Continuïteit forensische zorg - Vereniging Gehandicaptenzorg

advertisement
Continuïteit forensische zorg
Zorg voor cliënten met een (licht) verstandelijke
beperking in en na detentie
Bevindingen fase 1 (verkenning) en voorstel voor fase 2 (proeftuinen)
Rebel: Hans Broere & Maud Helder
HHM: Patrick Jansen & Nienke van Vliet
1
Samenvatting




Veel mensen in detentie kampen met een licht verstandelijke beperking. Dat beeld blijkt uit de
literatuur en onderzoeken over dit onderwerp, en uit gesprekken die wij voerden met diverse partijen.
Schattingen van 15-25% van de gevangenispopulatie worden daarbij bevestigd en door een aantal
gesprekspartners zelfs als een lage schatting gezien. Een eenduidige, precieze schatting van de
omvang van deze groep ontbreekt. Ook is er betrekkelijk weinig informatie over de samenstelling en
het profiel van deze groep mensen.
Vermoeden is dat detentie voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking (LVB), zonder
adequate begeleiding en (na)zorg , detentieschade kan veroorzaken en een negatief effect kan hebben
op de recidivekans. Deze verkenning heeft niet geleid tot een inschatting van de maatschappelijke of
individuele schade die daaruit voortvloeit. De termen detentieschade en recidive hebben wij
beschreven, maar de omvang hiervan hebben wij niet vastgesteld.
Wij hebben geconstateerd dat de gehandicaptenzorg momenteel slechts op kleine schaal te maken
heeft met LVB-cliënten die in detentie verblijven. Onze (voorzichtige) schatting is dat het merendeel
(80%) van de gedetineerden met een licht verstandelijke beperking, geen vaste, structurele relatie
heeft (of heeft gehad) met een instelling gespecialiseerd in gehandicaptenzorg. Wij hebben deze groep
aangeduid als ‘zorgmijders’; daarmee doelen wij op de groep mensen waarvan detentie incidenteel
onderdeel is van het leven, die zich veelal slecht laat benaderen door de reguliere zorgverlening, die
kampen met meerdere problemen op diverse levensgebieden en die vaak sterk afwijkend gedrag
vertonen.
Uitzondering is de groep cliënten die niet zelfstandig kan functioneren in de samenleving en kampt
met forse gedragsproblematiek. De gehandicaptenzorg lijkt zich vooral op deze groep mensen te
richten daar waar het gaat om forensische zorg voor mensen met een LVB en de samenwerking met de
PI’s/Justitie.
2
Samenvatting



Als instellingen in de gehandicaptenzorg zich meer gaan richten naar deze groep ‘zorgmijders’, dan
zullen zij aanvullende/nieuwe handelwijzen of zorgarrangementen moeten ontwikkelen gericht op de
begeleiding van een groep mensen die voorheen niet in het gezichtsveld van de gehandicaptenzorg
was.
Op basis van ons literatuuronderzoek concluderen wij dat het forensisch zorgstelsel sluitend is en in
beginsel tot continuïteit van zorg moet leiden. De praktijk blijkt echter anders. Wij hebben de volgende
(potentiële) knelpunten voor wat betreft de begeleiding of zorg voor gedetineerden met een
verstandelijke beperking in kaart gebracht:
• Rondom indicatiestelling&intake: het ontbreekt aan een gedeeld, geaccepteerd instrument
voor de herkenning van een verstandelijke beperking, er is beperkt tijd voor herkenning
gedurende de intake binnen de PI en het PMO (psycho medisch overleg) functioneert niet in
alle PI’s adequaat.
• In de bekostiging van forensische zorg en van ‘reguliere’ zorg en ondersteuning. Hier speelt
vooral het knelpunt dat gehandicaptenzorginstellingen alleen zorg en ondersteuning kunnen
bieden aan cliënten in detentie indien zij gecontracteerd zijn door het Ministerie van Veiligheid
en Justitie (VenJ) voor forensische zorg.
• In de samenwerking tussen partijen binnen de keten van forensische zorg. Wij hebben gezien
dat er sprake is van een voorzichtige onderlinge ‘kennismaking’ tussen de zorg en justitie/pi’s
maar dat verbreding van de samenwerking noodzakelijk is.
Ons vertrekpunt voor de verkenning was dat continuïteit in begeleiding en zorg tijdens en na detentie
een positieve bijdrage kan hebben op het vermijden van detentieschade en het verkleinen van de kans
op recidive. Om die continuïteit tijdens en na detentie te waarborgen is samenwerking in de ‘keten’
tussen justitie, gemeenten /veiligheidshuizen en de (gehandicapten)zorg van belang.
3
Samenvatting

Deze verkenning heeft geleid tot de volgende ‘actieknoppen’ c.q. aanbevelingen voor de uitvoering van
fase 2 van dit traject:
1.
Kijk niet alleen naar LVB ‘ers in zorg maar naar de brede doelgroep LVB’ers; kijk vooral naar de
groep LVB’ers in detentie zonder zorg, omdat het beeld bestaat dat de kern van de problematiek
in deze groep zit.
2.
Om deze groep mensen goed te leren kennen, te herkennen en daarop afgestemde
zorgarrangementen te ontwikkelen is niet onderzoek in het vast stellen van de omvang of
prevalentie noodzakelijk, maar een kwalitatieve omschrijving van groepen cliënten in de vorm
van profielen.
3.
Daaraan vooraf gaat het toepassen van het screeningsinstrument, waarmee het mogelijk wordt
om mensen met een LVB vroegtijdig te herkennen. Samen met de UvA gaan wij de genoemde
profielen ontwikkelen met behulp van het UvA-screeningsinstrument, en deze profielen toe
passen en toetsen in de proeftuinen.
4.
Vooral concentreren op de nazorg en de start daarvan binnen de PI. Samenwerking tussen justitie
en de (gehandicapten)zorg kan alleen tot stand komen en effecten sorteren als op drie lagen
actie wordt ondernomen:
•
Bestuurlijke afspraken
•
Operationele afspraken
•
Werkprocessen binnen organisaties in de keten
5.
Breid de samenwerking in de keten uit met de veiligheidshuizen en op die manier -DJI/PI’s- vginstellingen. Mooi voorbeeld is het zorg- en veiligheidshuis Tilburg.
4
Samenvatting




In deze verkenning zijn twee gebieden (Limburg en Haarlem/Noord Holland) in kaart gebracht en de
‘knoppen’ benoemd waaraan wij willen draaien om de samenwerking tussen ‘zorg’ en ‘justitie’ op te
zetten. Deze twee gebieden achten wij geschikt om te fungeren als proeftuin voor dit traject; ook
partijen in deze regio’s voelen de meerwaarde van een proeftuin. Daartoe hebben wij een eerste plan
van aanpak geformuleerd voor fase 2.
Een proeftuin in deze twee regio’s heeft de volgende meerwaarde:
•
Geeft inzicht in de kenmerken van de LVB-groep, waardoor adequate vormen van zorg
(bejegening, begeleiding en behandeling) kan worden ontwikkeld en geleverd.
•
Versnellen van het tot stand komen van de samenwerking tussen zorg en justitie en de
introductie van werkwijzen bij de deelnemers.
Bovenstaande punten worden op lokaal niveau in proeftuinen uitgevoerd, hierbij zal de landelijke
context een belangrijke rol spelen zodat de ‘lessons learned’ uit deze proeftuinen op landelijk niveau
kunnen worden toegepast.
Uitvoeren van deze proeftuinen is alleen wenselijk en haalbaar indien:
•
Er draagvlak is bij de betrokken partijen in de genoemde twee regio’s voor een dergelijke
aanpak.
•
Aansluiting wordt gezocht bij lopende initiatieven en/of bestaande structuren in de
betreffende gebieden en.
•
De stuurgroep zich ondersteunend aan deze regio’s opstelt.
5
Inhoudsopgave
1. Opdracht, aanpak en verantwoording
2. Beschrijving van de cliëntgroepen
 Detentie in Nederland, LVB’ ers in detente
 Recidive en detentieschade
 Herkenning en cliëntprofielen
3. De werking van het ‘stelsel’ en potentiële knelpunten
 Indicatiestelling&intake
 Bekostiging
 Samenwerking
4. Voorbereiding fase 2, proeftuinen
5. Bijlagen
6
1. Opdracht, aanpak en
verantwoording
7
Opdracht






