Inhoudsopgave “Hoofdlijnennotitie Gezond, gewoon doen”

advertisement
INHOUDSOPGAVE
pagina
Hoofdstuk 1: Inleiding
2
Hoofdstuk 2: Missie en visie
4
Hoofdstuk 3: Overgewicht
5
Hoofdstuk 4: Psycho-sociale problematiek
10
Hoofdstuk 5: Binnenmilieu
16
Hoofdstuk 6: Vaccinatiegraad
20
Hoofdstuk 7: Druggebruik onder jongeren
27
Hoofdstuk 8: Samenvatting opgaven en financiën
33
Literatuur
36
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
De Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (Wcpv) geeft bepalingen met betrekking tot
collectieve preventie op het gebied van volksgezondheid. Eén van de bepalingen uit deze
wet is dat de gemeenteraad eens in de vier jaar een Nota gemeentelijk gezondheidsbeleid
vaststelt, waarin het lokale beleid ten aanzien van collectieve preventie en openbare
gezondheidszorg wordt uitgewerkt.
De huidige Nota Lokaal Gezondheidsbeleid ‘Gezondheid in alle lagen’ liep op 1 juli 2007 af.
Daarom is er voor de periode van 1 juli 2007 tot 1 juli 2011 een nieuwe Nota Lokaal
Gezondheidsbeleid ontwikkeld: ‘Gezond, gewoon doen!’. De basis voor deze nota is
gevormd door het landelijk preventiebeleid ‘Kiezen voor gezond leven’ van het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de gezondheidsmonitor van de GGD Zuid-Holland
Zuid.
Het landelijk preventiebeleid geeft weer welke onderwerpen op het gebeid van
gezondheidspreventie gedurende de jaren 2007 tot 2010 bijzondere aandacht van het Rijk
krijgen. Dit zijn de onderwerpen roken, overgewicht, diabetes, depressie en alcohol.
De gezondheidsmonitor van de GGD is tot stand gekomen naar aanleiding van een
gezondheidsenquête onder de inwoners van de regio Zuid-Holland Zuid en geeft informatie
over de gezondheidstoestand en -beleving én het voorkomen van ziekten in de
Drechtsteden, de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Meest in het oog springende
uitkomsten van de gezondheidsmonitor zijn het grote aantal gevallen van overgewicht, het
(zeer) excessief alcoholgebruik, de aanwezigheid van psycho-sociale problematiek bij
jongeren -met name in het voortgezet onderwijs- en volwassenen, een slecht binnenmilieu
en -in een aantal gemeenten- een vaccinatiegraad van kinderen, die onder de landelijke
norm ligt.
Uit de gezondheidsmonitor kan worden afgeleid dat de gezondheidsverschillen binnen de
regio Zuid-Holland Zuid niet zo groot zijn. De portefeuillehouders uit de regio hebben zich
daarom uitgesproken voor drie gelijkluidende thema’s voor alle veertien gemeenten in de
regio, te weten overgewicht, psycho-sociale problematiek (met daarbij specifieke aandacht
voor alcoholgebruik) én binnenmilieu.
Het realiseren van één regionale nota gezondheidsbeleid op de drie regionale thema’s bleek
bestuurlijk niet haalbaar. De veertien gemeenten binnen de regio Zuid-Holland Zuid hebben
daarom ieder een eigen Nota Lokaal Gezondheidsbeleid ontwikkeld, waarvan de drie
regionale thema’s deel uitmaken. Voor de uitvoering van de acties op de regionale thema’s
zullen de veertien gemeenten -uit oogpunt van efficiency en effectiviteit- echter wel zoveel
mogelijk samenwerken.
Naast de drie regionale thema’s is er in deze nota nog specifieke aandacht voor een tweetal
subregionale thema’s, namelijk vaccinatiegraad en druggebruik onder jongeren. Bij het
thema vaccinatiegraad werkt de gemeente Zederik samen met de gemeenten Graafstroom,
Liesveld en Nieuw-Lekkerland.
Het thema druggebruik vindt haar oorsprong niet in de gezondheidsmonitor, maar in de
signalen die de gemeente ontvangt over toenemend (soft)druggebruik onder jongeren van 12
tot 23 jaar. Bij het thema druggebruik wordt samengewerkt met de gemeenten Graafstroom,
Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Giessenlanden.
2
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze nota worden de visie en de missie van de gemeente ten aanzien
van de preventie van gezondheid beschreven.
In de hoofdstukken 3 tot en met 7 worden achtereenvolgens de beleidsthema’s overgewicht,
psycho-sociale problematiek, binnenmilieu, vaccinatiegraad en druggebruik onder jongeren
beschreven. Per beleidsthema wordt een aantal paragrafen uitgewerkt, waarin aandacht
wordt besteed aan gezondheidseffecten, gezondheidscijfers uit de regio, gezondheidscijfers
uit onze eigen gemeente, het landelijk beleid en de kennis van onze inwoners over het
betreffende beleidsthema. Vervolgens wordt de visie van onze gemeente op het
beleidsthema gegeven en wordt het beoogd maatschappelijk effect van interventies op het
gebied van het beleidsthema verwoord. Het beoogd maatschappelijk effect leidt tenslotte tot
de formulering van gemeentelijke doelstellingen, welke weer uitmonden in regionale, subregionale of lokale acties, in de nota opgaven genoemd.
In hoofdstuk 8 wordt tot slot een samenvatting gegeven van alle regionale, sub-regionale of
lokale opgaven en de financiële consequenties hiervan.
Randvoorwaarden
In de Nota Lokaal Gezondheidsbeleid wordt een onderscheid gemaakt tussen regionale,
sub-regionale en lokale opgaven.
Regionale opgaven zijn opgaven, die gezamenlijk met de hele regio Zuid-Holland Zuid
gerealiseerd moeten worden.
Sub-regionale opgaven zijn opgaven, die met een deel van de gemeenten binnen de regio
Zuid-Holland Zuid gerealiseerd moeten worden.
Lokale opgaven zijn opgaven, die binnen onze eigen gemeente gerealiseerd moeten
worden.
Ten aanzien van de regionale opgaven is een tweetal randvoorwaarden van toepassing.
Deze zijn als volgt:
 De financiering moet in beginsel gevonden worden binnen bestaande, beschikbare
budgetten -zoals bijvoorbeeld de budgetten van de GGD en de budgetten van
centrumgemeente Dordrecht- en/of door verkrijging van externe middelen. Als er
desondanks extra gemeentelijke middelen benodigd zijn, zal er in alle gemeenten
binnen de regio separate, positieve besluitvorming moeten plaatsvinden;
 Voor de uitvoering van de opgaven moet binnen de regio voldoende ambtelijke of
externe capaciteit beschikbaar zijn dan wel beschikbaar worden gesteld.
Alleen wanneer aan beide genoemde randvoorwaarden wordt voldaan, kan aan de regionale
opgaven uitvoering worden gegeven.
3
HOOFDSTUK 2: MISSIE EN VISIE
Op grond van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid is de gemeente
verantwoordelijk voor preventief gezondheidsbeleid. Doel van dit preventief
gezondheidsbeleid is om de gezondheid van de inwoners (of specifieke groepen van
inwoners) te beschermen en te bevorderen, ziekten te voorkomen én ziekten vroegtijdig op
te sporen.
De gemeente moet dus investeren in de gezondheid van haar inwoners. Naast de wettelijke
verplichting is dit vanuit het oogpunt van zorg voor de inwoners tevens een morele
verantwoordelijkheid.
Het beleidsterrein volksgezondheid heeft veel raakvlakken met de Wet Maatschappelijke
Ondersteuning (WMO). Immers, door te investeren in de gezondheid van mensen kan op
termijn gedeeltelijk voorkomen worden dat mensen (langdurig) aanspraak moeten maken op
individuele voorzieningen uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Naast de wettelijke en
morele verantwoordelijkheid die de gemeente heeft tot het voeren van een preventief
gezondheidsbeleid, kan vanuit het beleidsveld van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
dus geconcludeerd worden dat de gemeente ook een financieel belang heeft bij het voeren
van een zo effectief mogelijk preventief gezondheidsbeleid.
Het voeren van een effectief preventief gezondheidsbeleid vergt overigens wel een lange
termijnbenadering. Er kan niet verwacht worden dat aan het einde van de looptijd van deze
nota de problematiek omtrent overgewicht, psycho-sociale ongezondheid, binnenmilieu,
vaccinatiegraad en druggebruik onder jongeren is opgelost. Er zal daarom langdurig op deze
thema’s moeten worden ingezet.
Dit verklaart ook de wellicht ambitieuze doelstellingen in verhouding tot de opgaven. Mogelijk
worden de doelstellingen in deze beleidsperiode niet geheel gehaald met de vermelde
opgaven. Dat neemt echter niet weg dat de geformuleerde doelstellingen het nastreven
waard zijn, ook op de wat langere termijn.
Tot slot moet worden opgemerkt dat bij een volgende gezondheidsmeting moeilijk aan te
tonen valt of gebleken resultaten het directe gevolg zijn van de gerealiseerde opgaven.
Andere maatschappelijke bewegingen en effecten hebben daar namelijk ook invloed op.
Niets doen is echter gelet op de geconstateerde noodzaak en de wettelijke verplichting geen
optie.
De missie en visie van preventief gezondheidsbeleid zijn:
Missie
De kans op gezondheid en de jaren in goede gezondheid voor iedereen verhogen en de
verschillen daarin tussen inwoners onderling verkleinen.
Visie
Een integrale aanpak gericht op positieve beïnvloeding van de leefstijl, sociale en fysieke
omgeving en gezondheidszorg met extra aandacht voor groepen met een relatieve
gezondheidsachterstand en voor groepen die een verhoogd gezondheidsrisico lopen.
4
HOOFDSTUK 3 OVERGEWICHT
3.1 Inleiding
De afgelopen decennia is het aantal mensen met overgewicht en ernstig overgewicht
(obesitas) en de daardoor veroorzaakte ziekten en aandoeningen sterk toegenomen. Deze
toename is in de regio Zuid-Holland Zuid én in onze gemeente ook duidelijk waarneembaar.
Op grond van het rapport ‘Overgewicht en obesitas’ van de Gezondheidsraad mag worden
verwacht dat het aantal gevallen van overgewicht in de komende jaren alleen nog maar zal
gaan toenemen.
De aanpak van overgewicht en obesitas is daarom voor Zederik en de regio Zuid-Holland
Zuid een beleidsthema wat voor de komende beleidsperiode is geagendeerd.
3.2 Gevolgen voor de gezondheid
Overgewicht vormt een gevaar voor de volksgezondheid.
Eén van de eerste gevolgen van overgewicht is de verstoring van de normale
insulinewerking. Dit kan leiden tot diabetes mellitus type 2, in de volksmond beter bekend als
ouderdomsdiabetes.
