OPGELET! Deze antwoorden kunnen fouten bevatten. Vergelijk steeds met de cursus en je notities! Hoofdstuk 1: Het gebruik van ruimte 1. Noem 5 belangrijke consumenten van ruimte? handel en industrie volksgezondheid landbouw visserij veeteelt bosbouw verkeer waterstaat volkshuishouding recreatie milieubeheer defensie 2. Wie houdt zich bezig met de verdeling van de beschikbare ruimte over de aanvragers? De overheid verdeelt de beschikbare ruimte en oppervlakte over de verschillende vragers. Dat gebeurt op een geordende manier, die ruimtelijke ordening heet. 3. Hoe heten deskundigen die zich met ruimtelijke ordening bezighouden? Deskundigen op het gebied van de ruimtelijke ordening heten planologen. 4. Bedenk eens een ontwikkeling in de economie die van invloed is op de manier waarop ruimte wordt gebruikt. Demografische ontwikkelingen: bevolkingsverloop: de ontwikkeling van het aantal inwoners bevolkingssamenstelling: de indeling van de bevolking naar bepaalde kenmerken. 5. Beschrijf de belangrijkste demografische ontwikkelingen in Nederland. ten aanzien van het bevolkingsverloop Tot het jaar 2000 werd een groei van de bevolking verwacht tot 15.2 miljoen inwoners. Ten opzichte van 1990 een stijging met ongeveer 3%. ten aanzien van de bevolkingssamenstelling Tussen 1960 en 1980 steeg het aantal huishoudens van 3.1 naar 4.9 miljoen, terwijl een verder stijging wordt verwacht tot 6.3 miljoen in het jaar 2000. Tegelijkertijd nam de gemiddelde grootte van het aantal huishoudens af. Tussen 1960 en 1980 daalde de grootte van gemiddeld 3.5 naar 2.8 personen, terwijl men een verdere daling in 2000 verwachtte tot 2.4 personen. 6. Noem drie kenmerken, waarnaar de bevolking kan worden onderscheiden. - naar geslacht - naar leeftijd - naar herkomst - naar demografische druk (aantal niet productieve versus productieve) - naar inkomen 7. Wat kun je zeggen over de demografische ontwikkelingen in Europa en in de wereld? Op Europees niveau zijn er eveneens demografische ontwikkelingen waar te nemen, die van betekenis zijn voor de manier waarop de ruimte door mensen wordt benut. De bevolking van Europa maakt een gematigder ontwikkeling dan de Nederlandse door. 8. Welk verband zie je tussen de demografische ontwikkelingen en het gebruik van ruimte - in Nederland? Nederland is de minst vergrijsde natie van Europese Gemeenschap. - in Europa? Er is een volledig vrij verkeer van personen, dus elke ingezetene van Europa kan zich vrij vestigen in het land van zijn keuze. Het is best mogelijk dat er dan migratiestromen op gang komen naar gebieden met betere economische vooruitzichten. - in de wereld? Buiten Europa maken vele landen nog een explosieve bevolkingsgroei door. Deze groeiende bevolking heeft ruimte nodig voor haar bestaan: landbouw, veeteelt, huisvesting ed. Een ander aspect is, dat van invloed is op de mondiale migratiestromen, is het politiek conflict. Mensen zullen tengevolge daarvan trachten in andere landen asiel te verkrijgen. Wanneer bovendien in de komende decennia de communicatie -en transporttechnieken zich blijven verbeteren is het denkbaar dat een steeds groter deel van de wereldbevolking zich om economische – of politieke redenen in een ander land zal proberen te vestigen. Verder zullen economische factoren, zoals innovatie van de productie en de ontwikkeling van welvaar van invloed kunnen zijn op de verhouding tussen werk en vrije tijd en daarmee op nieuwe behoeften ten aanzien van het ruimtegebruik. 9. Wat versta je onder - ontgroening Er worden relatief minder kinderen geboren. De leeftijd waarop kinderen het huis verlaten is daarnaast voortdurend gedaald. - vergrijzing Jongeren wonen langer als alleenstaande en trouwen later of helemaal niet. De gemiddelde huwelijksduur wordt bekort door het toegenomen aantal echtscheidingen. Bovendien is de levensverwachting van mensen langer dan ooit. De gemiddelde levensduur stijgt nog steeds. Oudere mensen blijven daarnaast langer zelfstandig wonen, zowel uit eigen behoefte als tengevolge van het gevoerde ouderenbeleid. - huishoudensverdunning De gemiddelde grootte van het aantal huishoudens neemt af. Er is een toenemende individualisering en een daling van het geboortecijfer. 10. Wat zou het gevolg van het verenigde Europa van 1992 kunnen zijn voor migratiestromen? Dat er migratiestromen op gang komen naar gebieden met betere economische vooruitzichten. 11. Op welke redenen zouden deze stromen op gang kunnen k omen? Dat er volledig vrij verkeer van personen is tussen de vrije EU-landen en dus kan elke ingezetene van Europa zich vrij vestigen in het land van zijn keuze. 12. Geef eens een definitie van wonen. Wonen is een manier van leven en een primaire behoefte, zoals voeden en kleden. Bij wonen spelen ook verschillende deelbehoeften een rol. 13. Welke deelbehoeften spelen bij het wonen een rol? de behoefte om zich te beschutten tegen klimatologische invloeden, regen, wind, kou en soms hitte. Om zich te beschermen, vroeger vooral tegen dieren, vijanden, nu vooral tegen ongewenste vreemdelingen en diefstal van eigendommen Behoefte aan privacy, om zich af te kunnen zonderen van de gemeenschap waarin men leeft. Het gaat hier om de beleving van de individualiteit als eenling binnen de groep of als groep binnen het groter geheel. Behoefte aan een vorm van sociale ordening. Wonen kan een manier van onderverdeling van de samenleving inhouden. Behoefte aan verdeling van ruimte met het oog op het gebruik ervan. De architect Le Corbusier noemde een woning een machine d’habituer. Dat gaat wellicht wat te ver, want zo mechanisch werkt dat niet, maar er is bij het wonen zeker wel sprake van systematiek in de ordening van allerlei activiteiten en handelingen die mensen verrichten. Via het wonen kan men beantwoorden aan behoeften om een zekere status te tonen. Dit heeft met sociale verhoudingen te maken. Hoe men woont, brengt tot uitdrukking wat men maatschappelijk gezien waard is, of waard wil zijn. 14. Noem een aantal invloeden, die de vorming van een persoonlijke wooncultuur in de weg staan. De mens is afhankelijk van anderen, zeker waar hij in dichtbevolkte gebieden leeft. Die afhankelijkheid uit zich bij weerstanden van de omgeving als reactie op ongewenst gedrag. Vrijheid en originaliteit blijken beperkt te worden door de samenleving. Deze les leren we al op jonge leeftijd. We worden geoefend in het leren hanteren van ruilrelaties: in ruil voor offers zoveel mogelijk van onze persoonlijke behoeften bevredigen. In het wonen gebeurt dat net zo. We spreken dan over de maatschappelijke context waarbinnen het wonen gestalte krijgt. Door deze procesgang is het bijna onvermijdelijk dat er binnen bepaalde groepen in de samenleving overeenkomstige woonkenmerken ontstaan. 