Samenvatting hoofdstuk 11 Regeling door hormonen 11.1 De centrale hormoonklier (Hypofyse) Je leert – het effect van hormonen op de werking van spieren. – de werking van hormonen in regelkringen. Spiergroei draait om de groei van eiwitten. Drie hormonen spelen daarbij een belangrijke rol. 1 groeihormoon uit de hypofyse, stimuleert de eiwitsynthese in spiercellen. 2 thyroxine uit de schildklier, regelt de snelheid van stofwisselingsprocessen. 3 testosteron uit de zaadballen, bevordert de secundaire geslachtskenmerken, waaronder spiergroei. Regelkringen met negatieve terugkoppeling (H10) regelen de meeste hormoonconcentraties in je lichaam. De hypofyse maakt een aantal stimulerende hormonen, bijvoorbeeld het schildklierstimulerend hormoon. Vaak vindt terugkoppeling plaats op twee niveaus, via de hypothalamus en de hypofyse. De hypothalamus is een deel van de hersenen en bestaat uit zenuwcellen. Neurohormonen van de hypothalamus stimuleren (RH's) en remmen (IH's) de productie van hormonen in de hypofysevoorkwab. Andere zenuwcellen in de hypothalamus maken neurohormonen (antidiuretisch hormoon ADH en oxytocine) die via de hypofyseachterkwab worden afgegeven. Het afgeven van hormonen door zenuwcellen heet neurosecretie. 11.2 Brandstof voor je cellen (Glucosespiegel) Je leert – welke brandstofvoorraden je lichaam heeft. – welke hormonen invloed hebben op je voorraden brandstof. Cellen verbranden vooral glucose. Spiercellen kunnen ook vetzuren verbranden. Koolhydraten en vetten zijn belangrijke brandstoffen. In je lever en spieren is een voorraad glycogeen opgeslagen. Na een maaltijd ontstaat onder invloed van het hormoon insuline, afkomstig uit de eilandjes van Langerhans (in de alvleesklier), glycogeen uit glucose. Glucagon, ook een hormoon van de eilandjes van Langerhans, bevordert de omzetting van glycogeen in glucose. Insuline en glucagon regelen in rust de glucoseconcentratie van het bloed. Bij zware inspanning zorgt het hormoon cortisol, uit de bijnierschors, voor extra brandstof. Bij actie komt adrenaline vrij uit de bijniermerg. Dit versnelt, net als glucagon, de omzetting van glycogeen in glucose. Thyroxine versnelt de verbranding van glucose, waardoor de hoeveelheid glucose en glycogeen afneemt. 11.3 Klaar voor de start! (Adrenaline) Je leert – effecten van het hormoon adrenaline. – omstandigheden waaronder je lichaam adrenaline maakt. – de invloed van adrenaline op de homeostase in je lichaam Adrenaline uit bijniermerg maakt je lichaam actief. De bloedverdeling verandert: er gaat meer bloed naar de spieren, het glucosegehalte van het bloed stijgt, hartslag en ademhaling nemen toe. Adrenaline komt vrij bij lichamelijke inspanning, bij angst, schrik of woede. Je lichaam is dan klaar voor actie. Stress ontstaat wanneer het lichaam door extra adrenaline in een voortdurende staat van paraatheid is. 11.4 Nat van binnen en nat van buiten (ADH en osmotische waarde) Je leert – de regeling van het water- en zoutgehalte van je lichaam. – de rol die het neurohormoon ADH en je nieren daarin spelen. Bij zweten verlies je water en zouten. Bij iedere uitademing raak je water kwijt. Een te groot vochtverlies is schadelijk. Water drinken, voedsel tot je nemen heft waterverlies op. Zouten kun je aanvullen met speciale drankjes. De hypothalamus neemt een stijging van de osmotische waarde van het bloed waar. Hierdoor geeft de hypofyseachterkwab het hormoon ADH aan het bloed af, waardoor de nieren het verlies aan water bij de urineproductie beperken. 11.5 Hormonen doen hun werk (Receptoren en werking) Je leert – factoren die de hormoonproductie beïnvloeden. – hoe signalen cellen van hormoonklieren aan het werk zetten. Hormoonconcentraties veranderen voortdurend. Hoe hoger de hormoonconcentratie, des te sterker hun effect. Hormonen verdwijnen met een vaste snelheid uit het bloed. De halveringstijd, dat is de tijd waarin de hoeveelheid hormoon tot de helft van de beginwaarde is afgenomen, verschilt van hormoon tot hormoon. Geeft een hormoonklier te veel of te weinig hormoon af, dan ontstaat een hormoonziekte. Suikerziekte is hier een voorbeeld van: de eilandjes van Langerhans (alvleesklier) produceren te weinig insuline. Hormonen werken alleen op cellen die daarvoor speciale eiwitreceptoren hebben (doelwitcellen) . Hormonen binden zich aan receptoreiwitten binnen of aan de buitenkant (celmembraan) van de doelwitcel. Dit leidt tot een reactie van de doelwitcel.