Naast het ontstaan van diabetes brengt overgewicht ook andere ziektebeelden met zich mee
zoals een hoge bloeddruk, een verhoogd risico op een hartinfarct en bepaalde vormen
kanker.
Maar ook de psychische en sociale gevolgen van overgewicht moeten niet worden
onderschat. Stigmatisering en discriminatie als gevolg van ‘te dik zijn’ zijn niet gunstig voor
het zelfbeeld van de betreffende persoon.
Naar schatting wordt ongeveer 5 procent van de jaarlijkse sterfte veroorzaakt door
overgewicht. Verder zijn aan overgewicht jaarlijks 22.000 gevallen van diabetes, 16.000
gevallen van hart- en vaatziekten en 2.200 gevallen van kanker toe te schrijven.
Voor de komende jaren is het de verwachting dat het aantal gevallen van overgewicht toe zal
nemen, waardoor ook het aantal gevallen van diabetes, hart- en vaatziekten en kanker
alleen nog maar zal gaan toenemen.
De gevolgen van overgewicht voor de gezondheid zijn dus enorm en gaan gepaard met een
verminderde kwaliteit van leven. De levensverwachting van iemand met ernstig overgewicht
daalt met zeven jaar. Als er ook nog bij gerookt wordt, daalt de levensverwachting zelfs met
dertien jaar.
3.3 Cijfers regio
De gezondheidsmonitor van de GGD laat zien dat er bij 50% van de volwassenen in de regio
Zuid-Holland Zuid sprake is van overgewicht. Bij ruim 10% van de volwassenen in de regio is
er zelfs sprake van ernstig overgewicht (obesitas).
De afdeling Jeugdgezondheidszorg (JGZ) van de GGD onderzoekt jaarlijks alle kinderen in
de groepen 2, 4 en 7 van het basisonderwijs en klas 2 van het voortgezet onderwijs op onder
andere overgewicht. De uitkomst van het onderzoek dat in het schooljaar 2005-2006 is
gehouden, geeft aan dat meer dan één op de vijf kinderen lijdt aan overgewicht. Hiervan is
5% van de kinderen zelfs zo zwaar, dat gesproken kan worden van obesitas.
5
Uit de gezondheidsmonitor van de GGD blijkt overigens dat er een relatie bestaat tussen
overgewicht en obesitas en de Sociaal Economische Status (SES), waarin een persoon zich
bevindt. Bij personen met een lage SES komt extreem overgewicht driemaal zoveel voor als
bij personen met een hoge SES.
3.4 Cijfers gemeente Zederik
In onze gemeente heeft bijna 55% van de volwassenen te maken met overgewicht. Van alle
gemeenten in de regio Zuid-Holland Zuid is dit het hoogste percentage.
Het aantal gevallen van volwassenen met ernstig overgewicht (obesitas) ligt in onze
gemeente op ruim 10%.
Van de kinderen in onze gemeente is, gemeten naar het schooljaar 2005-2006, 18,7% van
de kinderen in groep 2 te zwaar. In groep 4 ligt dit percentage op 19,1% en in groep 7 op
22,6%. In de tweede klas van het voortgezet onderwijs ligt het percentage kinderen met
overgewicht op 13,1%.
3.5 Landelijk beleid
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft voor de periode van 2007
tot 2010 een preventienota ‘Kiezen voor Gezond leven’ opgesteld, waarin de belangrijkste
speerpunten van preventief gezondheidsbeleid voor het Rijk zijn opgenomen. Eén van deze
speerpunten is de aanpak van overgewicht.
3.6 Wat weten inwoners?
De GGD concludeert uit onderzoek dat een zeer grote groep burgers onvoldoende kennis
heeft van de gezondheidsproblemen, die het gevolg zijn van (ernstig) overgewicht.
3.7 Visie overgewicht
De verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid én de gezamenlijke gezondheid van de
inwoners van onze gemeente is een gedeelde verantwoordelijkheid. Namelijk die van burger,
overheid en maatschappelijke organisaties.
Alle inwoners van onze gemeente moeten een gelijke kans op een goede gezondheid
krijgen, doordat de gemeente maatregelen treft ter preventie van gezondheidsproblemen en
-risico’s, die ontstaan door (ernstig) overgewicht.
Doordat inwoners weinig blijken te weten over gezondheidsproblemen, die kunnen ontstaan
door (ernstig) overgewicht, richt het beleid zich op de factoren kennisoverdracht en
bewustwording van gezondheidsrisico’s.
Voorts richt het beleid zich op gedragsverandering en beïnvloeding van de omgeving. De
belangrijkste oorzaak van overgewicht is een disbalans tussen energie-inname en energieverbruik. In dat kader is het belangrijk dat kinderen en volwassenen verantwoorde keuzes
maken ten aanzien van voeding en beweging. Vanuit de overgebrachte kennis en
bewustwording moet daarom een gedragsverandering in voeding en beweging gaan
ontstaan, waarbij ook de gemeente een rol kan spelen door de ruimtelijke omgeving zo te
beïnvloeden dat bewegen door de inwoners wordt gestimuleerd.
Daar er in onze gemeente geen dorpen of wijken zijn, die zich kenmerken door een lage
SES, is er geen specifiek op de lage SES gerichte aanpak van overgewicht mogelijk.
6
3.8 Beoogd maatschappelijk effect
Door de komende beleidsperiode in te zetten op de aanpak van overgewicht, wordt beoogd
een verder toename van overgewicht en obesitas bij jeugdigen te voorkomen en het aantal
gevallen van overgewicht en obesitas bij volwassenen te laten afnemen, waardoor minder
verloren levensjaren en minder aan overgewicht en obesitas gerelateerde ziektelasten voor
onze inwoners ontstaan.
3.9 Gemeentelijke doelstellingen
1.
Overgewicht en obesitas bij jeugdigen is in 2011 niet verder toegenomen ten opzichte
van de onderzoeksgegevens van het schooljaar 2005-2006.
2.
Overgewicht en obesitas bij volwassenen is, afgezet tegen de gegevens uit de
gezondheidsmonitor 2006, met 5% gedaald.
3.10 Uitvoerders
Om het beoogd maatschappelijk effect en de gemeentelijke doelstellingen te kunnen
bereiken is een integrale aanpak nodig, waarbij de gemeente, relevante beroepsgroepen,
bestaande organisaties en de GGD een belangrijke rol spelen.
De gemeente stimuleert bestaande organisaties en relevante beroepsgroepen om de
preventie van overgewicht zoveel mogelijk structureel in hun werk op te nemen. Daarnaast
maakt de gemeente afspraken met organisaties en beroepsgroepen over hun bijdrage aan
de aanpak van overgewicht in de komende beleidsperiode.
De GGD heeft een taak op het gebied van voorlichting, advisering, ondersteuning en
deskundigheidsbevordering aan onder meer inwoners en instellingen.
Tevens verzorgt de GGD de monitoring op basis waarvan de gemeente haar beleid kan
maken, uitvoeren en evalueren.
3.11 Pijlers
Het beleid ten aanzien van de aanpak over overgewicht richt zich op de factoren
kennisoverdracht, bewustwording, gedragsverandering en beïnvloeding van de ruimtelijke
omgeving.
Pijler 1: Kennisoverdracht en bewustwording
Doelgroepen:
 Leerlingen basis -en voortgezet onderwijs, waaronder leerlingen met een lage SES
 Volwassenen, waaronder ouders en verzorgers én volwassenen met een lage SES
 Intermediairs (personen die met jongeren in aanraking komen)
Opgaven
1) Het basisonderwijs in onze gemeente informeren en stimuleren gebruik te maken van
beschikbare lesprogramma’s, waarbij als onderdeel daarvan tevens op de ouderavonden
aandacht wordt besteed aan voeding en bewegen (lokaal).
2) De buitenschoolse opvang in onze gemeente stimuleren om de op te vangen kinderen
veel te laten bewegen (lokaal).
3) Het op de gemeentelijke website plaatsen van informatie over overgewicht (lokaal).
4) Het verstrekken van informatie over overgewicht aan volwassenen (lokaal).
5) Opzetten van deskundigheidsbevordering voor intermediairs in de regio Zuid-Holland
Zuid. Het gaat hierbij vooral om die intermediairs, die directe toegang hebben tot de
doelgroep (regionaal).
7
6) Ondersteunen van het voortgezet onderwijs, het sociaal-cultureel werk (jongerenwerk) en
kinderopvang in de regio Zuid-Holland Zuid bij het ontwikkelen van lesprogramma’s
en/of activiteiten over voeding en bewegen (regionaal).
7) Versterken van de aandacht van de jeugdgezondheidszorg in de regio Zuid-Holland Zuid
voor overgewicht en obesitas (regionaal).
8) Het handhaven van de -ter discussie staande- screening op overgewicht in groep 4 van
de basisschool door jeugdgezondheidszorg (regionaal).
Pijler 2: Gedragsverandering en beïnvloeding omgeving
Nadat volwassenen en kinderen inzicht hebben verkregen in hun eet- en beweeggewoonten,
is het noodzakelijk deze kennis en bewustwording door te pakken in de vorm van
gedragsverandering. Deze gedragsverandering moet ertoe leiden dat volwassenen en
kinderen een bewuste keuze maken voor een gezonde leefstijl.
In de praktijk blijkt dat gedragsverandering geen vanzelfsprekend gevolg is van kennis en
bewustwording. Het feit dat de burger weet dat ongezond eten en weinig bewegen slecht is
voor de gezondheid, wil nog niet zeggen dat de burger gezond gaat eten en meer gaat
bewegen.
Kennis en bewustwording verandert het gedrag dus niet altijd. Gedragsverandering moet
daarom gestimuleerd worden. De gemeente kan daarbij een rol spelen door de ruimtelijke
omgeving zo te beïnvloeden dat gezond gedrag voor de burger een voor de hand liggende
keuze wordt.
Doelgroepen:
 Inwoners gemeente Zederik, met speciale aandacht
- kinderen/jongeren
- ouders
Opgaven
9) In grotere ruimtelijke plannen wordt het gezondheidseffect van de planvorming
meegewogen in de besluitvorming (lokaal).
10) Ontwikkelen van een speelruimtebeleid (lokaal).
11) Bevorderen van bewegen en sporten door kinderen en jongeren (lokaal).
12) Het in het kader van de actualisatie van het fietspadenplan van de provincie Zuid-Holland
voor de periode 2008-2011 bevorderen van de aanleg van nieuwe fietspaden, waar
mogelijk op de schoolroutes (regionaal/lokaal).
13) De regio Zuid-Holland Zuid ontplooit initiatieven om met het basis- en voortgezet
onderwijs bewegingsbeleid en gezonde voeding op school realiseren (regionaal).
14) Inzet van praktische instrumenten in de regio Zuid-Holland Zuid voor het ondersteunen
van ouders (middels het opvoedbureau) bij het stellen van opvoedkundige grenzen
(regionaal).
