VREEMDE VOGELS TEKSTEN __________________________________________________________________________________ De Groote Oorlog van ’14 – ’18 ging de geschiedenisboeken in als de Eerste Wereldoorlog. Door het koloniaal systeem van de Europese staten werd het conflict niet alleen op verschillende continenten uitgevochten maar waren ook erg uiteenlopende culturen, etnieën en nationaliteiten betrokken. De koloniale mogendheden Frankrijk en Groot-Brittannië achtten de inzet van koloniale troepen nodig maar tevens werden deze altijd en overal met kritisch wantrouwen benaderd. Indische, Afrikaanse en Aziatische troepen werden ingezet als arbeiders, als stoottroepen, als kanonnenvlees maar kregen voortdurend de sticker van primitief, inferieur en anders opgeplakt. Het gebruik van koloniale troepen door de geallieerde mogendheden werd vaak opgenomen in de Duitse propaganda. Het Duitse Rijk besloot omwille van logistieke moeilijkheden en racistische overtuigingen geen kolonialen in te zetten in Europa. Aan het front in de Westhoek werden meer dan 50 verschillende etnieën en nationaliteiten ingezet. De landelijke gemeenschappen evolueerden daardoor in de loop van de Eerste Wereldoorlog tot multiculturele entiteiten. Voor vele Belgen was het dan ook de eerste keer dat ze in contact kwamen met gekleurde medemensen. De exotische troepen trokken dan ook volop de aandacht van de plaatselijke bevolking. Hun vreemde verschijning, talen, kleding- en eetgewoontes, werden uitgebreid besproken in verschillende oorlogsdagboeken van de Vlaamse burgerbevolking. Op 7 september 1915 beschreef de Belgische verpleegster Jane De Launoy de verscheidenheid aan troepen in De Panne: ‘Koloniale troepen op oefening zijn eveneens interessant: Saffraangele Annamieten met wrede spleetogen, getaande hindoes met lange zwarte haren onder de tulband geperst, fier en minachtend. Grote, eenvoudige en gezonde Australiërs met evenwichtige lichaamsbouw. Prachtige Canadezen, mensen uit de open ruimte.’ Vandaag de dag liggen jonge mannen uit ruim vijftig verschillende culturen begraven in Vlaamse Velden. Naar aanleiding van de honderdjarige herdenking van de Groote Oorlog worden op vzw De Boot 18 verschillende culturen die meegevochten of gewerkt hebben in de Westhoek in beeld gebracht. Deze tentoonstelling kwam tot stand i.s.m. vzw De Boot, Stad Lo-Reninge en Gemeente Houthulst. 1. CANADA Website Imperial IWM (Q 29024) Canadese troepen aan het front nabij het bos van Ploegsteert. Oktober 1915 Op 4 augustus 1914 wordt Canada door de Britse kroon meegesleurd in het strijdgewoel op het Europese continent. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog had Canada slechts een klein leger ter beschikking maar reeds in de eerste weken na de oorlogsverklaring dienden er zich zo’n 30.000 vrijwilligers aan om de wapens op te nemen. Na een (te) korte opleiding kwamen de eerste troepen van de Canadian Expeditionary Force (het Princess Patricia’s Canadian Light Infantry) in Noord-Frankrijk en de Westhoek aan in februari 1915. Al gauw werden de enthousiaste vrijwilligers geconfronteerd met de grauwe realiteit van de oorlog. In april 1915 leidde de 1e Canadese divisie de tegenaanval na de eerste gasaanval in de oorlogsgeschiedenis. Later, voornamelijk in juni 1916 en oktober-november 1917, werden de Canadese troepen nog ingezet tijdens de Slag bij Mount Sorrel en de Slag bij Passendale. Vooral tijdens deze laatste slag, ook wel de Derde Slag bij Ieper genoemd, leed de Canadian Expeditionary Force zware verliezen. Van de 620.000 Canadezen die meevochten tijdens de Eerste Wereldoorlog, sneuvelde zo’n 10% en worden er 14.000 herdacht op begraafplaatsen en monumenten in de Westhoek. 2. CANADESE INHEEMSE BEVOLKING: ABORIGINALS Library and Archives Canada PA-001479 Soldaat Tom Longboat (helemaal rechts op de foto) van de Six Nations of the Grand River Reserve in Ontario koopt een loopgravenkrant. Juni 1917 De Canadian Expeditionary Force was samengesteld uit een smeltkroes van nationaliteiten, rassen en culturen. De Canadese samenleving bestond uit zowel de autochtone bevolking (Aboriginals) als inwijkelingen uit diverse windstreken zoals Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Japan, China, Afrika, Denemarken, Oekraïne, België enzoverder. Tom Longboat was één van de autochtone bewoners van Canada, ook wel de First Nations genoemd. Hij werd geboren in de Six Nations of the Grand River Reserve in Ontario, waar hij 61 jaar later ook stierf. De stamraad