De Eenmanszaak I Havo Belangrijke zaken Hoofdstuk 1 (zie ook bijlage) Verschil doorlopend krediet, persoonlijke lening, huurkoop, kopen op afbetaling Opgave 6 3 soorten hypotheken (spaarhypotheek, lineaire hypotheek, annuïteitenhypotheek) Opgave 15 – 16 – 17 Enkelvoudige interest Opgave 11 Samengestelde interest (zie bijlage) Eindwaarde: opgave 26 Contante waarde: opgave 29 Kredietnemer = geldnemer = hypotheekgever Kredietgever = geldgever = hypotheeknemer D-toets opgave 20 Hoofdstuk 2 Btw: van zonder naar met x 1,19. Van met naar zonder : 1,19 Opgave 39 + 43 Openingsbalans: opgave 54 + 55. Posten altijd zonder btw, behalve crediteuren/debiteuren Hoofdstuk 3 3 functies kostenberekening. Permanentie: Kosten toerekenen aan de periode waar ze betrekking op hebben Verschil tussen kosten/opbrengsten (periode, resultatenbegroting) en ontvangsten/betalingen (liquiditeitsbegroting). Opgave 63 + 65 t/m 68: belangrijk! Kosten van arbeid Opgave 70 Kostprijs (inkoopwaarde) - Brutowinst Verkoopprijs (omzet) Stel na ‘van de’ altijd op 100% Opgave 71 (4) Afschrijven (a-r)/n Opgave 80 Opgave 86 t/m 95 (behalve 91) zijn hele goede opgaven om te oefenen Hoofdstuk 4 (zie ook bijlage) Liquiditeitsbegroting: ontvangsten en betalingen (op moment), maak je van tevoren. Uitkomst is toename of afname van liquide middelen (kas/bank) Opgave 97 Krediettermijn crediteuren/debiteuren (betaling ander moment dan inkoop/verkoop) Opgave 98 + 101 Resultatenbegroting: kosten en opbrengsten (moment van geldtransport niet van belang). Hieruit vloeit de winst in een bepaalde periode. Opgave 102 + 105 De Eenmanszaak II Havo Belangrijke zaken Hoofdstuk 1 Verschil categoriale en functionele kostenindeling Opgave 2 Schema boven opgave 7 (blz. 8) Opgave 7 Vergelijking voorcalculatie met nacalculatie Opgave 10 D-toets opgave 7 t/m 11 Hoofdstuk 2 FIFO vergelijken met LIFO Opgave 18 t/m 20 VVP Opgave 21 t/m 23 Oefenproefwerk ‘De heer Knoppen verkoopt knopen’. Hoofdstuk 3 (zie ook bijlage) 3 soorten variabele kosten Bezettingsgraad Opgave 26 Break-even afzet/omzet (omzet = afzet x verkoopprijs) Inkoopwaarde verkopen is variabele kostensoort Opgave 27 en opgave 29 + 31 (grafisch afleiden, kruising TO en TK) D-toets opgave 10 t/m 12 Hoofdstuk 4 (erg lastig hoofdstuk, zie ook bijlage) Verschil tussen brutowinstopslagmethode en nettowinstopslagmethode Bekijk goed het schema (bijlage) en leer dit niet uit het boek Opgave 44 (lastig) D-toets opgave 4 + 5 Verschil begrote (voorgecalculeerd), toegestane (werkelijke productie/afzet x toegestane kosten per stuk) en werkelijke kosten (nagecalculeerd) Opgave 42 Budgetresultaat (toegestane kosten – werkelijke kosten) Opgave 46 D-toets opgave 8, 10 en 11 Brutowinstopslagmethode Nettowinstopslagmethode Inkoopwaarde verkopen + Brutowinstopslag____ Verkoopprijs EXCL. BTW + BTW________________ Verkoopprijs INCL. BTW Bepaling van de verkoopprijs Geschatte inkoopprijs + Opslag inkoopkosten_____ Vaste Verrekenprijs + Opslag overheadkosten___ Kostprijs + Nettowinstopslag_____ Verkoopprijs EXCL. BTW + BTW__________________ Verkoopprijs INCL. BTW Verkoopresultaat Afzet x (verkoopprijs – voorgecalculeerde kostprijs) Omzet - Inkoopwaarde verkopen__ Brutowinst - Overheadkosten - Interestkosten + Interestopbrengst_______ Nettowinst Bepaling van de winst +/- Budgetresultaat +/- budgetverschil inkopen +/- budgetverschil overheadkosten Nettowinst Op 1-1-2005 heb je een bedrag van € 5.000. De rente bedraagt 3% per jaar (samengesteld). a) wat is dit waard op 1-1 2009? b) wat is dit waard op 1-1 2001? tijdlijn b? I 2001 I 2002 I 2003 I 2004 5000 I 2005 I 2006 I 2007 I 2008 a? I 2009 5000 (1,03) 4 5627,54 5000 4442,44 b) (1,03) 4 a) De Eenmanszaak II Hoofdstuk 3 Constante kosten Dat deel van de bedrijfskosten dat constant is, dus niet veranderd als de productie verandert. Variabele kosten = inkoopwaarde van de omzet + variabele bedrijfskosten Dekkingsbijdrage per stuk = verkoopprijs per stuk – variabele kosten per stuk Totale dekkingsbijdrage = (verkoopprijs per stuk – variabele kosten per stuk) x afzet Break-evenpoint Kruising tussen Totale Opbrengsten Lijn (TO) en Totale Kosten Lijn (TK) Totale Opbrengsten = Omzet = Afzet x verkoopprijs Totale Kosten = Constante kosten + variabele bedrijfskosten + inkoopwaarde van de omzet (Break-even)omzet = (Break-even)afzet x verkoopprijs Brutowinst (per stuk) =Verkoopprijs (per stuk) – Inkoopwaarde van de verkopen (per stuk) Liquiditeitsbegroting versus Resultatenbegroting gebeurtenis Loonkosten Verzekering Aanschaf machine/VA Afschrijvingen Interestopbrengst o Interestkosten o Aflossing lening Huurkosten Contante inkoop Inkoop op rekening Op liquiditeitsbegroting Elke maand Moment van betaling Moment van betaling Moment van ontvangst van de interest Moment van betaling Direct in die maand Moment van betaling Direct in die maand Moment van betaling (dus in de toekomst) Contante verkoop Direct in die maand Verkoop op rekening In de toekomst in de maand dat wordt betaald Betaling crediteuren Ontvangst debiteuren Betaling van winst Privé-opname privé-storting Betaling BTW aan fiscus Direct in die Direct in die Direct in die Direct in die (betaling) Direct in die (ontvangst) Direct in die maand maand maand maand maand maand Betalingen – ontvangsten = de toename of afname van de Liquide Activa (kas en bank) Op resultatenbegroting Elke maand Elke maand Elke maand Elke maand Elke maand Elke maand Direct in die maand - opbrengst (omzet) - kosten (inkoopwaarde) Direct in die maand - opbrengst (omzet) - kosten (inkoopwaarde) Het verschil tussen kosten en opbrengsten in een periode is de winst in die periode