor klussen en voor het opbergen van hulpmiddelen. In het algemeen is er meer
behoefte aan ruimte in en om huis: meer en grotere kamers, meer bergruimte, een grotere tuin,
e.d. Verder zien we dat er veel meer veilige stopcontacten en lichtpunten nodig zijn om terecht te
doen aan de moderne manier van wonen, van werken in en om onze woning.
Noem ook een paar redenen waardoor woongedrag kan veranderen.
ritme maatschappelijk leven ligt hoog
sommige dingen nemen meer tijd in beslag
vooral voor persoonlijke dingen
eten bereiden
schoonmaken
karweitjes opknappen
welvaart en technologie brengen steeds meer mogelijkheden binnen het bereik van grote groepen
mensen
vrije tijdsbesteding
hulpmiddelen bij huishoudelijk werk
eetgewoonten
Welk dilemma ontstaat er als het woongedrag sterk is veranderd, terwijl de woning jarenlang
hetzelfde bleef?
Bij het woningontwerp moet met die ontwikkelingen rekening worden gehouden, maar elke
verbetering moet ook meer worden betaald. Nederlanders begrijpen dat best. Misschien dat mede
daarom de huishoudens steeds kleiner worden en steeds meer huishoudensleden aan het werk
gaan. De overheid trekt zich in elk geval steeds verder uit de volkshuisvesting terug.
Welk belang zie jij voor inspraak van bewoners bij het woningontwerp?
Comfort en luxe zal meer en meer uit eigen zak moeten worden betaald. Daarom leggen we hier
nog eens de nadruk op het nut van inspraak van toekomstige bewoners in het woningontwerp.
Dat hoeft niet altijd te betekenen, dat er ingewikkelde inspraakprocedures op stapel worden gezet.
Inspraak kan ook gebaseerd zijn op degelijk en gericht marktonderzoek.
Geef drie oorzaken van de wijziging van de recreatieve functie van de woning in Nederland.
versnellingen zoals het voortbewegen ( we verplaatsen ons steeds sneller en over grotere
afstanden ) en het denken (we denken steeds daarbij als verlengstuk van ons eigen verstand de
computer als elektronisch brein)
de ontwikkeling van de technologie
de ontwikkeling van de welvaart en de stijging van de levensstandaard
Wat is het onderscheid tussen een dorp en een stad?
Stad: grote plaats met een centrum en samenhangende bebouwing, ingedeeld in straten en wijken
Dorp: kleine plaats op het platteland, kleiner dan een stad
Wat versta je onder ‘kleine kern’?
= woonkernen op het platteland, dus eigenlijk kleine dorpen, die extra aandacht vragen omdat ze
vergrijzen en leeglopen, waardoor de nog aanwezige voorzieningen (scholen, winkels, openbaar
vervoer e.d.) moeizaam of niet meer in stand kunnen worden gehouden.
Beschrijf kort de ontwikkelingsgeschiedenis van de Nederlandse stad.
Tot het jaar duizend woonde de bevolking zeer verspreid over het land dat eigendom was van de
adel of kerk. De mensen waren lijfeigenen of horigen. Na de kruistochten ontstond er verandering
in dat maatschappelijk patroon. Sommigen deden daar ook aan mee om zich vrij te kopen. Dan
kwam er verandering met de invoering van het leenstelsel. Er ontstaat een soort van opleving,
handel en ambacht komen tot ontwikkeling. De boeren blijven op het land wonen, maar
handelaren en ambachtslieden vestigen zich vaak bij elkaar op plaatsen die goed bereikbaar zijn.
Vaak is dat op kruispunten van rivieren en wegen.
Al spoedig ontstaat de behoefte om zich te beveiligen. Zeker na de invallen van de Noormannen
is daar reden voor. De heer wordt toestemming gevraagd om de nederzetting te ommuren.
Daarmee ontstaat ook hier de stad. De eerste stad in Nederland is Dordrecht, gesticht omstreeks
het jaar duizend.