3.12 Financiering lokale opgaven
Lesprogramma’s basisonderwijs
Het basisonderwijs wordt gestimuleerd om een lesprogramma over voeding en bewegen toe
te passen. Wanneer een basisschool een concreet lesprogramma heeft gevonden, kan van
onze gemeente eenmalig een (kleine) financiële tegemoetkoming in de kosten voor de
toepassing van dit lesprogramma of de hieruit voortvloeiende acties worden verkregen ter
grootte van € 1.000,00 per school.
Voor de negen basisscholen is dus gedurende de beleidsperiode een budget van € 9.000,00
benodigd.
8
Bewegen in buitenschoolse opvang
Voor het toepassen van activiteiten in de buitenschoolse opvang waarbij de beweging van de
kinderen centraal staat, kan door de buitenschoolse opvang een financiële bijdrage van
maximaal € 500 per locatie worden verkregen.
Voor de twee buitenschoolse opvang-locaties en de nieuw op te starten locatie in Lexmond
is dus gedurende de beleidsperiode een budget van € 1.500,00 benodigd.
Informatie op website
Deze opgaaf kan gerealiseerd worden met de inzet van ambtelijke capaciteit.
Informatie over overgewicht aan volwassenen
Om volwassenen te informeren over overgewicht zal zoveel mogelijk aangesloten worden bij
bestaande vormen van informatieoverdracht. Deze opgaaf kan dan ook gerealiseerd worden
met de inzet van ambtelijke capaciteit.
Gezondheid als aspect in ruimtelijke plannen
De GGD is erin gespecialiseerd om gemeenten te adviseren over de gezondheidseffecten
van ruimtelijke plannen. De kosten van deze advisering kunnen in het totaalbudget voor de
realisering van een ruimtelijk plan worden meegenomen.
Speelruimtebeleid
De kosten welke voortvloeien uit het te ontwikkelen speelruimtebeleid zullen separaat ter
besluitvorming worden voorgelegd.
Bevorderen van bewegen en sporten door kinderen en jongeren
Ter bevordering van het bewegen door jongeren zal het Jeugdplatform Zederik in het
voorjaar van 2008 in elke kern van Zederik een voetbaltoernooi organiseren voor de
jongeren van de middelbare school. De kosten hiervan worden ten laste van het budget voor
jeugdbeleid gebracht.
In samenwerking met het Jeugdplatform Zederik zullen in de beleidsperiode meerdere
initiatieven ter bevordering van bewegen en sporten worden ontplooid. Hiervoor wordt een
budget van € 5.500,00 geraamd.
Bevorderen aanleg fietspaden
Voor zover voor de aanleg van fietspaden een gemeentelijke bijdrage noodzakelijk is, wordt
dit separaat ter besluitvorming voorgelegd.
9
HOOFDSTUK 4 PSYCHO-SOCIALE PROBLEMATIEK
4.1 Inleiding
Psycho-sociale problemen als depressiviteit, angststoornissen, negatieve zelfbeelden en
sociaal isolementen komen in onze maatschappij veelvuldig voor. Zo ook in onze regio ZuidHolland Zuid.
Psycho-sociale problemen zijn goed te behandelen wanneer ze vroegtijdig worden
gesignaleerd en er een goede doorgeleiding naar de hulpverlening plaatsvindt. In de praktijk
blijkt echter dat burgers hun klachten niet snel herkennen als psycho-sociale problemen. En
als de klachten wel als zodanig herkend worden, wordt de weg naar de hulpverlening veelal
niet bewandeld uit angst voor stigmatisering.
Psycho-sociale problematiek en dan met name vroegsignalering en doorgeleiding naar de
hulpverlening is daarom voor Zederik en de hele regio Zuid-Holland Zuid een beleidsthema,
dat de komende beleidsperiode op de agenda staat.
Daarbij zal tevens aandacht worden geschonken aan het bestrijden van overmatig
alcoholgebruik. Bekend is namelijk dat het overmatig gebruik van alcohol sterk gerelateerd is
aan psycho-sociale problematiek.
4.2 Gevolgen voor de gezondheid
Hoe een mens zich psychisch voelt, wordt (mede) bepaald door een subjectieve beleving
van welzijn, onafhankelijkheid en handelingsbekwaamheid. Het gaat er daarbij om in
hoeverre de mens bekwaam is om zijn intellectuele en emotionele mogelijkheden te
benutten.
Mensen die zich psychisch niet goed voelen, kunnen relatief snel in een sociaal isolement
raken, de regie over hun leven verliezen en uiteindelijk in een depressie raken. Dit heeft
grote gevolgen voor de kwaliteit van leven. Mensen met een depressie worden beperkt in
hun sociaal, lichamelijk en emotioneel functioneren en zijn vaak langere tijd psychisch en in
relatie daarmee soms ook lichamelijk ziek.
Psycho-sociale problematiek kan ook leiden tot overlastsituaties, waaronder (huiselijk)
geweld en verkeersongevallen, zeker als er tegelijkertijd sprake is van overmatig
alcoholgebruik. Naast de gezondheidsschade voor het individu kan psycho-sociale
problematiek dus ook leiden tot gezondheidsschade aan personen, die zich in de omgeving
van dit individu bevinden.
4.3 Cijfers regio
In de regio Zuid-Holland Zuid wordt de psychische gezondheid beter ervaren dan gemiddeld
in Nederland.
Toch laat de gezondheidsmonitor van de GGD nog zien dat 15% van de inwoners van de
regio Zuid-Holland Zuid zich in meer of mindere mate psychisch ongezond voelt. Bij de groep
75-plussers in de regio Zuid-Holland ligt dit percentage zelfs op 25%.
Onder de jongeren in het voortgezet onderwijs komen problemen als faalangst, negatief
zelfbeeld, onzekerheid, agressie en (vage) lichamelijke klachten veel voor. In het schooljaar
2004/2005 gaf ruim 10% van de leerlingen uit de 2e klas van het voortgezet onderwijs aan
dergelijke klachten te hebben.
Van de kinderen op de basisscholen had in het schooljaar 2004/2005 volgens de ouders
ruim 20% van de leerlingen in groep 2 te maken met psycho-sociale klachten. In groep 7 lag
dit percentage op ruim 25%
10
De gezondheidsmonitor van de GGD laat verder zien dat 20% van de mannen in de regio
Zuid-Holland Zuid in de leeftijd tussen de 19 en 65 jaar excessief alcohol gebruikt. Dat wil
zeggen 4 tot 5 glazen alcohol gedurende 3 tot 4 dagen per week.
Onder de jongeren in de regio komt het zogeheten binge-drinken veelvuldig voor. Bingedrinken is een vorm van drinken, waarbij in korte tijd, bijvoorbeeld in het weekend, excessief
veel alcohol wordt genuttigd.
4.4 Cijfers gemeente Zederik
Over het bestaan van psycho-sociale problematiek in onze gemeente zijn slechts cijfers
bekend van kinderen en jongeren.
In het schooljaar 2004/2005 gaf ruim 35% van de ouders van de leerlingen uit groep 2 aan
psycho-sociale problemen bij hun kind te herkennen. In groep 7 had ruim 25% van de
kinderen psycho-sociale problemen. En in de 2e klas van het voortgezet onderwijs lag dit
percentage in het schooljaar 2004/2005 op bijna 15%.
Op het gebied van alcoholgebruik is van onze gemeente bekend dat het aantal volwassenen
dat overmatig alcohol gebruikt (15%) net iets boven het gemiddelde van de regio ZuidHolland Zuid (12%) ligt. Van de jongeren, die in het schooljaar 2005/2006 in de 2 e klas van
het voortgezet onderwijs zaten, is bekend dat 54,3% wel eens alcohol drinkt.
4.5 Landelijk beleid
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft in haar preventienota
voor de periode van 2007 tot 2010 zowel de preventie van depressie als de preventie van
overmatig alcoholgebruik als speerpunten benoemd.
Het Rijk richt zich op het gebied van de preventie van depressie onder andere op het
vergroten van het bereik van de interventies en daarmee op het vergroten van de
bewustwording (vroegsignalering).
4.6 Wat weten inwoners?
De GGD merkt dat inwoners over het algemeen wel weten dat er mensen zijn, die problemen
hebben, maar dat deze problemen veelal niet worden herkend als psycho-sociale
problematiek.
Inwoners weten vaak niet hoe groot de omvang van psycho-sociale problematiek onder de
bevolking is. Verder blijken zij er niet van op de hoogte te zijn dat psycho-sociale
problematiek goed te behandelen is en dat vroegsignalering hierbij essentieel is.
De GGD merkt voorts dat inwoners met psycho-sociale klachten een drempel naar de
hulpverlening ervaren. Zij zijn bang voor stigmatisering.
Ten aanzien van alcoholgebruik wordt algemeen gedacht dat dit een onderschat probleem
is. Het gebruik van alcohol is namelijk maatschappelijk aanvaard. En de ouders van nu
hebben er veelal weinig problemen mee als hun kinderen alcohol gaan drinken, ook al is dat
al op vrij jonge leeftijd.
4.7 Visie psychosociale problematiek
De mate van psychische gezondheid wordt beïnvloed door een combinatie van factoren in
de biologische, fysieke en sociale omgeving en de persoonlijke leefstijl, waaronder gedrag.
Van belang is dat de gemeente Zederik hierbij haar verantwoordelijkheid aangaande de
preventie blijft tonen door inzet van middelen ten behoeve van Collectieve Preventie
11
Geestelijke Gezondheidszorg en verslavingspreventie, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt
gemaakt van evidence based-programma´s.
Voor wat betreft de verslavingspreventie alcohol wordt tevens aangesloten bij de eind 2006
landelijk gestarte alcoholcampagne, welke gericht is op ouders.
Naast het preventietraject, dat gericht is op kennisoverdracht en bewustwording en daardoor
uiteindelijk ook op gedragsverandering, streeft de gemeente Zederik ernaar in een vroegtijdig
stadium (dreigende) gevallen van psycho-sociale problematiek en overmatig alcoholgebruik
te signaleren, daarop te sturen en zo nodig in te grijpen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
signaleringsnetwerken.
4.8 Beoogd maatschappelijk effect
De gemeente streeft naar een stijging van het psychisch welbevinden van inwoners, een
daling van het alcoholgebruik in het algemeen en van het gebruik door jeugdigen in het
bijzonder. Dit moet leiden tot minder verlies aan levenskwaliteit en minder ziektelast.
4.9 Gemeentelijke doelstellingen
Algemeen:
1) De ervaren psychische gezondheid is in 2011 verbeterd ten opzichte van de
gezondheidsmonitor 2006;
2) Overmatig alcoholgebruik door volwassenen is in 2011 afgenomen van 15%
(gezondheidsmonitor 2006) naar 12%.