De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en het ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J)
hebben gezamenlijk vastgesteld dat bij een omvangrijk deel van gedetineerden sprake is van een Licht
Verstandelijke Beperking (LVB). Schattingen lopen uiteen dat 15% tot 30% van de gedetineerden kampt
met een licht verstandelijke beperking. Het vermoeden bestaat dat door het ontbreken van goede, tijdige
begeleiding en zorg , detentieschade ontstaat en de kans op recidive stijgt.
De veronderstelling is dat kennis over de omgang met mensen met een LVB voorwaarde is om
detentieschade te voorkomen en de kans op recidive te verkleinen. Voorts wordt verondersteld dat
intensieve samenwerking tussen de penitentiaire inrichting (PI) en de zorginstelling waar LVB-ers in zorg
zijn hieraan kan bijdragen.
In deze verkenning hebben wij ons in eerste instantie gericht op gedetineerden met een LVB die in zorg
zijn of zijn geweest bij een instelling voor verstandelijk gehandicaptenzorg (VG-instelling). Om die reden
wordt gesproken over de continuïteit van zorg . Een “warme” overdracht van zorginstelling naar
detentie-instelling en weer terug vergroot de kans op reductie detentieschade en recidive
De stuurgroep continuïteit forensische zorg (samenstelling zie bijlage 1) heeft de opdracht gegeven tot
het uitvoeren van een project dat zich richt zich op het organiseren van samenwerking tussen de
zorginstelling van herkomst en de PI van verblijf.
Het project is in drie fasen opgeknipt (zie pagina 9) . De stuurgroep heeft Rebelgroup opdracht verleend om
dit project uit te voeren. Als eerste stap is opdracht gegeven tot uitvoering van stap 1 Verkenning.
Rebelgroup heeft de werkzaamheden uitgevoerd in samenwerking met bureau HHM.
8
Doelgerichte aanpak op het organiseren van samenwerking
Fasen
Doelstelling
Producten
Cliëntbeschrijvingen op basis van literatuurstudie
I - Verkenning
Literatuuronderzoek en
casuïstiek
Veldbeschrijving in de vorm van drie
netwerkkaarten
Procesbeschrijvingen op basis van casuïstiek
Intake/scan per proeftuinregio (ZO-Nl en Haarlem)
II - Ontwikkeling
samenwerking in twee
proeftuinregio’s
Regio Haarlem opstarten samenwerkingsverband
Per regio opstellen plan van aanpak
O.b.v. plan van aanpak uitvoering en monitoren
Rapportage met bevindingen
III -Implementatie
Uitrol gebruik
instrumenten in overige
regio’s
Organisatie regionale bijeenkomsten
Opstellen stappenplan of toolkit
9
Opdracht (2)


Door de stuurgroep zijn in het kader van de eerste fase ‘verkenning’ diverse vragen geformuleerd. Deze
vragen zijn door Rebel in de uitvoering van deze fase betrokken en (deels) beantwoord:
 Hoe ziet het proces eruit dat LVB-ers doorlopen wanneer zij in detentie komen?
 Om hoeveel mensen gaat het? Wat is de omvang van deze groep?
 Hoe krijg je deze (groepen) mensen goed in beeld?
 Welke specifieke kenmerken (van belang voor de zorgverlening) gelden voor
deze groep(en)?
 Hoe beoordeelt Justitie dat er sprake is van een verstandelijke beperking?
 Hoe wordt de zorgaanbieder geïnformeerd over het feit dat een cliënt in
detentie zit?
 Hoe kun je deze overgangen optimaal organiseren en faciliteren? Qua proces
en inhoud.
 Welke deskundigheid is nodig binnen de PI?
 Wat kunnen zorgaanbieder en PI bieden tijden en na detentie zodat detentieschade
en het risico op recidive wordt beperkt?
 Waar zitten de knelpunten in het proces?
 Hoe kunnen die worden opgelost?
Naast de beantwoording van bovenstaande vragen zijn we vooral op zoek gegaan naar het benoemen
van de kritische succes- en faalfactoren voor samenwerking in de netwerken – en de wijze waarop de
proeftuinen kunnen worden aangepakt voor een optimaal effect .
10
Verantwoording




In deze verkenning hebben wij gedurende de periode september-november 2012 de volgende
activiteiten uitgevoerd:
Literatuuronderzoek (zie bijlage 5)
 In de literatuurstudie hebben we ons vooral gericht op het in kaart brengen van de forensische zorg
(stelsel, bekostiging, verdeling taken en verantwoordelijkheden etc) en het beschrijven van de
mogelijke omvang en kenmerken van de doelgroep (mensen met een LVB in detentie)
 Dat heeft ons een eerste beeld gegeven van de forensische zorg en de cliëntgroepen, maar dat was
onvoldoende om echt grip en inzicht te krijgen in de problematiek , gedragingen van actoren en
kritische succes en faalfactoren voor samenwerking in de keten.
Gesprekken (zie bijlage 6)
 Ter verdieping zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van diverse partijen in de keten.
Daarbij hebben wij vooral veel aandacht besteed aan de kenmerken van de te onderscheiden
cliëntgroepen en de mate waarin samenwerking in de ketens tot stand komt.
 Twee bijeenkomsten met de stuurgroep
Proeftuin gebieden ter verdieping
 Wij hebben gesproken met diverse partijen die actief in de twee regio’s. In de regio Limburg met
medewerkers van de PI de Geerhorst en van zorginstelling Dichterbij; in de regio Haarlem/Noord
Holland met twee zorginstellingen, vertegenwoordigers van twee veiligheidshuizen, reclassering
en het Openbaar Ministerie.
11
2. Beschrijving van de
cliëntgroepen
12
Steeds minder gedetineerden





In Nederland verblijven op enig moment bijna 13.000 mensen (2011) in
detentie. Op jaarbasis gaat het om circa 40.000 mensen die in detentie
geraken.
Tabel 1: Aantal gedetineerden met
Betekent dat op enig moment 0.08% van de Nederlandse bevolking in detentie korte detentieduur (<1 maand)
verblijft.
Totaal aantal
Aantal gedetineerden is in de laatste 10 jaar nog nooit zo laag geweest en
gedetineerden (in
gedetineerden worden steeds vaker in overige inrichtingstypen en extramuraal
%)
geplaatst (zie tabel 2).
<2 weken
10.943 (27%)
49% van de gedetineerden verblijft kort in detentie (< 4 weken) en daardoor is
8.973 (22%)
er weinig/geen tijd voor begeleiding tijdens detentie en begeleiding bij nazorg, 2 wkn - <1 mnd
deze informatie blijkt uit de gevoerde gesprekken.
In de periode 2011-2017 daalt het aantal strafzaken met 9% en zal de
capaciteitsbehoefte van het GW met 9% dalen (WODC, 2012).
Tabel 2: Verloop aantal gedetineerden (CBS, 2012)
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Huizen van bewaring
8.240
9.905
11.515
12.580
10.780
9.320
8.075
7.085
7.020
5.640
Gevangenissen
4.495
3.630
3.625
3.760
4.255
4.105
4.490
5.290
5.510
5.140
165
175
780
840
875
795
685
625
440
630
155
275
535
420
325
225
280
260
325
1.330
13.055
13.985
16.455
17.600
16.235
14.445
13.530
13.260
13.295
12.740
. Extramuraal*
Overige inrichtingstypen*
Totaal aantal
gedetineerden
*Extramuraal: Vorm van vrijheidsbeperking waarbij gevangenen buiten de muren van een penitentiaire inrichting verblijven
*Overige inrichtingsypen: de bestemmingen waarvoor het onderscheid tussen huis van bewaring of gevangenis niet te maken is, bijvoorbeeld PPC of EZV.
13
Aantal gedetineerden met een LVB






Uit de door ons bestudeerde literatuur, diverse onderzoeken en gesprekken blijkt dat een hoog
percentage gedetineerden kampt met een LVB. Onduidelijk is de precieze omvang van deze groep
gedetineerden, de schade die voortkomt uit detentie, de kenmerken van de gedetineerden met een LVB
en de kenmerken van het verblijf en de zorg en begeleiding die zij ontvangen. Er wordt op dit moment
niet op gestructureerde wijze onderzoek gedaan naar de kenmerken van LVB in het gehele proces van
detentie en nazorg
De schatting is dat tussen de 15 en 25% van de justitiabelen in detentie of klinische zorg een licht
verstandelijke beperking heeft. Deze schatting werd tijdens de gevoerde gesprekken bevestigd en door
een aantal van onze gesprekspartners gekwalificeerd als een lage schatting
Op basis van de diverse studies komen wij tot de volgende data:
 Aantal gedetineerden in 2011:
12.735
(CBS, 2011)
 Aantal LVB’ers:
55.000
(Ras et al., 2010).
 20% van gedetineerden heeft LVB:
2.547
(20% van 12.735)
Dat zou betekenen dat circa 5% van de licht verstandelijk beperkten in Nederland in detentie verblijft
(2.547/55.000). Het is onduidelijk hoeveel mensen daarvan in zorg zijn (geweest) bij een VG-instelling.
Uit de verkenning is gebleken dat een klein deel van mensen met een licht verstandelijke beperking in
detentie in zorg zijn (geweest) bij een vg-instelling. Harde, cijfermatige onderbouwing van dit beeld
bestaat n iet, maar tijdens de gesprekken met een aantal zorginstellingen bleek dat slechts een zeer
beperkt aantal van hun cliënten te maken heeft of heeft gehad met detentie.
Dat verklaart ook het spiegelbeeld. Het feit dat van het totaal aantal gedetineerden er maar weinig
cliënten bekend zijn bij instellingen in de verstandelijke gehandicaptenzorg. Over het algemeen zijn de
cliënten met een LVB niet bekend in de zorg of maken wisselend gebruik van zorg of begeleiding.
14
Diagnostiek en indicatiestellingen
Tabel 3 Indicatiestellingen NIFP naar DBBC-hoofdgroep, Bron: NIFP/IFZ (bewerking RSJ)
Indicatiestellingen
2010
In %
2011
In %
81
4
227
9
Middelengebonden stoornissen
222
12
560
23
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
313
17
375
15
8
0
8
0
Seksuele stoornissen en geslachtsidentiteitsstoornissen
39
2
41
2
Stoornissen in de impulscontrole
46
3
17
1
104
6
302
12
34
2
1
0
11
1
980
53
936
38
1.839
100
2.466
100
Stoornissen vastgesteld in de kindertijd (zoals verstandelijke
beperking, autisme en ADHD)
Problemen in verband met misbruik of verwaarlozing
Restgroepdiagnoses
Diagnostiek
Geen behandeling naast verblijf
Begeleiding
Onbekend
Totaal
Andere bron voor de schatting van het aantal gedetineerden met een LVB is de indicatiestelling voor
forensische zorg. Bovenstaand is informatie weergegeven over de indicatiestelling door het NIFP (een van de
drie indicatiestellende organen in de forensische zorg). Uit dit overzicht blijkt dat bij 9% van de indicaties de
indicatie LVB wordt afgegeven. Uit dit overzicht wordt ook duidelijk dat het beeld van de indicatiestelling over
de beschouwde tweejaarsperiode niet stabiel is , gezien de grote verschuivingen in het aantal indicaties en de
procentuele verdeling over de onderscheiden diagnose categorieën.
*De rubricering is gebaseerd op de DSM-IV-classificatie, maar bevat een aantal extra categorieën voor gevallen waarin de diagnose nog niet gesteld is dan
wel geen behandeling is vereist.
15
Definities recidive en detentieschade

