v o e d i n g & z i e k t e Genetisch onderzoek naar obesitas wijst op rol hersenen Mensen met overgewicht moeten hun levensstijl veranderen, maar waarom is dat zo moeilijk vol te houden? Spelen genetische factoren daarbij een rol? Inzicht in de biologische regu­ lering van de energiebalans helpt om obesitas beter te begrijpen. De omgeving waarin we leven is de laatste decennia enorm tweelingparen was er een aanzienlijk verschil (variërend van veranderd. In westerse landen is voedsel ruimschoots aan- 4,3 tot 13,3 kg), maar tussen de tweelingen onderling was wezig en fysiek werk en transport kosten minder moeite. er een sterke overeenkomst (gemiddelde correlatie van 0,5, Het gevolg is een meer sedentaire levensstijl. De combinatie zie figuur). Hainer en collega’s bestudeerden veertien vrou- van welvaart, gebrek aan fysieke activiteit en de beschik- welijke, obese tweelingparen.3 De tweelingen volgden een baarheid van energierijk kant-en-klaar voedsel zijn de be- gestandaardiseerde gewichtsreductietherapie op basis van langrijkste oorzaken van de toename van obesitas. De stij- een laag­calorisch dieet (385 kcal/1,6 MJ per dag) en dage- ging in prevalentie van obesitas in de afgelopen decennia kan niet verklaard worden door onze genen. Maar hoewel we allemaal in ongeveer dezelfde omgeving verblijven, wordt Komt een vrouw bij de diëtist niet iedereen even dik. De omgeving speelt blijkbaar in op Er komt een obese vrouw bij de diëtist: ‘Ik kan er niets onze genetische aanleg; er is een gen-omgevingsinteractie. aan doen, het zit in m’n genen!’ Hoe reageer je hierop als diëtist? Speelt genetische aanleg inderdaad een Tweelingstudies bewijzen genetische invloed rol? En moet hiermee rekening gehouden worden bij Tweelingstudies geven waardevolle informatie over de rol de behandeling? Genetische variaties kunnen het risi- van genen ten opzichte van de omgeving. Eeneiige tweelin- co van obesitas verhogen. Het bestuderen van genen gen zijn genetisch identiek en worden vergeleken met twee- in mensen met obesitas geeft meer inzicht in de oor- eiige tweelingen die 50% van hun genen delen. Als twee-­ zaak waardoor mensen obees worden en waarom ze eiige tweelingen als groep minder gelijkenis vertonen dan obees blijven. Het is daarvoor niet nodig om het gene- eeneiige tweelingen, is het aannemelijk dat het bestudeer- tisch profiel van elke obesitaspatiënt te kennen. Wel de kenmerk beïnvloed wordt door genen. Wanneer de om- helpt kennis van de biologische regulering van de geving de enige bepalende factor is, wordt er geen verschil energiebalans om de behandeling te verbeteren. verwacht tussen een- of tweeeiige tweelingen. Tweelingstudies (gebaseerd op 25.000 tweelingparen en meer dan 50.000 biologische en adoptieve familieleden) ­laten zien dat eeneiige tweelingen gelijker zijn in BMI dan Genetische variaties tweeeiige tweelingen. Dit toont aan dat obesitas voor Mensen zijn voor 99,9% genetisch identiek. Een zeer ­50-90% verklaard wordt door genetische factoren. Dit is klein deel van ons DNA vertoont variaties ten opzichte vergelijkbaar met de genetische invloed op lichaamslengte, van andere personen. Dit kunnen zeldzame variaties en is veel sterker dan de genetische invloed op bijvoorbeeld zijn die alleen in bepaalde families voorkomen. Maar hypertensie en depressie. er zijn ook veel algemene variaties; deze komen voor Ook verandering in lichaamsgewicht als gevolg van overvoe- in bepaalde bevolkingsgroepen. Wanneer in dit artikel ding of dieet lijkt een genetische basis te hebben.2 Onder- gesproken wordt over genetische variaties, worden zoekers overvoedden twaalf mannelijke eeneiige tweelingen ­algemene variaties bedoeld. We noemen een variatie met 1000 kilocalorieën (4,2 MJ) per dag, zes dagen per ‘algemeen’ als deze bij meer dan vijf procent van de week, voor een periode van honderd dagen. De gemiddelde bevolking voorkomt. 