Wie bevolkten de Nederlandse steden na hun ontstaan?
De stedelijke bevolking bestond in het algemeen uit kleine neringdoenden: mensen met een
winkel, werkplaats, pakhuis e.d. Er waren maar enkele vrijgestelden met een soort ambtelijke
bezigheid. Het basistype van een huis in de stad is dan ook een soort bedrijfswoning, de zaak aan
huis, waarbij het bedrijfsdeel vaak nog meer ruimte in beslag nam dan het gedeelte waar men
woonde. Eigenlijk pas in de zestiende en zeventiende eeuw komt daar wijziging in.
Hoe kwam de stadsuitbreiding tot stand?
Als de stad vol was en de groei was er nog niet uit werd dikwijls besloten tot uitbreiding. Men
maakte dan een ruimere ommuring. In sommige steden is dat meerdere malen gebeurd. Voor het
daartoe kwam soupeerde men meestal eerst de onbebouwde ruimte binnen de muur op, die daar
was gelaten om in geval van beleg toch nog voedsel te kunnen produceren.
Beschrijf de woonsituatie aan het eind van de 19de eeuw?
Er komt een zekere woningproductie op gang. Als verschijnsel was dat nieuw. Tot dan toe waren
woningen vrijwel altijd afzonderlijk gebouwd. Ieder huis voor een aparte opdrachtgever en
volgens een eigen plan.
Hoe kwam er in die woonsituatie verandering?
Nu werden in een keer meerdere woningen tot stand gebracht, voor nog onbekende bewoners en
van dezelfde vorm. Het fenomeen huurwoning deed zijn intrede. Toch bleven in vergelijking met
de behoefte de productiecijfers laag. Er werd op dat punt niets gereld. Wat er gebouwd werd hing
af van wie zich daartoe geroepen voelde, of wie er brood in zag.
Noem drie soorten initiatiefnemers voor woningbouw en leg uit wat hen dreef.
door gegoede burgers werden op talloze plaatsen in het land bouwverenigingen opgericht, die op
al dan niet filantropische (menslievende) grondslag woningen voor arbeiders bouwden en
exploiteerden. Deze eerste verenigingen waren slechts gericht op verbetering van de huisvesting
van de ‘elite’ onder de arbeiders. Zee waren sterk bevoogdend, de arbeiders werden als het ware
heropgevoed naar de maatstaven van de gegoede burgerij. Goede woonomstandigheden zouden
bijdragen tot een betere moraal
arbeiders, voornamelijk de beter geschoolden, richtten zelf coöperatieve verenigingen op voor de
behartiging van hun belangen. Deze verenigingen fungeerden als opdrachtgever voor de bouw en
als exploitant van ge gebouwde woningen ten behoeve van de aangesloten leden. Het geld voor
de bouw kwam vaak uit de kas van de sociale beweging, maar soms slaagden ze er in om kapitaal
te lenen.
Behalve bouwinitiatieven uit liefdadigheid en om eigen belangenbehartiging waren er ook uit
puur zakelijk motief. Industriëlen richtten fabrikantenverenigingen op, die eveneens gingen
bouwen, uiteraard voor de eigen arbeiders om de binding met het bedrijf te vergroten en om de
continuïteit in de productie te handhaven. Ook zij geloofden dat beter huisvesting tot een beter
arbeidersmoraal zou leiden.
Tenslotte waren er de speculanten, die in de schaarste en ellende een goede mogelijkheid zagen
om een lucratieve slag te slaan. Zij pleegden ‘revolutiebouw’: zo goedkoop mogelijk voor een
maximale winst. Kwaliteit was onbelangrijk.
Beschrijf kort de ontwikkeling van hygiëne in het woonmilieu.
Het waren ook niet zozeer verstoring van de natuur of chemische manipulaties die de gezondheid
bedreigden of het milieu aantastten, zoals vandaag de dag helaas regelmatig aan de orde is, maar
gewone natuurlijke bacteriën en virussen die door het gedrag van menen een kans kregen hun
aantastend of vernietigend werk te doen.