Bij de bestudering van de relevante literatuur en onderzoeken hebben wij geen in formatie gevonden
over de omvang van de maatschappelijke of individuele schade die samenhangt met dit vraagstuk. Te
weten de effecten van detentie op mensen met een licht verstandelijke beperking.

Wel is het mogelijk om op basis van die informatie te komen tot een omschrijving van de begrippen
recidive en detentieschade. Definiëring van deze begrippen kan in een later stadium van dit traject
helpen bij het meten van mogelijke effecten van maatregelen die worden getroffen.

Recidive is een herhaling van strafbaar gedrag binnen x jaar/maand en opnieuw in aanraking komt met
de strafrechter of opnieuw in detentie raakt. Dit is onafhankelijk van de aard van het delict, de ernst van
het delict en plaats.

Detentieschade: de situatie van de gedetineerde is slechter bij het verlaten van de PI, dan bij het
binnenkomen.
16
Herkenning van een LVB in detentie is lastig
 In deze verkenning is de volgende definitie/omschrijving van de aanduiding Licht Verstandelijk Beperkt (LVB) gehanteerd: IQ
50-70 of IQ 70-85 en beperkingen in het sociaal aanpassingsvermogen: zwakbegaafd met bijkomende problematiek (ernstige
en chronische beperkingen in de sociale redzaamheid, leer- en gedragsproblemen).
 Herkenning of signalering van een licht verstandelijke beperking bij gedetineerden blijkt in de praktijk niet eenvoudig en leidt
er waarschijnlijk toe dat een beperkt aantal gedetineerden met een LVB worden geïndiceerd voor begeleiding of andere zorg
in het kader van de forensische zorg binnen een penitentiaire inrichting of elders. De oorzaken voor deze beperkte
herkenning of signalering is op hoofdlijnen terug te brengen tot de volgende drie zaken:
1. Diversiteit: de verscheidenheid in de doelgroep is groot. Jonge mannen die zeer ‘street wise’ zijn, en door hun
assertiviteit en taalgebruik niet kwetsbaar overkomen. De gedetineerde met zichtbare gedragsproblemen
(‘schreeuwers’) of de gedetineerde die zich terugtrekt en afwezig is (‘zwijgers’) . Voor mensen met een IQ 70-85 is
het lastig om hen onder te brengen bij een passende zorginstelling, vaak te hoog iq voor VG, te laag voor GGZ.
2. Zichtbaarheid van de beperking. Risico voor herkenning in detentie is dat gedetineerden met een LVB gedrag van
andere gedetineerden imiteren en daarmee in de ‘massa’ opgaan. Uit de gesprekken bleek ook dat velen van hen
gedijen bij het vaste ritme binnen de PI en daardoor structuur ondervinden en daarom goed meekomen en minder
opvallen.
3. Kennis , expertise en capaciteit binnen de PI. Voor het personeel binnen de PI vergt herkenning van een LVB ook
specifieke expertise en ervaring. Vergt vaak enig doorvragen en alert zijn op bepaald gedrag. Gedurende de intake
van gedetineerden ontbreekt vaak ook de tijd om dit op een goede wijze te doen. Omdat tijdens de intake in de PI
relatief weinig tijd voor herkenning van een LVB loopt afgestemde begeleiding en nazorg gevaar.
4. Instrumentarium. Een passend instrument voor herkenning van een LVB is momenteel niet standaard in gebruik in
de keten van forensische zorg. De indicatiestelling gedaan door het NIFP herkent niet altijd een LVB, ongeveer 9%
van de indicaties verwijst naar een LVB. Op papier klopt de toeleiding naar forensische zorg maar in praktijk wordt
LVB niet altijd herkent, dit komt met name door het feit dat men onvoldoende is toegerust op herkenning.

Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat voor sommige gedetineerden met een LVB detentie niet schadelijk is
omdat detentie vaak een vorm van rust en regelmaat biedt.
Cliëntprofielen als basis voor (na)zorg (1)




In de verkenning zijn wij ook op zoek gegaan naar instrumenten die herkenning en signalering van een
verstandelijke beperking bij gedetineerden mogelijk maakt. Er bestaan meerder instrumenten hiervoor,
om tot het juiste instrument te komen hebben wij ons zelf de vraag gesteld op welke wijze een dergelijk
instrument kan worden ingezet om zo doelmatig mensen met een LVB te signaleren.
Daartoe zijn wij in gesprek gegaan met de Universiteit van Amsterdam (H.L. Kaal) over het LVB
screeningsinstrument (‘van basisvragenlijst LVB naar LVB screeningsinstrument). Dat heeft geleid tot de
constatering dat een screener LVB beschikbaar is en die voldoende betrouwbaar en valide is om op een
relatief eenvoudige maar voldoende accurate manier vast te stellen of bij een justitiabele sprake is van
een vermoeden van een LVB. In het najaar van 2012 wordt dit instrument getest.
Tegelijk leidde dat tot het inzicht dat het bestuderen van de aard van de problemen van mensen met een
lichte verstandelijke beperking in detentie en het ontwikkelen van een screenings-instrument voor het
opsporen van gedetineerden met een vermoedelijke LVB-problematiek meer lijkt op te leveren dan het
riskante traject van een prevalentie-studie. Dit gezien de grote diversiteit in de doelgroep . Profielen zijn
noodzakelijk om een juiste benadering van de groep te bewerkstelligen.
Vooruitlopend op de proeftuinen zijn door ons groepen onderscheiden. Vanuit de veronderstelling dat
deze profielen behulpzaam zijn bij het (h)erkennen van de doelgroep en het daaraan koppelen van de
bejegening, behandeling en beveiliging van de cliënt. Evenals voor het inzichtelijk maken van de
mogelijkheden van de cliënten en het nazorgtraject dat na detentie voor hen moet worden ingezet. De
voorbereidingen op het nazorgtraject in de vorm van profielen zijn van belang omdat ongeveer de helft
van het aantal gedetineerden binnen een maand detentie verlaat en er een goede voorbereiding moet
liggen voor de nazorg.
18
Cliëntprofielen als basis voor (na)zorg (2)

Daartoe is een indeling gemaakt van cliëntgroepen gebaseerd op twee criteria:
1. Aard van de problematiek:
 Cliënten met een beperkt vermogen om kritisch te denken (LVG zonder bijkomende
problematiek).
 Combinatie van VG en GGZ-problematiek: beschadigde persoonlijkheden, (seksueel)
misbruikt, ze hebben behoefte aan behandeling (medicatie of gedragstherapie).
 Zware problematiek: geen gewetensontwikkeling, psychopathisch, asociale
persoonlijkheid, extreme gedragsstoornissen (SGLVG).
2. Ontvangen zorg voor detentie: geen zorg tot veel zorg.