van de Six Nations was gekant tegen het dienst nemen en toch traden driehonderd leden van die stam, waaronder Longboat, toe tot de CEF. In totaal vochten 4000 Canadese Aboriginals mee in de Grote Oorlog. Longboat won in 1907 de Boston marathon en vertegenwoordigde Canada op de Olympische spelen in Londen. Omwille van zijn talenten als langeafstandsloper kreeg hij in militaire dienst de taak om telegraaflijnen uit te rollen. De multiculturaliteit van de Canadian Expeditionary Force viel ook Achiel van Walleghem, pastoor van Dikkebus, op. In oktober 1915 schreef hij het volgende: ‘In het Canadeesch leger vindt men volk van verschillige landen, Franschen, Hollanders, Italiaanders en ook verschillige Belgen.’ Vandaag de dag staan zeven Canadezen van Belgische origine vermeld op de Menenpoort. Eén daarvan is William Vangheluwe, een Canadese Vlaming die ironisch genoeg sneuvelde op slechts 10 km van zijn geboorteplaats. 3. AUSTRALIË IWM (E 04486) Website Imperial De zevende veldcompagnie van Australische ingenieurs aan de ingang van een tunnelcomplex in de sector van Mesen (Hill 63). Merk de kartonnen kangoeroo met kogelgaten op aan de ingang van de tunnel. Januari 1918 Onmiddellijk na de oorlogsverklaring van Groot-Brittannië aan Duitsland besloot de Australische regering om een Australian Imperial Force ter beschikking te stellen. Vanaf 10 augustus 1914 rekruteerde de regering vrijwilligers en in november stak een eerste konvooi van 20.000 man de Indische Oceaan over richting Egypte. Samen met de troepen van de New Zealand Expeditionary Force werd de AIF ondergebracht in een opleidingskamp nabij Caïro. Algauw kregen de troepen de gezamenlijke naam, de ANZAC (Australian New Zealand Army Corps). De ANZAC divisies werden eerst ingezet op het Turkse schiereiland Gallipoli en later, in het voorjaar van 1916, trokken de infanteriedivisies naar het Westelijke front. In de Westhoek speelden de Australische troepen een belangrijke rol tijdens de Mijnenslag bij Mesen in juni 1917 en de Derde Slag bij Ieper, enkele maanden later. In tegenstelling tot de Canadian Expeditionary Force was de AIF relatief etnisch homogeen samengesteld. Dit was te wijten aan het feit dat het Aboriginals verboden of zwaar afgeraden werd om dienst te nemen. Pas naarmate de oorlog vorderde en men manschappen te kort had werden de regels wat versoepeld. Recent onderzoek toont aan dat ongeveer 500 Australische Aboriginals overzee gediend hebben. 4. NIEUW-ZEALAND EN DE MAORI’S IWM (4228) Website Imperial Een Maori slachter van de New Zealand Expeditionary Force aan het werk nabij Fricourt (Noord-Frankrijk). September 1916 Nieuw-Zeeland kende sinds 1911 een nationale militie bestaande uit zowat 25.000 deeltijdse militairen. De eerste militairen van de New Zealand Expeditionary Force kwamen hieruit voort. In totaal bracht Nieuw-Zeeland maar liefst 124.000 soldaten op de been waarvan zo’n 15% het niet overleefd heeft. De geschiedenis van de NZEF loopt parallel met deze van de Australische troepen omdat ze samengevoegd werden tot de ANZAC. De Nieuw-Zeelanders vochten achtereenvolgens in Gallipoli, aan de Somme, in Mesen en Passendale en uiteindelijk ook in Bapaume en Le Quesnoy tijdens het eindoffensief. Op 12 oktober 1917, tijdens de Eerste Slag bij Passendale, werden 824 NieuwZeelanders gedood en 2000 anderen gewond. Op geen enkele andere dag ooit in de geschiedenis waren meer Nieuw-Zeelanders om het leven gekomen. In Nieuw-Zeeland leefden twee bevolkingsgroepen: de autochtone Maori’s en de Europeanen, voornamelijk van Britse afkomst. Ondanks de grote verdeeldheid over de al dan niet deelname aan de oorlog bij de Maori’s vertrok in februari 1915 een eerste gevechtstroep van 140 Maori soldaten naar Gallipoli. Bij hervormingen in 1916 werd echter beslist het Native Contingent van de Maori’s om te vormen tot een genie-eenheid, het Maori Pioneer Battalion. Dergelijke bataljons hadden een louter logistieke functie aan het front. Veel Maori soldaten weigerden over te stappen naar het nieuwe bataljon, ze argumenteerden dat zij een bij uitstek krijgshaftig volk waren. Toch werden alle Maori’s onderverdeeld in de genie-eenheid, men vreesde dat aangeleerde oorlogsvaardigheden na de oorlog tegen de Britse kolonialen zouden gebruikt worden. Geen enkele andere soldaat kwam ooit van verder naar het westerse front dan deze eilandbewoners. 