De mens werd dan ook regelmatig verrast door ziekten en epidemieën, die soms ware slagvelden
aanrichtten onder de bevolking. Pest, tering (tbc) en hondsdolheid zijn daar voorbeelden van.
Door het ontbreken van microbiologische kennis kwam niemand op het idee de omstandigheden
te verbeteren om besmetting te voorkomen.
Allemaal bewijzen, dat het betrachten van hygiëne moeilijk is en voortdurende aandacht vraagt.
Een ander milieuaspect van de laatste tijd is, dat er steeds meer agressieve stoffen in onze
consumptieve cultuur worden ontwikkeld en toegepast in allerlei materialen, o.a. in
kankerverwekkende stoffen. Twee voorbeelden uit een omvangrijk arsenaal van
milieuonvriendelijke stoffen. Voor deze twee zijn vrij gemakkelijk vervangenden materialen te
vinden. Maar dagelijks gebruiken wij in ons huis ook giftige en agressieve schoonmaakmiddelen,
lijmen, verven, batterijen, medicijnen, spuitbussen met gassen, verdelgingsmiddelen e.d. Deze
middelen kunnen bij verkeerd gebruik of onjuiste afvalverwerking schade toebrengen aan de
gezondheid van huisgenoten maar ook schade aan ons milieu.
Welke factoren zijn er van invloed op ons woonmilieu? Noem er minstens drie en leg uit hoe ze
ons woonmilieu aantasten.
Ons woonmilieu wordt echter niet alleen bepaald door de hiervoor behandelde aspecten. Er zijn
nog een paar belangrijke factoren op de kwaliteit van het woonmilieu van invloed dat zijn
geluids, buren – en dierenoverlast.
En grootschaliger: Wie heeft nooit overlast ervaren van stank, overvliegende straaljagers, niet
aflatend motorgeronk op de snelweg voorlangs en onophoudelijk gedender van treinen
achterlangs huis, verbrandingsgassen en gif(belten).
Voor wie zie jij taken in bewust en preventief milieuvriendelijk gedrag en welke precies?
Milieubewust gedrag, scheiding van afval zorgen voor inlevering op de plaats waar een juiste,
veilige verwerking mogelijk is en in de eerste plaats preventief gedrag: proberen minder
schadelijke stoffen en materiaal te gebruiken.
Hoe groter de huishouding hoe effectiever het milieubewust gedrag is, maar natuurlijk helpen alle
beetjes, ook in kleine huishoudingen.
Wat doet de overheid voor het milieu?
De overheid helpt de milieuverontreiniging te bestrijden door richtlijnen te geven voor
materiaaltoepassing en voor (preventief) milieubewust gedrag, onder meer via het
NMP(Nationaal Milieubeleidsplan) en het NMP-plus-plan. De overheid laat de vervuiler betalen
en heft milieubelasting, stimuleert de bestrijding van de milieuvervuiling, maar neemt ook zelf
initiatieven. Een voorbeeld daarvan is de ‘Stichting Volksgezondheid en Roken’.
Welke invloed op de bescherming van het milieu schrijf je milieuorganisatie toe?
Sommigen spannen hun in voor de belangen van de natuur zelf, soms op een gedurfde en radicale
manier. Bvb: Greenpeace en Vereniging Milieudefensie
Vereniging tot behoud van natuurmonumenten in Nederland
Stichting Natuur en Milieu, Ook zijn er actiegroepen ( zij proberen de activiteiten op elkaar af te
stemmen en op die manier samen te werken.
Wat versta je onder consumentverzorgende voorzieningen?
detailhandel
onderwijs
sociaal-culturele voorzieningen
gezondheidsvoorzieningen
sportvoorzieningen
openbaar vervoer
Welke factoren hebben invloed op de verandering in vraag naar en aanbod van voorzieningen?