1 toename in lichaamsgewicht was 8,1 kilogram. Tussen de Ned Tijdschr voor Voeding & Diëtetiek | 2009;64(2) 7 lijkse beweging. De verschillen in gewichtsverlies tussen de ­hogere hersengebieden. Een voorbeeld hiervan is dat een tweelingparen was groot, maar wederom significant verge- negatieve energiebalans op hersenstamniveau de gevoelig- lijkbaar tussen de tweelingen onderling (correlatie gewicht heid voor CCK kan verlagen, waardoor de maaltijdgrootte 0,77, p=0,0008). toeneemt en de negatieve energiebalans gecompenseerd wordt. Gastroïntestinale hormonen stimuleren behalve de hersen- Specifieke kenmerken van eetgedrag Specifieke kenmerken van eetgedrag – ook wel endofenoty- stam ook de hypothalamus in het brein. De hypothalamus pes van eetgedrag genoemd – worden ook onderzocht. ontvangt ook signalen over de energiereserves in de vorm Voorbeelden hiervan zijn ‘cognitieve zelfbeheersing’ (het van vetmassa, via het hormoon leptine. Twee neuronenpo- bewust vermijden van eten), ‘disinhibitie’ (verlies van cogni- pulaties in de hypothalamus, POMC en NPY-AgRP neuronen, tieve zelfbeheersing resulterend in overeten), ‘emotioneel reageren op gastroïntestinale en vetweefselhormonen. eten’ en ‘hongergevoel’. Deze kunnen gemeten worden met POMC-neuronen geven melanocortines en beta-endorphi- vragenlijsten, zoals de Dutch Eating Behaviour Questionnaire nes af als ze gestimuleerd worden door hoge leptine-levels. (DEBQ) of de Three Factor Eating Questionnaire (TFEQ). NPY-AgRP neuronen worden geactiveerd door ghreline en Sommige studies vinden aanwijzingen dat deze endofenoty- door lage leptine-levels. Beide neuronenpopulaties regule- pes beïnvloed worden door genen, terwijl andere studies ren de activiteit van het melanocortine (MC)-systeem in de suggereren dat eetgedrag met name beïnvloed wordt door hypothalamus. Activatie van het MC-systeem resulteert in de omgeving. Het voordeel van het bestuderen van speci­ een verlaging van voedselinname en een verhoging van fieke kenmerken van eetgedrag is dat het mogelijk meer energieverbranding. De centrale rol van het MC-systeem ­inzicht geeft in de manier waarop lichaamsgewicht geregu- blijkt ook uit genetische studies; mutaties in de MC4-recep- leerd wordt. Er is meer onderzoek nodig voordat er duide-­ tor zijn ­geassocieerd met obesitas.4 lijke conclusies getrokken kunnen worden. Vier sleutelaspecten voedselinname Het opsplitsen van een complex fenotype in endofenotypes is veelbelovend. Het stapsgewijs benaderen van het com- Honger en maaltijdinitiatie zijn complexe processen die niet plexe fenotype maakt onderzoek makkelijker en beter. alleen beïnvloed worden door energiehomeostase. Aange- ­Bovendien is de verwachting dat endofenotypes een nog leerde en sociale factoren zijn minstens zo belangrijk. Zo sterkere relatie met de biologische achtergrond hebben. wordt eetgedrag behalve door energiehomeostase ook gestuurd door het plezier dat je kunt beleven door te eten, ook Neurobiologische regulering van energiebalans wel het hedonisch effect genoemd. Eten van waardevol (met We weten dat obesitas vaak in families voorkomt