Dat heeft geleid tot de indeling naar vijf cliëntgroepen die op volgende pagina zijn opgesomd.
19
Indeling cliënten: 5 typen
Toename bijkomende problematiek:
LVG met bijkomende problematiek
Geen zorg
Veel zorg
Toename geleverde zorg voor detentie:
LVB, LVB,
redt
redt
zich
zich
prima
prima
ininde
desamenleving
samenleving
zonder
zonder
zorgzorg
LVB,
redt zich prima
in de samenleving,
ontvangt zorg
SGLVG
•
LVG
LVB
LVBmet
metbijkomende
bijkomende
problematiek,
problematiek,
redt
redtzich
zichniet
nietin
inde
de
samenleving,
samenleving,
ontvangt
ontvangtgeen
geenzorg
zorg
LVB
LVBmet
metbijkomende
bijkomende
problematiek,
problematiek,
redt
redtzich
zichniet
nietin
inde
de
samenleving,
samenleving,
ontvangt
ontvangtzorg
zorg
NVT
NVT
SGLVG,
SGLVG,
redt
redtzich
zichniet
niet
in
inde
desamenleving,
samenleving,
ontvangt
ontvangtzorg
zorg
20
Relevante cliënten voor de proeftuinen


Mede aan hand van deze indeling hebben wij drie cliëntgroepen aangewezen die in het kader van dit
traject aandacht vragen. Dat zijn de cliënten die zich niet redden in de samenleving en diegene daarvan
die daardoor in detentie geraken (blauwe en groene groepen in volgende sheet):
1. LVB met bijkomende problematiek, niet in zorg: groot % LVB-gedetineerden
2. LVB met bijkomende problematiek, wel in zorg: klein % LVB-gedetineerden
3. SGLVG, wel in zorg:
klein % LVB-gedetineerden
Juist groep 1, naar verwachting de grootste groep van de LVB-gedetineerden is nog niet in beeld. Op
basis van de gesprekken zien we een aantal kenmerken van deze groep LVB-ers in detentie:






‘Geshopt’ bij verschillende zorgaanbieders maar hebben geen vaste zorgaanbieder (meestal bekend bij Leger des
Heils of stichting MEE),
Een groep LVB-ers met een criminele achtergrond hebben geen zorgachtergrond.
Doelgroep is zorgmijdend, individueel ingesteld en streetwise.
Aan de hand van een instrument voor detectie kunnen de kenmerken van deze groep in beeld worden
gebracht, zoals: IQ, psychiatrische problematiek, DSM-score, verslaving/ middelenafhankelijkheid,
gedragsstoornis, soort gezin, sociaal netwerk, huisvesting, werk, schulden, opleiding, lichamelijke
gezondheid, leeftijd, crimineel verleden, aard delict, detentieduur, gevaar, motivatie, zorgcontact
Wanneer kenmerken en cliëntgroepen bekend zijn, kunnen per cliëntgroep zorgarrangementen worden
ontwikkeld, gericht op de bejegening, behandeling, beveiliging en met name nazorg.
Bij de zorgarrangementen is het van belang om rekening te houden met de leeftijd van de cliënt, zodat
binnen de behandeling/begeleiding maatregelen worden getroffen die passen bij de opvoedkundige
context van de cliënt.
21
Indeling cliënten
Toename bijkomende problematiek:
Geen zorg
0% LVBgedetineerden
Redt zich
prima in de
samenleving,
ontvangt zorg
Veel zorg
Toename geleverde zorg voor detentie:
Redt zich
prima in
de
samenleving
zonder zorg
0% LVBgedetineerden
LVG met bijkomende problematiek
•
LVG
SGLVG
NVT
Redt zich niet in de samenleving, ontvangt geen zorg
Groot %
LVB-gedetineerden
1.
Redt zich
niet
in de
samenleving,
ontvangt zorg
Klein %
LVBgedetineerden
Uren:
Redt zich
niet in10,3
de samenleving,
ontvangt
Dagd: 4,1zorg
MSVT:
Klein %0,6
LVB-gedetineerden
2.
3.
22
Verschil tussen groepen

Wel en geen justitiële contacten
Bij beide groepen (wel en geen justitiële contacten) gaat het over jongeren die in feite voor het
merendeel lief, aardig en goedhartig zijn maar die bij overvragen en negatieve interacties met de
omgeving problematisch gedrag laten zien. Het grote verschil tussen beide zit echter in de gedane
investeringen door de ouders en de tijdig verkregen hulpverlening voor de jongeren zonder justitiële
contacten.

Wel of geen zorg
De hulpverlening is in ons land aanbodgestuurd, dit betekent dat ouders, die primair verantwoordelijk
zijn voor de opvoeding van hun kinderen zelf al dan niet een keuze maken om vrijwillig hulp te vragen. Als
zij geen probleem zien, eventuele problemen bagatelliseren of de oorzaak van de problemen elders
leggen, is er geen mogelijkheid om de jonger in begeleiding te nemen. Alles bij elkaar genomen is het een
verontrustend grote groep die geen hulp heeft gehad.

Conclusie: een grote verantwoordelijkheid ligt bij het steunsysteem/omgeving van de persoon met een
LVB. Helpt de omgeving bij het zoeken naar de juiste zorg, dan is de kans kleiner dat deze persoon in
aanraking komt met justitie.
Bron: Verraderlijk gewoon, licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het
strafrecht’, Marigo Teeuwen, 2012
23
Casusvoorbeelden


Redt zich niet in de samenleving, ontvangt zorg
Man, 45 jaar, oorspronkelijk uit Den Haag verblijft in de koepel in Haarlem. Binnen de PI moeite om met
hem te communiceren. De man is ongerust en zorgelijk over zijn leven. Hij staat op het punt om detentie
te verlaten en heeft geen inkomen en geen woning. In een stad die hij niet kent. De man is verward en in
paniek over zijn toekomst. Hij heeft gedreigd ‘een moord te plegen’ op het moment dat hij uit detentie is.
SIG is betrokken door de Koepel van Haarlem om begeleiding te bieden. De persoonlijke geschiedenis
van de man is in kaart gebracht, onder meer via MEE Den Haag en het Leger des Heils. Daarna is een
zoektocht begonnen naar een geschikte plek voor deze man om te wonen en voor begeleiding. Een
crisisplek is georganiseerd zodat de man direct na het verlaten van detentie een plek had. Uiteindelijk
heeft de begeleiding van SIG geleid tot plaatsing bij JP van den Bent (vooral actief in oost en noord
Nederland).
LVB, zonder justitiële contacten
Bij deze mensen zijn beduidend meer protectieve factoren aanwezig dan bij de groep met justitiële
contacten. De meest opvallende beschermende factor zijn de ouders die over het algemeen beter
anticiperen op de signalen van hun kind. Warme en betrokken ouders die veel structuur geven. Zij
schakelen bovendien op jongere leeftijd van hun kind hulp in. De betrokkenheid betreft ook het
functioneren op school en de vrijetijdsbesteding hetgeen zich onder ander uit in minder spijbelen en
schooluitval maar ook in een positievere invulling en ondersteuning van de vrije tijd zodat deze jongeren
nauwelijks op straat hangen noch drugs gebruiken. Minder contacten met deviante leeftijdsgenoten zijn
de resultante van dit alles.
Bron: Verraderlijk gewoon, licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het
strafrecht’, Marigo Teeuwen, 2012
24
Casusvoorbeelden
LVB met bijkomende problematiek met justitiële contacten
1. Het is een LVB-familie die van generatie op generatie een uitkering heeft en thuis zit. Beide ouders
komen uit grote LVB-gezinnen die het allemaal wel redden met een uitkering en op de bank te zitten. De
vader is de ster van de familie want die werkt bij een sociale werkplaats hetgeen uitzonderlijk is in deze
familie die allemaal in dezelfde wijk woont. Een buurt waar men in de marge rommelt, op de stoep klust
aan brommers en wat illegaal scharrelt. De jonge vrouw wil al van jongs af aan op de bank zitten met een
uitkering en een kindje.
2. De jongen maakt weinig contact met groepsgenoten. Als hij iets niet snapt, stelt hij vragen noch toont
hij initiatief. Hij is volgzaam, stil en afwachtend en kan zich niet in anderen verplaatsen. Hij geeft niet aan
wat hij zelf wil of vindt, is erg gesloten en onzeker. De jongen heeft grote angst voor onbekende
leeftijdsgenoten omdat hij bang is om vernederd te worden. Wel kan hij in bepaalde sociale situaties
functioneren als er sprake is van een vaste vertrouwenspersoon (oudere) in zijn buurt of omgeving.
3.Gezin met veel financiële problemen die resulteren in heftige ruzies tussen vader en moeder maar ook
tussen de jongen en zijn ouders. Gas en licht zijn enige tijd afgesloten waardoor de thuissituatie zeer
gespannen was. Na een heftige ruzie waarbij de jongen en vader gevochten hebben is hij een tijdje uit
huis gegaan. Hij wilde zelf niet meer thuis wonen. Ouders wilden dat hun zoon weer thuis kwam wonen.
Bij afsluiting van de begeleiding woonde hij weer thuis.
Bron: Verraderlijk gewoon, licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het
strafrecht’, Marigo Teeuwen, 2012
25
Casusvoorbeelden

SGLVG, met justitiële contacten
1. Jongen die zeer gevoelig is voor spanningen en bedreigingen van buitenaf en die als hij zich bedreigd of
in zijn ik geraakt voelt, zijn angst als het ware overschreeuwt en agressief naar buiten toe kan ageren. Het
ontbreekt hem aan sociaal contactuele vaardigheden om in een bedreigende situatie zich op een andere
manier te uiten en de zaken op een sociaal meer aangepaste manier aan te pakken. Onvoorspelbaar
agressief gedrag blijft dan als enige reactie over.
2. Jongen met ernstige gedragsproblematiek, veroorzaakt door een lichte verstandelijke beperking en
ADHD-problematiek. Functioneert niet naar kalenderleeftijd. Vanuit angst en onzekerheid sterk
afhankelijk van familie, die hem niet de ondersteuning kan bieden die hij nodig heeft. Op verbaal en
sociaal gebied is de jonge sterk beperkt. Hij lijkt zich in een negatieve spiraal te bevinden: hij wordt
continu geconfronteerd met zijn tekortkomingen, wat spanningen bij hem geeft die hij afreageert met
recalcitrant gedrag. Niet de capaciteiten noch het inzicht om gedrag te verbeteren en wordt hierin ook
niet gestimuleerd door familie. Jongen valt steeds terug op inadequate copingstrategieën, met
agressieve escalaties tot gevolg. Jongen vertoont gedraag waarmee hij herhalend en aanhoudend sociale
normen en regels overschrijdt, en antisociale trekken (cognities externaliseren en bagatelliseren) lijken
dan ook in ontwikkeling.
Bron: Verraderlijk gewoon, licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het
strafrecht’, Marigo Teeuwen, 2012
26
3. Werking van het stelsel
27
Forensische zorg