Door de groei van de economie, de stijging van de welvaart, de ontwikkeling van de wetenschap
en ontsluiting van de samenleving is zowel de vraag naar als het aanbod van voorzieningen in de
loop der tijden enorm veranderd.
De marskramer is nu marktkoopman die op gezette tijden en op vaste plaatsen zijn waar aanbiedt,
de ambachtsman die zijn product aan huis verkocht is vrijwel geheel door industrie vervangen,
die via de groothandel aan het midden – en kleinbedrijf levert. Boeren en kleine handelslui
leveren tegenwoordig via coöperaties aan supermarkten en aan winkelketens. Winkels
verzamelen zich alweer sinds jaren in soms magnifieke winkelcentra. En als klap op de vuurpijl
is de benzinepomp voor vrijwel iedereen bereikbaar aangeboden.
Welke voorzieningen vind jij in jouw woonomgeving belangrijk?
Bibliotheek, bioscoop, schouwburg, theater, concertzaal, vestiging van gezondheidscentra,
gezinsverzorging, sportpark, sporthal, zwembad, sportschool, fitnesscentrum, zorg voor het
milieu,…
Welke maatregelen zou jij als minister van verkeer nemen om het forensenverkeer tegen te gaan?
Momenteel is het forensenverkeer nogal in discussie, omdat tal van forensen de
milieuonvriendelijke gewoonte hebben om ’s morgens alleen in hun auto te stappen, daarmee
naar hun werk te rijden en ’s avonds weer naar huis, zonder dat ze die auto voor hun werk nodig
hebben. De overheid wil dit autogebruik sterk terugdringen en overweegt maatregelen die dit
soort gebruik financieel belasten. Accijnsverhoging, tolheffing en vermindering van
belastingaftrek voor woon-werkverkeer zijn daartoe instrumenten. Daarnaast wordt
gebruikmaking van het openbaar vervoer en van ‘carpooling’ gestimuleerd. Erg concreet lijkt
deze stimulans echter nog niet.
Wat rekenen wij tot de huishoudwetenschaprelevante bedrijfshuisvesting?
kantoren
ziekenhuisvesting
ouderenhuisvesting
bedrijfsgebouwen voor horeca en recreatie
Geef een korte schets van de ontwikkeling van het kantoor in de loop der tijd.
Zie blz. 46-47-48
Wie is de grondlegger van onze bureaucratie en hoe ging die grondlegging in zijn werk?
Grondlegger = Karel de Grote
Grondlegging: hij liet werkelijk alles vastleggen: verordeningen, onderscheidingen, afspraken,
inventarisaties, enz ( ook in ons land met als gevolg dat er ook handel in deze sector ontstond,
perkamentfabrikanten, inktmakers, kantoorbouwers en –inrichters, pennenleveranciers, tekenaars,
boekbinders e.d. en onderwijs
Leg uit waarom kantoorwerk in de Gouden Eeuw vrijwel geen waardering meer oogst.
De Gouden Eeuw liep vast in decadentie, verbeelding en klassenscheiding. Nederland verloor
zijn handelsintegriteit en tenslotte zijn toonaangevende positie en verzeilde in de tachtigjarige
oorlog. De kantoren bleven, maar de baan van kantoorklerk had niet veel status meer. De meeste
kantoorklerken waren slaafse doetjes van hun eerst zo machtige dominante werkgevers. Van alle
kantoorbedienden hadden ambtenaren nog de beste positie.
Hoe zag een kantoorgebouw er in die tijd uit?
De kantoorgebouwen waren meestal in drie tot vijf lagen opgetrokken. De kelder diende voor
opslag, de begane grond voor expeditie, de eerste en tweede verdieping bevatten kantoorruimte
voor directie en personeel en de zolder was voor opslag van kantoormaterialen en soms voor
huisvesting van de huismeester.
Wat betekent de industrialisatie voor het kantoorleven?