Jeugd:
1) Het percentage leerlingen in klas 2VO dat zegt alcohol te gebruiken, is gedaald van
54,3% (schooljaar 2005/2006) naar 47,5% in het schooljaar 2010/2011.
4.10 Uitvoerders
Om het beoogd maatschappelijk effect en de gemeentelijke doelstellingen te kunnen
bereiken, is een integrale aanpak nodig, waarbij de gemeente, centrumgemeente Dordrecht,
relevante beroepsgroepen, bestaande organisaties en de GGD een belangrijke rol spelen.
De gemeente zet in op het stimuleren van kennisoverdracht en bewustwording door
relevante beroepsgroepen en bestaande organisaties, waaronder De Grote Rivieren en de
verslavingszorg. Daarnaast zal de gemeente zorgorganisaties en relevante beroepsgroepen
stimuleren een bijdrage aan de aanpak van psychosociale problematiek en (overmatig)
alcoholgebruik in de komende beleidsperiode te leveren.
De gemeente Dordrecht zet als centrumgemeente Rjksmiddelen in ten behoeve van
verslavingspreventie en maakt afspraken met instellingen voor Geestelijke
Gezondheidszorg.
De GGD heeft een taak op het gebied van voorlichting en advisering. Tevens verzorgt de
GGD de monitoring op basis waarvan de gemeente haar beleid kan maken, uitvoeren en
evalueren.
4.11 Pijlers
Het beleid ten aanzien van de aanpak over overgewicht richt zich op de factoren
kennisoverdracht, bewustwording, gedragsverandering en signaleringsnetwerken.
12
Pijler 1: Kennisoverdracht, bewustwording en gedragsverandering
Doelgroepen:
 Inwoners gemeente Zederik, met speciale aandacht voor:
- leerlingen in basis- en voorgezet onderwijs;
- ouderen;
- mantelzorgers.
 Professionals Geestelijke Gezondheidszorg
Opgaven:
1) Aan de leerlingen in de laatste groep van de basisschool wordt door een erkende
instelling voor verslavingspreventie algemene verslavingspreventie gegeven, waarvan
alcoholverslaving onderdeel uitmaakt (lokaal).
2) Horeca en sportkantines stimuleren de regelgeving voor het schenken van alcohol (geen
zwakalcoholische dranken onder 16 jaar, geen sterke alcohol onder 18 jaar) na te komen
(lokaal).
3) Vergroten van de kennis over psychosociale problematiek (sub-regionaal/lokaal).
Door middel van themabijeenkomsten door een instelling voor Geestelijke
Gezondheidszorg wordt voorlichting gegeven over de herkenning van en
ondersteuning bij psycho-sociale problematiek. De themabijeenkomsten worden
lokaal georganiseerd met uitzondering van de bijeenkomsten, die gericht zijn op de
professionals. Voor deze bijeenkomsten zal een locatie in de subregio
Giessenlanden, Graafstroom, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik worden
gebruikt.
Gelet op de doelgroep wordt de komende jaren in ieder geval ingezet op de thema’s
ouderenmishandeling/ontspoorde zorg, depressie bij ouderen, psycho-sociale
problematiek bij jeugdigen, mantelzorg, huiselijk geweld en kindermishandeling.
4) Inzet van de jongerenwerker om jongeren voor te lichten over genotmiddelen, waaronder
alcohol (regionaal/lokaal).
5) Het doorpakken van de landelijke alcoholcampagne door aan het basisonderwijs aan te
bieden het thema alcohol te behandelen op ouderavonden voor leerlingen van groep 7
en 8 (regionaal).
6) Inzet van een evidence-based verslavingsprogramma op het voortgezet onderwijs,
waarvan alcoholverslaving onderdeel uitmaakt (regionaal).
Pijler 2: Signaleringsnetwerken
Doelgroepen:
 Inwoners gemeente Zederik, met speciale aandacht voor
- kinderen
- gezinnen
Opgaven:
7) Het via een regionaal communicatieplan meer bekendheid geven aan het Meldpunt Zorg
en Overlast en het bijbehorende Lokaal Zorgnetwerk
Leerdam/Zederik
(subregionaal/regionaal)
Regionaal is het Meldpunt Zorg en Overlast actief. Alle gevallen van overlast, huiselijk
geweld en zorgwekkende situaties kunnen hier (anoniem) gemeld worden.
13
Bij het Meldpunt Zorg en Overlast kunnen tevens multi-problem gezinnen worden
aangemeld voor gezinscoaching. Een van de taken van de gezinscoach is de
verschillende hulp- en dienstverleningsvormen aan gezinnen te stroomlijnen en de
continuïteit te waarborgen. Het doel van gezinscoaching is het toekomstperspectief
binnen het gezin te herstellen door de handelingsmogelijkheden van het gezin zelf te
stimuleren en versterken.
Sinds 1 januari 2007 is als onderdeel van het meldpunt het Lokaal Zorgnetwerk
Leerdam/Zederik ingesteld. In dit zorgnetwerk worden alle gemelde gevallen van
overlast, huiselijk geweld en zorgwekkende situaties in Leerdam en Zederik
besproken met als doel een integrale hulpverlening aan te bieden aan de personen,
waarover een melding is gedaan. Aan het Lokaal Zorgnetwerk nemen namens
Zederik deel de politie, Goed Wonen Zederik, De Grote Rivieren, BoumanGGZ, Rivas
en RSD (schuldhulpverlening).
8) Inzet van praktische instrumenten voor het ondersteunen van ouders (middels het
opvoedbureau) bij het stellen van grenzen, met bijzondere aandacht voor de
opvoedingssituaties waarin het gaat om (overmatig) alcoholgebruik door de kinderen
(regionaal).
4.12 Financiering lokale opgaven
Algemene verslavingspreventie laatste groepen basisonderwijs, waaronder alcoholpreventie
Algemene verslavingspreventie aan de kinderen uit de laatste groep van de basisscholen
wordt op dit moment reeds op een aantal Zederikse scholen gegeven. De instellingen, die
hiervoor (kunnen) worden ingehuurd zijn BoumanGGZ, De Hoop en Stichting Voorkom.
De verslavingspreventie door BoumanGGZ wordt gefinancierd door centrumgemeente
Dordrecht, de verslavingspreventie door De Hoop en Stichting Voorkom niet. Dit komt,
doordat centrumgemeente Dordrecht slechts met één instelling een subsidiecontract heeft
willen afsluiten. Dit subsidiecontract vervalt echter met ingang van 1 januari 2008. De
preventiemiddelen, die centrumgemeente Dordrecht ontvangt, worden vanaf die tijd ingezet
op het voortgezet onderwijs in de regio (ten behoeve van opgave 6).
Gelet op het belang van verslavingspreventie aan de kinderen in de laatste groep van de
basisscholen, wordt voorgesteld vanaf het schooljaar 2007/2008 de verslavingspreventie uit
gemeentelijke middelen te financieren. De basisscholen worden daarbij vrijgelaten in hun
keuze uit BoumanGGZ, De Hoop of Stichting Voorkom.
Om voor de negen basisscholen van onze gemeente de algemene verslavingspreventie aan
de laatste groep mogelijk te maken is een budget van € 1.000 per jaar benodigd. Gedurende
de beleidsperiode is het benodigde budget dan € 4.000,00.
Stimuleren horeca en sportkantines in naleving voorschriften
Deze opgaaf kan gerealiseerd worden met de inzet van ambtelijke capaciteit.
Vergroten kennis psycho-sociale problematiek en alcohol
Sinds de invoering van de WMO zijn de middelen voor Collectieve Preventie Geestelijke
Gezondheidszorg vanuit de AWBZ overgebracht naar de gemeentelijke uitkering voor de
WMO in het Gemeentefonds. Deze middelen zijn echter niet geoormerkt voor de Collectieve
Preventie Geestelijke Gezondheidszorg
14
Voor het jaar 2007 is besloten een bedrag van € 6.671,00 vanuit de WMO-uitkering in te
zetten voor Collectieve Preventie Geestelijke Gezondheidszorg. Van deze middelen kunnen
de eerste themabijeenkomsten worden georganiseerd.
Voor de jaren 2008 tot en met 2011 wordt voorgesteld jaarlijks een bedrag van € 7.000,00 uit
het WMO-budget te bestemmen voor de Collectieve Preventie Geestelijke Gezondheidszorg.
Inzet jongerenwerker bij preventie
De kosten worden gefinancierd uit RAS-gelden.
Bekendheid van Meldpunt Zorg en Overlast en Lokaal Zorgnetwerk vergroten
Voor de specifieke voorlichting over het Lokaal Zorgnetwerk Leerdam/Zederik is eenmalig
een budget van € 500,00 benodigd voor locatie- en aanverwante kosten.
15
HOOFDSTUK 5 BINNENMILIEU
5.1 Inleiding
Het binnenmilieu is de omgeving waarin mensen zich bevinden als ze binnen zijn. Bekend is
dat mensen gemiddeld 85% van hun tijd binnen doorbrengen, zoals bijvoorbeeld in huis, op
kantoor, in winkels en op scholen.
Binnen komen allerlei stoffen vrij, die bij slecht ventileren en luchten tot gezondheidsklachten
leiden.
Uit de gezondheidsmonitor van de GGD is naar voren gekomen dat de diverse gebouwen in
de regio Zuid-Holland Zuid onvoldoende geventileerd worden.
De verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu is daarom voor Zederik en de hele regio
Zuid-Holland Zuid een beleidsthema voor de komende beleidsperiode.
5.2 Gevolgen voor de gezondheid
In gebouwen komen allerlei stoffen vrij, die de lucht verontreinigen. Voorbeelden van deze
stoffen zijn vocht, tabaksrook, verbrandingsproducten (o.a. door koken op gas), allergenen
(o.a. door huisdieren en ongedierte), vluchtige organische stoffen, radon en asbest.
Bij onvoldoende ventileren en luchten en een minder goede hygiëne veroorzaken deze
stoffen gezondheidsklachten als geurhinder, oogirritatie, hoofdpijn, luchtwegproblemen,
verminderde concentratie, vermoeidheid en allergieën voor stof en huisstofmijt.
5.3 Cijfers regio
De gezondheidsmonitor van de GGD laat ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van
verontreinigende stoffen in de woonhuizen van de inwoners van de regio Zuid-Holland Zuid
het volgende zien:
 15% van de huishoudens heeft last van vochtplekken;
 in 28% van de huishoudens wordt binnen gerookt;
 60% van de huishoudens heeft een huisdier;
 in 75% van de huishoudens wordt gekookt op gas.
In 2006 heeft de GGD deelgenomen aan een onderzoek naar de kwaliteit van het
binnenmilieu op scholen. Uitkomst van dit onderzoek was dat de binnenlucht in scholen zeer
slecht was. Bij tachtig procent van de klaslokalen lag de gemiddelde CO2-waarde vier keer
hoger dan de minimale norm (tussen de 1000 en 1200 PPM1). Kinderen en leerkrachten
verblijven gedurende een groot deel van de dag dus in een ongezonde omgeving.