In deze verkenning spreken we over forensische zorg. Forensische zorg (FZ) is geestelijke gezondheidszorg,
verslavingszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg die onderdeel is van een (voorwaardelijke) straf of
maatregel of de tenuitvoerlegging daarvan, dan wel een andere strafrechtelijke titel.
Het strafrechtelijke kader is het startpunt van de zorg. FZ eindigt als de strafrechtelijke titel eindigt.
Voortzetting van zorg is mogelijk mits tijdig een indicatie wordt aangevraagd door de zorginstelling.
FZ kan uitsluitend worden verleend als de verdachte door de rechter veroordeeld wordt tot een van de 22
(forensische) strafrechtelijke titels. Om voor forensische zorg in aanmerking te komen moet eerst een
indicatiestelling plaatsvinden. Indicatiestelling is nodig om vast te stellen of en zo ja welke zorg een
gedetineerde nodig heeft in combinatie met het beveiligingsniveau.
Indicatiestelling kan op twee momenten plaatsvinden:
1. Tijdens het onderzoek dat door het OM naar de verdachte wordt ingesteld kan naar voren komen
dat de justitiabele zorg nodig heeft. In dat geval volgt indicatiestelling.
2. Als de justitiabele een van de 22 FZ titels krijgt, volgt opnieuw een indicatiestelling om te bepalen
welke instelling de justitiabele het in beste geplaatst kan worden.
Er dient geplaatst te worden in lijn met de voorwaarden uit de beslissing. Als de indicatie niet aansluit bij
de beslissing, dan is de beslissing leidend.
Op de volgende pagina is de keten van de forensische zorg geschetst, inclusief de diverse partijen die
daarin een rol en taak hebben. Gedetineerden met een LVB die geen indicatie hebben voor forensische
zorg krijgen dus niet te maken met alle genoemde partijen in dit schema.
28
Keten van forensische zorg
29
Forensische zorg
procedure
Zorg
behoefte
justitiabele
Zorg
behoefte
justitiabele
1.
Onderzoek
OM
2.
Indicatiestelling
Voorwaardelijke
straf/schorsing
of sepot onder
voorwaarden
Indicatiestelling
3RO/NIFP/PMO
3.
Beslissing
OM of
Rechtspraak
4.
Plaatsing
5.
Zorgverlener
Aansluiting
reguliere zorg
3RO/NIFP/OM
FZ kan uitsluitend worden verleend als de verdachte door de rechter veroordeeld wordt tot een van de 22
(forensische) strafrechtelijke titels. Binnen deze strafrechtelijke titels is er geen specifieke aandacht voor LVB.
Cruciale momenten in de procedure zijn de momenten van indicatiestelling. Om als gedetineerde zorg te krijgen
moet er een indicatie zijn. Dit gebeurd op twee momenten: tijdens het onderzoek door 3RO/NIFP/OM en nadat
30
een FZ titel is opgelegd om de plaatsing te indiceren (PI, zorginstelling, etc.).
Sluitend stelsel, echter….



Op basis van ons literatuuronderzoek concluderen wij dat het forensisch zorgstelsel sluitend is en in
beginsel tot continuïteit van zorg moet leiden. De praktijk blijkt echter anders.
Wij hebben de volgende (potentiële) knelpunten voor wat betreft de begeleiding of zorg voor
gedetineerden met een verstandelijke beperking in kaart gebracht:
1. Rondom intake in de PI: ontbreken van een instrumentarium voor de herkenning van een
verstandelijke beperking, beperkte tijd voor herkenning gedurende de intake binnen de PI en het
functioneren van het PMO (zie pagina 32 en 33).
2. In de bekostiging van forensische zorg en ‘reguliere’ zorg en ondersteuning. Hier speelt vooral het
knelpunt dat gehandicaptenzorginstelling alleen zorg en ondersteuning kunnen bieden aan
cliënten in detentie indien zij gecontracteerd zijn door het Ministerie van VenJ voor forensische
zorg (zie pagina 34).
3. In de samenwerking tussen partijen binnen de keten van forensische zorg (zie pagina 35).
Het is van belang onderscheid te maken naar cliënten die eerder in zorg zijn geweest bij een
zorginstelling en de cliëntgroep die wij eerder hebben aangeduid als zorgmijders aangezien de laatste
doelgroep niet in het vizier is van een zorginstelling. Met name bij deze doelgroep is herkenning en
signalering van belang om te waarborgen dat deze zorgmijders in de nazorg de juiste zorg krijgen.
31
Intake en screening gedetineerden in de PI (1)
1.Ontvangst
&
inschrijving
Binnen 1 dag
1.
2.
3.
4.
2.Med.
Intake
screening
registratie
Binnen 1
werkdag
3.Intake &
observatie
Binnen 8
werkdagen
4.Screenen
gedetineerde
Totaal proces:
min. 14 dagen
Binnen 10
werkdagen
Ontvangst & inschrijvingsprocedure: gedetineerde wordt ontvangen en bevolkingsadministratie schrijft de gedetineerde in
en houdt een intake.
Medische intake, screening en registreren gegevens: verpleegkundige screenen middels medische intake binnen 24 uur of 1
werkdag (evt. extra screening PMO binnen 10 werkdagen.
Intake en observatie gedetineerde: PIWer (mentor) rapporteert over de gedetineerde middels observatie- en bevindingenlijst
binnen 8 werkdagen.
Screenen gedetineerde (ID, inkomen, huisvesting, zorgbehoefte, schulden): MMDer (maatschappelijk werker) screent
gedetineerde binnen 10 werkdagen.
Het totale proces van intake en screening duur om en nabij 2 weken/14 werkdagen. Zoals eerder gezien in deze
presentatie zit ongeveer 50% van de gedetineerden korter dan 1 maand in detentie (aanname: LVB – onze
doelgroep). In veel gevallen wordt het totale proces van intake en screening niet bij deze doelgroep (<1 maand)
gestart. Goede nazorg is daarom niet gewaarborgd*. De aanpak in de PI bij gedetineerde met een korte
detentieduur is niet anders dan bij een langere detentieduur alleen zorgt de korte detentieduur er voor dat er
weinig tijd is om het gehele (na)zorg traject op te zetten en uit te voeren. Om deze reden wordt dit
32
nazorgtraject vaak niet ingezet bij korte detentieduur.
Intake binnen de PI (1)




De weg naar zorg begint met het onderkennen van de zorgbehoefte. In de penitentiaire inrichting gebeurt dit
door middel van indicatiestelling door het psychomedisch overleg (PMO: bestaat uit psycholoog, psychiater,arts
en verpleegkundige). Deze zorgbehoefte kan uiteenlopen van ambulante geestelijke gezondheidszorg die binnen
een gevangenis wordt verleend tot klinische zorg, waarvoor overplaatsing naar een PPC (penitentiaire
psychiatrische centra:de zorgplaatsen zijn nu geconcentreerd in vijf ppc’s) of GGZ nodig is.
Belangrijk orgaan bij indicatiestelling en (na)zorg in de PI is het PMO. Het PMO is verantwoordelijk voor:
zorgcontinuïteit, zorgcoördinatie en zorgadvisering
Psycholoog ondervindt problemen met de ‘randgroep’ met een iq tussen 70-85, VGZ instellingen vinden dit een te
hoog iq – GGZ vinden dit een te laag iq. Resultaat is dat deze ‘randgroep’ tussen wal en schip vallen. Personeel
vindt het zelf signaleren op LVB lastig – gedetineerden zijn OF streetwise (schreeuwers) OF teruggetrokken –
hierbij wordt de LVB problematiek niet gesignaleerd.
Binnen de PI is het PMO een belangrijke ‘tafel’ en aangrijpingspunt voor samenwerking VG-PI. Zowel in de
literatuur als uit gesprekken komt naar voren dat de functie van het PMO (nog) niet naar behoren werkt:
 Er is sprake van onderbezetting, door een tekort aan psychologen in de inrichtingen.
 Het PMO is moeilijk benaderbaar voor zowel het veiligheidshuis als zorgaanbieders – er kunnen geen
casussen worden ingediend of worden deelgenomen aan het PMO.
 Het PMO bespreekt casussen – het is moeilijk te zeggen of er dan sprake is van behandeling.
 Daarnaast is in het PMO vooral GGZ-kennis vertegenwoordigd, in tegenstelling tot VG-kennis in het kader
van LVB.
 De werkdruk is erg hoog – gemiddeld 1 psycholoog op 180 gedetineerden – invloed op kwaliteit.
 Het PMO screent voor vervolgzorg. Het tekort aan psychologen en de te hoge werklast vormt op het punt
van vervolgzorg een belemmering – men komt nauwelijks toe aan indiceren voor vervolgzorg.
 Waar geen lijn is van het PMO naar de huisarts, is de informatieoverdracht afhankelijk van de exgedetineerde zelf.
33
Bekostiging (2)