5. SCHOTLAND IWM (49824) Website Imperial Mannen van het Liverpool Scottish Regiment poseren in Loker met jassen gemaakt van geitenhuiden. Dergelijke huiden werden gedragen door Schotse soldaten aan het front. Januari 1915 Het Verenigd Koninkrijk, één van de belangrijkste spelers in de Eerste Wereldoorlog, was een vereniging van verschillende landen: Ierland, Schotland, Engeland en Wales. Deze landen hadden geen eigen legers maar door traditie en de geografische organisatie van het leger bestonden er wel degelijk Ierse, Schotse en Welshe eenheden. Opvallend is dat deze eenheden binnen het Britse leger aangemoedigd werden om hun eigen culturele identiteit te behouden. Een bevolkingsgroep die duidelijk te herkennen is aan het front zijn de Schotten. Schotse militairen droegen een eigen uniform bestaande uit een kilt met de tartan van de eenheid, een sporran (leren tas met bond) en op het hoofd een glengarry. De Schotse mannen, ‘met heel hun bazaar bloot’, werden bij onze plaatselijke bevolking beschouwd als een rariteit. Maar ook bij de Duitse soldaten spraken ze tot de verbeelding. Dat blijkt onder andere uit de vele cartoons van die ‘Damen von Hölle’. 6. IERLAND IWM (Q 3043) Website Imperial Ierse militairen uit zowel het noorden als het zuiden komen het graf van soldaat William Redmond bezoeken in Loker. September 1917 Ierland was één van de landen die in 1914 onder het centrale bestuur stond van het Verenigd Koninkrijk. Er bestond niet zoiets als een Iers leger maar binnen het Britse leger waren er wel Ierse eenheden. De situatie van de Ieren was echter veel complexer dan deze van de Schotten. Het Ierse eiland werd verscheurd in twee kampen, voor en tegen de Engelse overheersing. De voorstanders van de Engelse overheersing, unionisten genaamd, waren voornamelijk protestanten uit het Noorden terwijl de tegenstanders overwegend zuidelijke katholieken waren. Ondanks deze interne twist trokken protestanten en katholieken samen naar het front. Sommige katholieken hoopten dat hun oorlogsbijdrage zou leiden tot het beoogde Ierse zelfbestuur. William Redmond was één van hen. Willie diende in de 16e Ierse divisie (katholieken) die tijdens de Mijnenslag van Mesen in 1917 zij aan zij vocht met de 36e Ulster divisie (protestanten) in Wijtschate. Redmond raakte bij deze gevechten gewond maar werd gered door een soldaat uit de protestante divisie. Helaas stierf hij later aan zijn verwondingen. Zowel William Redmond als de Mijnenslag van 1917 kunnen tot op vandaag gezien worden als een symbool van Ierse vrede, katholieken en protestanten deden voor even afstand van hun geschillen om het samen op te nemen tegen de Duitse vijand. Deze symbolische vrede wordt vandaag de dag nog steeds herdacht in het Iers Vredespark te Mesen. 7. ZUID-AFRIKA Ingescand in IFFM Springbok Nancy was de mascotte van de South African Scottish. Daarnaast was en is de springbok ook het nationaal symbool van Zuid-Afrika. Samen met haar vaste bewaker Petersen maakte ze de hele Grote Oorlog van dichtbij mee. Na een explosie in Noord-Frankrijk was haar linker hoorn beschadigd waardoor deze in een hoek ging hangen. Nancy overleefde de oorlog en overleed pas op November 1918. Na twee bloederige oorlogen tussen de Zuid-Afrikaanse boeren (afstammelingen van de Nederlandse kolonisten) en de Britten werd in 1910 de unie van ZuidAfrika gesticht, een dominion met zelfbestuur maar wel binnen het Britse Rijk. De meerderheid van de bevolking had weinig reden om in 1914 GrootBrittannië bij te staan en toch koos eerste minister van Zuid-Afrika, Botha, ervoor om Zuid-Afrikaanse troepen ter beschikking te stellen. Allereerst werd een militaire expeditie op touw gezet om de Duitse protectoraten van Oost- en West-Afrika te veroveren. Later, in april 1915, vroeg de Britse regering om de Zuid-Afrikaanse troepen in Europa in te zetten. In november 1915 werd de 1st South African Infantry Brigade opgericht voor de strijd aan het Westelijke front. De soldaten werden geronseld uit alle hoeken van Zuid-Afrika en werden onderverdeeld in 4 regimenten. Eén van deze regimenten werd bekend onder de naam South African Scottish. De gerekruteerde soldaten uit deze streek kenden nog een sterke Schotse traditie daarom verschenen ze ook in kilt aan het Westerse front. De overgrote meerderheid van de soldaten uit de 1SAIB waren blank en van Britse afkomst. Zuid-Afrikaanse zwarten konden vanaf oktober 1916 in dienst gaan bij het South African Native Labour Corps. Over het contact tussen de plaatselijke bevolking van de Westhoek en de ZuidAfrikanen schreef soldaat Geoffrey Lawrence het volgende: ‘We zijn nog het meest aangenaam verrast dat de Vlamingen op de grens van België ons Afrikaans begrijpen en wij ook hun taal verstaan en hun dagbladen kunnen lezen.’ 