identificeren - registreren - deporteren

advertisement
identificeren - registreren deporteren - vernietigen
De vervolging en vernietiging van de Nederlandse Joden in archiefdocumenten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn vanuit Nederland 107.000 Joden gedeporteerd naar de
concentratie- en vernietigingskampen in Oost-Europa; 102.000 van hen zijn vermoord.
Daarbij waren 18.000 kinderen.
Aan de hand van veertien archiefdocumenten wordt het verhaal verteld van de registratie en
de moord op de Nederlandse Joden.
1939-1940
GEZINSKAART, 1893-1939
Stadsarchief Amsterdam
Vanaf 1893 werd iedereen die in Amsterdam woonde door het
bevolkingsregister geregistreerd op een zogenaamde gezinskaart. Volledige
invoering in Nederland vond plaats in 1920. De kaart stond op de naam van het
hoofd van het gezin, meestal de vader. Op elke regel stonden de gegevens van één
persoon: man, vrouw, kinderen en eventuele inwonende familieleden. Er waren
kolommen voor geboorteplaats, geboortejaar, burgerlijke staat, religie, beroep en
nationaliteit. Ook alleenstaanden die niet bij hun familie woonden hadden een eigen
gezinskaart. Bij de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister in 1943 werden
veel gezinskaarten vernietigd of beschadigd. Vrijwel alle kaarten zijn toen
weggegooid. Dat kon: al eerder waren alle kaarten op microfilm gezet.
1939-1940
PERSOONSKAART, 1939-1994
Stadsarchief Amsterdam
Administratie op gezinskaarten bleek in de praktijk omslachtig omdat er een
grote index bij nodig was. Daarom kreeg in de jaren 1936-1939 iedereen een
eigen kaart: de persoonskaart. Deze vermeldde dezelfde gegevens als de
gezinskaart. Verder werden ook de gegevens van iemands ouders genoteerd. Het
systeem van de persoonskaarten is pas in 1994 vervangen door een digitaal
systeem.
De hier afgebeelde persoonskaart is een kopie (een archiefkaart), die het
Amsterdamse bevolkingsregister maakte als iemand was verhuisd of overleden.
De uitstekende bevolkingsregistratie in Nederland maakte het in 1941 mogelijk om
efficiënt alle Joodse burgers te registeren, als voorbereiding voor de deportatie.
1939-1940
WONINGKAART, 1924-1954
Stadsarchief Amsterdam
De gezinskaarten en de persoonskaarten vermeldden ook de woonadressen.
Maar om er achter te komen wie op een bepaald adres woonde was een aparte
administratie nodig. Dat waren de woningkaarten. In principe bestond er voor
elke woning een kaart, al kwam het voor dat men meer verdiepingen van hetzelfde
huisnummer op één kaart noteerde.
Op de kaart stond per regel de naam van de hoofdbewoner, zijn of haar
geboortedatum en het aantal mannelijke en vrouwelijke gezinsleden. Die aantallen
werden in potlood geschreven, zodat er in gewijzigd kon worden.
Bij veel naar de vernietigingskampen gevoerde joodse Amsterdammers staat in de
kolom ‘Datum’ [van verhuizing] en ‘waarheen’ vaak ‘Duitschland’ of Westerbork.
Soms, als men niets wist, kortweg VOW (Vertrokken Onbekend Waarheen). Dat kan
ook betekenen dat iemand ondergedoken was.
1939-1940
VREEMDELINGENKAART, 1921-1970
Stadsarchief Amsterdam
Vanaf het midden van de negentiende eeuw werden in Nederland
vreemdelingen, personen zonder de Nederlandse nationaliteit, geregistreerd
door de locale politie. Een vreemdeling, of hij nu immigrant, seizoensarbeider of
vluchteling was, diende zich te melden bij de afdeling Vreemdelingenzaken van het
politiebureau. Na afdoende legitimatie en bewijs dat iemand in zijn levensonderhoud
kon voorzien werd een reis- en verblijfspas afgegeven.
In de twintigste eeuw werd de administratie uitvoeriger. In het politiearchief kwam
een systeemkaart, de vreemdelingenkaart, met uitgebreide gegevens over de
aanvrager en indien van toepassing, over zijn partner en kinderen.
