Mens – Cultuur - Oorlog. Multiculturele aspecten van de Eerste Wereldoorlog Tentoonstelling 1 mei – 7 september 2007 Het is genoeg bekend dat vooral Groot-Brittannië en Frankrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog hun wereldrijken mobiliseerden en massaal troepen uit hun overzeese gebieden naar de Europese slagvelden stuurden. Bij de Britten denken we dan op de eerste plaats aan Canadezen, Australiërs en Nieuw-Zeelanders, voor wie de Eerste Wereldoorlog ook een belangrijke etappe was in hun natievorming. Ook bekend is dat er aan het Westelijk front troepen waren uit Zuid-Afrika, het Indische subcontinent (met onder meer de huidige staten Pakistan, Afghanistan, India en Nepal) en eveneens dat er in China arbeiders werden geronseld. Voor de Franse zijde is het even bekend dat nogal wat Noord-Afrikaanse soldaten werden ingezet: Algerijnen, Tunesiërs en Marokkanen. Minder algemeen geweten is de inzet van “tirailleurs sénégalais”, zoals de soldaten uit West-Afrika werden genoemd. Deze mannen, waarvan de eerste – vooroorlogse - lichting begin november 1914 bij Diksmuide in de pan werd gehakt, waren onder meer afkomstig uit de huidige staten Senegal, Mali, Guinée, Burkina Faso, Ivoorkust en Benin. Als vanzelfsprekend hadden zij een heel ander wereldbeeld dan de blanken in wiens oorlog ze terecht kwamen. Ook uit minder grote Franse gebieden werden troepen en arbeiders aangetrokken, zoals uit het huidige Vietnam. En de pastoor van Roesbrugge kon er in 1917 prat op gaan dat hij tientallen “negers van het eiland Madagascar” had gedoopt, na hen “de Europeaansche beschaving” te hebben bijgebracht. Ook uit de kleinere of minder bekende delen van het Britse Rijk werden manschappen naar Vlaanderen en Noord-Frankrijk gebracht. Zo waren er naast het Chinese Labour Corps, ook een South African Native, een Egyptian en zelfs een Fijian Labour Corps. De soldaten van het British West Indies Regiment kwamen uit alle huidige Caraïbische eilandstaten, met Jamaica op kop. Andere (blanke) kolonialen, zoals Rhodesiërs, dienden dan weer in reguliere Britse eenheden. Naast Britten en Fransen zorgden kleinere geallieerde staten er even goed voor dat de babylonische spraakverwarring alleen maar groter werd. Nadat Portugal zich in 1916 bij de geallieerden aansloot, werd een Corpo Expedicionário Português naar het front gestuurd. In het Belgisch Leger sprak men niet alleen Frans en Nederlands, maar voor de meeste Belgen was hun Vlaamse of Waalse dialect de feitelijke moedertaal. Dat gold evenzeer zo voor de Franse poilus, waarvan velen zich vlotter uitdrukten in het Bretoens, Occitaans, Catalaans, Baskisch of Vlaams, dan in de officiële taal. En vergeten we niet dat bij de Britten ook Gaelic en Welsh werd gesproken. Aan Duitse zijde was de verscheidenheid minder groot, maar niet onbestaande: het Duitse leger was allesbehalve een monoliet. In de jonge Duitse natiestaat, die pas 45 jaar eerder tot stand was gekomen, hadden de legereenheden van de verschillende Länder eigen kenmerken. Pruisen, Saksen, Beieren en Württembergers konden niet zomaar op één hoop worden gegooid. Ook was van lang niet elke Duitse soldaat het Duits de moedertaal, met die Tsjechen, Polen en Sorben die er ook deel van uitmaakten. Bijzonder was de situatie van de Zuid-Jutlanders: dat Deense gebied waarin nog steeds zowel Duits als Deens gesproken wordt, was in 1864 door Pruisen veroverd. Verschillende duizenden Denen dienden bijgevolg in het Duitse leger van de Eerste Wereldoorlog. Tot slot heeft de