15. Probeer het verband aan te geven tussen de maatschappelijke context waarin het wonen gestalte krijgt en het ontstaan van groepskenmerken. Oorspronkelijk werden zulke groepskenmerken veroorzaakt dor maatschappelijke klassen, waaraan men vaak door factoren die buiten de persoon lagen gebonden was. Tegenwoordig zien we meer een vrijwillig kiezen voor het wonen in groepen of gebieden met bepaalde kenmerken. De behoefte aan individualiteit verliest het dan vaak van het sociaal wezen mens. Deze omstandigheden zijn zeer bepalend voor de wijze waarop mensen willen wonen en voor hun woongedrag. Zo kan de behoefte aan conformisme uit frustraties zelfs in een tegenbeweging omslaan. We kunnen dan te maken krijgen met notoire overlastveroorzakers. Dit kan de woonvrijheid en het woonplezier van omwonenden behoorlijk aantasten. 16. Geef je mening over de betrokkenheid van toekomstige bewoners bij de ontwikkeling van nieuwe woningen. Vrijheid van het wonen is beperkt want vaak staat de bewoner buitenspel bij planontwikkeling en beheer van woningen. Meestal geldt dit bij huurwoningen, maar soms ook bok koopwoningen. Vooral in de periode van de wederopbouw na WO II speelde dit sterk. Massale woningbouw bestempelt de woning tot consumptieartikel en de bewoner tot consument. Van de filosofische of als je wilt zelfs van een sociaal-culturele benadering is dan weinig sprake meer. Het meest wezenlijke gevoel dat bij het verschijnsels wonen hoort, namelijk ‘bezitten’, macht en verantwoordelijkheid over de woning uitoefenen, ontbreekt dan. 17. Welke factoren zijn van grote invloed op het woonplezier? Vervelende buren en het ontbreken van wezenlijke voorzieningen in de naaste omgeving beperken het woongenoegen. 18. Wat is de relatie tussen politieke bemoeienis met volkshuisvesting en woonlasten? Als huisvesting hoog op de politieke agenda staat zal er ook geld voor vrijgemaakt worden. De woonlasten zullen daardoor beperkt worden. Zo is volkshuisvesting vooral in de jaren zeventig lange tijd een arbeidsmarktinstrument geweest om werkloosheid onder bouwvakkers tegen te gaan. 19. Welke ontwikkeling in de woonlasten voorzie je in de negentiger jaren? Leg ook uit waarom? De overheid wil bezuinigen en de burgers zoveel mogelijk voor het eigen woongenoegen de prijs laten betalen die het kost. Alleen de minima worden nog enigszins ontzien. In elk geval zullen de woonlasten in de jaren negentig vooral voor huurders fors stijgen. 20. Noem drie wezenlijke kenmerken van het verschijnsel wonen. Volgens woonecoloog Pennartz: van existentiële aard: je thuis voelen, onbedreigd zijn van utilitaire aard: bescherming tegen weersinvloeden, een schuilplaats hebben van sociale aard: een persoonlijke levenssfeer hebben, al of niet samen met anderen 21. Welke diepere achtergrond die aan arbeid ten grondslag ligt, bepaalt deels ook ons woongedrag? Werken in de traditionele betekenis wil zeggen het verrichten van arbeid en in het bijzonder het verrichten van regelmatige arbeid, noodzakelijk voor het dagelijks brood. 22. Wat is de relatie tussen werken binnen de context van de toegepaste huishoudwetenschappen en huisvesting? Binnen de huishoudwetenschappen is werken de materiële zorg voor de mens in zijn dagelijkse leefsituatie. Materiële zorg niet alleen als zorgende handeling maar ook als voorziening in ruimtelijke kaders, waarbinnen die materiële zorg plaats heeft. Het accent ligt op het scheppen van voorwaarden voor een optimale leef -en woonsituatie. Activiteiten die daartoe leiden, worden niet alleen in ons eigen huis maar ook elders verricht. 23. Geef het verschil aan tussen private en publieke huisvestingfuncties. Private: ons woonhuis Publieke: recreatievoorzieningen die we dagelijks bezoeken, kantoren en bedrijven waar we werken Gemengde: zieken –en verzorgingstehuizen waar we op aangewezen kunnen zijn 24. Wat betekenen deze functies voor het ruimtegebruik. Thuis heb je meestal geen behoefte aan een magazijn en in een park bij je woning heb je niet de ruimte voor een slaapplaats. Daarentegen moet je als hotelier in een hotel of in een ziekenhuis altijd zorgen voor het voeden van je gasten en voor hun overnachting en moet je als directeur op elk kantoor tenminste laten zorgen voor koffie, thee en voor een geschikte werkplek voor elke medewerker. 25. Leg eens uit waarom de functionele eisen waaraan gebouwde ruimten moeten voldoen, afhankelijk zijn van de werksoort die in een bepaald gebouw wordt beoefend. Mensen die bijvoorbeeld voor hun leven ziek zijn, doorlopend verzorging behoeven en daartoe zijn opgenomen in een verpleegtehuis wonen daar even goed als jij thuis. Mensen die voor kortere tijd verpleegd worden in een ziekenhuis en mensen die gebruik maken van voorzieningen voor verblijfsrecreatie, zoals hotels, recreatieparken e.d. wonen daar voor een bepaalde tijd eveneens. Wonen daar voor een bepaalde tijd eveneens. Wonen in de betekenis van verblijf houden. Hier wordt het private karakter van het wonen echter vermengd met het publieke of zelfs geheel daardoor vervangen. 26. Leg een verband tussen verzorgen en ruimtegebruik. Een belangrijk aspect van verzorging is een verantwoorde toepassing van ergonomische en technologische kennis in de inrichting van gebouwen als wel in het gebruik van apparatuur en werktuigen opdat er in het belang van de verzorgden ook “zorgend gehandeld”wordt en opdat de verzorgers op een praktische manier met de hun ter beschikking staande motorische vaardigheden en toegemeten ruimte hun taak kunnen vervullen. 27. Geef een aantal eisen voor ruimte ten aanzien van voedselbereiding, hygiëne en binnenklimaat. Voedselbereiding: de materiële kant van verzorging slaat op het voorzien in elementaire zaken en in hulpmiddelen, die de verzorgde goed kan gebruiken of nodig heeft voor zijn redelijk welzijn. Voedsel hoort daar natuurlijk toe, maar ook de zorg voor een schone omgeving en de beschikbaarstelling van goede apparatuur en veilig gereedschap aan de mensen voor wie men zorgt. Hygiëne: De schoonmaker maakt schoon op uitvoeren (operationeel) niveau, zijn chef op leidinggevend (tactisch) niveau en de directeur zelfs op bestuurlijk (strategisch) niveau. Hun aller zorg voor een schone, gezonde omgeving en de beschikbaarstelling van goede apparatuur en veilig gereedschap aan de mensen voor wie men zorgt. Binnenklimaat: Tot de materiële kant van de verzorging behoren niet minder de zorg voor een aangename temperatuur en vochtigheidsgraad en voor een gezond binnenklimaat in gebouwen, opdat elke gebruiker optimaal kan functioneren. 