en dat dit name hoogcalorisch) voedsel wordt beloond met een gevoel te verklaren is door overeenkomsten in zowel gewoonten en van genot. Zeer smakelijke voeding is dan ook in staat om omgeving als genen. Tweelingstudies laten zien dat die verzadigingsgevoelens te onderdrukken. De nucleus accum- ­genen voor 50-90% verantwoordelijk zijn voor het ontstaan bens (NAcc) in het brein speelt een belangrijke rol bij het in- van obesitas. Het bestuderen van de functie van deze genen tegreren van vier sleutelaspecten van voedselinname: ho- is belangrijk om het ontstaan van obesitas beter te begrij- meostase, hedonisme, motivatie en cognitie.5 De NAcc krijgt pen. verder informatie door vanuit hogere hersengebieden over Ondanks aanzienlijke variaties in dagelijkse consumptie van onder andere emoties, zintuigen en de omgeving. Op basis voeding, is het lichaamsgewicht van mensen verrassend hiervan moduleert de NAcc de voedselinname. stabiel. Calorische inname en energieverbranding worden De energiebalans wordt dus nauwgezet gereguleerd, waar- nauw in balans gehouden door energiehomeostase. Er is bij er een actieve interactie is tussen energiereserves en een korte- en een langetermijnregulering van voedselin­ ­gevoelens van honger, verzadiging, genot en motivatie. Het name. De kortetermijnregulering bepaalt de maaltijdgrootte is belangrijk om te weten dat het brein gevoelens van genot en de tijd tussen twee maaltijden. De langetermijnregu­ en motivatie kan ‘gebruiken’ om een stabiele energiebalans lering moduleert de kortetermijnregulering op basis van de af te dwingen. Deze gevoelens spelen waarschijnlijk een energievoorraad van het lichaam. grote rol in een terugval na gewichtsverlies. Ook bij obesitas Lage bloedglucose en hoge ghreline-levels worden geasso- zal namelijk de energiebalans stabiel gehouden worden; cieerd met de initiatie van een maaltijd. Voedselconsumptie eenmaal gewend aan een hoger lichaamsgewicht zal het resulteert in maaguitzetting en de afgifte van de hormonen ­lichaam proberen dit te verdedigen. cholecystokinine (CCK), glucagon-like peptide-1 (GLP1) en Genetische variaties spelen rol bij obesitas oxyntomodulin uit darmwandcellen. De hersenstam ont- Genetische variaties in elke schakel van de zojuist beschre- vangt deze signalen en integreert deze met signalen uit Ned Tijdschr voor Voeding & Diëtetiek | 2009;64(2) 8 ven systemen zouden obesitas kunnen veroorzaken. Door genetisch onderzoek bij mensen met zeldzame vormen van extreme obesitas is de afgelopen jaren een aantal genen ontdekt die betrokken zijn bij de energiebalans. Bij deze mensen zorgt een enkele genmutatie ervoor dat ze extreem obees zijn. Veel van deze mutaties zijn in eerste instantie gevonden bij de muis; later zijn ze ook gevonden bij de mens. Het leptine-gen is het eerste gen dat op deze manier ontdekt is, gevolgd door de genen waarmee leptine samenwerkt in de hypothalamus (onder andere de leptinereceptor, POMC, de MC4-receptor en ‘brain derived neurotrophic ­factor‘ (BDNF)). De genetische basis van algemene obesitas, die de gehele populatie in meer of mindere mate treft, is moeilijker te ­onderzoeken. Tot voor kort waren studies naar de betrokkenheid van genetische variaties bij algemene obesitas ­weinig succesvol. Genetisch onderzoek naar obesitas is erg moeilijk, omdat obesitas een complexe polygenetische ­basis heeft; in plaats van één duidelijke oorzaak zijn er meerdere genetische variaties die samen tot obesitas kun- Figuur 1: Overeenkomst in respons