Leervragen: Aan het eind van casus B wil ik aan mijn medestudenten kunnen uitleggen wat het verschil is tussen de verschillende liggingen en standen. - Ik wil aan het eind van casus B de stand en ligging van het hoofd en kind tijdens de baring in Aav aan mijn mede studenten kunnen uitleggen. Aan het eind van casus B wil ik aan mijn medestudenten kunnen uitleggen wat de obstetrische belangrijke maten zijn van de schedel van een foetus. Aan het eind van casus B wil ik aan mijn medestudenten kunnen uitleggen wat de obstetrische belangrijke maten zijn van een gynaecoïd vrouwelijk bekken. De foetale schedel De vijf schedelbeenderen (de ossa frontalia, de ossa parietalia en het is occipitale) van de foetus zijn nog niet met elkaar vergroeid, maar van elkaar gescheiden door naden (suturae) en fontanellen. De schedel van een foetus is vervormbaar, omdat de ossa parietalia over de ossa frontalia en het os occipitale heen kunnen schuiven: dit heet moulage. Door deze moulage kan de schedel zich aanpassen aan het baringskanaal. Bij het inwendige onderzoek kan door middel van de naden en de fontanellen de positie (houding en stand) van het hoofd in het kleine bekken worden bepaald. De kleine fontanel (driehoekig), de sutura sagittalis (pijlnaad) en de grote fontanel (ruitvormig) zijn bij dit onderzoek belangrijke oriëntatiepunten. schedelmaten Distantia (d.) en circumferentie (c.) d. suboccipito-bregmatica 9,5-10 nek – midden grote fontanel achterhoofdligging met maximale flexie c. suboccipito-bregmatica d. suboccipito-frontalis 32-33 10 nek - voorhoofd gewone achterhoofdsligging c. suboccipito-frontalis d. fronto-occipitalis c. fronto-occipitalis d. mento-occipitalis c. mento-occipitalis d. submento-bregmatica 34 12 34-35 13,5-14 35 9,5 glabella - achterhoofd kruinligging kin - achterhoofd voorhoofdsligging onderkaak – midden grote fontanel aangezichtsligging c. submento-bregmatica d. biparietalis d. bitemporalis 34 9,5 8-8,5 cm van - naar grootste dwarse diameter kleinste dwarse diameter houding Baringskanaal Het baringskanaal bestaat uit: Het benige baringskanaal: het kleine bekken Het weke baringskanaal: het onderste uterussegment, de cervix, de vagina, de vulva en de bekkenbodemmusculatuur. Het benige baringskanaal Het benige bekken wordt gevormd door de twee ossa coxae, het os sacrum en het os coccygis. De ossa coxae bestaan uit het os ileum, het os ischii en het os pubis. Aan de voorzijde zijn de ossa pubis met elkaar verbonden door de symfyse. Aan de achterzijde zijn de ossa ilea door middel van de sacro-iliacale gewrichten verbonden met het sacrum. Het os sacrum is met het os coccygis verbonden door het sacrococcygeale gewrichten. Tijdens de zwangerschap treedt een geringe, individueel verschillende, relaxatie op van het bindweefsel van de symfyse en de sacroiliacale gewrichten. Door deze relaxatie ontstaat er meer ruimte in het bekken. De begrenzing van het grote en het, obstetrische belangrijke, kleine bekken wordt gevormd door het vlak van de (kleine) bekkeningang. Het kleine bekken heeft op verschillende niveaus verschillende afmetingen. Het vlak van de bekkenengte, met de spinae ischiadicae als markeringspunt, heeft de kleinste afmetingen. Het vlak van de bekkeningang heeft een dwars-ovale vorm. Het vlak van de bekkenuitgang heeft een ovale vorm in voorachterwaartse richting. Bekkenvlakken Vlak bekkeningang bekkenwijdte bekkenengte bekkenuitgang twee driehoeken Begrenzing: V(oor), L(ateraal), A(chter) V: bovenrand symfyse L: linea innominata A: promontorium V: midden achtervlak symfyse L: foramen obturatorium A: derde sacrale wervel V: onderrand symfyse L: spina ischiadica A: grens vierde-vijfde sacrale wervel voorste driehoek V: onderrand symfyse L: tubera ischii achterste driehoek L: tubera ischii A: sacrococcygeaal gewricht Afmetingen (cm): V(oor), A(chter), Dw(ars) VA: 10,5-11,5 Dw: 13 VA: 12-13 Dw: 12-13 VA: 11-12 Dw: 10,5-11,5 VA: 9,5-12 Dw: 11-12 De bekkenas verloopt door de middelpunten van de bovengenoemde vlakken. Deze centrale as van het baringskanaal loopt in een rechte lijn van de bekkeningang naar het vlak van de bekkenengte en buigt dan in een hoek van ongeveer 90° om de symfyse heen naar de bekkenuitgang. De indaling van het voorliggende deel wordt bepaald door de positie van het diepst ingedaalde voorliggende (benige) deel van het kind (het hoofd bij een hoofdligging) ten opzichte van het benige bekken. Het kleine bekken wordt hiertoe verdeeld in vier aan elkaar evenwijdige vlakken: de vlakken van Hodge. Het weke baringskanaal Het weke baringkanaal wordt gevormd door het onderste uterussegment, de gehele verstreken en geopende cervix, de vagina, de vulva en de bekkenbodemmusculatuur. Tijdens de laatste fase van de uitdrijving verlengt het baringskanaal zich door het uiteenwijken van de bekkenbodemmusculatuur. De rest van de informatie over dit deel kunnen we, denk ik, terug vinden bij het groepje die de anatomie van het bekken bestudeert. De normale baring in Aav De geboorte in achterhoofdsligging met het achterhoofd voor is de efficiëntste manier waarop een kind met normale proporties en gynaecoïd bekken kan passeren en geboren kan worden. Kenmerken Bij een achterhoofdsligging: is de ligging: een hoofdligging is het voorliggende deel: het achterhoofd is de houding: een flexieligging is het aanwijspunt: het achterhoofd is de excentrische pool: het achterhoofd zijn de distantia suboccipito-frontalis (10 cm) en de distantia biparietalis (9,5 cm) is het draaipunt: de achterste haargrens De incidentie van de geboorte in achterhoofdsligging met het achterhoofd voor (Aav) vindt plaats bij 96% van de bevallingen. Schrijfwijze Achterhoofdsligging (houding: A) met het achterhoofd (aanwijspunt: a) voor (stand: v): Aav of occiput (O) anterior (A): OA. Diagnose Uitwendig onderzoek: hoofdligging. Vaginaal toucher: kleine fontanel in of dicht bij de bekkenas. Baringsmechanisme vanaf Hodge 1 tot en met de geboorte Hodge 1 De rug van het kind bevindt zich tijdens de aterme periode bij ongeveer 70% van de kinderen linksvoor, bij 25% rechtsachter en bij 5% rechtsvoor of linksachter. De meeste kinderen beginnen de indaling in het bekken dan ook met het achterhoofd linksvoor (Aalv). Door de dwarsovale vorm van de bekkeningang daalt het hoofd in een dwarse of in een schuine stand in (meestal Aaldw). Omdat het hoofd over het promontorium moet kantelen (draaiing om de sagittale as), staat de schedel op Hodge 1 in asynclitismus. De pijlnaad staat voor het bekkenas, zodat er sprake is van een asynclitismus posterior. Hodge 2 Het hoofd is in dit vlak ongeveer voor een derde ingedaald. Er treedt meer flexie op (draaiing om de frontale as), waardoor de kleine fontanel dichter bij de bekkenas komt te staan. Het hoofd kantelt nu iets meer over het promontorium. De pijlnaad staat bijna in de bekkenas. Synclitismus wordt bereikt tussen Hodge 2 en Hodge 3. Hodge 3 Het hoofd is hier ongeveer voor de helft