28. Welke ruimtelijke aspecten zie je aan verzorging binnen de toegepast huishoudwetenschappelijke context? - er moeten doelen omschreven worden aan de hand van de behoeften van de leden van het huishouden - de doelen moeten vertaald worden in concrete beleidsmaatregelen: handelingen en taken - de handelingen en taken die verricht moeten worden zullen moeten worden georganiseerd en gepland - de handelingen en taken zullen moeten worden uitgevoerd en op bepaalde wijze gecontroleerd 29. Hoe beïnvloeden sociaal culturele opvattingen de manier van behoeftebevrediging binnen een huishouden? Binnen elk huishouden leven denkbeelden over taken die door het huishouden zelf moeten worden verricht en taken die beter van buiten kunnen worden aangetrokken. Een boerenhuishouden zal niet gauw naar de groenteman gaan voor een krop sla. Zulk voedsel verbouwt het huishouden zelf. Maar datzelfde huishouden zal voor het aanbouwen van een schuur ongetwijfeld deskundigen van buiten inhuren. 30. Wat is het verschil tussen een huisvestingstandaard en een huisvestingsniveau? ? 31. Welke relatie zie je tussen de gebouwde omgeving en het gekozen verzorgingsniveau? Wonen en huisvesten zijn vormen van doelgericht handelen binnen de definitie van verzorgen en in de toegepaste huishoudwetenschappen. Ruimte is niet alleen een kader waarbinnen mensen hun handelingen verrichten, maar tegelijkertijd een materieel middel om dit mogelijk te maken. De gebouwde omgeving biedt huishoudens materiële voorwaarden voor het realiseren van een gekozen verzorgingsniveau. 32. Noem enkele invloeden die realisering van een gekozen verzorgingsniveau in de weg staan. Met de woorden gekozen verzorgingsniveau wordt geen enkele garantie geboden op realisering via bouwwerken. Lang niet ieder huishouden is in staat of in de gelegenheid om de woonsituatie op de eigen wensen af te stemmen. 33. Leg het verband uit tussen recreëren en ruimtegebruik a. bij kinderen Kinderen recreëren vooral door spelen. Zij hebben dat ook nodig als voorbereiding op het volwassenenbestaan. Daarvoor zijn in de eerste plaats ruimte en middelen nodig in en om huis. Daarnaast kan meer incidenteel van grootschaliger voorzieningen gebruik worden gemaakt. b. bij jongvolwassenen Jongvolwassenen vragen meer speelgelegenheid in en om het huis. Zij willen uitdagingen en zoeken die in sport, op het water, in uitgaanscentra e.d. c. bij volwassen en ouderen een boek lezen, naar muziek luisteren, televisie kijken, sociaal verkeren, sporten, reizen, winkelen, theater –of schouwburgbezoek, cultuurbezoek, vertoeven in de natuur, korte of lange vakanties, …. 34. Wat is het verschil tussen dag – en verblijfsrecreatie? Dagrecreatie: elke vorm van ontspanning buitenshuis, waarbij men een of meer dagdelen op een recreatieplek doorbrengt en nog diezelfde dag naar huis terugkeert. Verblijfsrecreatie: een wijze van recreëren, waarbij men minimaal een nacht elders slaapt. Dat kan als kampeerder, als hotelgast, als logé of als huurder van een vakantiehuisje. 35. Wat is het de relatie tussen vakantieparticipatie en ruimtegebruik? Een opvallend verschijnsel in onze tijd is de toename van het aantal vakantiegangers dat minstens eenmaal per jaar op vakantie gaat. Als we dit aantal uitdrukken in een percentage van de Nederlandse bevolking, dan spreken we over vakantieparticipatie. 36. Wat is het verschil tussen een korte en een lange vakantie? Een korte vakantie betekent een tot drie overnachtingen buitenshuis, een lange vakantie vier of meer. 37. Welke logiesvormen onderscheid je bij vakanties? - Hotels en pensions - zomerhuisjes, bungalows - appartementen - blokhutten - time - sharing (gedeeld eigendom en gebruik) 38. Welke huisvestingsvormen onderken je naast die voor gasten in de recreatieve sector? Huisvesting voor voorzieningen, personeel en diensten zijn andere vormen. 39. Wat betekent de fysieke omgeving voor de recreatiesector? Lang niet elk landschap en lang niet elke plek in op zichzelf geschikte landschappen zijn bruikbaar voor de vestiging van recreatievoorzieningen. 40. Welke nieuwe ontwikkelingen herken je op de markt voor recreatie en wat zouden de ruimtelijke gevolgen kunnen zijn? Het ligt niet voor de hand om een park voor luxe verblijfsrecreatie in een schitterend natuurgebied te huisvesten met water, weiden, bos, hoogten en laagten. Geen weldenkend mens overweegt vestiging van zo’n park in een polder of in een stedelijke agglomeratie. Maar binnen het bedoelde natuurgebied is nog niet elke plek geschikt voor het plaatsen van bungalows of andere verblijven voor de gasten. 41. Hoe heet het vertalen van functionele eisen in ruimtelijke oplossingen? Wie denk je dat zich daarmee bezighoudt? Het vertalen van functionele eisen in ruimtelijke oplossingen heet ontwerpen. Dit is het werk van een architect. Hoofdstuk 2: De geschiedenis van het ruimtegebruik Welke veranderingen heb je ontdekt in de manier waarop mensen de ruimte om hen heen gebruiken? Mensen woonden in groten en holen, die de natuur hen verschafte. Zeer gebruikelijk was dit niet. Lang niet op alle plaatsen waarmensen leefden waren dit soort voorzieningen aanwezig. Bovendien voldeden ze maar in beperkte mate. Meestal gingen mensen om in hun woonbehoeften te voorzien zelf aan de slag en zetten wat in elkaar. Ze zochten materiaal bijeen en bouwden een onderkomen. In aanvang gebeurde dat erg primitief. Men was afhankelijk van wat de natuur te bieden had. Er bestonden weinig gereedschappen voor materiaalbewerking. Ook wist men nog niet veel over de effectieve toepassing van materialen. Men bouwde om te wonen maar hoe men woonde, welk comfort dat opleverde, werd in hoge mate bepaald door de primitieve bouwwijze. Welke relatie zie je tussen de ontwikkeling van het woonbehoeftepatroon en die in de techniek? De eisen die men aan het gebruik van een woning stelde werden hoger en uitgebreider naarmate men beter in staat was om er bouwkundige oplossingen voor te bedenken en naarmate de algemene levensstandaard steeg. Kun je argumenten geven voor onderscheid tussen ‘wonen’ en ‘bouwen’? Men heeft wel eens ontdekt dat bij de oude Germanen, dus heel lang geleden, beide begrippen taalkundig ook heel dicht bij elkaar lagen. Wonen komt van het Germaanse “wunian”. Volgens de Germaanse betekenis was bouwen hetzelfde als wonen en dat lag weer heel dicht bij het begrip bestaan. Men bouwde om te wonen. Tegenwoordig maken we tussen die twee zaken duidelijk onderscheid. Wonen en woonbehoeften aan de ene kant en bouwen en gebouwen als middelen om daarvoor voorzieningen