Duitse bezetter ook Italiaanse en Russische krijgsgevangenen ingezet achter het front in Vlaanderen. Ook hun graven kan men alhier tegenkomen. Vervreemding, xenofobie en racisme De aanwezigheid van al die vreemde troepen zorgden ervoor dat de Westhoek van 1914-1918 een multiculturele samenleving avant-la-lettre was. De eigen bevolking werd bijna van de ene dag op de andere een minderheid in eigen streek. En de tijdelijke nieuwkomers spraken niet aleen een andere, en soms heel vreemde taal. Op de koop toe waren er “arabieren”, Indiërs en zwarten bij, en dat in een tijd waarin nagenoeg geen enkele Westhoeker ooit iemand van een andere huidskleur had aanschouwd. Naast een grote nieuwsgierigheid, stak dus ook een in die context bijna vanzelfsprekende xenofobie de kop op. Talloos zijn de getuigenissen over de koloniale troepen waarbij het vaak moeilijk is mythe van werkelijkheid te onderscheiden. Zo sneden de zwarte troepen volgens de plaatselijke overlevering systematisch de oren van de door hen overwonnen Duitsers af, een bewering die nog steeds wacht op het eerste bewijs. De verwondering en vooroordelen waren overigens wederzijds: uit de brieven van de Indische soldaten aan het thuisfront of uit de memoires van de Chinese diplomaat Li Jun spreken vaak bewondering, maar ook niet zelden kritiek op de Europeanen. Van vele andere volkeren weten we dan weer nauwelijks iets van wat ze van Europa en de oorlog die er werd gevoerd, dachten: West-Afrikanen, Maoris of Jamaicanen hebben nauwelijks brieven, memoires of andere getuigenissen nagelaten en behoren tot de meest vergeten stemmen van de Eerste Wereldoorlog. Naast de wederzijdse individuele of groepsgebonden xenofobe reacties, was er ook het geïnstitutionaliseerde racisme dat een integraal onderdeel uitmaakte van het toenmalige koloniale wereldbeeld. Op de Indische troepen in het eerste oorlogsjaar na, werden kleurlingen in het Britse leger nooit ingezet als strijdende krachten in de loopgraven van het westelijk front. Zwarte soldaten werden daarentegen ten dele ontwapend en als arbeidskrachten gebruikt. Een officiële reden daarvoor was dat het de superioriteit van het blanke ras niet ten goede zou komen. Bovendien was men ervoor beducht dat de zwarte troepen gevechtservaring zouden opdoen, die ze dan later tegen de heersers zouden kunnen gebruiken. De Fransen waren veel minder terughoudend om zwarte soldaten te recruteren. Tekenend voor de verschillende houding ten opzichte van gekleurde troepen is het verhaal van Lala Sukuna, de eerste inboorling van Fiji met een universitair diploma, en een later staatsman van deze eilandengroep. Lala Sukuna studeerde in Oxford toen de oorlog uitbrak en meldde zich als oorlogsvrijwilliger. Omdat het Britse leger hem weigerde, vervoegde hij dan maar het Franse vreemdelingenlegioen. Eind 1915 raakte hij aan het front gewond en als oorlogsheld keerde hij naar Fiji terug. Een jaar later was Lala Sukuna terug in Frankrijk, deze keer met een Brits uniform, maar wel (slechts) als lid van het Fijian Labour Corps. Dat de Fransen een andere houding aannamen ten opzichte van de koloniale troepen wil niet zeggen dat er bij hen geen racistisch discours gehanteerd werd. Voor hen was Afrika “un reservoir d'hommes” en de zwarte troepen werd niet zelden als kanonnenvlees gebruikt. Bij zowel Britten als Fransen was discriminatie en segregatie van de koloniale troepen een vanzelfsprekend feit. Afgezien van het racisme en de discriminatie waarmee ze werden geconfronteerd, waren vele mannen het