Tijdens de economische crisis van de jaren ’30 werden wetten ingevoerd die de
arbeidsmarkt grotendeels afsloten voor buitenlanders. Bovendien werden
vluchtelingen, waaronder veel Joden uit nazi-Duitsland, met ingang van 1934 slechts
toegelaten voor een tijdelijk verblijf. Tenslotte ging Nederland helemaal op slot. In
mei 1938 besloot de regering dat vluchtelingen ‘een ongewenscht element voor de
Nederlandsche maatschappij’ waren en aan de grens dienden te worden
tegengehouden.
1941
VERPLICHTE AANMELDING ALS JOOD, 1941
NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, Amsterdam
Op 10 januari 1941 vaardigde Rijkscommissaris Seys-Inquart verordening no.
6/41 uit: de aanmeldingsplicht voor personen van ‘geheel of gedeeltelijk
joodschen bloede’. De definitie daarvan was ruim gesteld: als een van de
grootouders Joods was, of naar het joodse geloof was overgegaan, was registratie
verplicht. In Nederland wonende Joden dienden zich te melden bij het plaatselijke
bevolkingsregister om daar de registratieformulieren in te vullen, met inbegrip van
adres en beroep. Daarvoor was een vergoeding van f 1,-- verschuldigd. Na
verwerking werden de formulieren naar Rijksinspectie voor de Bevolkingsregisters in
Den Haag verzonden. In mei 1941 waren daar 157.000 formulieren binnengekomen.
Met behulp van de formulieren en de hieruit samengestelde lijsten haalden de
plaatselijke bevolkingsregisters de betreffende persoonskaarten uit hun systeem. Zo
ontstonden twee bevolkingsadministraties: een voor Joodse en een voor niet-Joodse
personen.
Na de eerste anti-Joodse maatregelen in 1940, zoals het ontslag van Joden in
overheidsdienst in november, en de toenemende straatterreur van WA en SA, was
deze administratieve scheiding een beslissende stap naar deportatie en
massavernietiging.
1941
PERSOONSBEWIJS, 1941- 1945
NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, Amsterdam
Vanaf de late jaren ’30 werd op het Departement van Binnenlandse Zaken de
invoering van een algemeen identiteitsbewijs voorbereid. Na de Duitse inval in
mei 1940 werd het plan actief uitgewerkt door de ijverige Haagse ambtenaar
J.L. Lentz. In 1941 kreeg iedereen van veertien jaar en ouder een
persoonsbewijs. Het was een in drieën gevouwen kartonnen kaart op
zakagendaformaat, voorzien van een pasfoto en vingerafdruk, met de vermelding
van naam, geboortedatum, beroep en adres van de houder. Bij Joden werd er in de
zomer van 1941 een grote ‘J’ in gestempeld. Kinderen tot veertien jaar werden op het
persoonsbewijs van een van de ouders bijgeschreven.
In Amsterdam vond de uitreiking plaats in de Apollohal, van april tot in het najaar van
1941. Iedereen moest twee foto’s meenemen. De tweede foto werd op een
ontvangstbewijs geplakt, dat voorzien van een vingerafdruk en dezelfde gegevens
als het persoonsbewijs werd opgenomen in een groot kaartsysteem in gebouw
Kleykamp in Den Haag.
Door het speciale karton, de afwijkende inkt, het watermerk en andere bijzondere
kenmerken was het persoonsbewijs bijzonder moeilijk te vervalsen. Bovendien
bestond er de snelle controlemogelijkheid met het kaartsysteem in Den Haag. In april
1944 slaagde een precisiebombardement van de RAF er in een deel van het archief
te vernietigen.
Maar toen had het meest perfecte identiteitsbewijs van Europa al vele mensenlevens
geëist.
1941
JOODSCHE RAADCARTOTHEEK, 1941-1943
Het Nederlandse Rode Kruis, Den Haag
De Joodsche Raad werd in februari 1941 ingesteld in Amsterdam. De Raad
ontwikkelde zich tot vertegenwoordiger van de Joodse gemeenschap in
Nederland, maar bleek in de praktijk een verlengstuk van de Duitse bezetter. In
september 1943 werd de Joodsche Raad opgeheven. De laatste medewerkers
werden naar Westerbork getransporteerd.