De zorg in de samenleving wordt bekostigd via de Zvw, AWBZ en/ of Wmo. De zorg in detentie wordt
met name bekostigd via FZ en V&J waarbij de forensische zorgtitel grondslag vormt. Zonder indicatie
voor FZ maakt een justitiabele dus geen aanspraak meer op een andere vorm van zorg en wordt de zorg
verbroken. Verder eindigt FZ als de strafrechtelijke titel is beëindigd.
Zonder verzoek tot vervolg indicatie houdt de zorg op en wordt verbroken; Ook indien de zorgaanbieder
en/of justitiabele na afloop van het strafrechtelijk kader wel verzoekt tot een vervolgindicatie kan de
continuïteit van zorg worden verbroken wanneer dit niet tijdig gebeurt.
Voor cliënten die eerder in zorg waren bij een zorginstelling en daar zorg en ondersteuning kregen
bekostigd via de AWBZ ; continuïteit van die zorg en ondersteuning in detentie hangt sterk af of de
betrokken zorginstelling beschikt over een contract met het Ministerie van V en J voor het bieden
forensische zorg. Binnen de AWBZ is er geen aanspraak of grondslag om deze zorg binnen de PI te
bieden.
Dat betekent dat in een situatie dat een zorginstelling niet is gecontracteerd voor het leveren van
forensische zorg er geen betaaltitel is voor de mogelijke zorg en ondersteuning aan de cliënt, dan wel
advisering aan de PI over de cliënt.
Landelijk zijn er momenteel 130 forensische zorgaanbieders, hiervan zijn er 24 gehandicaptenzorg
aanbieders. Er heerst bij gehandicaptenzorg aanbieders wel een toenemende interesse in forensische
zorg. Inzet gericht op maken van inkoopafspraken (‘contract’).
De zorg en ondersteuning die eventueel noodzakelijk is na detentie (‘nazorg’) maakt onderdeel uit van de
reguliere gehandicaptenzorg die momenteel nog wordt bekostigd op basis van de AWBZ. Echter, de
komende jaren verandert dat en krijgen gemeenten een grotere verantwoordelijkheid voor de
extramurale zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Vooral de individuele en
groepsgebonden begeleiding.
34
Samenwerking in de keten (3)

Wij hebben geconstateerd dat er in de ‘gehandicaptenzorg’ een verschuiving plaatsvindt, er is
steeds meer sprake van marktwerking op het gebied van de forensische zorg. De reden
hiervoor zijn de onzekerheden die in deze sector spelen met betrekking tot de overheveling
van een gedeelte van de zorg naar de Wmo en de toekomstige afschaffing van de lagere
ZZP’s. Ook de ‘gehandicaptenzorg’ probeert een nieuwe markt te veroveren, namelijk de
forensische zorgmarkt.

Daarnaast hebben wij geconstateerd dat de bereidheid tot samenwerken tussen justitie en de
‘gehandicaptenzorg’ er is, maar dat de ‘kennismakingsfase’ tussen ‘justitie’ en de
‘gehandicaptenzorg’ nog niet is afgerond. De wederzijdse beelden en belangen lopen niet
altijd synchroon.

Beelden over elkaar belemmeren toenadering en samenwerking
 Justitie: “VG instellingen zijn afwachtend, niet de juiste houding voor deze doelgroep.
Deze doelgroep vraagt namelijk om andere zorg dan ‘reguliere’ LVB-ers, gedetineerden
met een LVB zijn vaak zorgmijdend.”
 VG: VG instellingen hebben het gevoel lastig ‘aan tafel’ te komen, niet tijdig op de
hoogte gebracht te worden wanneer er een gedetineerde met een LVB is, dat er te
weinig inhoudsdeskundigen omtrent LVB-ers in de PI actief zijn. Daarnaast geven de VG
instellingen aan dat een heel aantal VB-gedetineerden (nog) niet in zorg zijn bij een VGinstelling.
35
Samenwerking in de keten (3)

Overdracht van justitie naar lokale overheden, informatie-overdracht.
 Na afloop van detentie wordt de verantwoordelijkheid over de LVB-er overgedragen aan
de gemeente. De overdracht gaat met behulp van twee formulieren. Bij aanvang van
detentie wordt een screeningsformulier ingevuld met behulp van de gedetineerde en
verstuurd naar de lokale overheid. Het kan echter zijn dat deze informatie niet wordt
nagetrokken bij de zorginstelling waar de LVB-er verbleef.

8 weken voor het einde van detentie moet een tweede formulier worden gestuurd
betreft de nodige nazorg. Het tweede formulier kan achterwege worden gelaten of zich
beperken tot het reeds toegestuurde 1e formulier aangevuld met slechts de datum van
ontslag;

Veiligheidshuizen belangrijke rol als ‘regisseur’ in de keten
 Voor het traject gericht op nazorg of continuïteit begeleiding speelt het regionale
Veiligheidshuis potentieel een grote rol. Dit zien we terug in de twee
proeftuingebieden, met actieve ketenregie door veiligheidshuizen. In de 45
veiligheidshuizen wordt samengewerkt door een samenwerkingsverband tussen
gemeenten, OM, politie, reclassering en bijvoorbeeld de kinderbescherming.
36
Het zorg- en veiligheidshuis MiddenBrabant is een interessant voorbeeld
hoe de werelden van ‘zorg’ en
‘justitie’ onder een dak werken. Deze
regio is geen proeftuingebied in het
kader van dit traject, maar achten wij
wel voldoende interessant om de
uitkomsten en ervaringen te
betrekken bij de tweede fase van dit
traject.
37
Voorbereiding fase 2: proeftuinen
38
Ketenzorg als uitgangspunt voor de proeftuinen



Om de zorg voor mensen met (licht) verstandelijke beperking tijdens en na detentie zo optimaal
morgelijk te organiseren is samenwerking tussen diverse partijen in de keten of in het netwerk
noodzakelijk. Wij hanteren daartoe de term ketenzorg. Ketenzorg is samen werken in netwerken
tussen zelfstandige partijen. Die samenwerking komt tot stand als partijen meerwaarde
ondervinden en daardoor geprikkeld worden een bijdrage te leveren aan het
gemeenschappelijke. Een samenwerkingsverband is dan eigendom van alle betrokkenen.
Partijen hebben een gedeelde ambitie, en duidelijke doelen voor de samenwerking. Wat moet
het samenwerken opleveren en voor wie? Afspraken zijn niet genoeg. Samenwerken in ketens
moet ook worden geprikkeld door de bekostiging en door een organisatie die partijen bindt en
prikkelt. Een keten of netwerkorganisatie is ordentelijk (helder, doelmatig, herkenbaar)
georganiseerd en afspraken over samenwerking worden doorgevoerd in de werkprocessen van
elke deelnemende organisatie.
Deze samenwerking moet op regionaal niveau gestalte krijgen, en uit deze verkenning blijkt dat
niet alleen actie moet worden ondernomen binnen de PI, maar vooral ook tussen de PI en de
reguliere zorginstellingen en in het bijzonder alle organisaties die verantwoordelijk zijn voor
goede nazorg aan gedetineerden met een (licht) verstandelijke beperking. Hierbij dient rekening
te worden gehouden met de regionale verschillen ofwel ‘couleur locale’.
Voornemen is om in de tweede fase van dit traject proeftuinen uit te voeren in twee gebieden:
Haarlem/Noord-Holland (excl. Amsterdam) en Limburg. In deze verkenning hebben wij
gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit deze regio’s en vooral onderzocht op welke
wijze de proeftuinen meerwaarde kunnen bieden en welke activiteiten moeten worden
ondernomen in de proeftuinen. In dit deel van de rapportage geven wij een beeld van de huidige
situatie van de samenwerking in de ketens in de betreffende regio’s. Daartoe hebben wij een
ordeningskader gehanteerd dat bestaat uit drie lagen.
39
Samenwerking in de keten: drie ‘actielagen’
• Bestuurlijke afspraken
1
• Tussen partijen in het netwerk gericht op binding.
• Binding, meerjarig, bekostiging, besluitvorming, intenties en borging.
• Operationele afspraken in de keten
2
• Verbindingen tussen partijen in het netwerk (informatie-uitwisseling,
concretiseren, toepassen in de praktijk).
• Werkprocessen binnen organisaties in de keten
3
• Inzetten van instrumenten binnen organisaties (screening,
informatiesystemen, inzet PMO etc)
Deze driedeling is behulpzaam bij het identificeren van benodigde acties in een regio om te komen tot
samenwerking in de keten. Indien deze drie actielagen zijn ingevuld neemt de kans op goede
samenwerking in de keten toe en weten partijen elkaar beter te vinden.
40
Samenvattend beeld en aanpak proeftuingebieden