slachtoffer van totale vervreemding: zij verbleven in een streek die niet alleen qua uitzicht en klimaat helemaal verschillend was aan hun thuisland, ook de gewoonten, gebruiken en voeding waren in niets te vergelijken met wat zij gewoon waren. Heel veel soldaten konden zich alleen maar verstaanbaar maken bij enkele kameraden en een paar onderofficieren. Wanneer die dan wegvielen, bij voorbeeld in krijgsgevangenschap, kwam men in een totale isolatie terecht. Bovendien was de geïndustrialiseerde oorlog waarin deze manschappen terechtkwamen, in niets te vergelijken met de strijd zoals zij die kenden. Voor zover zij tenminste met een begrip als oorlog vertrouwd waren, wat evenmin een evidentie was. Een dubbel parcours Al deze aspecten moeten tot uitdrukking komen in de tentoonstelling. De scenografie is van de hand van het Gentse bureau Tijdsbeeld/Pièce Montée dat ook tekende voor Vluchten voor de Grote Oorlog (2004) en De Laatste Getuige (2006). De prelude tot de tentoonstelling is het album van de Gentse soldaat Goebbels. Ook hij had reeds tijdens de Grote Oorlog oog voor de vele volkeren die in de strijd waren betrokken. Zijn souvenirboek zit vol met poppetjes, foto's, pins, en prentjes die naar de multinationale aanwezigheid aan het front verwijzen. De ingang tot de eigenlijke tentoonstelling wordt gevormd door een monumentale poort, gemaakt uit een reusachtig patchwork van koppen en stoffen die ons reeds een blik gunnen op de kleurrijke realiteit die '14-'18 ook was. Dan ontspint zich een dubbel parcours: langs de wanden van de Coomanszaal en de Koninklijke Zaal wordt een panorama geschetst van de vele culturen die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen en Noord-Frankrijk verbleven. Zij staan gegroepeerd volgens grotere omschrijvingen. Zo omvat “Noord-Afrikanen” zowel Algerijnen, Tunesiërs als Marokkanen, maar bij voorbeeld ook de zoeaven, die bestonden uit blanken die in Noord-Afrika verbleven (“pieds-noirs”). Onder de Canadian Expeditionary Force treffen we naast angelsaksische Canadezen en Québecois ook African Canadians, Japanese Canadians, Chinese Canadians, Vlaamse Canadezen en vertegenwoordigers van verschillende indianenstammen aan. Al die aanwezigheden worden onder meer geïllustreerd door foto's, kunstwerken, militaire voorwerpen, loopgravenkunst, filmbeelden en geluidsopnames. Vanuit de wand met het overzicht van de culturen wordt op regelmatige tijdstippen een brug gemaakt naar grote amorfe cellenstucturen in het midden van de ruimte. Daar wordt de multiculturele oorlog op een bredere, ruimere basis benaderd. Een eerste cel vraagt zich af hoe het komt dat al die vreemde mannen aan het Europese front terechtkwamen. Het exploreert daartoe de koloniale wereld aan het begin van de 20ste eeuw: wie bezat welke delen van de wereld en welke volkeren leefden daar? Waarom werden uit sommige gemeenschappen en masse gerecruteerd en uit andere bewust niet? Ook de Duitse visie op het “volkerencircus” van hun vijanden komt hier aan bod. Een tweede cel plaatst een spiegel tegenover de westerse idee van oorlogsvoering. Vele “primitieve” volkeren die hun vertegenwoordigers naar Flanders Fields stuurden, hanteerden vaak subtielere wijzen om hun conflicten op te lossen: door elkaar te overtroeven in het uitdelen van geschenken bijvoorbeeld, zoals de indianen van de Noordwestkust doen. Hoewel de westerse wijze van oorlogsvoering hen vreemd was, waren velen toch vertrouwd met de notie van strijd, zij het een hele andere soort strijd: die waarin de