8. INDIA EN DE SIKHS British Library Indian Office WikiCommons Sikhs van het Indisch leger aan het zingen of bidden op het erf van een typisch Vlaamse boerderij. Anderen op de achtergrond zijn zich dan weer aan het wassen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog dienden zo’n 850.000 soldaten van het Indische subcontinent. Zo’n 72.000 van hen zouden het conflict niet overleven. Brits Indië was een Britse kolonie en omvatte de huidige landen India, Pakistan, Bangladesh, Nepal, Sri Lanka en delen van Birma. De volkeren die in Brits Indië woonden werden door de Britten ingedeeld in krijgshaftige en nietkrijgshaftige etnische groepen volgens de racistische Martial Races Theory. De soldaten voor het Brits-Indische leger werden geselecteerd uit deze martial dus krijgshaftige bevolkingsgroepen zoals de sikhs uit Punjab (Noord-India en Pakistan) en de Gurkha’s uit Nepal. De Indiase troepen werden eind april 1915 toegevoegd aan het 2e Britse leger en ingezet bij de tweede slag om Ieper. Op 26 april moesten Franse, Algerijnse, Britse en Indische eenheden een tegenaanval uitvoeren op de Duitse stellingen. Het 47e Sikhs bataljon dat in de eerste lijn had aangevallen verloor 348 mannen van de 444, goed voor zo’n 80% van het regiment. De Tweede Slag bij Ieper was daarmee het laatste gevecht waaraan de Indiase troepen deelnamen in de Westhoek. In totaal vielen er op het westelijke front 7000 Brits-Indische doden, allemaal in het eerste oorlogsjaar. Standaard voedselpakketten vormden voor de verschillende etnische groepen van het Indisch leger een probleem. Hindoes aten bijvoorbeeld geen rundvlees en moslims geen varkensvlees. Daarom werden vanuit India typische etenswaren als rijst, atta, linzen en gur via de haven van Marseille aangevoerd. 9. NEPAL EN DE GURKHA’S Wikicommons IWM Website Imperial Het portret van een Gurkha die een kukri vasthoudt ergens aan het Westerse front. Een kukri is een Nepalees, groot hakmes. Net als de Sikh’s werden de Gurkha’s door de Britse overheersers beschouwd als een krijgshaftig volk. De tibeto-Mongolen uit Nepal werden als sinds 1815 als huurlingen opgenomen in het Britse leger. De kleine Gurkha’s kregen als huursoldaten de reputatie van onverschrokken en geduchte vechtjassen. Of zoals Sam Manekshaw, stafchef van het Indische leger, het formuleerde: ‘If a man says he is not afraid of dying, he is either lying or he is a Gurkha.’ Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden de Gurkha regimenten bij het Brits-Indische leger gevoegd. Bijna één vijfde van de 100.000 Gurkha’s die ingezet werden in de Westhoek sneuvelde. Tijdens de tweede slag om Ieper in april 1915 werden twee Gurkha bataljons in enkele uren tijd meer dan gedecimeerd. Het Westelijke front was voor de Britse Indiërs, waaronder de Gurkha’s, dus een ware calvarietocht. 10.DE CARAÏBEN EN WEST-INDIË IWM (E(AUS) 2078) Website Imperial Arbeiders van het Brits West Indies Regiment aan het werk nabij Gordon Road ten zuiden van Ieper. Ze stapelen 8-inch granaten die geproduceerd werden in Liverpool. Oktober 1917 Brits West India bestond uit verschillende Caraïbische eilanden zoals de Bahama’s, Barbados en Jamaica. Ondanks de grote onenigheid over een al dan niet deelname aan de oorlog werden binnen deze archipel vanaf mei 1915 zo’n 15.000 zwarte vrijwilligers gerekruteerd waarvan twee derde afkomstig was uit Jamaica. Dit British West Indies Regiment volgde in Groot-Brittannië een gevechtstraining en 8 bataljons dienden uiteindelijk aan het Westelijk front, onder meer bij Ieper. Ondanks het feit dat het BWIR uit geoefende militairen bestond besliste de Britse legerstaf om de manschappen in Frankrijk en Vlaanderen in te zetten als arbeidskrachten, tot grote frustratie van de WestIndische soldaten. De Britse overheid was er voor beducht dat de gevechtservaring die de koloniale troepen zouden opdoen zich later tegen de kolonisator zou kunnen keren. In de omgeving van Ieper kwamen zo’n 167 leden van het British West Indian Regiment om het leven. Deze mannen zijn bijna allemaal omgekomen tijdens de derde slag om Ieper. Dit toont aan dat de West-Indische arbeiders wel erg dicht bij de vuurlinie hun werk moesten verrichten. In onze westhoek werden ook vier West-Indiërs geëxecuteerd. Een van hen was de zeventienjarige Jamaicaan Herbert Morris. Hij werd veroordeeld voor desertie en in september 1917 neergekogeld op de binnenkoer van het stadhuis van Poperinge. 