Spiergroei draait om de toename van spiereiwitten. 3 hormonen zijn van belang: - Groeihormoon: uit de hypofyse. Stimuleert opname aminozuur uit het bloed en de synthese in spiercellen. - Thyroxine: uit de schildklier. Regelt de snelheid van de stofwisseling. Dat versnelt de eiwitsynthese. - Testosteron: is een geslachtshormoon uit de zaadbal. Het beïnvloed het ontstaan van secundaire geslachtkenmerken bij mannen wat spiergroei veroorzaakt. Het bevorderd ook eiwitsynthese en vertraagt afbraak eiwitten. Het lijkt nu alsof na elke training zijn spieren beter worden. Maar hij moet natuurlijk wel eiwitrijke producten hebben gegeten. Als je stopt word het weer minder. Het is namelijk zo dat een dag na de training het al weer normaal is, als je dan niet meer traint blijft het schommelen tussen gister en vandaag= homeotase. Hormoonkring thyroxine: - Door TSH geeft schildklier thyroxine af. als er veel thyroxine is word er al minder TSH afgegeven. Daardoor word er ook minder thyroxine afgegeven. - Door thyroxine versnelt de verbranding. Je temperatuur neemt nu ook toe. De hypothalamus reageert oor minder TSH te geven. Hypothalamus zit in je hersenen en bestaat uit zenuwcellen. Zenuwcellen communiceren door neurotransmitters. Sommige zenuwellen maken stoffen met een hormoonwerking=neurohormonen. RH’s stimuleren productie en groeihormoon voor hypofysevoorkwab. Enkele hormonen zijn remmende hormonen, deze remmen hormonen in hypofysevoorkwab. Deze ingewikkelde beïnvloeding maken duidelijke dat zenuw- en hormoonstelsel niet onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren. De stofwisseling in je cellen is voor verbranding van glucose. Spiercellen kunnen ook vetzuren verbranden. Koolhydraten komen in je lichaam door voeding. Glucose is een bouwsteen van koolhydraten. Verzuren zijn bouwstenen van vetten. Na vertering gaat glucose rechtstreeks naar je cellen maar vetzuur komt in je vetweefsel. Als je te weinig glucose krijgt neemt de concentratie af en word je futloos. Als je spiercellen meer verbranden word je vermoeid omdat je lichaam meer zuurstof nodig heeft. Je glucosepeil moet dus gelijk blijven. Glucose kun je niet opslaan maar het word opgeslagen als glycogeen. Dit kan je zien als een blik om de glucose. Dit word bewaard in je lever en in je spieren. Insuline is belangrijk bij dit alles. Als er veel glucose in je bloed zit stijgt ook de concentratie insuline. Insuline bevorderd de opname van glucose cellen. Ook stimuleer het het omzetten van glucose tot glycogeen. Je hebt glucagon nodig om glycogeen om te zetten in glucose. Maar glucagon stimuleert ook de vorming van extra glucose door omzetten van eiwitten en vetten in glucose. En het bevorderd het omzetten van vet in vetzuren in het vetweefsel. Spieren gaan nu dus ook vetzuren verbranden. Dit spaart zijn voorraad glycogeen. Bij zware inspanningen komt het hormoon cortisol vrij uit de bijnierschors. Dit zorgt net als glucogon voor extranieuwe brandstof. Het stimuleert in de lever en spieren de vorming van glucose uit eiwitten en vetten. En hij stimuleert het vrijmaken van vetten in het vetweefsel. Dit is ook de functie van adrenaline. Dit is het actiehormoon. Het versnelt de afbraak van leverglycogeen tot glucose. En bevorderd afgifte van glucagon. Thyroxine wat in je bloed komt met veel inspanning of een te lage temperatuur versnelt de verbranding van glucose waardoor de hoeveelheid glucose en glycogeen afneemt. Bij gewoon een lichaam in rust regen insuline, glucagon de glucoseconcentratie van je bloed. Deze 2 hormonen hebben tegengestelde effecten op de concentratie. Insuline heeft een remmend effect. En het stimuleert ook het opnemen van vetzuren in vetcellen. Insuline regelt dus de voorraad. Adrenaline komt uit het bijniermerg. Door adrenaline stroomt er meer bloed naar de spieren van de ledematen en minder naar de maag en darmen. Adrenaline beïnvloed kringspieren en slagaderwanden. In de slagaders van de spieren verslappen ze en in de slagaders van de maag trekken ze samen. Dit is gunstig omdat er dus meer bloed naar zijn spieren gaat en de vertering geremd is. het bloed stroomt ook nog eens sneller omdat adrenaline de ademhaling versnelt. Door adrenaline word er ook nog meer glucose omgezet uit glycogeen. Als je schrikt komt er plots heel veel adrenaline. Je lichaam is dan klaar voor een snelle reactie. Vaak blijkt het niet nodig te zijn en voel je dat je veel adrenaline hebt. Je merkt dit aan trillen van je spieren. Als dit te lang volhoud heb je last van stress. Soms raakt je lichaam over-stress. Het weigert nog langer zo door te gaan. Door zweten verlies je water en zouten. Ook bij uitademen verlies je vocht. Je verliest tijdens zweten niks anders dus de concentratie van andere stoffen neemt toe. Dit geeft een dorstig gevoel. Dit kan een probleem zijn want je cellen werken niet meer optimaal met een met een hoge concentratie van opgeloste stoffen in bloedplasma. Je moet dus goed drinken. Maar dit is soms niet voldoende. Je maag kan het niet aan en het kan niet snel in je bloed komen. Doordat er veel bloedplasma is door het vele zweten stijgt de osmotische waarde. Dit word waargenomen door een zintuig in de hypothalamus. De hypothalamus stuurt een signaal naar de hypofyse waardor het ADH afgeeft. Dit hormoon heeft invloed op de nierwerking. De nieren zullen het verliezen van vocht aan urine beperken. Als het bloedvolume afneemt word er ook meer ADH gemaakt omdat het dan de bloedvaten die naar de buitenkant gaat zal vernauwen waardoor je minder zweet. Het bloed hoopt zich op in de kern en het bloedpeil blijft goed. Maar de warmte afgifte naar je huid komt hierdoor wel in gevaar. Dit kan leiden tot uitdroging. Je hormoonconcentraties kunnen dus tijdelijk verhoogt zijn bij zware inspanning. Maar er zijn ook nog periodieke schommelingen die te maken hebben met je leeftijd. Hormoonklieren kunnen signalen geven om andere hormonen te activeren of zelf te activeren hierdoor worden er meer hormonen afgegeven waardoor de concentratie kan verhogen. Elk hormoon heeft een vaste snelheid. Dat gebeurd door afbraakprocessen in je lever en het uitscheiden van afvalstoffen in je nieren. Maar onderling kan het ook nog verschillen. Je lichaam kan snel reageren bij een halveringstijd van een hormoon. Je kunt een hormoonziekte hebben doordat bepaalde hormonen niet goeie activiteiten beheren. Suikerziekte is een voorbeeld: er word te weinig insuline gemaakt. Hierdoor nemen cellen geen glucose op. Ook verloopt de omzetting van glucose en vet gebeurd ook niet. De concentratie is te hoog. Je kunt dit soms tegengaan door een hormoon in te spuiten. Soms kun je bij een te hard werkende hormoon het operatief oplossen. Een hormoon werkt alleen op cellen met de juiste receptoreiwitten, de doelwitcellen reageren. Een cel kan het hormoon op 2 manieren aannemen: - In de cel gaan. - Aan de receptoren zitten.