5.4 Cijfers gemeente Zederik
In de woonhuizen van onze gemeente wordt slecht wordt geventileerd. Slechts 25% van
huishoudens ventileert de woonkamer continu. Voor de keuken is dat 28%, voor de
badkamer 45% en voor de slaapkamer 42%.
Van alle gemeenten in de regio Zuid-Holland Zuid scoort onze gemeente mee van het
slechtste op het gebied van ventilatie.
In onze gemeente wordt bovendien in ruim 20% van de huishoudens binnen gerookt. In bijna
10% van de gevallen gaat het hierbij om minimaal 10 sigaretten per dag. Zeker in combinatie
met een slecht ventilatiegedrag brengt dit schade toe aan de gezondheid.
1
Parts Per Million
16
Gemeentelijke cijfers over de aanwezigheid van vochtplekken, huisdieren en een gasfornuis
in onze huishoudens zijn niet bekend.
5.5 Landelijk beleid
Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) heeft een
actieprogramma, Gezondheid en milieu, dat erop gericht is een extra stimulans te geven aan
het beleid op het grensvlak van gezondheid en milieu. Binnen dit programma heeft het
ministerie drie projecten, te weten onderzoek naar de gezondheidskwaliteit van de
woningvoorraad, binnenmilieu op scholen en het ontwikkelen van een kwaliteitskaart
binnenmilieu. Het actieprogramma richt zich vooral op het verrichten van onderzoek, het
ontwikkelen van technologie en het geven van voorlichting.
Voor nieuwbouw zijn in het Bouwbesluit eisen gesteld aan de toegestane concentraties
vervuilende stoffen of straling en zijn minimumeisen opgenomen ten aanzien van de aan- en
afvoercapaciteit van de te verversen lucht.
5.6 Wat weten inwoners?
Uit onderzoek in opdracht van het Ministerie van VROM is gebleken dat burgers onbekend
zijn met de effecten van een slechte kwaliteit van het binnenmilieu op de gezondheid.
Kennis over binnenmilieu, de oorzaken van een slechte kwaliteit van het binnenmilieu en de
gevolgen daarvan voor de gezondheid ontbreekt bij veel burgers dus nog.
5.7 Visie binnenmilieu
Gebrek aan kennis, een slecht ventilatiegedrag en het ontbreken van ventilatievoorzieningen
zijn de belangrijkste oorzaken van een slechte kwaliteit van het binnenmilieu. Voor de
komende beleidsperiode wordt het uitgangspunt van beleid dan ook het vergroten van de
kennis over binnenmilieu en het verbeteren van het ventilatiegedrag bij onze burgers.
Uit onderzoek van het ministerie van VROM is gebleken dat burgers websites en kranten als
de meest geschikte communicatiemiddelen over binnenmilieu zien.
Uit onderzoek van de GGD Brabant/Zeeland in 2006 is voorts gebleken dat er door middel
van interventies op scholen positieve effecten op het gebied van binnenmilieu zijn te
behalen, ook op de langere termijn.
Het laatste onderzoeksresultaat heeft ertoe geleid komende beleidsperiode specifiek in te
zetten op het verbeteren van het binnenmilieu op scholen en peuterspeelzalen door het
ventilatiegedrag van leerkrachten en leerlingen te veranderen.
5.8 Beoogd maatschappelijk effect
Door de komende beleidsperiode in te zetten op de verbetering van de kwaliteit van het
binnenmilieu bij de burger thuis, in scholen en in peuterspeelzalen, wordt beoogd het
binnenmilieu in verblijfsruimten te verbeteren, zodat de hieraan gerelateerde
gezondheidsklachten afnemen en cognitieve prestaties toenemen.
5.9 Gemeentelijke doelstellingen
1.
In 2011 heeft 50 procent van de basisschoolgebouwen en peuterspeelzalen een
permanent CO2-gehalte tussen de 1000 en 1200 ppm.
2.
In 2011 is de continue ventilatie van verblijfsruimten van de woning (woonkamer,
slaapkamer, badkamer en keuken) met 10 procent toegenomen ten opzichte van de
gezondheidsmonitor 2006.
17
5.10 Uitvoerders
Om de komende beleidsperiode het beoogd maatschappelijk effect en de gemeentelijke
doelstellingen te kunnen bereiken zijn de uitvoerders GGD en gemeente nodig.
De GGD heeft een taak op het gebied van voorlichting en advisering aan gemeenten,
inwoners en instellingen. Ze bevordert daarnaast de deskundigheid van bestaande
organisaties en relevante beroepsgroepen op het gebied van binnenmilieu. De GGD is
tevens in staat het CO2-gehalte in gebouwen te meten dan wel apparatuur hiervoor
beschikbaar te stellen, heeft de deskundigheid in huis om een gericht ventilatieadvies
aangaande binnenmilieu te kunnen afgeven én beschikt over lespakketten voor het
onderwijs over binnenmilieu.
De gemeente brengt de kennis over binnenmilieu en de effecten van een slecht binnenmilieu
op de gezondheid over op de inwoners door gebruik te maken van de ter beschikking
staande communicatiemiddelen. Zij stimuleert bestaande organisaties en relevante
beroepsgroepen om kennis omtrent de verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu en
de positieve effecten, die dit heeft op de gezondheid, over te dragen op burgers.
5.11 Pijlers
Het beleid ten aanzien van de verbetering van het binnenmilieu in verblijfsruimten van
woningen, schoolgebouwen en peuterspeelzalen richt zich op de factoren kennisoverdracht,
gedragsverandering en verbetering van ventilatievoorzieningen.
Pijler 1: Kennisoverdracht en gedragsverandering
Doelgroepen
 Basisonderwijs
 Peuterspeelzalen
 Huishoudens
Opgaven
1) Op basisscholen en peuterspeelzalen wordt meetapparatuur tijdelijk in bruikleen
beschikbaar gesteld om de luchtkwaliteit eenmaal in de beleidsperiode per lokaal vast te
kunnen stellen (lokaal).
2) Op basisscholen en peuterspeelzalen waar de kwaliteit van het binnenmilieu slecht is
(>1200 PPM) wordt vanaf 2008 per locatie gericht ventilatieadvies gegeven (lokaal).
3) Aan huishoudens in onze gemeente wordt voorlichting gegeven over verbetering van de
kwaliteit van het binnenmilieu en de positieve gevolgen, die dit heeft op de gezondheid
(lokaal).
Pijler 2: Stimuleren verbetering ventilatievoorzieningen in woningen
De kwaliteit van het binnenmilieu is sterk afhankelijk van het ventilatiegedrag van de
gebruikers van een verblijfsruimte. De mogelijkheid tot ventilatie wordt bepaald door de
aanwezigheid van ventilatievoorzieningen als ventilatieroosters, klepraampjes en
mechanische ventilatie.
De minimumeisen aangaande ventilatievoorzieningen worden voor nieuwbouw bepaald door
het Bouwbesluit. Voor alle woningen, die niet onder het huidige Bouwbesluit zijn gebouwd,
gelden deze minimumeisen niet. Eigenaren van deze bestaande bouw kunnen gestimuleerd
worden om de ventilatievoorzieningen te verbeteren, zeker in voorkomende gevallen als
bijvoorbeeld de renovatie van huurwoningen.
18
Uitgangspunt is daarbij wel dat het aanbrengen van ventilatievoorzieningen primair de
verantwoordelijkheid is van de eigenaar van de woning.
Doelgroepen
 Eigenaren van woningen, die niet gebouwd zijn onder het huidige Bouwbesluit,
waaronder Goed Wonen Zederik.
Opgave
4) Eigenaren van de bestaande Zederikse woningvoorraad stimuleren tot het aanbrengen of
verbeteren van ventilatievoorzieningen (lokaal).
Heel bewust is ervoor gekozen om het stimuleren van het verbeteren of aanbrengen van
ventilatievoorzieningen te beperken tot woningen.
Ten aanzien van het verbeteren of aanbrengen van ventilatievoorzieningen in
schoolgebouwen is er namelijk nog geen duidelijkheid over de vraag voor wiens rekening de
kosten hiervan komen. Het schoolbestuur is primair verantwoordelijk voor het binnenmilieu in
een schoolgebouw. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de
‘buitenkant’ van een schoolgebouw, waaronder ook ventilatievoorzieningen kunnen vallen.
En het Rijk stelt budgetten voor onderwijshuisvesting beschikbaar, maar deze zijn
ontoereikend voor het creëren van ‘gezonde scholen’.
Binnenkort wordt de kabinetsvisie op binnenmilieu in scholen aan de Tweede Kamer
voorgelegd en zal er wellicht meer duidelijkheid komen over het voorgaande.
5.12 Financiering lokale opgaven
Meetapparatuur voor basisscholen en peuterspeelzalen
Voor de aanschaf of huur van een (beperkt) aantal CO2-meters is een budget van
€ 1.000,00 benodigd.
Ventilatieadviezen
Ventilatieadviezen worden slechts gegeven op basisscholen en peuterspeelzalen, die een
slechte kwaliteit van binnenmilieu hebben. In totaal zijn er in onze gemeente negen
basisscholen en vier peuterspeelzalen. In het meest ongunstige geval kunnen er dus dertien
ventilatieadviezen moeten worden afgegeven.
Voor de beleidsperiode 2007-2011 wordt een budget van € 5.000,00 voor ventilatieadviezen
begroot.
Voorlichting aan huishoudens
Deze opgaaf kan gerealiseerd worden met de inzet van ambtelijke capaciteit.
Stimulering verbetering ventilatievoorzieningen
Deze opgaaf kan gerealiseerd worden met de inzet van ambtelijke capaciteit.
19
HOOFDSTUK 6 VACCINATIEGRAAD
6.1 Inleiding
Om haar burgers te beschermen tegen een aantal (ernstige) infectieziekten heeft de
Rijksoverheid in 1957 het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) ingesteld. Op grond van dit
programma krijgen alle kinderen in Nederland vaccinaties aangeboden, die hen tegen een
aantal infectieziekten beschermen. Het betreft hier infectieziekten, die moeilijk te behandelen
zijn en in de meeste gevallen ook kunnen leiden tot de dood. Dankzij het
Rijksvaccinatieprogramma komen de betreffende infectieziekten inmiddels veel minder vaak
voor, waardoor ook het aantal kinderen dat overlijdt aan de gevolgen van deze ziekten
spectaculair is gedaald.
Om de infectieziekten ook in de toekomst buiten de deur te houden, is het noodzakelijk dat
tenminste 90% van de kinderen is gevaccineerd. Bij dit percentage gevaccineerde personen
is er namelijk sprake van groepsimmuniteit. Dat wil zeggen dat de 90% ingeënte personen
de mogelijke verspreiding van infectieziekten over de 10% niet-ingeënte personen
neutraliseren. De landelijke norm voor de vaccinatiegraad is dan ook vastgesteld op
minimaal 90%.