11. CHINA IWM (Q 2762) Website Imperial Mannen van het Chinese Labour Corps in Proven. Ze krijgen hun instructies via een tolk onder het toeziend oog van een Brits sergeant. Augustus 1917 Aanvankelijk bleef de kersverse Chinese republiek neutraal tijdens de Eerste Wereldoorlog. Pas in juni 1915 bood de Chinese overheid aan om hun arbeiders in Europa in te zetten. Dit voorstel werd eerst afgewezen door Groot-Brittannië omdat het plan hen onuitvoerbaar leek maar reeds in de herfst van 1916 kwam de natie terug op haar stappen. Intussen hadden de Fransen al een overeenkomst met de Chinese regering om arbeiders te rekruteren die de dienst zouden uitmaken achter de linies. Het enorme verlies aan mankracht na de Slag bij de Somme en de grote tevredenheid van de Franse legerleiding over de inzet van de Aziatische werkkrachten zorgden voor de oprichting van het Britse Chinese Labour Corps. De gerekruteerde arbeiders, vaak arme boeren uit noordelijke streken, ondertekenden bij hun inschrijving een contract van 3 jaar (bij de Fransen 5 jaar) en kregen een identificatienummer. Een deel van hun loon, vaak beperkt maar toch nog 4 keer zo hoog als in hun eigen streek, werd rechtstreeks opgestuurd naar de familie in China. De Chinezen, ook wel koelies genoemd, werden aan het westerse front ondergebracht in kampen waar ze geïsoleerd leefden van soldaten en andere arbeiders. In de Westhoek vinden we kampen terug in Poperinge en Reningelst. Ondanks het feit dat het contract van de Chinese arbeiders duidelijk stelde dat ze niet in de nabijheid van gevaarlijke plaatsen mochten werken, werden ze toch blootgesteld aan grote risico’s. Vooral na augustus 1917, toen China Duitsland de oorlog verklaarde, werden de arbeiders dichter bij de frontlijn ingezet om loopgraven te herstellen en munitie aan te voeren. Zo stierven op 15 november 1917 dertien Chinese arbeiders door een Duitse aanval in de buurt van Reningelst. De 2000 gesneuvelde Chinese werkkrachten in Noord-Frankrijk en de Westhoek liggen meestal tussen Britten en Fransen maar sporadisch ook tussen Duitsers. De Chinese arbeiders werden door de Britten vaak denigrerend en racistisch behandeld. Ze noemden ze hen ‘Chinks’ wat de autochtone bevolking in de westhoek vertaalde in ‘tsjings’. Over het algemeen was er erg weinig contact tussen de koelies en de plaatselijke bevolking. Communicatie was namelijk een groot probleem, vele koelies spraken allerhande Chinese dialecten, en werd bovendien ook verboden door de Britse legerleiding. Nabij het Chinese werkkamp in Reningelst was een bord aangebracht met de tekst: ‘Do not speak to the Chinese’. Een West-Vlaamse grapjas had daaronder geschreven: ‘Who the hell can?’. 12. PORTUGAL IWM (Q 5561) Website Imperial Portugese troepen staan aan te schuiven om een gas hut te betreden tijdens een militaire oefening in een opleidingskamp in Marthes (Noord-Frankrijk). Juni 1917 Ondanks het feit dat Portugal een traditionele bondgenoot was van het Britse Rijk verklaarde het land zich bij het uitbreken van de oorlog neutraal. De kersverse republiek kwam echter al gauw in aanvaring met Duitsland in haar Afrikaanse kolonies en op zee. Daardoor verklaarde Portugal in maart 1916 toch de oorlog aan het Duitse Rijk. Het opgerichte Corpo Expeditionario Portugues, bestaande uit hoegenaamd twee legerdivisies, werd opgeleid in eigen land en in Groot-Brittannië. Het Franse en Britse materieel waarmee de Portugezen uitgerust werden was niet altijd van de beste kwaliteit. Zo werden de helmen die ze aanvankelijk droegen eerder afgekeurd door de Britse legerleiding. Dit toont duidelijk aan hoe de Portugezen door de Britten beschouwd werden als tweederangssoldaten. In Vlaanderen werden de Portugezen voornamelijk ingezet in de Frans–Vlaamse Leievallei van Armentiers, ook wel de Sector Portugues da Flandres genoemd. Op 8 augustus 1917 werden Portugese soldaten gezien door pastoor Achiel van Walleghem in Loker: ‘Zij zijn gekleed in’t blauw gelijk de Franschen, doch dragen een ander képi’. Ook in Gent herinnert een gedenkplaat aan de Korenlei aan de inzet van de Portugese troepen in België. 