De gehandicaptenzorg en justitie beginnen elkaar in de twee gebieden meer en meer te vinden,
men ziet het nut en de noodzaak van de samenwerking . Operationele samenwerking bevindt
zich in een pril stadium. Opvallend hierbij is dat de werelden, van zowel justitie als de
gehandicaptenzorg, nog erg gescheiden zijn. De samenwerking op de specifieke doelgroep
SGLVG loopt, maar de verbinding tussen justitie/PI’s en de reguliere VG instellingen is minder.
De situatie in de regio’s Limburg en Noord-Holland/Haarlem is verschillend wat betreft de wijze
waarop en de mate waarin samenwerking in de keten gebeurt. Opvallend is dat in beide regio’s
partijen bewust zijn van de problematiek en de nut & noodzaak voelen voor verdere verdieping
van de samenwerking
Kansrijk is de positie en de rol van de regionale Veiligheidshuizen. Het Veiligheidshuis biedt
potentieel de ontmoetingsplek op bestuurlijk en operationeel niveau voor de samenwerking
tussen ‘zorg’ en ‘justitie’ daar waar het gaat om cliënten met een LVB, en vooral die groepen die
wij hebben aangeduid als ‘zorgmijders’.
In samenspraak met beide regio’s definitief besluiten dat zij de proeftuin regio’s worden.
Interventies spelen dan in op:
 Regio Limburg: Proeftuin uitvoeren op drie voorgestelde niveaus met accent op betrekken
meer dan 1 GHZ aanbieder zodat ook de lichtere LVB-ers worden betrokken. Hierbij
gebruikmakend van signaleringsinstrument UvA.
 Regio Noord Holland en Haarlem: Proeftuin uitvoeren op drie voorgestelde niveaus met
accent op bestuurlijke verbinding en betrekken van GHZ aanbieders. Hierbij
gebruikmakend van signaleringsinstrument UvA.
Tevens de bestaande proeftuin Noord Holland ondersteunen & verbinden met andere
initiatieven, zoals veiligheidshuis Haarlem.
41
Limburg
Netwerkkaart Limburg
42
Netwerkkaart Limburg
Tussen de PI Sittard zijn enkele samenwerkings-relaties aangegaan met zorgaanbieders die met name zijn
gericht op verslavingszorg, GGZ en SGLVG.
Daarnaast is het opvallend dat er twee andere VG instellingen in Limburg gecontracteerd zijn voor
Forensische Zorg: Tara Manda (zware beperking) en Triade Zorggroep (verstandelijke beperking), met deze
zorginstellingen zijn geen samenwerkingsafspraken gemaakt.
Wat betreft de veiligheidshuizen in Limburg, er zijn er zes:
 Veiligheidshuis Noord Limburg (Venlo)
 Veiligheidshuis Midden Limburg (Roermond)
 Veiligheidshuis district Sittard
 Veiligheidshuis district Heerlen
 Veiligheidshuis district Kerkrade
 Veiligheidshuis district Maastricht
43
Netwerkkaart Limburg
1. Bestuurlijke afspraken
PI
Veiligheidshuis
OM
VGZ
GGZ
Gedetineerde
Recht
spraak
GW
2. Operationele afspraken
3RO
Politie
IFZ
3. Werkprocessen in de PI
Zorgverzekeraar
VGZ
PMO
Dichterbij
Schuld
sanering
PI
CM
PI
VPK
MMD
WoCo
PM
Gemeente
Veiligheid
huizen
Coördinator
Nazorg
Gemeente/
44
Veiligheidshuizen
De drie actielagen in Limburg – ‘nu’ situatie
1.
Bestuurlijke afspraken: De PI Zuid Limburg zijn enkele samenwerkings-relaties aangegaan met
zorgaanbieders (GGZ en VGZ), het OM en de Veiligheidshuizen. In deze afspraken is onder meer het
gebruik van een matching systematiek aan de voordeur afgesproken, waarmee cliënten die bij de PI
binnen komen worden gematched met het cliëntvolgsysteem (CVS) van de GGZ-instellingen. Mondriaan
werkt met een ‘vooruitgeschoven post’ en doet aan casefinding.
2.
Operationele afspraken: Een samenwerkingsverband met Stevig op SGLVG problematiek en
samenwerkingsafspraken met 6 veiligheidshuizen in Limburg (Noord-Limburg, Midden Limburg, Sittard,
Heerlen, Kerkrade en Maastricht) – In deze veiligheidshuizen zijn verschillende functies actief, zoals een
casemanager, procesmanager en coördinator nazorg. Deze verschillende functies staan voor
verschillende nazorgtrajecten. Gedetineerden met weinig of gemiddelde behoefte aan nazorg komen bij
de nazorgcoördinator (proces) en casemanager (inhoud) terecht, gedetineerden met een zware
nazorgbehoefte komen bij de procesmanager (complexe processen) terecht. De MMD-er spreekt met
het veiligheidshuis het passende nazorgtraject af.
3.
Werkprocessen in de PI: Indiceren/signaleren LVB lastig:
 Bij binnenkomst vindt de eerste Intake plaats met de verpleegkundige, dit is op basis van informatie
van gedetineerde. Intake met de mentor, arbeid en MMD-er volgt daarna snel.
 Evt. aangevuld met informatie uit rechterlijk onderzoek.
 Matchingssysteem: de gedetineerde die binnenkomt wordt vergeleken met een top 900 lijst
(samengesteld door PI o.b.v. informatie van de veiligheidshuizen) en met het CVS van de betrokken
GGZ-zorgaanbieders.
 Daarnaast loopt communicatie PI – gemeenten, gemeenten – zorgaanbieders nog niet zo soepel.
 Screening is lastig aan te passen omdat de bestaande screeningslijsten centraal worden
aangestuurd.
45
Noord Holland (m.u.v. Amsterdam)
Netwerkkaart Regio Noord Holland
Altrecht
46
Netwerkkaart Noord Holland (m.u.v. Amsterdam)
Regio Noord-Holland bestaat uit drie PI’s, namelijk Haarlem, Heerhugowaard/Alkmaar en de Zwaag
Hoorn. In de regio Haarlem/Regio Noord Holland wordt gezien dat dit gebied erg verdeeld is en dat op
meerdere plaatsen in deze regio initiatieven op dit onderwerp zijn gestart. Deze initiatieven zijn
daarentegen nog niet op bestuurlijk niveau vastgelegd.
Met name op operationeel niveau wordt er al veel uitgevoerd, zo is er in de regio Noord Holland (muv
Amsterdam) al een proeftuin gestart met zorgteams. Deze zorgteams nemen deel aan verschillende PMO
overleggen. Opvallend hierbij is dat nog een VG instelling en de regio Haarlem (met name het
Veiligheidshuis Kennemerland) ontbreken bij deze proeftuin, zie pagina 54.
Met name wordt in de regio Haarlem duidelijk dat de meeste partijen elkaar vinden binnen het
Veiligheidshuis Kennemerland. Dit Veiligheidshuis is als het ware de regisseur.
Gedetineerden met een SGLVG-indicatie kunnen zorg ontvangen bij Altrecht de Wier (De Borg instelling);
hierover zijn afspraken binnen de keten gemaakt, echter de uitvoering van de afspraken en gegroeide
praktijk wordt niet altijd herkend door de partijen waarmee wij hebben gesproken in Noord Holland.
47
Netwerkkaart Noord Holland (m.u.v. Amsterdam)
1. Bestuurlijke afspraken
Veiligheidshuis Haarlem
Altrecht
VGZ
Politie
GGZ
IFZ
3RO
Recht
spraak
Gedetineerde
GW
OM
PI
Haarlem
2. Operationele afspraken
3. Werkprocessen binnen de PI
PI /MMDer
Reclasserin
g
Afhankelijk v
info MMDer
Politie
Veiligheidshuis
Jeugdzorg
Gemeente
Intake
BVA
Intake
MMD
Vervolgan
alyse
veiligheids
huis
Terug
naar
MMD
Palier (GGZ)
48
SIG (VGZ)
De drie actielagen in Noord-Holland – ‘nu’ situatie
1.
Bestuurlijke afspraken - Op bestuurlijk niveau zijn er met veel partijen losse afspraken
gemaakt. Deze moeten worden samengevoegd in een convenant. De gestippelde lijnen geven
de afspraken aan die nog niet soepel lopen, waaraan extra moet worden gewerkt. Dit wordt met
name terug gezien in de uitvoering van de operationele afspraken.
2.
Operationele afspraken– De keten in Haarlem bestaat met name uit de PI en de nazorg
(geleverd door de veiligheidshuizen). In veiligheidshuis Haarlem, neemt een MMDer plaats
namens alle PI’s Noord Holland (is dit de juiste persoon – aangezien deze MMDer werkt binnen
een PI en drie PI’s vertegenwoordigd, daarnaast weinig bestuurlijk draagvlak heeft). SIG levert
sinds 2 jaar FZ in de regio Noord-Holland maar neemt niet actief deel aan het nazorgtraject,
moet plek nog vinden door zich meer te specialiseren in de doelgroep. VG instellingen
praktiseren vaak meer afwachtende zorg, terwijl deze doelgroep vaak zorgmijdend is. Daarom is
bemoeizorg vaker noodzakelijk (zoals GGZ aanbieders of verslavingszorg aanbieders).
3.
Werkprocessen – Beschreven staat het proces binnen de PI Haarlem met het veiligheidshuis