te treffen aan de andere kant. Het is heel logisch en ordelijk gedacht om die zaken los van elkaar te zien. Het is met de huidige stand van de techniek mogelijk om alles wat men voor het wonen nodig acht te realiseren. Toch werkt dat niet zo, al was het alleen maar om reden van kosten. Ook in onze tijd zijn bouwen en wonen zeer met elkaar samenhangende zaken. Wat weet je van primaire woonvormen? Hoe de eerste woningen er uitzagen is niet bekend want er is niets meer van over. Wat de primaire woonvormen zijn, is dus moeilijk te zeggen. Toch is daar wel een indruk van te krijgen als je kijkt vaar volken en culturen die nog in een redelijk oorspronkelijke staat verkeren. Met name in Afrika komt dat op enkele plaatsen nog voor. Naarmate de westerse invloed voortschrijdt wordt dat overigens steeds minder. De ontwikkeling die zich in het bouwen en wonen in dit soort culturen heeft voorgedaan is vaak heel gering. Traditie speelde een grote rol: men hechtte waarde aan vaste normen en gebruiken. - hutten, tenten, Indiaanse wigwams ( kleine behuizingen bestaande uit een ruimte waar gekookt en geslapen wordt Welke waarden en betrekkingen zetten in die tijd een stempel op het uiterlijk van de woonvormen? Binnen een cultuur maakt men meestal slechts gebruik van een type oplossing voor een probleem, in dit geval het huisvestigingsvraagstuk. Men doet dit zowel naar vorm als naar afmetingen. Alle woningen zijn om te zien ongeveer gelijk. Wel zijn er grotere en kleinere families, maar bij uitbreiding van de populatie gaat men niet over tot het maken van grotere bouwsels; men voegt een aantal dezelfde elementen toe. Op die manier ontstaan hele familiewooncomplexen en door samenvoeging daarvan hele nederzettingen. De ronde vorm geniet veruit de voorkeur, rechthoekige huizen komen aanzienlijk minder vaak voor. Uit welke materialen werden de eerste, gebouwde woonvormen opgetrokken? Er worden verschillende materialen gebruikt: stenen, hout, stro, riet, bladeren, leem zijn de belangrijkste. Men past vrijwel uitsluitend materiaal toe dat in de directe omgeving voor handen is. Welk verband heb je gezien tussen constructie en omgeving? In een omgeving waar de bodem zacht is, overstromingsgevaar dreigt, slangen voorkomen e.d. bouwt men huizen op palen. In woestijngebieden waar het droog en heet is maakt men gesloten huizen met dikke muren om het daarmee binnen zo koel mogelijk te houden. Leg uit hoe een stijgende levensstandaard en minder afhankelijkheid van mensen leiden tot hogere huisvestingseisen. ( de primaire woonvormen boden in de eerste plaats beschutting tegen weer en wind De verbetering van de levensstandaard hield verband met de ontwikkeling van de ruilhandel en zette versterkt door na de invoering van geld als betaalmiddel. De toenemende vrijheid van de bevolking hield verband met de verbetering van de rechtspositie van arbeiders en met de vermindering van hun economische afhankelijkheid. De betere levensstandaard groeide in grote lijn als volgt. Aanvankelijk richtte de handel zich op voedsel, kleding, materialen en gebruiksvoorwerpen, verkregen uit bos – en landbouw, visserij en veeteelt. Later ontstonden de ambachten en werden de producten verbeterd en het aanbod uitgebreid. Welke huisvestingsvorm ontstond er met de opkomst van de gilden? een combinatie van wonen en werken Welke relatie bestond er in die tijd tussen huisvesting en maatschappelijke positie? Zowel in ambacht als handel bleef het gebruikelijk om de eigen maatschappelijke positie, maar ook die van personeel in woonvormen tot uitdrukking te brengen. En dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. Het economische leven werd in die dagen gekenmerkt door kleinschaligheid. Welke omstandigheden waren de directe aanleiding tot de grote trek naar de steden aan het eind van de negentiende eeuw? de industriële revolutie als gevolg van de landbouwcrisis Wat was het gevolg van deze trek? een grote vraag naar huisvesting voor industriearbeiders Wat betekent een woning als woonplaats voor jou? Oost, west, thuis best Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. ( al die gezegden maken een ding duidelijk: De woning als woonruimte moet eigen zijn, zekerheid en veiligheid bieden. Hoe meer daarvan gerealiseerd wordt hoe meer een onderkomen de titel van woonplaats verdient. Wat weet je van de huisvestingsituatie in de derde wereld? Het zijn illegale krottensteden zoals bvb. in Lima, Peru of in Bombay, India of Mexico-city waar het armste deel van de bevolking, in feite dakloos, beschutting zoekt onder golfplaten en achter karton en leeft in open riolen, net zoals onze voorouders aan het begin van deze eeuw, terwijl voortdurend de dreiging groot is dat in opdracht van de overheid hun krot wordt gesloopt. Wat versta je onder stadsvernieuwingsnomaden? Dat zijn mensen die buiten de samenleving zijn geraakt, lang niet altijd zelf gekozen, en die onze krotten bewonen in afwachting van de slopershamer, die zeker komt, alleen op een voor hen ongewenst ogenblik ( in Nederland. Begrijp jij dat er in Nederland daklozen bestaan? Licht je antwoord toe. ‘Outcasts’ die eng en overal ongewenst zijn, maar die wel hun eigen veelal tragische verhaal hebben en een mensonwaardig bestaan moeten leiden als zij niet zelf in staat zijn hun ‘probleem’ op te lossen of de weg naar de hulpverlening open te houden. Leg eens uit welke betekenis een huis kan hebben als werkplaats voor de bewoners? Persoonlijke behoeften, huishoudelijk werk, boodschappen, kinderen, onderwijs, beroepsarbeid, klussen, vrijwilligerswerk, tijdsbesteding, …. Geef eens een paar voorbeelden waaruit blijkt dat veranderd woongedrag tot nieuwe ruimtelijke eisen leidt. We zien dat de keukens te beperkt zijn, dat er onvoldoende gelegenheid is voor persoonlijke verzorging, voor klussen en voor het opbergen van hulpmiddelen. In het algemeen is er meer behoefte aan ruimte in en om huis: meer en grotere kamers, meer bergruimte, een grotere tuin, e.d. Verder zien we dat er veel meer veilige stopcontacten en lichtpunten nodig zijn om terecht te doen aan de moderne manier van wonen, van werken in en om onze woning. Noem ook een paar redenen waardoor woongedrag kan veranderen. ritme maatschappelijk leven ligt hoog sommige dingen nemen meer tijd in beslag vooral voor persoonlijke dingen eten bereiden schoonmaken karweitjes opknappen welvaart en technologie brengen steeds meer mogelijkheden binnen het bereik van grote groepen mensen vrije tijdsbesteding hulpmiddelen bij huishoudelijk werk eetgewoonten Welk dilemma ontstaat er als het woongedrag sterk is veranderd, terwijl de woning