De belangrijkste activiteit van de Joodsche Raad was het geven van hulp aan
‘vertrekkenden’, diegenen die een oproep hadden ontvangen. Vooral het behandelen
van de aanvragen voor een Sperre, een vrijstelling van deportatie, gaf de
medewerkers van Raad handenvol werk.
Om overzicht te houden werden diverse kaartsystemen aangelegd. Door het
hoofdkantoor op de Nieuwe Keizersgracht in Amsterdam, door de verschillende
hulpkantoren, en door de Antragsstelle, een schaduwadministratie van de Joodsche
Raad in kamp Westerbork. Na de oorlog zijn de kaartsystemen samengevoegd. De
cartotheek is een belangrijke bron voor de lotgevallen van de Joden in de oorlog. De
naoorlogse aantekeningen, in rood potlood, geven informatie over transportdatum en
datum van overlijden.
1942-1944
DE HULPSECRETARIE WESTERBORK, 1939-1945
Het Nederlandse Rode Kruis, Den Haag
De in Kamp Westerbork verzamelde Joden waren formeel inwoner van de
Drentse gemeente Westerbork en werden ingeschreven in het plaatselijke
bevolkingsregister. Vanaf 1939 bestond er een gemeentelijke hulpsecretarie in
het kamp.
Kamp Westerbork was in 1939 door de Nederlandse regering gebouwd voor vooral
Joodse vluchtelingen uit Duitsland. In 1942 werd het een doorgangskamp voor
transporten naar de vernietigingskampen. Tegelijkertijd functioneerde Westerbork,
dat duizenden bewoners telde, als een dorp. Er waren werkplaatsen, er was een
wisselkantoor voor het speciale kampgeld, een postkantoortje, een kampwinkel, een
kantine en een café, waar revues en muziekuitvoeringen gegeven werden. Er
werden huwelijken gesloten en kinderen geboren. En in het ziekenhuis werden
mensen gezond gemaakt, klaar voor transport.
1942-1944
OPROEP VOOR ‘WERKVERRUIMING IN DUITSCHLAND’, 1942-1943
NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, Amsterdam
Vanaf juli 1942, met het begin van de systematische deportaties, kregen Joden
een oproep om zich te melden voor een keuring in het doorgangskamp
Westerbork, als voorbereiding voor tewerkstelling, ‘werkverruiming in
Duitschland’. Volgens het formulier mocht men een beperkte hoeveelheid kleding,
beddengoed, eetgerei en toiletgerei meenemen, verpakt in een stevige koffer of
rugzak. Tevens levensmiddelen voor drie dagen en geldige distributiekaarten. ‘De
woning moet ordelijk achtergelaten en afgesloten worden, de huissleutels moeten
worden medegenomen.’ Op deze wijze werd een bedrieglijke schijn van normaliteit
gecreëerd.
In Amsterdam diende men zich te verzamelen bij de ‘Zentralstelle für jüdische
Auswanderung’ op het Adema van Scheltemaplein. In oktober 1942 werd de
Joodsche Schouwburg aan de Plantage Middenlaan als verzamelplaats in gebruik
genomen. Lang niet alle Joden gaven gehoor aan de oproep. Vanaf september 1942
werden Joden systematisch van huis opgehaald, met medewerking van
Amsterdamse politieagenten. Na juni 1943 waren de grote razzia’s voorbij.
1942-1944
SPERRE, 1942-1943
NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, Amsterdam
Kort na het begin van de deportaties in juli 1942 ontstond het verschijnsel
Sperre, vrijstelling. Een Sperre betekende bescherming van het transport naar
Westerbork of verder naar het oosten. Een stempel in het persoonsbewijs maakte
duidelijk dat iemand gesperrt was. Van de houders van een Sperre werden weer
lijsten bijgehouden.
Een aanstelling bij de Joodsche Raad betekende voor de werknemer en zijn familie
bescherming tegen deportatie. Ook wie onmisbaar was voor de Joodse
gemeenschap, naar oordeel van de Joodsche Raad, kwam in aanmerking. Er
bestonden nog ander lijsten en Sperren. Bijvoorbeeld voor gemengd gehuwden.