op overvoeding. Elk punt geeft een twee- nen leiden. lingpaar (A en B) weer. De punten het dichtst bij de diagonale lijn zijn de Elke variatie heeft een klein effect en is hierdoor extreem tweelingen die de meest vergelijkbare verandering in lichaamsgewicht moeilijk te identificeren; er moeten duizenden mensen vertoonden. (Bron: ref. 2.) ­worden getest om er zeker van te zijn dat een resultaat geen toevallige bevinding is. Door nieuwe technieken kunnen belang van de MC4-receptor en ook het door een eerdere ­tegenwoordig echter genoomwijde associatiestudies wor- genoomwijde studie geïdentificeerde fat mass and obesity den uitgevoerd. Hierbij worden honderdduizenden geneti- associated (FTO) gen.4 Beide genen spelen een belangrijke sche variaties over het hele menselijke genoom getest op rol in de hypothalamus van het brein. Dus niet alleen het betrokkenheid bij ziektes, in dit geval obesitas. Een voor- oorspronkelijk onderzoek naar obesitas bij muizen, maar deel van genoomwijde studies is dat ze niet afhankelijk zijn ook dat bij mensen wijst op een belangrijke rol van de hypo- van de huidige kennis van obesitas. Dit lijkt een zeer suc- thalamus. cesvolle aanpak. Er zijn al verschillende genen in relatie tot Willer en collega’s verrichtten een meta-analyse van vijftien obesitas gevonden waar voorheen nog nooit iemand naar genoomwijde studies naar BMI (n=32.615), gevolgd door gekeken heeft. een nieuwe genoomwijde studie (n≥58.000).4 Behalve be- Hoewel oudere methoden van genetisch onderzoek niet vestiging van de MC4 receptor en FTO vindt deze studie zes ­altijd succesvol waren, hebben ze toch een aantal interes- nieuwe genen betrokken bij obesitas: TMEM18, KCTD15, sante genen voor obesitas opgeleverd. In 2005 zijn al deze GNPDA2, SH2B1, MTCH2 en NEGR1. Alleen de functie van studies samengevat in de Human Obesity Gene Map.6 Een SH2B1 was al bekend; dit gen is betrokken bij leptine-signa- aantal van de genen heeft een functie in vetweefsel, maar lering in het brein. deze genen werden niet gevonden in genoomwijde studies, Op MTCH2 na hebben al deze genen een hoge expressie in wat suggereert dat variatie in regulatie van vetcellen tussen het brein en de hypothalamus. Dit geeft aan dat algemene mensen niet sterk bijdraagt aan verschillen in BMI. Andere obesitas, net als zeldzame monogenetische obesitas, een belangrijke genen die wel bevestigd worden, spelen een rol neurologische basis heeft. De gezamenlijke impact van vari- in gedrag en hersenfunctie, zoals de MC4-receptor en BDNF. aties in deze genen op BMI wordt geschat op 2,1 kg/m2 Het feit dat deze genen zowel in oudere studies als in mo- ­(gelijk aan 5,2-6,6 kg voor een volwassene van gemiddelde derne grootschalige genoomwijde studies naar voren ko- lengte). Dit is een veelbelovend resultaat, maar samen ver- men, b ­ enadrukt de sleutelrol van dit systeem in de regule- klaren deze genetische variaties slechts 1% van de geneti- ring van de energiebalans. sche invloed op BMI. Er zijn waarschijnlijk meer algemene variaties te vinden die Belangrijke rol hypothalamus Een recente genoomwijde studie bevestigt nogmaals het bijdragen aan obesitas. Huidige technologische ontwikkelingen stimuleren onderzoek in deze richting. Maar het is Ned Tijdschr voor Voeding & Diëtetiek | 2009;64(2) 9 ook mogelijk dat er, behalve enkele algemene variaties, ver- Literatuur schillende zeldzame variaties aan obesitas ten grondslag 1. Maes HH, Neale MC, Eaves LJ. Genetic and environmental factors in relative body weight and human adiposity. Behav Genet 1997 Jul;27(4):325-51. 