jarenlang hetzelfde bleef? Bij het woningontwerp moet met die ontwikkelingen rekening worden gehouden, maar elke verbetering moet ook meer worden betaald. Nederlanders begrijpen dat best. Misschien dat mede daarom de huishoudens steeds kleiner worden en steeds meer huishoudensleden aan het werk gaan. De overheid trekt zich in elk geval steeds verder uit de volkshuisvesting terug. Welk belang zie jij voor inspraak van bewoners bij het woningontwerp? Comfort en luxe zal meer en meer uit eigen zak moeten worden betaald. Daarom leggen we hier nog eens de nadruk op het nut van inspraak van toekomstige bewoners in het woningontwerp. Dat hoeft niet altijd te betekenen, dat er ingewikkelde inspraakprocedures op stapel worden gezet. Inspraak kan ook gebaseerd zijn op degelijk en gericht marktonderzoek. Geef drie oorzaken van de wijziging van de recreatieve functie van de woning in Nederland. versnellingen zoals het voortbewegen ( we verplaatsen ons steeds sneller en over grotere afstanden ) en het denken (we denken steeds daarbij als verlengstuk van ons eigen verstand de computer als elektronisch brein) de ontwikkeling van de technologie de ontwikkeling van de welvaart en de stijging van de levensstandaard Wat is het onderscheid tussen een dorp en een stad? Stad: grote plaats met een centrum en samenhangende bebouwing, ingedeeld in straten en wijken Dorp: kleine plaats op het platteland, kleiner dan een stad Wat versta je onder ‘kleine kern’? = woonkernen op het platteland, dus eigenlijk kleine dorpen, die extra aandacht vragen omdat ze vergrijzen en leeglopen, waardoor de nog aanwezige voorzieningen (scholen, winkels, openbaar vervoer e.d.) moeizaam of niet meer in stand kunnen worden gehouden. Beschrijf kort de ontwikkelingsgeschiedenis van de Nederlandse stad. Tot het jaar duizend woonde de bevolking zeer verspreid over het land dat eigendom was van de adel of kerk. De mensen waren lijfeigenen of horigen. Na de kruistochten ontstond er verandering in dat maatschappelijk patroon. Sommigen deden daar ook aan mee om zich vrij te kopen. Dan kwam er verandering met de invoering van het leenstelsel. Er ontstaat een soort van opleving, handel en ambacht komen tot ontwikkeling. De boeren blijven op het land wonen, maar handelaren en ambachtslieden vestigen zich vaak bij elkaar op plaatsen die goed bereikbaar zijn. Vaak is dat op kruispunten van rivieren en wegen. Al spoedig ontstaat de behoefte om zich te beveiligen. Zeker na de invallen van de Noormannen is daar reden voor. De heer wordt toestemming gevraagd om de nederzetting te ommuren. Daarmee ontstaat ook hier de stad. De eerste stad in Nederland is Dordrecht, gesticht omstreeks het jaar duizend. Wie bevolkten de Nederlandse steden na hun ontstaan? De stedelijke bevolking bestond in het algemeen uit kleine neringdoenden: mensen met een winkel, werkplaats, pakhuis e.d. Er waren maar enkele vrijgestelden met een soort ambtelijke bezigheid. Het basistype van een huis in de stad is dan ook een soort bedrijfswoning, de zaak aan huis, waarbij het bedrijfsdeel vaak nog meer ruimte in beslag nam dan het gedeelte waar men woonde. Eigenlijk pas in de zestiende en zeventiende eeuw komt daar wijziging in. Hoe kwam de stadsuitbreiding tot stand? Als de stad vol was en de groei was er nog niet uit werd dikwijls besloten tot uitbreiding. Men maakte dan een ruimere ommuring. In sommige steden is dat meerdere malen gebeurd. Voor het daartoe kwam soupeerde men meestal eerst de onbebouwde ruimte binnen de muur op, die daar was gelaten om in geval van beleg toch nog voedsel te kunnen produceren. Beschrijf de woonsituatie aan het eind van de 19de eeuw? Er komt een zekere woningproductie op gang. Als verschijnsel was dat nieuw. Tot dan toe waren woningen vrijwel altijd afzonderlijk gebouwd. Ieder huis voor een aparte opdrachtgever en volgens een eigen plan. Hoe kwam er in die woonsituatie verandering? Nu werden in een keer meerdere woningen tot stand gebracht, voor nog onbekende bewoners en van dezelfde vorm. Het fenomeen huurwoning deed zijn intrede. Toch bleven in vergelijking met de behoefte de productiecijfers laag. Er werd op dat punt niets gereld. Wat er gebouwd werd hing af van wie zich daartoe geroepen voelde, of wie er brood in zag. Noem drie soorten initiatiefnemers voor woningbouw en leg uit wat hen dreef. door gegoede burgers werden op talloze plaatsen in het land bouwverenigingen opgericht, die op al dan niet filantropische (menslievende) grondslag woningen voor arbeiders bouwden en exploiteerden. Deze eerste verenigingen waren slechts gericht op verbetering van de huisvesting van de ‘elite’ onder de arbeiders. Zee waren sterk bevoogdend, de arbeiders werden als het ware heropgevoed naar de maatstaven van de gegoede burgerij. Goede woonomstandigheden zouden bijdragen tot een betere moraal arbeiders, voornamelijk de beter geschoolden, richtten zelf coöperatieve verenigingen op voor de behartiging van hun belangen. Deze verenigingen fungeerden als opdrachtgever voor de bouw en als exploitant van ge gebouwde woningen ten behoeve van de aangesloten leden. Het geld voor de bouw kwam vaak uit de kas van de sociale beweging, maar soms slaagden ze er in om kapitaal te lenen. Behalve bouwinitiatieven uit liefdadigheid en om eigen belangenbehartiging waren er ook uit puur zakelijk motief. Industriëlen richtten fabrikantenverenigingen op, die eveneens gingen bouwen, uiteraard voor de eigen arbeiders om de binding met het bedrijf te vergroten en om de continuïteit in de productie te handhaven. Ook zij geloofden dat beter huisvesting tot een beter arbeidersmoraal zou leiden. Tenslotte waren er de speculanten, die in de schaarste en ellende een goede mogelijkheid zagen om een lucratieve slag te slaan. Zij pleegden ‘revolutiebouw’: zo goedkoop mogelijk voor een maximale winst. Kwaliteit was onbelangrijk. Beschrijf kort de ontwikkeling van hygiëne in het woonmilieu. Het waren ook niet zozeer verstoring van de natuur of chemische manipulaties die de gezondheid bedreigden of het milieu aantastten, zoals vandaag de dag helaas regelmatig aan de orde is, maar gewone natuurlijke bacteriën en virussen die door het gedrag van menen een kans kregen hun aantastend of vernietigend werk te doen. De mens werd dan ook regelmatig verrast door ziekten en epidemieën, die soms ware slagvelden aanrichtten onder de bevolking. Pest, tering (tbc) en hondsdolheid zijn daar voorbeelden van. Door het ontbreken van microbiologische kennis kwam niemand op het idee de omstandigheden te verbeteren om besmetting te voorkomen. Allemaal bewijzen, dat het betrachten van hygiëne moeilijk