Het bezit van een Sperre was letterlijk van levensbelang. Voor de Duitse bezetter
was het een kat-en-muis spel. Uiteindelijk bleken ook de laatste Sperren niets waard.
1942-1944
TRANSPORTLIJST, 1942-1944
Het Nederlandse Rode Kruis, Den Haag
Het eerste transport van kamp Westerbork, naar het vernietigingskamp
Auschwitz, een ononderbroken reis van drie dagen in gesloten veewagons,
vond plaats op 15 juli 1942. Degenen die voor het transport waren aangewezen
stonden op een getypte lijst. Daarvan is alleen een doorslag bewaard gebleven.
De originele lijst ging waarschijnlijk mee met de trein. In die eerste trein zaten 1135
mensen. De bewaard gebleven lijsten tonen regelmatig correcties en doorhalingen.
Sommigen wisten op het laatste moment van transport vrijgesteld te worden, een
tijdelijk uitstel. In geen enkel archiefstuk is de systematische vernietiging van de
Joden zo duidelijk zichtbaar als op deze lijsten.
1945Kaart Centrale Cartotheek van het Nederlandse Rode Kruis
Het Nederlandse Rode Kruis, Den Haag
Na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog werd het Rode Kruis een van de
belangrijkste organisaties die zich bezig hield met het opsporen van tijdens de
oorlog vermiste personen. Door het aanleggen van een kaartsysteem met
gegevens van vermisten, een centrale cartotheek, probeerde men meteen na afloop
van de oorlog zoveel mogelijk gegevens systematisch vast te leggen. Het betreft
zowel gegevens uit officiële documenten als getuigenverklaringen. Van veel
personen werd ook een dossier aangelegd.
1945OPSPORINGSVERZOEK
Het Nederlandse Rode Kruis, Den Haag
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog begonnen de overlevenden te zoeken
naar hun weggevoerde familieleden en vrienden. Steeds duidelijker werd dat
maar heel weinigen de stelselmatige vernietiging hadden overleefd.
Het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis, met name de afdeling
Vermiste Joodse personen (‘Afd. J’), speelde bij het naspeuren van de lotgevallen
van de gedeporteerden een belangrijke rol. Een zoekende nabestaande kon ook te
maken krijgen met het Afwikkelingsbureau Concentratiekampen van het Rode Kruis,
het International Rode Kruis, de staf Militair Gezag repatriëring buitenland, de
afdeling vermiste personen van de geallieerde strijdkrachten en het
Afwikkelingsbureau Nederlandse Missie tot Opsporing van vermiste Personen uit de
Bezettingstijd van het Ministerie van Sociale Zaken. Steeds weer moesten nieuwe
formulieren ingevuld worden (‘Model J.3’, ‘Model J.54/59’), inclusief opgaaf van de
reden van deportatie. ‘In verband met het feit dat zij jood waren’ vulde een
grootvader op zoek naar zijn kleinzoon in.
Het antwoord bestond meestal uit de volgende zin: ‘Aangezien wij van of omtrent hen
geen enkel bericht meer ontvingen, moeten wij, op grond van onze ervaring, helaas
aannemen, dat de mogelijkheid van hun terugkeer naar Nederland wel zeer gering
is.’
1945BEKENDMAKING VAN AANGIFTE VAN OVERLIJDEN IN DE NEDERLANDSE
STAATSCOURANT
Stadsarchief Amsterdam
Vanaf 1949 kon het Ministerie van Justitie aangifte doen van het overlijden van
in 1940-1945 vermoorde of vermiste personen. Dit vond plaats bij de burgerlijke
stand van de gemeente waar de persoon het laatst had gewoond. Omdat de
Nederlandse bevolkingsadministratie na Westerbork stopte bestond er van de
vermoorde personen geen overlijdensakte. Voor de achterblijvers betekende dit vaak
een wrange belemmering in het opnieuw opbouwen van hun leven. Voor de wet kon
familiebezit niet vrijgegeven worden, of kon iemand niet hertrouwen als de betrokken
persoon niet formeel als overleden was geregistreerd.
Op deze lijst wordt Sientje Abram vermeld. Zij werd op 10 september 1942 in de
omgeving van Oswiecim (Auschwitz) vermoord. Het verhaal van Sientje is te zien in
een van de vitrines in de tentoonstelling.
Download