13. CONGO Algemeen Rijksarchief (ARA). Vreemdelingenpolitie. Individueel dossier nr. 1.220.446 Camille Bolofo was één van de weinige Congolezen die ingezet werd in de Westhoek. Bolofo woonde sinds 1912 in Brussel en gaf zich bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op als vrijwilliger. Daar kreeg hij echter al gauw spijt van. In april 1915 werd hij ter versterking naar de loopgraven nabij Steenstraat gestuurd. Enkele dagen later, op een rustige namiddag, kwam hij na het plassen terug met een schotwond. Voor Camille’s overste was het meteen duidelijk: ‘In de loop van de namiddag heerste er een complete rust. Geen obus of geweerschoten in onze sector. Meer naar het zuiden toe werd er wel hevig geschoten. Op een bepaald moment verliet Bolofo de loopgraaf om in een graanveld te gaan plassen en kwam hij gewond terug. Iedereen was het erover eens dat die militair zichzelf verwond had.’ In april 1916 werd Bolofo met verlof zonder wedde gestuurd en nog twee jaar later kreeg hij zijn ontslag. Na de oorlog verdiende Bolofo zijn brood als portier en straatventer in Brussel. 14.CONGO Privécollectie Kristof Blieck Korporaal François Mabilla (helemaal rechts) met zijn peloton. Mabilla woonde voor de oorlog reeds in België, meer bepaald in Laken. In de lente van 1915 gedroeg korporaal Mabilla zich zo moedig dat hij door de kolonel voorgedragen werd voor een onderscheiding. ‘Toen het bombardement op zijn hevigst was aarzelde hij niet om de gevallen sergeant Martin, die zwaar gehavend was door obusscherven, ter hulp te schieten. Hij stelde zich op rond de gewonde en samen met een kameraad droeg hij hem naar een hulppost. Onderweg werd hij zelf geraakt door een obusscherf die zijn kledij scheurde.’ François Mabilla stierf tijdens de Slag om Merkem in 1918. In tegenstelling tot de andere geallieerde legers heeft de Belgische legerleiding geen koloniale troepen ingezet in Vlaanderen. Aan het westelijk front vochten alles samen slechts 27 Congolezen waarvan de meeste onder hen in 1914 reeds in België woonden of werkten op de Congoboten. Nochtans werd bij het uitbreken van de oorlog een bijzonder regiment opgericht: het Korps der Congolese Vrijwilligers. Deze eenheid werd opgericht door Willy Van Cauteren, Albert Baschwitz en Félix Wilmin die alle kolonialen en oud-kolonialen in België wilden verenigen om samen de natie te verdedigen. Het korps was echter geen lang leven beschoren. Op 23 augustus 1914 werden de mannen gevangen genomen tijdens de gevechten bij Namen. Ze werden ontwapend, gevangengenomen en op transport gezet naar Duitse krijgsgevangenkampen. Van de tweeëndertig Congolese soldaten werden er in november 1914 nog maar een negental ingezet aan het Ijzerfront. Alle anderen waren krijgsgevangene in Duitsland, ondergingen militaire discipline in een opleidingskamp in Frankrijk of revalideerden in het ziekenhuis. In de kolonie zelf waren de Congolese troepen van de Force Publique wel succesvol actief in de campagne tegen Duits Oost-Afrika. 15.VIETNAM EN DE ANNAMIETEN Foto van het MHC – BDIC Het legerkamp Link-Tan van Annamitische arbeiders in Roesbrugge-Haringe. De toegangsboog van het kamp is mogelijks een symbool voor hun boeddhistische religie. Over de Annamistische arbeiders is weinig of niets bekend, nochtans moeten de arbeiders vrij opvallend geweest zijn. Achiel van Walleghem omschreef hen als volgt: ‘Op den franschen secteur zijn er geene chineezen, doch vele Anamiten. Deze zijn gekleed in khakicostuim, zijn min geel en ook minder van gestalte dan de chinezen, doch hebben er nogthans veel gelijkenis mee. Zij zien er zeer jong uit.’ Indochina, bestaande uit Vietnam, Laos en Cambodja, leverde zowel soldaten (43.000) als arbeidskrachten (49.000) aan tijdens de Eerste Wereldoorlog. De soldaten, Tirailleurs Tonkinois genoemd, werden echter nooit in Vlaanderen ingezet. De Vietnamese arbeiders of Travailleurs Annamites daarentegen wel. Deze arbeidskrachten waren vooral aanwezig in de haven van Duinkerke en in het achterland van het front bij Nieuwpoort en van het front langs het kanaal Ieper-Ijzer. De Franse soldaat Frédéric Branche zag op 14 april 1918 een groep Vietnamezen voorbijkomen op de Kemmelberg: ‘Ergens achter Bailleul kruisen we op de weg een door Engelsen begeleid konvooi Annamitische arbeiders: lelijke, kleine mannetjes, vuil en verpauperd. Ze gaan gebukt onder de enorme zak die ze op hun rug dragen. Daarin stoppen ze hun plunje en de meest uiteenlopende voorwerpen. We kunnen niet anders dan met hen lachen.’ Soldaat Branche besefte helaas niet hoe onmisbaar deze arbeidskrachten waren tijdens de Eerste Wereldoorlog. 