2. Bouchard C, Tremblay A, Després JP, Nadeau A, Lupien PJ, Thériault G, et al. The response to long-term overfeeding in identical twins. N Engl J Med 1990 May 24;322(21):1477-82. 3. Hainer V, Stunkard A, Kunesová M, Parízková J, Stich V, Allison DB. A twin study of weight loss and metabolic efficiency. Int J Obes Relat Metab Disord 2001 Apr;25(4):533-7. 4. Willer CJ, Speliotes EK, Loos RJ, Li S, et al. Genetic Investigation of Anthropometric Traits (GIANT) Consortium. Six new loci associated with body mass index highlight a neuronal influence on body weight regulation. Nat Genet 2009 Jan;41(1):25-34. 5. Adan RA, Vanderschuren LJ, E la Fleur S. Anti-obesity drugs and neural circuits of feeding. Trends Pharmacol Sci 2008 Apr;29(4):208-17. 6. Rankinen T, Zuberi A, Chagnon YC, Weisnagel SJ, Argyropoulos G, Walts B, et al. The human obesity gene map: the 2005 update. Obesity (Silver Spring). 2006 Apr;14(4):529-644. liggen. Deze zeldzame variaties zijn nog moeilijker te onderzoeken. De kwaliteit van genetische studies zou verhoogd kunnen worden door het ontwikkelen van goede endofenotypes die obesitas goed in kaart brengen, zoals cognitieve zelfbeheersing, hongergevoel, impuls, emotie, portiegrootte en voorkeur voor macronutriënten. Hoe nauwkeuriger het eetgedrag van mensen met obesitas beschreven wordt, hoe beter het biologisch onderzoek uitgevoerd kan worden. De diëtist kan hier een belangrijke rol in spelen, bijvoorbeeld door endofenotypes voor obesitas te beschrijven en te beoordelen in samenwerking met onderzoekers. Goed biologisch onderzoek zal bijdragen aan het herkennen van patronen in eetgedrag en aan individuali­sering van de therapie. Erfelijke aanleg geen excuus om niets te doen Als obesitas in je genen zit, betekent het dan dat je er niets aan kan doen? Als iemand aanleg (in andere woorden: ­genetische risicofactoren) heeft om overgewicht te ontwikkelen, is het echt moeilijker om af te vallen. Maar dat betekent niet dat je er niets aan kunt doen! Erkennen dat iemand moeite heeft met bijvoorbeeld maaltijdgrootte, het weerstaan van hoogcalorisch voedsel of dat hij een emotionele eter is, helpt juist om gerichter te kunnen behandelen. Voor het ontdekken van de persoonlijke oorzaak van obesitas van een cliënt is het niet nodig om het exacte genetische profiel van iemand te kennen. Maar k­ ennis voortkomend uit genetisch onderzoek naar obesitas helpt wel om patronen in het gedrag van een cliënt te herkennen, en hierdoor de behandeling te individualiseren. Goede samenwerking tussen wetenschap en praktijk is e­ ssentieel in het verbeteren van de behandeling van o ­ besitas. Sietske Helder Diëtist, MSc, PhD-student Social, Genetic and Developmental Psychiatry Centre, Institute of Psychiatry, King’s College University, London Christel Jansen-Vreeke Diëtist, Praktijk voor natuurvoedingsadvies, Breda Clara Elbers Oproep diëtisten voor focusgroep PhD-student Complex Genetics Section, Universitair Sietske Helder en Christel Jansen-Vreeke willen een Medisch Centrum Utrecht focusgroep opzetten om de samenwerking tussen wetenschap en praktijk over het onderwerp endofenotypes van obesitas te verbeteren. Prof.dr. Roger Adan Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschappen, Geïnteresseerd om mee te werken? Mail dan naar Universitair Medisch Centrum Utrecht [email protected] Correspondentie: [email protected] Ned Tijdschr voor Voeding & Diëtetiek | 2009;64(2) 10