De vaccinatiegraad ligt in een aantal kernen van onze gemeente onder de landelijke norm
van minimaal 90%. Ook in een aantal kernen van de gemeenten Graafstroom, Liesveld en
Nieuw-Lekkerland blijft de vaccinatiegraad achter bij de landelijke norm.
De vaccinatiegraad is in subregionaal verband daarom een beleidsthema voor de komende
beleidsperiode.
6.2 Gevolgen voor de gezondheid
Het achterblijven van de vaccinatiegraad bij de landelijke norm van 90% heeft gevolgen voor
de volksgezondheid.
In de eerste plaats geldt voor het niet-ingeënte individu dat er geen bescherming tegen de
betreffende infectieziekten wordt genoten en er derhalve een verhoogde kans bestaat om
ziek te worden. Infectieziekten kunnen vergaande gevolgen hebben. Zo kan difterie
verstikkingsgevaar veroorzaken en het hart en het zenuwstelsel aantasten. Hib-ziekten
(Haemophilus influenzae type B)
kunnen hersenvliesontsteking veroorzaken en
bloedvergiftiging,
strotklepontsteking,
longontsteking,
beenmergontsteking
en
gewrichtsontsteking tot gevolg hebben. Poliomyelitis, als laatste voorbeeld, is ook bekend als
kinderverlamming en kan leiden tot ernstige verlammingsverschijnselen.
In de tweede plaats geldt dat een te lage vaccinatiegraad (onder de 90%) tot gevolg heeft
dat de groepsimmuniteit afneemt en het risico op epidemieën groter wordt. Dit risico wordt
bovendien nog eens verhoogd, doordat de niet-gevaccineerde burgers hun maatschappelijke
en sociale contacten vaak vooral binnen de eigen, niet-gevaccineerde kring hebben. In een
omgeving waar weinig mensen gevaccineerd zijn, kan derhalve makkelijker een epidemie
ontstaan dan in een omgeving waar de vaccinatiegraad hoog is. Epidemieën komen -hoewel
zelden- ook in Nederland nog altijd voor. Een voorbeeld is de polio-epidemie van 1992,
ontstaan in de gemeente Liesveld. De mensen die toen getroffen zijn, waren allemaal niet of
onvolledig gevaccineerd tegen deze ziekte. Andere voorbeelden zijn de mazelenepidemie
van 1999/2000 en de Meningokokken-C epidemie van 2002.
20
6.3 Cijfers subregio
In de onderstaande tabel staat een overzicht van de vaccinatiegraadgegevens in de subregio
in de periode 2000 tot en met 2005. De gegevens over het jaar 2006 zijn op dit moment nog
niet beschikbaar.
De volgende afkortingen worden gehanteerd:
BMR:
Bof - Mazelen - Rodehond
DKTP:
Difterie – Kinkhoest - Tetanus – Poliomyelitis
HIB:
Haemophilus influenzae type B
MEN. C
Meningokokken C
Tabel 6.1: Overzicht vaccinatiegraad per gemeente per jaar
Gemeente
Graafstroom
Liesveld
Nieuw-Lekkerland
Zederik
Jaar
2005
2004
2003
2002
2001
2000
2005
2004
2003
2002
2001
2000
2005
2004
2003
2002
2001
2000
2005
2004
2003
2002
2001
2000
BMR
89,87%
93,53%
89,02%
92,05%
85,40%
92,59%
92,74%
90,32%
93,08%
91,28%
91,10%
93,59%
80,37%
80,89%
85,19%
80,79%
85,79%
72,12%
89,73%
94,09%
89,62%
91,91%
92,04%
91,50%
DKTP
89,24%
93,53%
88,44%
92,72%
86,13%
91,36%
91,13%
91,61%
91,19%
92,62%
92,47%
93,59%
79,14%
81,53%
87,04%
82,78%
86,34%
76,36%
88,65%
93,55%
89,62%
91,33%
91,15%
93,50%
HIB
88,61%
93,53%
89,02%
93,38%
85,40%
91,98%
90,32%
90,97%
92,45%
91,95%
91,78%
93,59%
79,75%
80,89%
85,80%
80,13%
85,79%
73,33%
88,65%
91,94%
91,04%
91,33%
91,15%
93,00%
MEN. C
89,87%
92,74%
80,98%
89,19%
Uitgesplitst naar de diverse kernen van de subregio levert dat voor 2005 de
vaccinatiegraadgegevens op die zijn opgenomen in Tabel 6.2.
Tabel 6.2: Overzicht vaccinatiegraadgegevens per kern voor het jaar 2005
Gemeente
Graafstroom
Kern
Bleskensgraaf
Brandwijk
Goudriaan
Molenaarsgraaf
Ottoland
Oud Alblas
Wijngaarden
Cohort
42
18
11
25
21
32
9
21
1e revacc. DKTP
36
15
11
22
19
30
8
Percentage
86
83
100
88
90
94
89
Cohort
47
24
18
34
1
1e revacc. DKTP
45
20
17
30
1
Percentage
96
83
94
88
100
Nieuw-Lekkerland Nieuw-Lekkerland
Kinderdijk
152
11
122
7
80
64
Zederik
32
15
32
34
44
16
12
29
11
21
34
43
14
12
91
73
66
100
98
88
100
Gemeente
Liesveld
N.B.
Kern
Groot-Ammers
Langerak
Nieuwpoort
Streefkerk
Waal
Ameide
Hei en Boeicop
Leerbroek
Lexmond
Meerkerk
Nieuwland
Tienhoven
Cohort
1e revacc. DKTP
Aantal geborenen in het jaar 2005
Aantal kinderen uit het cohort die de 1e revaccinatie DKTP
hebben ontvangen
6.4 Cijfers gemeente Zederik
In onze gemeente ligt de vaccinatiegraad in de kernen Leerbroek en Hei- en Boeicop
aanmerkelijk lager dan de landelijke norm. Dit is niet alleen in het jaar 2005 het geval, maar
een structureel gegeven. De vaccinatiegraad in de kern Nieuwland ligt structureel omstreeks
de landelijke norm. In de overige kernen wordt de landelijke norm voor de vaccinatiegraad
veelal behaald.
6.5 Oorzaak lage vaccinatiegraad
Het Rijksvaccinatieprogamma is niet verplicht: de keuze om een kind al dan niet te laten
vaccineren ligt bij de ouders.
Een aantal jaren geleden heeft de GGD onderzocht wat de belangrijkste beweegreden voor
ouders in de regio Zuid-Holland Zuid is om hun kind niet te laten vaccineren. Uitkomst van dit
onderzoek was dat een godsdienstige beweegreden de belangrijkste reden van nietvaccineren is. Gewetensbezwaren komen vooral voor onder leden van protestantschristelijke groeperingen. Zij wijzen vaccinatie af omdat zij dat strijdig vinden met hun geloof
in God´s voorzienigheid.
Overigens is sinds eind jaren zeventig de afwijzing van vaccinatie niet meer absoluut, omdat
er ook een groepering is die inenting ziet als een plicht van iedere gelovige uit het besef van
de verantwoordelijkheid voor zijn directe omgeving en de samenleving.
6.6 Landelijk beleid
Het landelijk beleid op het gebied van vaccinatie kenmerkt zich door het kosteloos aanbieden
van vaccinaties aan alle kinderen in Nederland. De kosten van het vaccineren worden
betaald uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Met het Rijksvaccinatieprogramma kiest de landelijke overheid voor de meest effectieve
manier om infectieziekten te voorkomen. Vaccineren bevordert namelijk het immuunsysteem
van een kind: het zorgt ervoor dat het lichaam op gecontroleerde wijze antistoffen en
22
afweercellen tegen de ziekmakers aanmaakt. Het lichaam doet dat weliswaar ook als een
kind de echte ziekte krijgt, maar tegen veel grotere risico’s.
Deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma is in Nederland, in tegenstelling tot in veel
andere landen, niet verplicht. Landelijk wordt 95% van de kinderen gevaccineerd.
6.7 Taken gemeente
De gemeente heeft een duidelijke rol in het bevorderen van de vaccinatiegraad onder haar
burgers. Deze rol vloeit voort uit twee wetten, te weten de Wet Collectieve Preventie
Volksgezondheid en de Infectieziektenwet.
Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid
De Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) bepaalt dat de gemeente ten
aanzien van de collectieve preventie volksgezondheid taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden heeft op drie deelterreinen.
Het betreft de volgende deelterreinen:
1. Collectieve preventie
2. Infectieziektebestrijding
3. Jeugdgezondheidszorg
Het deelterrein infectieziektebestrijding omvat –naast de taken die zijn ondergebracht onder
de Infectieziektenwet- onder andere de volgende taken:
o Algemene infectieziektebestrijding;
o Beantwoorden van vragen uit de bevolking;
o Geven van voorlichting en begeleiding.
Het deelterrein jeugdgezondheidszorg omvat onder andere de volgende taken:
o Vroegtijdige opsporing en preventie van een aantal specifieke stoornissen en
het aanbieden van vaccinaties voortkomend uit het Rijksvaccinatieprogramma;
o Geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding;
o Formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen.
Infectieziektenwet
De Infectieziektenwet heeft betrekking op een beperkt aantal infectieziekten. Deze wet is
opgesteld om mensen te beschermen tegen de gevaren die voortvloeien uit het optreden van
de betreffende infectieziekte.
In de Infectieziektenwet wordt bepaald dat die infectieziekten, die een bedreiging voor de
volksgezondheid vormen, gemeld moeten worden bij de burgemeester. De burgemeester
draagt vervolgens de verantwoording voor de bestrijding van de infectieziekte in het
ambtsgebied.
6.8 Wat weten inwoners?
Ouders ontvangen na de geboorte van hun kind entkaarten van de entadministratie. Bij deze
entkaarten is een folder met toelichting over het nut van vaccineren gevoegd.
De vaccinaties worden uitgevoerd door de consultatiebureaus (Rivas). Er wordt door de
consultatiebureaus veel in het werk gesteld om de vaccinatiegraad in de gemeenten te
verhogen. Bij het geboortehuisbezoek bespreekt de wijkverpleegkundige het onderwerp
vaccinaties. Er is dan aandacht voor de risico’s van niet-vaccineren, zowel voor het kind zelf
als voor de omgeving. Daarbij wordt inzicht gegeven in de ziekten waartoe een verhoogd
risico bestaat bij het afzien van inenting. De informatie wordt ondersteund door
foldermateriaal.
23
Rivas vraagt ouders, wanneer zij hun kind niet laten inenten, een verklaring te tekenen dat zij
op de hoogte zijn van de risico’s. Soms komen er op een later moment toch vragen omtrent
inentingen. Rivas speelt hier actief op in en legt ouders de keuze voor om deze kinderen
alsnog te laten vaccineren.