individuele krijger zijn moed kan bewijzen en waarin het geenszins de bedoeling is de tegenstrever te vernietigen. Een derde cel focust zich op die tegenstelling tussen de individuele krijger en het geüniformiseerde westerse massaleger. Hoe slaagde men erin zijn eigenheid te behouden ? Wat was de rol van het uniform? Een mooi voorbeeld van hoe de individuele krijger zichzelf terugvindt in het grote verhaal van de Eerste Wereldoorlog is de “war deed” van Mike Mountain Horse. Deze Canadese indiaan nam dienst nadat zijn broer eind 1915 was overleden aan de gevolgen van de gaswonde die hij bij Ieper had opgelopen als lid van het eerste Canadese contingent. Mike Mountain Horse vertrok overzee met het 50ste bataljon, raakte onder meer gewond bij Vimy, maar overleefde ten slotte de oorlog. Zoals krijgers van zijn stam dat al eeuwen gewoon waren te doen, heeft hij zijn krijgsverrichtingen naderhand neergetekend op een dierenhuid, compleet met loopgraven, geschut en de Duitse vijand. Voor het eerst zal dit uitzonderlijke voorwerp buiten Canada te zien zijn. Een volgende cel is gewijd aan de racisme en classificatie: hoe werden volkeren ingedeeld, beschouwd en bejegend door anderen? De houding van Fransen en Britten was anders volgens de cultuurgemeenschap die werd beschouwd, en ook onderling racisme was schering in inslag. De Duitsers keken met verbazing naar de vele volkeren onder hun vijanden. Die aanwezigheid van grote groepen “exotische” krijgsgevangenen werd door de Duitse wetenschappers als een buitenkans beschouwd en zij trokken naar de kampen om die “Fremde Völker” te bestuderen. Niet alleen werden door hen honderden foto's gemaakt maar Duitse linguisten en muziekethnologen maakten ook meer dan 1650 geluidsopnames. Die worden nu nog steeds bewaard in het Berliner Lautarchiv van de Humboldtuniversität. In “Mens – Cultuur – Oorlog” zal voor het eerst een ruime selectie van die vergeten stemmen uit de Eerste Wereldoorlog te horen zijn. De laatste en grootste cel kijkt naar de herdenking van de doden bij die vreemde culturen en bij ons, toen en nu. In Flanders Fields Museum is immers een integraal onderdeel van een gigantische machinerie die elke dag opnieuw de doden van de Eerste Wereldoorlog herdenkt. Elke cultuur heeft echter zijn eigen manier om met de dood om te gaan. Voor dit uitgebreide centrale deel van de tentoonstelling werd onder meer geput uit talrijke etnografische verzamelingen in binnen- en buitenland. Op die manier gaan objecten uit de cultuur van enkele volksgemeenschappen die hier verbleven als het ware de dialoog aan met gelijkaardige of net niet gelijkaardige voorwerpen uit de context van de Eerste Wereldoorlog. De opvallende gelijkenis tussen sommige militaire objecten uit de loopgraven en bepaalde etnografische zaken wordt bovendien extra in de verf gezet in een soort coda op het einde van het tentoonstellingsparcours. Nevenprogrammatie Naar aanleiding van de tentoonstelling publiceert uitgeverij Lannoo een ruim geïllustreerd boek met de titel: Mens – Cultuur – Oorlog. Vijf continenten in Vlaanderen tijdens Wereldoorlog 1. Voor dit boek werden bijdragen geschreven door verschillende auteurs uit binnen- en buitenland. Het museum wil ook de deelthema's van de tentoonstelling verder uitdiepen door op donderdagavonden voordrachten te organiseren. Het precieze programma zal later worden bekendgemaakt. Verder hopen we van op verschillende tijdstippen culturele activiteiten te organiseren, zoals dans- en muziekvoorstellingen op de Grote Markt. (DD)