Week 4, hoofdstuk 9 Sociale psychologie

advertisement
Reader ‘’zo communiceer je niet’’ (2014). Hu.
Week 4, hoofdstuk 9 Sociale psychologie
Sociaal psychologen: zijn benieuwd naar de onderlinge relaties tussen de persoon en de situatie; naar
de wijze waarop de individu persoonlijkheid en het karakter van invloed zijn op het gedrag in de
sociale omgeving.
De twee belangrijke thema’s in de sociale psychologie:
Eerste belangrijke thema: Bij het onderzoek wordt vooral onderstreept hoe sterk de invloed van
sociale situaties is bij de aansturing van menselijk gedrag. Dit is een van de belangrijkste
onderzoeksthema’s in de sociale psychologie van de afgelopen vijftig jaar.
Het zijn niet alleen de omvang, vorm en kleur van een ruimte die invloed zijn op de wijze waarop we
ons in die ruimte gedragen; veeleer reageren we op onze subjectieve interpretatie van de situatie, op
onze persoonlijke perceptie van wat deze voor ons betekent.
-Tweede belangrijke thema: de persoonlijke constructie van een subjectieve sociale werkelijkheid.
Kernconcept 9.1: We passen ons gedrag gewoonlijk aan de eisen van de sociale situatie aan, in
ambigue situaties reageren we op de cues die we afleiden uit het gedrag van anderen.
Situationisme: gaat ervan uit dat de externe omgeving, of de gedragsmatige context, onze
gedachten, gevoelens en gedragingen op een subtiele, maar krachtige manier kan beïnvloeden.
Situationisme ↔Dispositionalisme (de neiging gedrag aan interne individuele factoren toe te
schrijven, zoals genen en karaktereigenschappen. Het is geen kwestie van of-of: bij ontstaan van het
uiteindelijke gedrag dat we waarnemen en willen begrijpen, is meestal sprake van een interactie
tussen dispositionele neigingen en situationele krachten.
De responsen worden verdeeld is twee factoren:
1. Sociale rollen die ze spelen.
2. Sociale normen van de groep.
Een sociale rol is een sociaal gedefinieerd gedragspatroon dat mensen in een bepaalde
omstandigheid of groep behoren te vertonen. Ze bestaan uit verschillende soorten en maten. Ze
vertellen hoe je je moet gedragen door duidelijk te maken watje moet doen, hoe je dat moet doen,
wanneer, waar en waarom.
Sociale normen: wat er van anderen van je verwacht wordt. (gedragslijnen). Sommige normen
bestaan in de vorm van ongeschreven regels die in verschillende situaties zijn ingebouwd. (VB. niet
praten als de docent les geeft.) Aanpassen aan een groep betekend dat je eigenlijk dat je uitzoekt
wat de sociale normen van een groep zijn. Dat gebeurt op twee manieren:
1. Door te letten op de uniformiteit en op de frequentie van bepaalde gedragingen.
2. Door negatieve consequenties van overtredingen van een sociale norm op te merken.
Een schema: een groep verwante concepten die een algemeen conceptueel raamwerk biedt voor het
begrijpen van onderwerpen, gebeurtenissen, voorwerpen, personen of situaties in het leven.
Een script: iemands kennis over de volgorde van gebeurtenissen en handelingen die van een
bepaalde sociale rol in een bepaalde situatie wordt verwacht.
-Schema’s en scripts zijn cognitieve (verwachte) structuren die kennis en verwachtingen over een
onderwerp of situatie met elkaar verbinden.
-Albert Bandura heeft aangetoond dat een groot aantal sociale gedragspatronen wordt verworven
doormiddel van leren en observatie.
Conformisme: de neiging van mensen om het gedrag en de meningen van de andere groepsleden
over te nemen.
Kameleoneffect: De neiging om andere mensen te imiteren.
Het Asch-effect: de invloed van de meerderheid van een groep op een individu. Het Asch-effect is
uitgegroeid tot het klassieke voorbeeld van conformisme.
3 factoren die bepalen of iemand aan groepsdruk toegeeft:
1. De grote van de meerderheid.
2. De aanwezigheid van een partner met een andere mening.
3. De mate van de discrepantie tussen het juiste antwoord en de mening van de meerderheid.
Nog een aantal factoren die een rol spelen bij neiging tot conformisme:




Als de beoordelaar moeilijk of ambigue is.
Als de proefpersoon van de andere groepsleden denkt dat ze bijzonder deskundig zijn.
Als de antwoorden openlijk, niet anoniem, worden gegeven.
Als de groepsmeerderheid unaniems is. Zodra de unanimiteit wordt doorbreken, neemt de
neiging tot conformisme snel af.
De kans dat je je bij de meerderheid aansluit, is groter als:




Het onderwerp complex en verwarrend is.
Anderen in de groep lijken te weten waar ze het over hebben.
Er niet anoniem, maar hand opstekend gestemd wordt.
De hele groep al op een bepaalde manier heeft gestemd en jij je stem nog moet uitbrengen
en vooral als de leider eerst stemt.
Het Asch-effect conformeren mensen zich vanwege normatieve invloeden: ze willen geaccepteerd
worden, goedgekeurd, aardig gevonden en niet afgewezen worden. Een andere oorzaak voor
conformiteit vinden we bij informationele invloeden: correct willen zijn en begrijpen wat de juiste
manier van handelen is in bepaalde situaties.
Groepsdenken, groepen kunnen zelf ook onder druk worden gezet om zich te conformeren. Dit
belangrijke sociaalpsychologisch proces waarbij conformisme van denken en besluitvorming van
individuen in groepen zoals commissies. Wordt groepsdenken genoemd. Bij groepsdenken proberen
leden van de groep hun mening te conformeren aan wat volgens ieder van hen de consensus van de
groep is. Door bias in de richting van conformiteit gaat de groep acties ondernemen die elk lid
afzonderlijk onder normale omstandigheden als onverstandig zou beschouwen. Vijf omstandigheden
die het groepsdenken bevorderen, zijn:


Directief leiderschap, een dominante leider.
Sterke cohesie in een groep, er zijn geen afwijkende meningen.



Gebrek aan normen waarin is vastgesteld dat een zorgvuldige procedure is vereist om
bewijsmateriaal te verzamelen en te beoordelen.
Homogeniteit van de sociale achtergrond en van de ideologie van de leden.
Sterke druk als gevolg van externe dreiging, met weinig hoop op een betere oplossing dan
die van de groepsleider.
De neiging tot eenzijdigheid en onderlinge conformisme bij beslissingen in een groep wordt
groupthink genoemd.
Gehoorzaamheid aan autoriteitEen groep kan een individu beïnvloeden, maar die invloed werkt in twee richtingen: bepaalde
individuen, zoals charismatische leiders en autoriteiten , kunnen groepen, zelfs grote massa’s tot
gehoorzaamheid dwingen.
In tegenstelling tot de meeste persoonlijkheidstheorieën waarbij de nadruk ligt op interne processen
als determinant van het gedrag, ligt het accent bij de sociale psychologie op het belang van de
externe sociale situatie. Milgrams onderzoek, de deskundigen op het gebied van menselijk gedrag
hadden om twee reden volkomen fout. (dubbele neiging om de kracht van de mens te overschatten
en de kracht van de situatie te onderschatten wordt de fundamentele attributiefout genoemd.)
Ten eerste hadden ze de situationele determinanten van het gedrag in de procedure beschrijving van
het experiment genegeerd. Ten tweede: vertrouwden ze als gevolg van hun opleiding in de
traditionele psychiatrie, te zeer op het dispositionele perspectief bij hun pogingen ongewoon gedrag
te begrijpen: ze zochten de verklaring in de persoonlijkheidsopbouw van het individu en niet in de
externe gedragsmatige context. Uit het onderzoek komen aanwijzingen naar voren dat de
grenstussen goed en kwaad niet vast en blijvend is, maar echter zodanig open dat vrijwel iedereen
kan het ene naar het andere uiterste kan overschakelen. Dit wordt volledig bepaald door de kracht
van de nieuwe en onbekende situatie waarmee de betrokkenen wordt geconfronteerd en waarin hij
zich moet redden.
Dit concept van de kracht van de situatie wordt in twijfel getrokken door één probleem: dat van de
individuele, heroïsche rebellie. Helden zijn mensen die in staat zijn verzet te voeren tegen
situationele krachten waarvoor groepsgenoten zwichten en trouw blijven aan persoonlijke waarden.
Persoonlijkheidsvariabelen spelen geen doorslaggevende rol in gehoorzaam gedrag. Als we deze
experimentele resultaten uitbreiden naar de echte praktijk, kunnen we tien elementaire stappen of
processen aangeven waardoor gewone, zelfs goede mensen tot het kwaad kunnen worden verleid.
Voor de psychologie is het belang van dit verkeerd gerapporteerde incident dat het belangrijk
<onderzoek opleverde op het gebied van bemoeienis van omstanders die zich richtte op de macht
van de situatie.
Kunstmatige noodgevallen-- Analyse in de media begonnen de sociaal psychologen Latané en Darley
met een serie onderzoeken naar behulpzaamheid va omstanders (bystander intervention problem. )
Uit onderzoek blijkt dat de snelheid waarmee de proefpersonen in deze situatie reageerden, werd
bepaald door hun perceptie van het aantal aanwezigen.
Uit persoonlijkheidstesten bleek dat er geen significante relatie bestond tussen bepaalde
persoonlijkheidstrekken en de kans op, en de snelheid van, de interventie. De kans op interventie
neemt af naarmate de groep groter wordt. Ze vermoeden dat dit komt doordat elk individu ervan
uitgaat dat de andere wel iets zal doen, zodat hij of zij niet betrokken hoeft te raken.
Maar er speelt nog een ander factor mee: conformisme. Het kernconcept en de onderzoeken van
Asch naar conformisme zeggen beide dat als mensen niet weten wat ze moeten doen, ze zich
baseren op cues in het gedrag van anderen. Dat gebeurde ook bij onderzoeken van bystander
intervention. Mensen die niet ingrepen observeerde het gedrag van anderen die niet ingrepen en
conformeerden zich daaraan. Doordat er geen anderen waren die hielpen trokken ze de conclusie
dat dit een situatie was waarin de norm heerste dat het in orde was passief en onverschillig zijn.
De invloed van alle dispostionele variabelen (persoonlijke kenmerken) van de seminaristen was
uitgevlakt, doordat men de proefpersonen willekeurig aan drie verschillende condities had
toegewezen. Persoonlijkheid was dus niet de bepalende factor. Het was een situationele variabele:
tijd.
Kernvraag 10.1: Hoe beïnvloed de aanwezigheid van anderen ons functioneren?
Kernconcept 10.1 De aanwezigheid van anderen heeft invloed op ons functioneren. Deze invloed kan
een vergemakkelijking van het functioneren inhouden, maar kan soms ook het functioneren
belemmeren. Het bij anderen horen is een universele behoefte, die voorkomt naast de behoefte aan
uniciteit. (uniek zijn)
De behoefde om ergens bij te horen, need to belong, is een universele en fundamentele behoefte.
Zonder de groep voelt de mens zich verloren en is hij misschien ook wel verloren.
In Maslows behoefte hiërarchie wordt de behoefte aan hechting en gebondenheid vooral belangrijk
voor mensen, wanneer de biologische behoeften en de behoefte aan veiligheid vervult.
Baumeister en Leary verstaan onder deze need to belong de behoefte om sterk, stabiele
interpersoonlijke relaties aan te gaan. Deze langdurige verbintenissen met anderen hebben positieve
gevolgen voor het welzijn, terwijl gebrek aan relaties een negatief effect heeft op het welbevinden
en de gezondheid. De behoefte om tot een groep behoren komt ook tot uiting in de angst om
uitgestoten te worden. Verbanning wordt niet voor niets in alle culturen als een zware straf gezien.
Een ander belangrijk functie van een groep is de mogelijkheid voor een individu om een sociale
identiteit te ontwikkelen: de identiteit zoals die tot uiting komt in het lidmaatschap van een groep.
Creativiteit is een mentaal proces waardoor nieuwe responsen ontstaan, die bijdragen aan de
oplossing van een probleem. Mensen hebben een behoefde om uniek te zijn. De optimale
distinctiviteitstheorie stelt dat mensen een evenwicht zoeken tussen uniek zijn en ergens bij horen.
Kleine groepen zouden daarom functioneler zijn dan grote groepen, omdat je in een kleine groep
eerder dit evenwicht bereikt.
Sociale faciliteit: De aanwezigheid van anderen heeft dus een stimulerende invloed op de prestatie.
Sociale interferentie: De aanwezigheid van anderen de eigen presentatie negatief beïnvloed. (vooral
bij mensen die iets moeilijk vinden)
Robert Zajonc koppelde ze aan elkaar in de sociale facilitatietheorie. Hij stelt dat er een samenhang
van deze verschijnselen is met de complexiteit van de taak of het gewenste gedrag, de aanwezigheid
van anderen werkt een zekere ‘’arousal’’ (opwinding) van ons centrale zenuwstelsel opwerkt.
Kort samengevat kan arousal dus ontstaan door:

De alertheid in aanwezigheid van anderen.


De angst voor evaluatie.
De afleiding die optreedt door de aanwezigheid van anderen.
Sociaal lanterfanten: als je in een groep samen moet werken zet je je meer in dan je alleen moet
werken.
Sociale facilitatie (bovenste laag), social loafing/ lanterfanten (onderste laag).
Betere prestaties bij
eenvoudige taken
individuele inspanning
kunnen worden
beoordeeltd
alertheid, evaluatieangst,
afdelingconflict
arousal
belemmerde prestaties bij
complexe taken
Aanwezigheid van
anderen
belemmerde prestaties bij
eenvoudige taken
individuele inspanningen
kunnen niet woren
beoordeeld
geen evalutatie angst
ontspanning
betere prestaties bij
complexe taken
Kernvraag 10.2: Hoe verloopt de besluitvorming in groepen?
Kernconcept 10.2: De kwaliteit van besluitvorming in groepen kan ernstig worden verstoord door
belemmerde factoren. Met het consequent volgen van een prescriptief besluitvormingsmodel
kunnen verstoringen voor een groot deel worden voorkomen.
Groepsdenken is een manier van denken en overleggen waarin het verkrijgen en handhaven van
unanimiteit in de groep de overhand krijgt boven het zorgvuldig en realistisch afwegen van feiten en
alternatieve oplossingen, met als gevolg dat de beslissing ondermaats is.
De belangrijkste oorzaken van groepsdenken volgens Janis: een hoge mate van groepscohesie: hoe
sterker de cohesie, des te waarschijnlijker is het dat men kritische vragen willen stellen, die de
cohesie mogelijk aantasten.
Download