is en voortdurende aandacht vraagt. Een ander milieuaspect van de laatste tijd is, dat er steeds meer agressieve stoffen in onze consumptieve cultuur worden ontwikkeld en toegepast in allerlei materialen, o.a. in kankerverwekkende stoffen. Twee voorbeelden uit een omvangrijk arsenaal van milieuonvriendelijke stoffen. Voor deze twee zijn vrij gemakkelijk vervangenden materialen te vinden. Maar dagelijks gebruiken wij in ons huis ook giftige en agressieve schoonmaakmiddelen, lijmen, verven, batterijen, medicijnen, spuitbussen met gassen, verdelgingsmiddelen e.d. Deze middelen kunnen bij verkeerd gebruik of onjuiste afvalverwerking schade toebrengen aan de gezondheid van huisgenoten maar ook schade aan ons milieu. Welke factoren zijn er van invloed op ons woonmilieu? Noem er minstens drie en leg uit hoe ze ons woonmilieu aantasten. Ons woonmilieu wordt echter niet alleen bepaald door de hiervoor behandelde aspecten. Er zijn nog een paar belangrijke factoren op de kwaliteit van het woonmilieu van invloed dat zijn geluids, buren – en dierenoverlast. En grootschaliger: Wie heeft nooit overlast ervaren van stank, overvliegende straaljagers, niet aflatend motorgeronk op de snelweg voorlangs en onophoudelijk gedender van treinen achterlangs huis, verbrandingsgassen en gif(belten). Voor wie zie jij taken in bewust en preventief milieuvriendelijk gedrag en welke precies? Milieubewust gedrag, scheiding van afval zorgen voor inlevering op de plaats waar een juiste, veilige verwerking mogelijk is en in de eerste plaats preventief gedrag: proberen minder schadelijke stoffen en materiaal te gebruiken. Hoe groter de huishouding hoe effectiever het milieubewust gedrag is, maar natuurlijk helpen alle beetjes, ook in kleine huishoudingen. Wat doet de overheid voor het milieu? De overheid helpt de milieuverontreiniging te bestrijden door richtlijnen te geven voor materiaaltoepassing en voor (preventief) milieubewust gedrag, onder meer via het NMP(Nationaal Milieubeleidsplan) en het NMP-plus-plan. De overheid laat de vervuiler betalen en heft milieubelasting, stimuleert de bestrijding van de milieuvervuiling, maar neemt ook zelf initiatieven. Een voorbeeld daarvan is de ‘Stichting Volksgezondheid en Roken’. Welke invloed op de bescherming van het milieu schrijf je milieuorganisatie toe? Sommigen spannen hun in voor de belangen van de natuur zelf, soms op een gedurfde en radicale manier. Bvb: Greenpeace en Vereniging Milieudefensie Vereniging tot behoud van natuurmonumenten in Nederland Stichting Natuur en Milieu, Ook zijn er actiegroepen ( zij proberen de activiteiten op elkaar af te stemmen en op die manier samen te werken. Wat versta je onder consumentverzorgende voorzieningen? detailhandel onderwijs sociaal-culturele voorzieningen gezondheidsvoorzieningen sportvoorzieningen openbaar vervoer Welke factoren hebben invloed op de verandering in vraag naar en aanbod van voorzieningen? Door de groei van de economie, de stijging van de welvaart, de ontwikkeling van de wetenschap en ontsluiting van de samenleving is zowel de vraag naar als het aanbod van voorzieningen in de loop der tijden enorm veranderd. De marskramer is nu marktkoopman die op gezette tijden en op vaste plaatsen zijn waar aanbiedt, de ambachtsman die zijn product aan huis verkocht is vrijwel geheel door industrie vervangen, die via de groothandel aan het midden – en kleinbedrijf levert. Boeren en kleine handelslui leveren tegenwoordig via coöperaties aan supermarkten en aan winkelketens. Winkels verzamelen zich alweer sinds jaren in soms magnifieke winkelcentra. En als klap op de vuurpijl is de benzinepomp voor vrijwel iedereen bereikbaar aangeboden. Welke voorzieningen vind jij in jouw woonomgeving belangrijk? Bibliotheek, bioscoop, schouwburg, theater, concertzaal, vestiging van gezondheidscentra, gezinsverzorging, sportpark, sporthal, zwembad, sportschool, fitnesscentrum, zorg voor het milieu,… Welke maatregelen zou jij als minister van verkeer nemen om het forensenverkeer tegen te gaan? Momenteel is het forensenverkeer nogal in discussie, omdat tal van forensen de milieuonvriendelijke gewoonte hebben om ’s morgens alleen in hun auto te stappen, daarmee naar hun werk te rijden en ’s avonds weer naar huis, zonder dat ze die auto voor hun werk nodig hebben. De overheid wil dit autogebruik sterk terugdringen en overweegt maatregelen die dit soort gebruik financieel belasten. Accijnsverhoging, tolheffing en vermindering van belastingaftrek voor woon-werkverkeer zijn daartoe instrumenten. Daarnaast wordt gebruikmaking van het openbaar vervoer en van ‘carpooling’ gestimuleerd. Erg concreet lijkt deze stimulans echter nog niet. Wat rekenen wij tot de huishoudwetenschaprelevante bedrijfshuisvesting? kantoren ziekenhuisvesting ouderenhuisvesting bedrijfsgebouwen voor horeca en recreatie Geef een korte schets van de ontwikkeling van het kantoor in de loop der tijd. Zie blz. 46-47-48 Wie is de grondlegger van onze bureaucratie en hoe ging die grondlegging in zijn werk? Grondlegger = Karel de Grote Grondlegging: hij liet werkelijk alles vastleggen: verordeningen, onderscheidingen, afspraken, inventarisaties, enz ( ook in ons land met als gevolg dat er ook handel in deze sector ontstond, perkamentfabrikanten, inktmakers, kantoorbouwers en –inrichters, pennenleveranciers, tekenaars, boekbinders e.d. en onderwijs Leg uit waarom kantoorwerk in de Gouden Eeuw vrijwel geen waardering meer oogst. De Gouden Eeuw liep vast in decadentie, verbeelding en klassenscheiding. Nederland verloor zijn handelsintegriteit en tenslotte zijn toonaangevende positie en verzeilde in de tachtigjarige oorlog. De kantoren bleven, maar de baan van kantoorklerk had niet veel status meer. De meeste kantoorklerken waren slaafse doetjes van hun eerst zo machtige dominante werkgevers. Van alle kantoorbedienden hadden ambtenaren nog de beste positie. Hoe zag een kantoorgebouw er in die tijd uit? De kantoorgebouwen waren meestal in drie tot vijf lagen opgetrokken. De kelder diende voor opslag, de begane grond voor expeditie, de eerste en tweede verdieping bevatten kantoorruimte voor directie en personeel en de zolder was voor opslag van kantoormaterialen en soms voor huisvesting van de huismeester. Wat betekent de industrialisatie voor het kantoorleven? Met de intrede van de industrialisatie was er nieuwe commerciële activiteit nodig om de producten aan de man te brengen en dat vereiste extra kantoorruimte. De kantoorgebouwen werden steeds groter naarmate het industriële proces vorderde. En eigenlijk voor het eerst zien we de vrouw in groter e aantallen intrede oden