Met de intrede van de industrialisatie was er nieuwe commerciële activiteit nodig om de
producten aan de man te brengen en dat vereiste extra kantoorruimte. De kantoorgebouwen
werden steeds groter naarmate het industriële proces vorderde. En eigenlijk voor het eerst zien we
de vrouw in groter e aantallen intrede oden in het arbeidsproces, met name in het kantoorwerk.
Zij wordt aanvankelijk echter angstvalig van haar mannelijke collega’s gescheiden.
Waardoor ontstond wat we noemen de kantoorrevolutie? Noem twee factoren met ruimtelijke
effecten?
Het zijn de intrede van de vrouw en de technologische ontwikkeling die een ‘kantoorrevolutie’
hebben ontketend. Er ontstonden speciale opleidingen voor vrouwen, de mode ontwikkeling
raakte in een stroomversnelling aankleding, inrichting en stoffering kregen meer aandacht en
zelfs de bloemenhandel floreerde. De koude, kille kantoren werden al gauw omgetoverd in
prettige, vriendelijke ruimten, wat niet betekent dat de vrouw meteen op haar waarde werd
geschat. Ze kreeg nauwelijks rechten en veel minder potentiële bedreiging werd ervaren voor de
werkgelegenheid van mannen.
Welke spectaculaire ontwikkeling in de kantoorbouw doet zich na de oorlog vooral voor in
Amerika?
Immense kantoorgebouwen ( Empire State Building in New York (448.6m), Sears Roebuck
kantoorgebouw in Chicago (549.8 m), het Pentagon in Washington: 1.4 hectare gebouw,
vijfkantig met vijf zijden van 300 meter lengte, bestaande uit 5 etages, met 25 kilometer gangen,
driemaal zoveel vloeroppervlakte als het Empire State Building, goed voor 30.000 ambtenaren in
dienst van het Amerikaanse leger, het bevat o.a. twee kolossale restaurants, zes cafetaria’s en tien
snackbars, beheerd door een interne dienst waar wel 700 mensen werken, zelfs een winkelstraat.
Bouwkosten 250 miljoen, achteraf gesproken een prima investering.
Wat is er in de kantooromgeving in deze eeuw sterk verbeterd?
De opvattingen over arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden ( vrijwel iedere werkgever
ziet tegenwoordig het belang van een mensvriendelijke omgeving, waarin prettig en efficiënt
gewerkt kan worden. Bij kantoorontwerp en bouw wordt met de werkende mens rekening
gehouden.
Wat kun je vertellen over recente kantoorvestiging?
In geografisch opzicht staat de vestiging van kantoren sterk in het teken van de
handelsontwikkeling. Natuurlijke factoren hebben steeds minder invloed op vestiging. De
internationalisering van handel en dienstverlening, die (weer eens) volop gaande is, leidt tot de
vestiging van hoofdkantoren op toplocaties in kantoormetropolen.
Geef een definitie van verzorgingsruimte?
= ruimte, die geschikt is voor de materiële verzorging en tevens voorwaardenscheppend voor de
immateriële verzorging. Het gaat daarbij om bedrijfsrestaurants, kantines, gebouwen voor
gezondheidszorg en hygiëne, verzorgings - en bejaardentehuizen e.d.
Beschrijf de ontwikkeling van schaftijd tot bedrijfsrestaurant.
Hoe meer medewerkers, hoe meer behoefte aan een specifieke plek voor voedselgebruik.
Daarnaast zien we behoefte ontstaan aan ruimte voor het gebruik van de maaltijd met gasten.
Naarmate de kwaliteit van bedrijfskantines en – restaurants toeneemt krijgt men minder behoefte
om buiten de deur te gaan eten.
Wat weet je van de geschiedenis van de geneeskunde in relatie tot de ziekenhuisbouw?
Hippocrates van Kos is de bekendste arts uit die tijd. Hij heeft als eerste de geneeskunde tot
wetenschap verheven. Voor zijn onderzoekingen, behandelingen en verpleging was ruimte nodig.