Bij het afzien van vaccinatie wordt eventueel op een later tijdstip het onderwerp vaccineren
opnieuw besproken door een arts van het consultatiebureau. Ook dan is er weer
foldermateriaal beschikbaar. Er wordt uiteraard wel nagegaan of ouders openstaan voor het
hernieuwd aan de orde stellen van het onderwerp vaccinatie.
6.9 Visie vaccinatiegraad
In onze gemeente is de belangrijkste reden voor het niet laten vaccineren van kinderen een
godsdienstige reden. Deze reden hebben we als gemeente te accepteren en te respecteren.
Dit neemt echter niet weg dat de gemeente op grond van de Wet Collectieve Preventie
Volksgezondheid en de Infectieziektenwet wél verantwoordelijkheden heeft in de preventie
van infectieziekten.
Voor de komende beleidsperiode wordt het uitgangspunt van beleid dan ook om een extra
inzet te plegen op het gebied van voorlichting over de preventie van infectieziekten. De
gemeente ziet het als haar taak om de burger zodanig te informeren over de voor- en
nadelen van deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma, dat een bewuste keuze kan
worden gemaakt tussen wel of niet laten vaccineren van kinderen. Daarbij gaat het niet
alleen om de ouders die er nu voor kiezen om hun kinderen niet in te laten enten. De
oriëntatie van de voorlichting is breed. Ook ouders die er nu wél voor kiezen om hun kind te
laten vaccineren, zouden dit op basis van een weloverwogen besluit moeten doen. Alle
burgers dienen volledig inzicht te hebben in de risico’s die het (niet-)vaccineren tot gevolg
heeft.
6.10 Beoogd maatschappelijke effect
Door de komende beleidsperiode in te zetten op extra voorlichting over de preventie van
infectieziekten, wordt beoogd dat ouders (beter) inzicht krijgen in de voor- en nadelen van
het Rijksvaccinatieprogramma en de risico’s die niet-vaccinatie met zich meebrengen. Dit
moet er toe leiden dat zij uiteindelijk een weloverwogen keuze kunnen maken om hun kind
(niet) te laten inenten.
6.11 Gemeentelijke doelstelling
In 2010 bedraagt de gemiddelde vaccinatiegraad in Zederik tenminste 90%.
Logischerwijs is het streven een vaccinatiegraad van 90% per kern. Dit lijkt echter een
onhaalbare doelstelling voor onze gemeente, daar wij te maken hebben met een relatief
grote groep mensen, die uit godsdienstige overtuiging afziet van inenting.
6.12 Uitvoerders
Om de komende beleidsperiode het beoogd maatschappelijk effect en de gemeentelijke
doelstellingen te kunnen bereiken, zijn de uitvoerders GGD, Rivas en gemeente nodig.
6.13 Pijlers
Om de doelstelling van kennisvermeerdering en bewustwording te kunnen realiseren, is een
goede voorlichting aan ouders essentieel.
24
Randvoorwaarden/uitgangspunten
- Ouders zijn vrij in hun keuze om hun kind al dan niet te laten vaccineren;
- Elke keuze van ouders is een goede, zo lang deze weloverwogen tot stand komt;
- Er dient begrip en respect te zijn voor elke keuze;
- De acties moeten aansluiten bij de belevingswereld van ouders.
Doelgroepen
- Ouders;
- Toekomstige ouders.
Opgaven
Het
grootste aanknopingspunt
om
de doelstellingen te bereiken,
betreft
voorlichtingsinterventies. Doel van de acties is om ouders de basis te geven om een goed
onderbouwde, weloverwogen keuze te kunnen maken. Voorlichting kan plaatsvinden via
verschillende instrumenten:
(1) Promotie van internetsite www.inenten-bewustekeuze.nl
GGD Zeeland heeft in het kader van het project vaccinatiegraadbevordering een aantal
activiteiten gerealiseerd die een positieve bijdrage zouden kunnen leveren aan de
vaccinatiebereidheid bij ouders. Eén van deze activiteiten betreft de ontwikkeling van
een website die op dit moment veel bezoekers trekt: www.intenten-bewustekeuze.nl.
Hoewel de internetsite is ontwikkeld ten behoeve van ouders in Zeeland, lijkt deze ook
geschikt voor een breder publiek. Op de site worden ouders onder meer geïnformeerd
over het Rijksvaccinatieprogramma, de ziekten, de vaccinaties en de voor- en nadelen
van zowel niet-vaccineren als vaccineren. Via bijvoorbeeld de gemeentepagina´s in de
lokale krant en op internet, kan de internetsite worden gepromoot. Ook kan er een link
naar deze sites worden geplaatst op de internetpagina´s van partners als GGD en
Rivas.
(2) Brief ontwikkelen voor ouders van pasgeborenen
Om alle ouders van pasgeborenen te kunnen bereiken, wordt een brief ontwikkeld die
ouders vanaf 1 april 2008 ontvangen. Deze brief dient aanvullend te zijn op de
uitnodigingsfolder van het Rijksvaccinatieprogramma en in te gaan op de specifieke
situatie in de regio en de taak-/doelstelling van de gemeente. De brief zou ouders
moeten uitnodigen om een bewuste keuze te maken over het al dan niet laten inenten
van hun kind. Bovendien zouden ouders moeten worden verwezen naar de organisaties
die ouders meer informatie kunnen bieden over het Rijksvaccinatieprogramma en de
risico´s die het wel of niet vaccineren met zich meebrengen. Zo zou er bijvoorbeeld in de
brief verwezen kunnen worden naar de internetsite die is ontwikkeld door GGD Zeeland.
(3) In gesprek gaan met predikanten
Omdat een groot deel van de ouders die nu hun kinderen niet laten inenten, dit
waarschijnlijk doet vanuit hun geloofsovertuiging, kan een ingang worden gezocht via
predikanten. De gemeente gaat in gesprek met predikanten en probeert zo ouders via
hun eigen belevingswereld te bereiken. Mogelijk kan met behulp van de predikanten en
de GGD een themabijeenkomst over vaccineren worden georganiseerd, eventueel als
onderdeel van een kerkelijke gemeenteavond.
Ook de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) kan ingeschakeld worden bij de
organisatie van een themabijeenkomst.
25
Kerkelijke ondersteuningsorganisaties zouden onze gemeente hierin ook kunnen
ondersteunen. Daarom zal er een oriëntatiegesprek plaatsvinden met het Regionale
Dienstencentrum Zuid-Holland. Daarbij zal het met name gaan om de vraag hoe je
predikanten en burgers met een specifieke geloofsovertuiging het best kunt benaderen.
Het Regionaal Dienstencentrum is gevestigd in Capelle aan den IJssel en verleent
diensten aan kerkelijke gemeenten en ambtelijke vergaderingen. Deze dienstverlening is
met name gericht op missionair en diaconaal werk, gemeenteopbouw en het werk ten
behoeve van jeugd en jongeren.
(4) In gesprek gaan met Rivas over mogelijkheden van het consultatiebureau om extra
specifieke actie te ondernemen.
Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het inzetten van wijkverpleegkundigen met
affiniteit met de doelgroep en deskundigheidsbevordering van de wijkverpleegkundigen
op gebied van communicatie en themagerichte expertise. Daarbij zou met name het
gericht benutten van de bestaande contactmomenten een aandachtspunt zijn.
Pijler 2: Gedragsverandering
Het streven is om via pijler 1 (kennis en bewustwording) te komen tot gedragsverandering.
6.14 Financiering
Promotie internetsite inenten-bewustekeuze
Promotie van de internetsite kan plaatsvinden via de gemeentelijke internetsite en de
gemeentepagina in Het Kontakt. Deze opgaaf kan gerealiseerd worden met de inzet van
ambtelijke capaciteit.
Brief ouders
De brief voor de ouders van pasgeborenen zal met de inzet van ambtelijke capaciteit door de
subregio worden opgesteld. Om de boodschap aan de ouders zo duidelijk en effectief
mogelijk over te brengen, verdient het aanbeveling om de conceptbrief voor te leggen aan
een deskundig communicatiebureau. Het benodigde budget hiervoor bedraagt eenmalig
€ 500,00,
Gesprek predikanten, themabijeenkomst
Een oriënterend gesprek met het Regionaal Dienstencentrum en gesprekken met de
predikanten kunnen met ambtelijke inzet plaatsvinden.
Voor de organisatie van eventuele themabijeenkomsten over vaccineren wordt een bedrag
van € 2.000,00 geraamd.
Extra actie Rivas
Wanneer uit de contacten met Rivas mocht blijken dat er extra inzet is gewenst, bijvoorbeeld
op het gebied van communicatietrainingen, dan zal dit aanvullende middelen vragen.
Wellicht kan hiervoor vanuit de Rivas een extra investering plaatsvinden. Voor het geval
gemeentelijk budget benodigd is, wordt een budget van € 1.000,00 voor de beleidsperiode
geraamd.
26
HOOFDSTUK 7 DRUGGEBRUIK ONDER JONGEREN
7.1 Inleiding
In onze gemeente wordt steeds vaker het signaal opgevangen dat er sprake is van
toenemend druggebruik onder onze jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar. Dit signaal
wordt heel serieus genomen, temeer daar het een landelijke trend is dat het druggebruik
onder jongeren toeneemt.
Ook in de gemeenten Giessenlanden, Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland worden
steeds vaker signalen opgevangen over de toename van druggebruik onder jongeren.
Druggebruik onder jongeren is in subregionaal verband daarom een beleidsthema, waaraan
in de komende beleidsperiode aandacht zal worden besteed.
7.2 Gevolgen
De gezondheid van jongeren wordt negatief beïnvloed door druggebruik. In welke mate en
op welk gebied de gezondheid negatief wordt beïnvloed is afhankelijk van de soort drugs dat
wordt gebruikt.
Het gebruik van softdrugs (weed, stuff, hasj, GHB en marihuana) kan leiden tot:
 Vermindering van het reactie- en concentratievermogen en het korte termijn
geheugen, waardoor school- en werkprestaties en verkeersgedrag nadelig beïnvloed
kunnen worden;
 Psychosen, vooral bij mensen die hier aanleg voor hebben en frequente gebruikers
zijn;
 Longaandoeningen, indien de cannabis gerookt wordt.
Harddrugs (heroïne, cocaïne, amfetamine, XTC) zijn doorgaans schadelijker voor de
gezondheid dan softdrugs. Bovendien zijn harddrugs veel sterker geestelijk en/of lichamelijk
verslavend dan softdrugs.