in het arbeidsproces, met name in het kantoorwerk. Zij wordt aanvankelijk echter angstvalig van haar mannelijke collega’s gescheiden. Waardoor ontstond wat we noemen de kantoorrevolutie? Noem twee factoren met ruimtelijke effecten? Het zijn de intrede van de vrouw en de technologische ontwikkeling die een ‘kantoorrevolutie’ hebben ontketend. Er ontstonden speciale opleidingen voor vrouwen, de mode ontwikkeling raakte in een stroomversnelling aankleding, inrichting en stoffering kregen meer aandacht en zelfs de bloemenhandel floreerde. De koude, kille kantoren werden al gauw omgetoverd in prettige, vriendelijke ruimten, wat niet betekent dat de vrouw meteen op haar waarde werd geschat. Ze kreeg nauwelijks rechten en veel minder potentiële bedreiging werd ervaren voor de werkgelegenheid van mannen. Welke spectaculaire ontwikkeling in de kantoorbouw doet zich na de oorlog vooral voor in Amerika? Immense kantoorgebouwen ( Empire State Building in New York (448.6m), Sears Roebuck kantoorgebouw in Chicago (549.8 m), het Pentagon in Washington: 1.4 hectare gebouw, vijfkantig met vijf zijden van 300 meter lengte, bestaande uit 5 etages, met 25 kilometer gangen, driemaal zoveel vloeroppervlakte als het Empire State Building, goed voor 30.000 ambtenaren in dienst van het Amerikaanse leger, het bevat o.a. twee kolossale restaurants, zes cafetaria’s en tien snackbars, beheerd door een interne dienst waar wel 700 mensen werken, zelfs een winkelstraat. Bouwkosten 250 miljoen, achteraf gesproken een prima investering. Wat is er in de kantooromgeving in deze eeuw sterk verbeterd? De opvattingen over arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden ( vrijwel iedere werkgever ziet tegenwoordig het belang van een mensvriendelijke omgeving, waarin prettig en efficiënt gewerkt kan worden. Bij kantoorontwerp en bouw wordt met de werkende mens rekening gehouden. Wat kun je vertellen over recente kantoorvestiging? In geografisch opzicht staat de vestiging van kantoren sterk in het teken van de handelsontwikkeling. Natuurlijke factoren hebben steeds minder invloed op vestiging. De internationalisering van handel en dienstverlening, die (weer eens) volop gaande is, leidt tot de vestiging van hoofdkantoren op toplocaties in kantoormetropolen. Geef een definitie van verzorgingsruimte? = ruimte, die geschikt is voor de materiële verzorging en tevens voorwaardenscheppend voor de immateriële verzorging. Het gaat daarbij om bedrijfsrestaurants, kantines, gebouwen voor gezondheidszorg en hygiëne, verzorgings - en bejaardentehuizen e.d. Beschrijf de ontwikkeling van schaftijd tot bedrijfsrestaurant. Hoe meer medewerkers, hoe meer behoefte aan een specifieke plek voor voedselgebruik. Daarnaast zien we behoefte ontstaan aan ruimte voor het gebruik van de maaltijd met gasten. Naarmate de kwaliteit van bedrijfskantines en – restaurants toeneemt krijgt men minder behoefte om buiten de deur te gaan eten. Wat weet je van de geschiedenis van de geneeskunde in relatie tot de ziekenhuisbouw? Hippocrates van Kos is de bekendste arts uit die tijd. Hij heeft als eerste de geneeskunde tot wetenschap verheven. Voor zijn onderzoekingen, behandelingen en verpleging was ruimte nodig. Die werd gebouwd in de vorm van inrichtingen, die de voorloper zijn van onze huidige ziekenhuizen. Hoe heeft de huisvesting van zieken zich in ons land ontwikkeld? Karel de Gore is opnieuw in de vroege Middeleeuwen, die een sleutelpositie inneemt en de voorwaarden schept voor introductie van de medische kennis in Europa. Al in die tijd houden de Benedictijnen zich met de ziekenzorg bezig. De medische wetenschap is in handen van de kloosters, waar wel meer geestelijk en cultureel goed werd opgeslagen en overgedragen (onderwijs). Noem drie perioden van ziekenhuisbouw met hun uiterlijke kenmerken. tot 1900 waren de complexen van het paviljonaire type, verbonden via een gangenstelsel. Aanvankelijk borduurde men daarmee voort op het kloostertype, maar later waren de circulatiegangen bedoeld om de kans op besmetting binnen het complex te verkleinen. In die tijd was het ziekenhuis hoofdzakelijk beddenhuis. Tussen 1900 en 1960 werd er compact en hoog gebouwd, volgens basismodellen die internationaal werden toegepast. De transportlift doet daarbij zijn intrede, maar ook luchtbehandeling en klimatisatie. na 1960 gaat de ontwikkeling van ziekenhuis naar ziekendorp. Er wordt geïntegreerd en laag gebouwd, in twee tot vier bouwlagen. Die verandering is het gevolg van de ervaren beperkingen van de compacte hoogbouw. De gezondheidszorg werd steeds complexer, vooral door het ontstaan van nieuwe disciplines, door differentiatie en specialisatie. De complexiteit vergrootte de onderlinge afhankelijkheid van allerlei diensten. Er ontstond behoefte aan integratie. Daarnaast werd men zich bewust van de invloed van de omgeving op het genezingsproces. Welke gebouwen voor gezondheidszorg en hygiëne ken je? ziekenhuizen (academische, algemene en categorale) verpleegtehuizen (algemene, verzorgingtehuizen voor blinden, doven en motorisch gehandicapten, verpleegtehuizen voor geestelijk gestoorde bejaarden en combinatieverpleeghuizen voor somatisch zieke en geestelijk gestoorde ouderen) psychiatrische inrichtingen inrichtingen voor zwakzinnigen medische kindertehuizen en kleuterdagverblijven bad – en zweminrichtingen overige gebouwen voor gezondheidszorg en hygiëne Aan welke belangrijke functionele eis moet de bouw in de gezondheidszorg tegenwoordig voldoen? Sleutelwoord in de bouw is tegenwoordig vaak ‘flexibiliteit’. Ook in de gezondheidszorg kennen we dat en niet ten onrechte. Door de voortdurende dynamiek in de zorgsector ( diagnostiek, behandelen, werkwijzen, organisatie en aantallen verrichtingen) is er telkens weer behoefte aan ander ruimtegebruik. Als gevolg daarvan wordt er veelvuldig gewijzigd, verbouwd en nieuw gebouwd. Welke invloed hebben fusies en specialisatie op de ruimtebehoefte? Daarnaast hebben fusies effect op de bouw. Grote fusies leiden regelmatig tot nieuwbouw, waar anders met verbouw zou zijn volstaan. Nieuwbouw biedt meer mogelijkheden voor aanpassing aan nieuwe eisen, dan verbouw, omdat daarbij altijd concessies moeten worden gedaan aan de hoofdstructuur van het bestaande bouwwerk. Soms is verbouw of uitbreiding niet mogelijk en bestaat er een structureel ruimtetekort. Bovendien gaan de ontwikkelingen niet in alle ziekenhuizen even snel of anticipeert men niet overal even vlug, waardoor de behoefte aan meer ruimte over de tijd wordt gespreid. Specialisatie van ziekenhuizen kan eveneens bijzondere ruimtebehoeften met zich meebrengen, evenals