Die werd gebouwd in de vorm van inrichtingen, die de voorloper zijn van onze huidige
ziekenhuizen.
Hoe heeft de huisvesting van zieken zich in ons land ontwikkeld?
Karel de Gore is opnieuw in de vroege Middeleeuwen, die een sleutelpositie inneemt en de
voorwaarden schept voor introductie van de medische kennis in Europa. Al in die tijd houden de
Benedictijnen zich met de ziekenzorg bezig. De medische wetenschap is in handen van de
kloosters, waar wel meer geestelijk en cultureel goed werd opgeslagen en overgedragen
(onderwijs).
Noem drie perioden van ziekenhuisbouw met hun uiterlijke kenmerken.
tot 1900 waren de complexen van het paviljonaire type, verbonden via een gangenstelsel.
Aanvankelijk borduurde men daarmee voort op het kloostertype, maar later waren de
circulatiegangen bedoeld om de kans op besmetting binnen het complex te verkleinen. In die tijd
was het ziekenhuis hoofdzakelijk beddenhuis.
Tussen 1900 en 1960 werd er compact en hoog gebouwd, volgens basismodellen die
internationaal werden toegepast. De transportlift doet daarbij zijn intrede, maar ook
luchtbehandeling en klimatisatie.
na 1960 gaat de ontwikkeling van ziekenhuis naar ziekendorp. Er wordt geïntegreerd en laag
gebouwd, in twee tot vier bouwlagen. Die verandering is het gevolg van de ervaren beperkingen
van de compacte hoogbouw. De gezondheidszorg werd steeds complexer, vooral door het
ontstaan van nieuwe disciplines, door differentiatie en specialisatie. De complexiteit vergrootte
de onderlinge afhankelijkheid van allerlei diensten. Er ontstond behoefte aan integratie.
Daarnaast werd men zich bewust van de invloed van de omgeving op het genezingsproces.
Welke gebouwen voor gezondheidszorg en hygiëne ken je?
ziekenhuizen (academische, algemene en categorale)
verpleegtehuizen (algemene, verzorgingtehuizen voor blinden, doven en motorisch
gehandicapten, verpleegtehuizen voor geestelijk gestoorde bejaarden en
combinatieverpleeghuizen voor somatisch zieke en geestelijk gestoorde ouderen)
psychiatrische inrichtingen
inrichtingen voor zwakzinnigen
medische kindertehuizen en kleuterdagverblijven
bad – en zweminrichtingen
overige gebouwen voor gezondheidszorg en hygiëne
Aan welke belangrijke functionele eis moet de bouw in de gezondheidszorg tegenwoordig
voldoen?
Sleutelwoord in de bouw is tegenwoordig vaak ‘flexibiliteit’. Ook in de gezondheidszorg kennen
we dat en niet ten onrechte. Door de voortdurende dynamiek in de zorgsector ( diagnostiek,
behandelen, werkwijzen, organisatie en aantallen verrichtingen) is er telkens weer behoefte aan
ander ruimtegebruik. Als gevolg daarvan wordt er veelvuldig gewijzigd, verbouwd en nieuw
gebouwd.
Welke invloed hebben fusies en specialisatie op de ruimtebehoefte?
Daarnaast hebben fusies effect op de bouw. Grote fusies leiden regelmatig tot nieuwbouw, waar
anders met verbouw zou zijn volstaan. Nieuwbouw biedt meer mogelijkheden voor aanpassing
aan nieuwe eisen, dan verbouw, omdat daarbij altijd concessies moeten worden gedaan aan de
hoofdstructuur van het bestaande bouwwerk. Soms is verbouw of uitbreiding niet mogelijk en
bestaat er een structureel ruimtetekort. Bovendien gaan de ontwikkelingen niet in alle
ziekenhuizen even snel of anticipeert men niet overal even vlug, waardoor de behoefte aan meer
ruimte over de tijd wordt gespreid.