ingedaald. De grootste diameter van het hoofd (de distantia biparietalis) is nu de bekkeningang gepasseerd. Het kind kan in principe vaginaal geboren worden. Het hoofd is nu helemaal om het promontorium heen gedraaid. De pijlnaad staat achter de bekkenas (asynclitismus anterior). De flexie van het hoofd neemt verder toe. De kleine fontanel komt dichter bij de bekkenas te staan en er ontstaat een excentrische pool. Inwendige spildraai Hierbij draait het achterhoofd naar voren. Dit is een draaiing om de lengteas. Deze inwendige spildraai is nodig om de bekkenuitgang, waarvan de voorachterwaartse afmeting groter is dan de dwarse afmeting, te kunnen passeren. Bij de meeste vrouwen is de inwendige spildraai voltooid als het hoofd de bekkenbodem heeft bereikt. De inwendige spildraai komt tot stand door: De vorm van het baringkanaal: vanaf Hodge 3 buigt het baringkanaal 90° naar voren De buigbaarheid van het hoofd ten opzichte van de romp: bij een flexieligging zal het hoofd bij indaling verder flecteren (en bij een deflectieligging verder deflecteren) De excentrische pool bij passage van de bocht in het baringskanaal naar voren. Hodge 4 Het hoofd bevindt zich nu ter hoogte van de bekkenuitgang. De inwendige spildraai is meestal voltooid. De stand is Aav. Geboorte van het hoofd Wanneer het hoofd is gespildraaid, neemt de flexie af door de naar voren gerichte bocht in het baringskanaal. Bij elke wee drukt de schedel telkens tegen het bekenbodem. Het perineum wordt steeds meer gewelfd door de druk van de aandringende schedel. Tijdens een wee staat de anus open en wordt de vulva wijder. Het achterhoofd wordt ten slottetijdens een wee zichtbaar in de vulva en zal tussen de weeën telkens terugveren. Dit noemen we insnijden. Staan van het hoofd Het zichtbare deel (segment) van het hoofd wordt bij elke wee groter. Als de nekgroeve onder de symfyse staat (voorhoofd onder de achterrand van de vulva), veert het hoofd niet meer terug in een weeënpauze: het hoofd staat. Doorsnijden van het hoofd Tijdens een van de volgende weeën deflecteert het hoofd en wordt door rotatie om de symfyse geboren. Het draaipunt is de achterste haargrens. Als de grootste afmeting van het hoofd geboren wordt, spreekt men van het doorsnijden van het hoofd. Indaling van de schouders De schouders volgen de vorm van het baringkanaal: de schoudergordel passeert de bekkeningang in dwarse richting en het vlak van de bekkenuitgang in voorachterwaartse richting. Uitwendige spildraai De uitwendige spildraai is een draaiing van het hoofd van het kind om zijn lengteas na de geboorte van het hoofd, waarbij het achterhoofd naar links of naar rechts (afhankelijk van de plaats van de rug) draait. Geboorte van de schouders Na de uitwendige spildraai wordt vervolgens het hoofd bipariëtaal omvat en sacraalwaarts bewogen, waarbij eerste de voorste schouder wordt geboren onder de arcus pubis. Vervolgens wordt het hoofd symfysewaarts bewogen, waarna de achterste schouder wordt geboren over het perineum. Tijdens het geboren worden van de achterste schouder kijkt men naar het perineum, waarbij men erop let dat het perineum niet ruptureert. Bij een verticale baring waarbij de vrouw vooroverleunt, wordt soms de achterste schouder eerst geboren. Geboorte van de romp Nadat de schouders geboren zijn en de okselplooien zichtbaar zijn, worden de oksels aangehaakt met de pinken. Vervolgens worden de romp, de stuit en de extremiteiten geboren in de richting van het baringskanaal.