16. NOORD-AFRIKA EN DE BATAILLONS D’AFRIQUE In Flanders Fields Museum (IFFFC002.000068) – Vereenigde Fotobureau Amsterdam De man in het midden is een onderofficier van het 7 e RMZ (Régiment Mixte de Zouaves). Hij drinkt onder de belangstellende blikken van een groep 1 BILA uit een buitgemaakte Duitse gamel. Wellicht is dit een tafereel van kort na de Tweede Slag bij Ieper. De Bataillons d’Infanterie Légère d’Afrique (kortweg BILA’s genoemd) werden opgericht in juni 1832 als bezettingsmacht in de Noord-Afrikaanse kolonies. Deze Bataillons d’Afrique waren dus geen Noord-Afrikanen maar fransen. De BILA’s hadden wel een aparte status omdat ze steeds meer uitgroeiden tot regimenten van gestraften. De bataljons bestonden voornamelijk uit delinquenten met een gerechtelijk verleden die gretig gebruik maakten van de nieuwe kansen die ze in het leger konden krijgen. De meeste gebruikte naam voor de volledige infanterie was Les Joyeux. Aanvankelijk vormden de BILA’s het eigenlijke bezettingsleger in NoordAfrika omdat de zouaven en tirailleurs naar Frankrijk waren vertrokken. Al gauw bleek echter dat men nood had aan extra mankracht en besloot men de BILA’s naar Europa te halen. De Noord-Afrikaanse bataljons werden onder andere ingezet bij de gevechten aan het kanaal Ieper-Ijzer en tijdens de Tweede Slag bij Ieper. Van de 1100 batailloneux die in 1914 afgereisd waren naar het Westerse front stonden er in januari 1915 nog 552 overeind. Ook de gasaanval van 22 april 1915 en de zware gevechten tijdens de geallieerde tegenaanvallen eisten duizenden slachtoffers bij de Noord-Afrikaanse troepen. Na de Tweede Slag bij Ieper werden de BILA’s alleen nog buiten de Ieperboog ingezet, voornamelijk in de buurt van Nieuwpoort. Typerend voor de soldaten van de Bataillons d’Afrique waren de traditionele en talrijke tatoeages over gans het lichaam. Paul Carbone, een soldaat bij de Bat d’Af, had zijn hele lichaam laten tatoeëren inclusief zijn intieme delen. Dat was ‘Au plaisir des dames’ verklaarde hij zelf. 17. ALGERIJE EN DE SPAHI’S Stadsarchief Diksmuide OK Een groep Spahi’s en hun paarden nabij Lo De Spahi’s ontstonden net als de andere Noord-Afrikaanse regimenten bij de Franse kolonisering van de Maghreb Algerije, Marokko en Tunesië. Het woord spahi zou etymologisch afgeleid zijn van de verfransing van het Perzische ‘Sipahi’ wat ruiter betekent. De Spahi’s behoorden binnen het Franse leger dan ook tot de lichte cavalerie. Reeds in het begin van de oorlog werden vier regimenten spahi’s uit Algerije en Marokko ingezet aan het Westerse front. Van alle koloniale troepen in de westhoek spraken de Noord-Afrikaanse ruiters met hun fiere paarden het meest tot de verbeelding. Ze zijn dan ook de bevolkingsgroep die door de iconografen van de Eerste Wereldoorlog het best in beeld zijn gebracht. De oosterse kledij van de Spahi’s bestond uit een tulband, een licht blauwe wijduitstaande broek, een korte rode jas, een witte cape met kap en een rode mantel (de Marokkaanse spahi’s hadden een blauwe mantel). Net zoals de zouaven werden ze eind 1915 voorzien van een praktischer kaki uniform. De exotische Noord-Afrikaanse ruiters mogen dan wel opvallend aanwezig zijn in de westhoek toch spelen ze slechts een figurantenrol in de loopgravenoorlog. De cavalerie en haar charges behoorden tijdens de Eerste Wereldoorlog tot het verleden. In een loopgravenoorlog konden de oprukkende ruiters hun plaats niet meer innemen. Daarom voerden de spahi’s meestal communicatie-en verkenningsopdrachten uit. Eén van de bekendste spahi’s in de Westhoek was emir Khaled. De Algerijnse officier was de kleinzoon van emir Hadji Abd el-Kader die enkele decennia voor 1914 een guerrilla oorlog had gevoerd tegen de Franse bezetter. 18. NOORD – EN WEST-AFRIKA EN DE TIRAILLEURS SENEGALAIS Tirailleurs Sénégalais rusten even uit op het kerkplein van Veurne. De collectieve naam Tirailleurs Sénégalais werd gegeven aan zwarte militairen die vooral afkomstig waren uit Oost en Centraal Afrika. De term Sénégalais is dus misleidend, de soldaten waren niet enkel afkomstig uit het huidige Senegal maar ook uit Mali, Guinée, Burkina Faso, Ivoorkust, Gabon, Nigeria enzoverder. De eerste bataljons van de tirailleurs Sénégalais kwamen op 25 oktober 1914 aan in de Westhoek, meer bepaald in Lo, ter versterking van het Franse leger in België. Enkele dagen later werden ze ook in Kaaskerke opgemerkt door Max Deauville: ‘De Senegalezen komen voorbij: lang, mager, slungelachtig en met de glimlach, precieus stappend als ooievaars. Buitenmaats groot zijn ze. Hun lange nekken steken uit hun kragen, en op hun kleine ronde hoofdjes staat een fez. Ze dragen de kleine blauwe jas van de overzeese gebieden en een pofbroek. Ze lopen blootsvoets, hun laarzen dragen ze in de hand.’ De afrikanen werden ingezet tijdens de Slag aan de Ijzer in Diksmuide, de Drie Grachten, Luigem en Sint-Elooi. De gevolgen waren echter verschrikkelijk voor de Tirailleurs Sénégalais. Zo’n 2000 Tirailleurs sneuvelden in de eerste oorlogsmaanden waarvan er vandaag slechts 14 terug te vinden zijn op de Franse begraafplaats Saint-Charles de Potyze. Alle andere Afrikaanse gesneuvelden waren verloren in de Vlaamse modder. In Vlaanderen speelden de Tirailleurs nog een belangrijke rol tijdens het bevrijdingsoffensief in oktober 1918. Ze namen er onder andere deel aan de gevechten bij Dentergem, Meulebeke en aan de Leie. Na de wapenstilstand werden koloniale troepen waaronder de Tirailleurs Sénégalais naast de Fransen en Belgen ingezet voor de bezetting van de linkeroever van de Rijn. Het feit dat zwarte troepen mee hielpen aan de bezetting van blank gebied zorgde in Duitsland voor grote controverse. Die Schwarze Schmach (Schande) werd door de Duitsers beschouwd als de ultieme vernedering. NOORD-AFRIKA EN DE ZOUAVEN Privécollectie WESTHOEK verbeeldt (Foto H.Dehaeck) In een tentenkamp van de Spahi’s, Algerijnse ruiters, in Roesbrugge-Haringe staat een zouaaf in traditionele klederdracht op een paard. Op de achtergrond ziet men brouwerij Feys – Callewaert. Het Korps van de Zouaven was het eerste korps dat de Fransen in 1830 bij de verovering van Algerije hadden opgericht. Aanvankelijk waren de bataljons van gemengde origine: Frans en Algerijns. Maar al gauw werden alle militairen van Algerijnse oorsprong overgeplaatst naar het korps van de Tirailleurs Indigènes zodat de troepen van de zouaven 100% Frans werden. Na diverse militaire operaties onder andere tijdens de Krim-oorlog, de Frans-Pruisische oorlog en de Frans-Chinese oorlog kregen de zouaven een geduchte reputatie. ‘Il n’y a qu’un régiment de zouaves, comme il n’y a qu’un dieu, comme il n’y a qu’un soleil.’ In 1914, bij het uitbreken van de Groote Oorlog, bleken de meeste zouaven Fransen te zijn die wel in de Noord-Afrikaanse kolonies geboren zijn. Daarom kunnen de zouaven dus niet ontbreken in een overzicht van de verschillende culturen in de Westhoek. De troepen van de zouaven kwamen reeds in 1914 aan in Vlaanderen. Ze werden voor het eerst ingezet tijdens de Slag aan de Ijzer in de sectoren van Luigem en Bikschote. Tijdens de Tweede Slag bij Ieper in april 1915 werden de zouaven opnieuw op de proef gesteld. Op 22 april kregen ze bij de eerste Duitse gasaanval in Steenstraat de volle lading. In de westhoek waren de verliezen van de zouaven torenhoog, zo’n 7.650 zouaven (en Tirailleurs) lieten er het leven. 19. NOORD-AFRIKA EN DE ZOUAVEN Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis (Aangevraagd) Een zouaaf in Veurne slaat een praatje met de autochtone bevolking. De traditionele tenue van de zouaaf met de donkerblauwe pofbroek is duidelijk zichtbaar. November 1914 Het Korps van de Zouaven maakte indruk op de autochtone bevolking van de Westhoek. Niet omdat ze beschouwd werden als de keurtroepen van het Franse leger maar omwille van hun traditionele en exotische klederdracht. In het begin van de Eerste Wereldoorlog verschenen de zouaven nog in hun typische oriëntaalse kledij: rode muts (chechia), rode pofbroek (saghouel) en een donkerblauw bolerojasje met versieringen. Aan het kleur van de valse zakken onderaan hun jasjes kon het regiment afgeleid worden waartoe de zouaaf behoorde. De exotische en vooral kleurrijke kledij viel echter veel te sterk op waardoor de zouaven en niet te missen doelwit waren voor de Duitse soldaten. Daarom werd de traditionele tenue eind 1915 vervangen door een kaki uitrusting. De bekendste anekdote in de westhoek is het verhaal van de onbekende zouaaf aan de Drie Grachten. Op 12 november 1914 probeerde het Duitse leger het bruggenhoofd bij de Drie Grachten in Luigem te veroveren. Als afleidingsmanoeuvre dreven de Duitse militairen gevangen genomen zouaven voor zich uit als menselijk schild. Omdat de Fransen in de eerste lijn hun makkers zagen aankomen schoten ze niet. Een van de krijgsgevangen zouaven verraadde echter de list en riep: ‘Mais tirez donc, nom de Dieu, se sont les boches!’ Zowel de zouaven als de Duitsers werden neergemaaid. Tot op vandaag staan de woorden van de Zouave inconnue te lezen op een steen in de gevel van het voormalige Café Drie Grachten.