Specialisatie van ziekenhuizen kan eveneens bijzondere ruimtebehoeften met zich meebrengen,
evenals het vervullen van regionale functies.
Flexibiliteit in ziekenhuisbouw kan dus bijdragen aan de functionaliteit van de gebouwde
omgeving, maar ook aan tijd –en kostenbesparing bij aanpassingen.
Beschrijf kort de geschiedenis van de ouderenhuisvesting.
Middeleeuwen ( familieverband
Institutionele zorg
Kloosters, gasthuizen of godshuizen en provinciehuizen
Industrialisatie ( uiteenvallen van de grootfamilies
Achttiende – negentiende eeuw ( burgerkosthuizen
Sociale wetgeving ( basispensioen
Verzorgingstehuizen
Dienstencentra
Gecoördineerde bejaardenwerk
bejaardenwoningen
Door welke omstandigheden in de geschiedenis is de positie van ouderen sterk gewijzigd. Noem
minstens twee omstandigheden.
invoering sociale wetgeving
verplichte verzekeringen voor bejaarden
Ouderdomswet
Wat versta je onder institutionele ouderenzorg?
Zorg voor ouderen buiten het familieverband noemen we institutionele zorg. Deze vorm van zorg
vinden we al in de dertiende eeuw bij de door particulieren gestichte ‘hofjes’. Kenmerk van deze
hofjes is dat huisvesting en hulp (geld, eten, brandstof) worden gecombineerd.
Wat deed men voor de ouderenhuisvesting, toen na de Tweede Wereldoorlog het basispensioen
onvoldoende bleek om fit en gezond te blijven?
Zelfstandig wonende ouderen trokken zich in hun woning terug en vereenzaamden. Bovendien
konden ze in die positie moeilijk een beroep doen op de externe hulpverlening die bestond,
waardoor hun redzaamheid verder achteruit ging. Daarom gaat men verzorgingstehuizen bouwen.
De gezinszorg wordt uitgebreid. Dienstencentra en gecoördineerd bejaardenwerk moeten helpen
de positie van de bejaarden te verbeteren.
Tussen 1970 en 1981 verschenen er drie ‘bejaardennota’s’. Beschrijf de veranderingen in de
veranderingen in de benadering van ouderen die uit deze nota’s bleek.
Toch blijft er kritiek klinken: Bejaarden staan op achterstand. De overheid komt met de
Bejaardennota 1970, die te weinig nadruk legt op de positionele achterstelling, maar meer op het
zorgbeleid.
Verandering in de gerontologische visie op ouder worden en de voortdurende kritiek leiden o.a.
tot de Bejaardennota 1975, die meer accent legt op een blijvende betrokkenheid bij de
samenleving. De oliecrisis echter verhindert investeringen in het voorgenomen beleid. De
stagnerende economie dwingt zelfs tot beperking van voorzieningen van bejaarden.
De derde bejaardennota uit 1981 introduceert de term ‘ouderen’ met de ondergrens van 55 jaar.
De nota tracht de dilemma’s op te lossen door voorwaarden te bieden voor zo lang mogelijk
zelfstandig wonen door ouderen in hun derde levensfase.
Welke betekenis hebben woning en woonomgeving specifiek voor ouderen?
De woning en woonomgeving bepalen in hoge mate de mogelijkheden tot gezonde tijdsbesteding
en deelname aan het maatschappelijke leven. Wonen en leven vallen voor ouderen vrijwel samen.
De aandacht zou nu vooral uit moeten gaan naar de mogelijkheden voor ouderen om een
geschikte woning te vinden voor hun derde levensfase en daar liefst tot de dood zelfstandig te
blijven wonen.
Geef enkele mogelijkheden voor ouderenhuisvesting, die aansluiten bij hun behoeften heden ten
dage.
