Natuurkunde HAVO 3 Hoofdstuk 4 “Energie” Versie A • Het betreft een 40 min toets. Leerlingen met verlenging hebben 50 min de tijd. • Let erop dat je juist afrondt! Opgave: Fietsen Rutger fietst in het donker. Hij heeft z'n licht aan. 1) Welke energieomzetting(en) vind(t)(en) plaats in de dynamo. 2) Welke energieomzetting(en) vind(t)(en) plaats in het lampje. (1-T1) (2-T1) Opgave: buitenlamp Elke nacht van 22:00 tot 06:00 staat de buitenlamp van de familie Neerhoff aan. In de lamp zit een spaarlamp van 9,0 W. Een kWh kost 20 eurocent. 3) Hoeveel elektrische energie wordt er per jaar in deze lamp omgezet? 4) Hoeveel euro is de familie Neerhoff per jaar kwijt aan deze buitenlamp (rond af op twee cijfers achter de komma)? (3-T1) (2-T1) Opgave: glaasje Melk De soortelijke warmte van melk is 3,9 J/g·°C. Noortje verwarmt 100 g melk (7,0°C) in een warmtemeter tot 62°C. Het verwarmingselement in de warmtemeter heeft een vermogen van 14 W. Het rendement van deze proef blijkt 60% te zijn. 5) Hoeveel minuten moet het verwarmingselement aanstaan? (5-T2) Opgave: pannetje water Erika verwarmt in een pan op een gasfornuis 1,0 kg water van 20 °C naar 80 °C. Van de energie die het aardgas levert, gaat 50% verloren en wordt 20% door de pan opgenomen. De overige energie gaat naar het water. De verbrandingswarmte van aardgas is 32 MJ/m³. 6) Hoe groot is het rendement? 7) Hoeveel kubieke meter gas is er door Erika verbrand? (2-T1) (4-T2) Opgave: vloeistof 100 gram van een onbekende vloeistof wordt in een warmtemeter verwarmd met een verwarmingselement van 40 W. In de figuur rechts is het verloop van de temperatuur te zien. 8) Wat is de soortelijke warmte van deze vloeistof? (5-T1) Opgave: vloeistof In de figuur zie je een tabel met de energiewaarden van een aantal voedingsmiddelen. Een metselaar heeft op een normale werkdag een energiebehoefte van 13 · 10³ kJ. Hij eet het volgende: – ’s Morgens 100 g bruin brood met 150 g kaas en 150 g ei. Hij drinkt hier 200 g volle melk bij. – ’s Middags 200 g bruin brood met 100 g jam en 200 g kroket. Hij drinkt nu 400 g frisdrank. – ’s Avonds 200 g aardappels, 200 g sperziebonen en 300 g varkensvlees. Hij drinkt hier 400 g bier bij. – Verder neemt hij tussendoor nog 100 g pinda’s en 100 g banaan. 9) Heeft hij teveel, te weinig of ongeveer genoeg gegeten? Laat zien hoe je (4-T1) aan je antwoord komt. Opgave: Om de echte studiebollen te belonen 10)Je kent elektrische energie en warmte. Noem nog 2 andere vormen van energie. 11) Wat is de wet van behoud van energie? (2-R) (3-R)