het vervullen van regionale functies. Flexibiliteit in ziekenhuisbouw kan dus bijdragen aan de functionaliteit van de gebouwde omgeving, maar ook aan tijd –en kostenbesparing bij aanpassingen. Beschrijf kort de geschiedenis van de ouderenhuisvesting. Middeleeuwen ( familieverband Institutionele zorg Kloosters, gasthuizen of godshuizen en provinciehuizen Industrialisatie ( uiteenvallen van de grootfamilies Achttiende – negentiende eeuw ( burgerkosthuizen Sociale wetgeving ( basispensioen Verzorgingstehuizen Dienstencentra Gecoördineerde bejaardenwerk bejaardenwoningen Door welke omstandigheden in de geschiedenis is de positie van ouderen sterk gewijzigd. Noem minstens twee omstandigheden. invoering sociale wetgeving verplichte verzekeringen voor bejaarden Ouderdomswet Wat versta je onder institutionele ouderenzorg? Zorg voor ouderen buiten het familieverband noemen we institutionele zorg. Deze vorm van zorg vinden we al in de dertiende eeuw bij de door particulieren gestichte ‘hofjes’. Kenmerk van deze hofjes is dat huisvesting en hulp (geld, eten, brandstof) worden gecombineerd. Wat deed men voor de ouderenhuisvesting, toen na de Tweede Wereldoorlog het basispensioen onvoldoende bleek om fit en gezond te blijven? Zelfstandig wonende ouderen trokken zich in hun woning terug en vereenzaamden. Bovendien konden ze in die positie moeilijk een beroep doen op de externe hulpverlening die bestond, waardoor hun redzaamheid verder achteruit ging. Daarom gaat men verzorgingstehuizen bouwen. De gezinszorg wordt uitgebreid. Dienstencentra en gecoördineerd bejaardenwerk moeten helpen de positie van de bejaarden te verbeteren. Tussen 1970 en 1981 verschenen er drie ‘bejaardennota’s’. Beschrijf de veranderingen in de veranderingen in de benadering van ouderen die uit deze nota’s bleek. Toch blijft er kritiek klinken: Bejaarden staan op achterstand. De overheid komt met de Bejaardennota 1970, die te weinig nadruk legt op de positionele achterstelling, maar meer op het zorgbeleid. Verandering in de gerontologische visie op ouder worden en de voortdurende kritiek leiden o.a. tot de Bejaardennota 1975, die meer accent legt op een blijvende betrokkenheid bij de samenleving. De oliecrisis echter verhindert investeringen in het voorgenomen beleid. De stagnerende economie dwingt zelfs tot beperking van voorzieningen van bejaarden. De derde bejaardennota uit 1981 introduceert de term ‘ouderen’ met de ondergrens van 55 jaar. De nota tracht de dilemma’s op te lossen door voorwaarden te bieden voor zo lang mogelijk zelfstandig wonen door ouderen in hun derde levensfase. Welke betekenis hebben woning en woonomgeving specifiek voor ouderen? De woning en woonomgeving bepalen in hoge mate de mogelijkheden tot gezonde tijdsbesteding en deelname aan het maatschappelijke leven. Wonen en leven vallen voor ouderen vrijwel samen. De aandacht zou nu vooral uit moeten gaan naar de mogelijkheden voor ouderen om een geschikte woning te vinden voor hun derde levensfase en daar liefst tot de dood zelfstandig te blijven wonen. Geef enkele mogelijkheden voor ouderenhuisvesting, die aansluiten bij hun behoeften heden ten dage. In dit verband is het natuurlijk gewenst, dat de verzorgings –en verpleegtehuizen zelf ook meer mogelijkheden schappen voor dagverzorging en voor tijdelijke opname. Welke voorwaarden ken je die kunnen bijdragen aan verlenging van zelfstandige ouderenhuisvesting? De ouderenbonden staan voor een fundamenteel ouderenbeleid. Ze verzetten zich tegen deprivatie (ouderen uit hun persoonlijke levenssfeer halen). Zij pleiten voor een ondersteunend inkomensbeleid. Woongemeenschappen zijn bruikbare oplossingen voor ouderenhuisvesting. Hulpverlenende organisaties. Wat versta je onder vrije tijd? Vrije tijd is een relatief begrip. Geef een definitie van recreatie. Recreëren is verpozing van de bezigheden die men doorgaans heeft. Het kan in en om het eigen huis, maar ook ver weg gedaan worden. Recreëren is ook ontspanning zoeken, al of niet door middel van inspanning. Beschrijf kort de ontwikkeling van de vrije tijdsbesteding sinds de Middeleeuwen. Vrije tijd bestaat al sinds de oudheid. Lange tijd is er samenhang geweest tussen vrije tijd en godsdienstige verplichtingen of vieringen. Genieten van vrije tijd was meestal weggelegd voor de rijken. Christendom en socialisme brengen dit voorrecht ook binnen het bereik van de gewone burgers, nadat de Franse Revolutie de suprematie der rijken had doorbroken. Welke invloed had de industrialisatie op het arbeidsethos en wat betekende dat voor de vrije tijdsopvatting? De industrialisatie brengt een nieuw arbeidsethos, namelijk de verheerlijking van de arbeid. Voor vrije tijd is geen plek. Een nieuwe klassenscheiding ontstaat: ondernemers en arbeiders, bezitters en niets-bezittenden. De arbeidsbeweging bereikt een positieverbetering voor het uitvoerend deel der natie. Vanuit welke maatschappelijke bewegingen werden de eerste recreatieve voorzieningen tot stand gebracht en hoe ging dat in z’n werk? De eerste recreatiecentra omstreeks het midden van deze eeuw in ons land borduren voort op elementen uit de jeugdbeweging: kampvuur, natuuronderzoek, volksdans, lekenspel. De spelvormen worden aangepast voor gebruik door grotere groepen van uiteenlopende leeftijd. In constructieve zin zijn de eerste centra nog erg amateuristisch, maar alras komen er betere voorzieningen: receptie, kantine, kampwinkel, sanitair en verhuurbungalows. De start van de recreatie-industrie is een feit. Wat verwacht je van de ontwikkeling in hoeveelheid vrije tijd in de toekomst? Leg uit waarom Er zal nog meer tijd komen voor vrije tijd, indien de mensen van thuis uit, via internet hun werk gaan maken, gaat er meer tijd vrijkomen, doordat ze niet meer in de file moeten staan om op hun werk te raken,…. Wat versta je onder ruimtelijke ordening? Ruimtelijke ordening is het ingrijpen in bestaande ruimtelijke verhoudingen en het beïnvloeden van de ontwikkeling van die verhoudingen. Het heeft een uitvoerend karakter. Geef een definitie van ruimtelijke planning? Ruimtelijke planning doelt men in de ruimtelijke wetenschappen op de voorbereiding van de ruimtelijke ordening om die goed doortimmerd uit te kunnen voeren. Ruimtelijke planning heeft een beleidsvormend karakter. Wat is planologie precies? = het wetenschapsgebied, dat zich met ruimtelijke planning en ordening bezighoudt. Planologie heeft dus een wetenschappelijk karakter. Waarom is ruimtelijke planning en –ordening nodig? Wanneer we gaan bouwen, verbouwen of vervangend nieuw bouwen, krijgen we altijd te maken met de genoemde regelgeving.