In dit verband is het natuurlijk gewenst, dat de verzorgings –en verpleegtehuizen zelf ook meer
mogelijkheden schappen voor dagverzorging en voor tijdelijke opname.
Welke voorwaarden ken je die kunnen bijdragen aan verlenging van zelfstandige
ouderenhuisvesting?
De ouderenbonden staan voor een fundamenteel ouderenbeleid. Ze verzetten zich tegen
deprivatie (ouderen uit hun persoonlijke levenssfeer halen). Zij pleiten voor een ondersteunend
inkomensbeleid. Woongemeenschappen zijn bruikbare oplossingen voor ouderenhuisvesting.
Hulpverlenende organisaties.
Wat versta je onder vrije tijd?
Vrije tijd is een relatief begrip.
Geef een definitie van recreatie.
Recreëren is verpozing van de bezigheden die men doorgaans heeft. Het kan in en om het eigen
huis, maar ook ver weg gedaan worden.
Recreëren is ook ontspanning zoeken, al of niet door middel van inspanning.
Beschrijf kort de ontwikkeling van de vrije tijdsbesteding sinds de Middeleeuwen.
Vrije tijd bestaat al sinds de oudheid. Lange tijd is er samenhang geweest tussen vrije tijd en
godsdienstige verplichtingen of vieringen.
Genieten van vrije tijd was meestal weggelegd voor de rijken. Christendom en socialisme
brengen dit voorrecht ook binnen het bereik van de gewone burgers, nadat de Franse Revolutie de
suprematie der rijken had doorbroken.
Welke invloed had de industrialisatie op het arbeidsethos en wat betekende dat voor de vrije
tijdsopvatting?
De industrialisatie brengt een nieuw arbeidsethos, namelijk de verheerlijking van de arbeid. Voor
vrije tijd is geen plek. Een nieuwe klassenscheiding ontstaat: ondernemers en arbeiders, bezitters
en niets-bezittenden. De arbeidsbeweging bereikt een positieverbetering voor het uitvoerend deel
der natie.
Vanuit welke maatschappelijke bewegingen werden de eerste recreatieve voorzieningen tot stand
gebracht en hoe ging dat in z’n werk?
De eerste recreatiecentra omstreeks het midden van deze eeuw in ons land borduren voort op
elementen uit de jeugdbeweging: kampvuur, natuuronderzoek, volksdans, lekenspel. De
spelvormen worden aangepast voor gebruik door grotere groepen van uiteenlopende leeftijd. In
constructieve zin zijn de eerste centra nog erg amateuristisch, maar alras komen er betere
voorzieningen: receptie, kantine, kampwinkel, sanitair en verhuurbungalows. De start van de
recreatie-industrie is een feit.
Wat verwacht je van de ontwikkeling in hoeveelheid vrije tijd in de toekomst? Leg uit waarom
Er zal nog meer tijd komen voor vrije tijd, indien de mensen van thuis uit, via internet hun werk
gaan maken, gaat er meer tijd vrijkomen, doordat ze niet meer in de file moeten staan om op hun
werk te raken,….
Wat versta je onder ruimtelijke ordening?
Ruimtelijke ordening is het ingrijpen in bestaande ruimtelijke verhoudingen en het beïnvloeden
van de ontwikkeling van die verhoudingen. Het heeft een uitvoerend karakter.
Geef een definitie van ruimtelijke planning?
Ruimtelijke planning doelt men in de ruimtelijke wetenschappen op de voorbereiding van de
ruimtelijke ordening om die goed doortimmerd uit te kunnen voeren. Ruimtelijke planning heeft
een beleidsvormend karakter.
Wat is planologie precies?
= het wetenschapsgebied, dat zich met ruimtelijke planning en ordening bezighoudt.
Planologie heeft dus een wetenschappelijk karakter.
Waarom is ruimtelijke planning en –ordening nodig?
Wanneer we gaan bouwen, verbouwen of vervangend nieuw bouwen, krijgen we altijd te maken
met de genoemde regelgeving.
Download