Haarlem, hoe het proces bij de andere PI’s in combinatie met de andere veiligheidshuizen in de
regio Haarlem is georganiseerd is onduidelijk. Opvallend bij het screeningstraject is dat dit
traject met informatie vanuit de MMDer uit de PI Haarlem aangevuld met informatie vanuit het
Veiligheidshuis niet wordt gestart bij een detentie korter dan 1 maand. Zoals eerder in deze
rapportage werd gezien is dat 49% van de gedetineerde een detentie korter dan 1 maand
hebben. Daarnaast is het veiligheidshuis in het kader van de nazorg erg afhankelijk van de
informatie van een MMDer, toegang tot elkaars informatie(systemen) zou in de nazorg positief
werken (minder dubbele handelingen).
49
Regio Noord Holland (m.u.v. Amsterdam)
Interventies in regio Noord Holland
GGZ Noord
Holland
Staffunctionaris
ketensamenwerking
Haarlem
Veel
zorgaanbieders
1 zorgteam
Palier
Nemen deel aan het PMO
en kunnen advies
uitbrengen
De Waag
VGZ?
Opvallendheden
1.
2.
3.
4.
Regio Haarlem is niet aangesloten op bovenstaande proeftuin– is hier ook niet van op de hoogte.
Proeftuin werkt samen met het veiligheidshuis (niet Haarlem), zowel in veiligheidshuis als zorgteam zit geen VGZ
aanbieder (gedacht wordt aan Esdee Reigersdaal / De Rotonde – maar leveren geen forensische zorg).
Proeftuin ondervindt moeilijkheden in de randvoorwaarden, zoals geld, informatiesystemen, etc.
Daarnaast moeilijkheden bij afspraken in de keten:
! Om deze reden zijn bestuurlijke afspraken van
1. Wie is waarvoor verantwoordelijk?
belang !
2. Wie vraagt indicatie aan?
3. Wie noteert wat?
Hoe kunnen wij deze interventie ondersteunen?
1. De lopende proeftuin ondersteunen en helpen uitbouwen.
2. Zorgen voor een betere signaleringsfunctie binnen PI’s.
3. Nazorgtraject verbeteren voor gedetineerden die korten dan 4 maanden in detentie zitten.
50
Bijlagen
51
Bijlage1: Samenstelling stuurgroep continuiteit Forensische zorg
Jan van der Kruis, voorzitter stuurgroep
Adri Benschop, manager de Borg
Rob Platzbeecker, portefeuillehouder Ketenbureau GW, PI De Geerhorst Sittard
Paul Trommelen, directeur STEVIG expertise
Marian Stet, Raad van Bestuur stichting De Hartekamp Groep
Christel Bogers, directeur De La Salle Koraalgroep
 Janneke van ’t Riet, beleidsmedewerker afdeling Sanctie- en reclasseringbeleid
Wiert Berghuis, projectleider vernieuwing GW
Petri Embregts, Bijzonder Hoogleraar Academische Werkplaats Leven met een
verstandelijke beperking, Tranzo, Universiteit van Tilburg.
Han Huizinga, secretaris stuurgroep, VGN
Bijlage 2: 29 PI’s in Nederland
PI Achterhoek
PI Almelo
PI Almere
PI Alphen aan den Rijn
PI Amsterdam
PI Amsterdam Over-Amstel
PI Arnhem
PI Breda
PI Dordrecht
PI Grave
PI Haaglanden
PI Haarlem
PI Heerhugowaard Alkmaar
PI Hoogeveen
PI Krimpen aan den IJssel
PI Leeuwarden
PI Lelystad
PI Limburg Zuid
PI Middelburg
PI Nieuwegein
PI Rotterdam
PI Ter Apel
PI Tilburg
PI Utrecht
PI Veenhuizen
PI Vught
PI Zuid-Oost
PI Zwaag Hoorn
PI Zwolle
53
Bijlage 3: De praktijk in de PI
Begrippen en procedures
1. Bureau selectie en
detentiebegeleiding
(BSD)
2. Medewerker
Maatschappelijke
Dienstverlening (MMD)
3.Trajectbegeleider
- Inkomstscreening (ISS) van gedetineerde.
- Opstellen detentie- en reintegratieplannen
(niet bij korte detentie).
- Planning terugdringen recidive (op advies
van reclassering – niet bij korte detentie).
- Adviseren aan vrijhedencommissie i.v.m.
bovenstaande trajecten (niet bij korte
detentie).
MDO (afdelingshoofd,
bsd, piw-er,
trajectbegeleider en
arbeid)
- Adviseren van de vrijhedencommissie.
- Bewaken van de (intramurale)
detentietrajecten en D&R plannen.
-Beoordelen van bijzondere
omstandigheden bij gedetineerden.
PMO (psycholoog,
psychiater, arts en
verpleegkundige)
- Zorgcontinuïteit: aansluiting op de zorg
voor en na detentie (gericht op GGZ).
- Zorgcoördinatie: afstemmen van intake,
indicatie, uitvoering en evaluatie.
- Zorgadvisering: adviseren over de te
verlenen zorg in detentiesituatie (mn GGZ).
54
Bijlage 4: Nazorg - De Borg Instellingen
De Stichting Landelijk Expertisecentrum De Borg is
een samenwerkingsverband van de vier door de
overheid erkende SGLVG-instellingen. De afkorting
SGLVG staat voor: Sterk Gedragsgestoord Licht
Verstandelijk Gehandicapt.
De behandelcentra zijn verspreid over Nederland
en hebben daarmee een landelijke dekking.
55
Bijlage 5: Geraadpleegde documenten (1)
 Aan deze veelplegers zit weinig behandelvlees, NRC Next
 Bejegenen, Visie van de VGN/De Borg
 Beperkt of gevangen? De haalbaarheid van prevalentieonderzoek naar verstandelijke beperking in
detentie 2010
 DBBC's
 De problematiek van gedetineerden met een licht verstandelijke beperking in het gevangeniswezen,
Tranzo;
 De problematiek van gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking in het gevangeniswezen,
Kaal, Negenman, Roeleveld, Embregts, Universiteit van Tilburg, december 2011
 Een complex probleem; passende zorg voor verslaafde justitiabelen met co-morbide psychiatrische
problematiek en een lichte verstandelijke handicap;2009
 Factsheet Nazorgproblematiek en recidive van kortgestrafte gedetineerden
 Forensische Zorg Licht verstandelijk beperkten, Significant
 Forensische Zorg tijdens detentie – Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, 2012;
 Gedetineerden met een verstandelijke beperking, advies 15 mei 2008; Raad voor strafrechtstoepassing
en jeugdbescherming
 Gemeente Amsterdam, aanpak top 600, 2012
 Indicatiestelling Forensische Zorg, Rijksoverheid;
 Lijst gecontracteerde zorgaanbieders Forensische Zorg, DJI;
 Literatuur omtrent het screeningsintrument – Universiteit van Amsterdam – H.J. Kaal, 2012;
 Locale aanpak zeer actieve veelplegers-nazorgtraject, WODC;
 NIFP themanummer forensische zorg, januari 2008
Geraadpleegde documenten (2)
 Onderzoek naar dienstverlening zorgverzekeraars, De Ombudsman.
 Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, Directie Sancties, Reclassering en
Slachtofferzorg;
 PSY, nr6 2012, Kleine kinderen in grote lijven, Marigo Teeuwen
 Rapport TNO – Gebouwen in de Forensische Zorg;
 Resultaten Homerun, een project van Humanitas DMH voor LVG jongeren met multiproblematiek,
Bureau HHM
 Structuur in de nazorg ex-gedetineerden, VNG;
 Tweede meting van de monitor nazorg ex-gedetineerden, Resultaten en vergelijking tussen twee
metingen in de tijd, 2011
 Van binnen naar buiten; behoefteonderzoek naar de aard en omvang van nazorg voor gedetineerden,
2008
 Verraderlijk gewoon, lvg jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht, Marigo Teeuwen
 Website De Borg instellingen;
 Website NIFP (DJI);
 Zorg voor de jeugd na detentie, Gemeente Den Haag/ Ministerie van Justitie;
 Zorg voor ingesloten licht verstandelijk beperkte jongeren, 6 juni 2011 Raad voor Strafrechtstoepassing
en Jeugdbescherming
 Zorgprogramma voor gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking
 Zorgvisie NIFP, DJI.
 Zwemstra, Psychiatrische zorg in en aansluitend aan detentie
Bijlage 6: Lijst gesprekspartners
 PI De Geerhorst: Directeur, MMD en psycholoog
 Gehandicaptenzorgorganisaties:
 Stevig (Limburg)
 SIG (Noord Holland)
 Hartenkamp Groep (Noord Holland)
 Veiligheidshuis Kennemerland
 Staffunctionaris ketensamenwerking Noord Holland (muv Amsterdam)
 Focusgroep Noord Holland – Veiligheidshuizen Noord Holland en Kennemerland,
OM, Reclassering en PI Zwaag
 Focusgroep Limburg – Veiligheidshuis Heerlen, PI Zuid Limburg, Stevig/Dichterbij
58
Contactgegevens:
[email protected]
[email protected]
RebelGroup Advisory
Wijnhaven 23
3011 WG Rotterdam
T 010 275 59 95
F 010 275 59 99
[email protected]
www.rebelgroup.com
KvK 24336905
Rabobank 36.19.64.099
Hhm
Thermen 1
7521 PS Enschede
T 053 433 05 48
F 053 435 49 50
[email protected]
www.hhm.nl
KvK 08120363
59
Download