Het gebruik van harddrugs kan leiden tot:
 Gedrags- en psychische veranderingen als gevolg van aantasting van het centraal
zenuwstelsel (depressie, stemmingslabiliteit e.d.);
 Bloedvergiftiging en besmetting met virussen (Hepatitus B en C, HIV), indien
harddrugs intraveneus worden toegepast;
 Longaandoeningen, indien de harddrugs gerookt wordt;
 Abcessen, indien niet-steriele spuiten worden gebruikt;
 Aantasting van de werking van de hersencellen (bij XTC);
 Diverse aandoeningen (acuut nier- of leverfalen, ademhalingsproblemen, buiten
bewust-zijn raken), die het gevolg zijn van de (slechte) kwaliteit van de drug (XTC).
Wanneer het gebruik van drugs wordt gecombineerd met het gebruik van alcohol ontstaan
-naast de bovengenoemde gezondheidsrisico’s- nog extra gezondheidsrisico’s, die in het
ergste geval kunnen leiden tot de dood.
7.3 Cijfers regio
Druggebruik onder jongeren maakt geen onderdeel uit van de gezondheidsmonitor van de
GGD. Vanuit de gezondheidsmonitor zijn dan ook als zodanig geen cijfers over druggebruik
onder jongeren beschikbaar.
De GGD voert echter wel separaat enquêtes onder de leerlingen van de 2e klas van het
voortgezet onderwijs uit, waarin vragen worden gesteld over het druggebruik. Uit de meest
recente enquête (schooljaar 2005/2006) zijn de onderstaande cijfers over druggebruik
voortgekomen.
27
(soft)druggebruik van jongeren uit 2e klas voortgezet onderwijs, schooljaar 2005/2006
% nooit
% 1 of 2
% vroeger % af en toe % gebruikt
gebruikt
maal
gebruikt
gebruikt
regelmatig
gebruikt
Giessenlanden 95.4
3.8
0.8
1.4
7.0
Graafstroom
Liesveld
NieuwLekkerland
Zederik
100
92.3
96.6
0
7.7
0
0
0
1.7
0
0
0
0
0
0
94.6
4.3
1.1
0
0
Uit bovengenoemde cijfers zou moeten worden afgeleid dat het druggebruik onder de
jongeren in onze regio gering is. De GGD heeft echter ernstige twijfels of deze cijfers wel een
juiste weerspiegeling van de werkelijkheid zijn. Vergelijkbare onderzoeken bij andere GGDen geven namelijk een heel ander beeld van het druggebruik onder jongeren. De GGD ZuidHolland Zuid gaat er dan ook vanuit dat er in onze regio sprake is van onderrapportage.
Andere cijfers over druggebruik in onze regio zijn niet voorhanden.
7.4 Cijfers gemeente Zederik
Naast de -zeer waarschijnlijk onbetrouwbare- cijfers uit de enquête onder de leerlingen van
de 2e klas van het voortgezet onderwijs, zijn er geen cijfers over druggebruik onder
Zederikse jongeren bekend.
De politie Zuid-Holland Zuid houdt echter wel bij hoeveel meldingen er binnenkomen van
overlast, welke gerelateerd zijn aan het gebruik van drugs. In de periode van 1 januari 2006
tot eind juni 2007 waren dat 13 meldingen, verdeeld over de volgende kernen:
Ameide
Leerbroek
Lexmond
Meerkerk
Nieuwland
Hei- en Boeicop
1 melding
2 meldingen
2 meldingen
6 meldingen
2 meldingen
geen meldingen
Deze meldingen geven geen inzicht in het druggebruik onder onze jongeren, maar staven
wel de signalen over druggebruik onder jongeren in onze gemeente
7.5 Landelijk beleid
Het Ministerie van VWS is verantwoordelijk voor het coördineren van het Nederlandse
drugsbeleid. Reden hiervoor is dat druggebruik in de eerste plaats als een gezondheidsrisico
wordt gezien.
Het Nederlandse drugsbeleid richt zich op het voorkomen en beperken van de risico's van
druggebruik voor de gebruiker zelf, voor zijn directe omgeving en voor de samenleving.
Het Ministerie van VWS heeft druggebruik onder jongeren in haar preventienota 2007-2010
overigens niet als speerpunt benoemd.
7.6 Kenmerken druggebruik plattelandsgemeenten
Het signaal dat onze gemeente steeds vaker krijgt omtrent het druggebruik onder jongeren
heeft ertoe geleid dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen gemeente, GGD,
BoumanGGZ, Politie en Jongerenwerk.
28
Uit dit gesprek is een aantal waarschijnlijke aannames naar voren gekomen, die typerend
zijn voor het druggebruik in onze gemeente en de subregio:
 Jongeren gebruiken voornamelijk softdrugs.
 Het gebruik van harddrugs komt wél voor, maar dan bij een beperkt aantal jongeren.
 Druggebruik onder jongeren vindt vanwege de grote sociale controle voornamelijk in
de verborgenheid plaats. Dat wil zeggen uit het zicht van ouders, intermediairs
(personen, waarmee jongeren in aanraking komen op school, in hun vrije tijd, op de
sport, in de horeca, in de kerk e.d.) en sleutelfiguren (professionals, zoals politie en
jongerenwerkers);
 Jongeren komen niet of nauwelijks voor hun druggebruik uit. Alleen de jongeren
onderling weten van elkaar wie er drugs gebruikt;
 Het druggebruik van de jongeren gaat veelal gepaard met het gebruik van alcohol.
Jongeren ‘drinken zich eerst in’ (veelal ’s middags en aan het begin van de avond) en
gebruiken daarna drugs om de rest van de avond (en nacht) door te kunnen gaan;
 Bij jongeren heerst de mentaliteit ‘doordeweeks werken we hard (veelal fysiek) en in
het weekend gaan we ‘los’;
 Het druggebruik van jongeren leidt nauwelijks tot delictgedrag en daardoor tot
contacten met politie en justitie.
De conclusie van het gesprek tussen gemeente, GGD, BoumanGGZ, Politie en
Jongerenwerk was dat er inderdaad sprake is van softdruggebruik onder onze jongeren,
maar dat de mate en omvang van het druggebruik -mede als gevolg van bovengenoemde
factoren- niet bekend zijn.
7.7 Wat weten burgers?
De sleutelfiguren politie en jongerenwerker merken dat er onder de ouders van de jongeren
grote onwetendheid over en onbekendheid met het gebruik van drugs heerst. Dit komt veelal
voort uit de vooronderstelling dat druggebruik wel in steden voorkomt, maar niet op het
platteland.
Als gevolg van de onwetendheid over en onbekendheid met het gebruik van drugs
herkennen ouders bepaald gedrag of uiterlijke kenmerken van hun kind, die wijzen op het
gebruik van drugs, niet. Ouders hebben er dus vaak geen idee van dat hun kind drugs
gebruikt. Dit brengt het risico met zich mee dat de drugsproblematiek van hun kind pas in
een laat stadium wordt ontdekt.
In hoeverre intermediairs van jongeren het druggebruik onder onze jongeren herkennen is
voor de sleutelfiguren politie en jongerenwerker niet duidelijk. Het gevoelen heerst dat
intermediairs in veel gevallen net zo onwetend over en onbekend met druggebruik zijn als de
ouders van de jongeren.
De jongeren zelf zijn in de meeste gevallen wél op de hoogte van de gevolgen en risico’s van
het gebruik van drugs. Desondanks gebruiken ze toch drugs. Verondersteld wordt dat dit het
gevolg is van groepsgedrag, het niet achter willen blijven bij vrienden en leeftijdsgenoten én
het feit dat er niet veel moeite gedaan hoeft te worden om aan drugs te komen. Dit laatste
komt door de legalisering van bepaalde soorten drugs en de toegenomen mobiliteit van de
jongeren.
7.8 Visie op druggebruik onder jongeren
In onze gemeente zijn er geen concrete aanwijzingen voor toenemend druggebruik onder
jongeren van 12 tot 23 jaar. Er zijn alleen signalen en een aantal meldingen bij de politie
omtrent overlast door jongeren, welke het gevolg is van druggebruik.
Zowel de signalen als de meldingen vormen in onze visie geen goede basis voor het
ontwikkelen van een effectief verslavingspreventie- en verslavingsinterventiebeleid.
29
Om die reden heeft onze gemeente, tezamen met de gemeente Giessenlanden,
Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland aan BoumanGGZ de opdracht gegeven om in
2007 een panelstudie te verrichten naar de omvang van het druggebruik onder jongeren van
12 tot 23 jaar in de gemeenten.
In deze panelstudie wordt tevens de relatie met (overmatig) alcoholgebruik gelegd, daar de
verkregen signalen aangeven dat er bij jongeren sprake is van een combinatie van drug- en
alcoholgebruik.
De panelstudie is breed van opzet. Middels interviews en gesprekken met jongeren,
sleutelfiguren (politie en jongerenwerker) en intermediairs (horeca, voetbalverenigingen,
onderwijs e.d.) wordt in kaart gebracht welke verschillende groepen jongeren er in de
gemeente aanwezig zijn.
Per groep wordt vervolgens in beeld gebracht hoe de samenstelling van de groep is, welke
cultuur er binnen de groep heerst, hoe de groep de vrijetijdsbesteding invult, welke
genotmiddelen er gebruikt worden, in welke mate deze middelen gebruikt worden en in
hoeverre de groep overlast veroorzaakt in de omgeving.
De panelstudie moet de omvang van het druggebruik in onze gemeente in beeld brengen.
De uitkomst van de panelstudie is bepalend voor de keuze om al dan geen gerichte
verslavingspreventie- en interventieactiviteiten op (verschillende groepen) jongeren in de
gemeente in te zetten en de eventuele omvang van deze activiteiten.
Ten aanzien van de algemene verslavingspreventie stelt onze gemeente zich ten doel om de
kinderen in de laatste groep van de basisscholen vanaf het schooljaar 2007/2008 een
algemene voorlichting te geven over de gevaren en risico’s van het gebruik van drugs én ze
weerbaar te maken tegen beïnvloeding door anderen.
De kinderen in de laatste groep van de basisscholen staan namelijk aan het begin van hun
puberteit. En van de puberteit is bekend dat dit een periode is waarin jongeren gaan
experimenteren met drugs en daarbij ook gevoelig zijn voor beïnvloeding van buitenaf. Onze
gemeente vindt het daarom van belang om deze kinderen voorafgaand aan eventueel
experimenteergedrag met drugs voor te lichten over de gevaren en risico’s van druggebruik
én ze weerbaar te maken tegen beïnvloeding door leeftijdsgenoten.
7.9 Beoogd maatschappelijk effect
Door de komende beleidsperiode in te zetten op het in beeld brengen van de omvang van
het druggebruik onder de jongeren in onze gemeente wordt beoogd vast te stellen of er in
onze gemeente daadwerkelijk een drugproblematiek is, waar we als gemeente beleidsmatig
gericht op moeten gaan inzetten.
Door in te zetten op algemene verslavingspreventie aan de leerlingen in de laatste groep van
de basisscholen wordt beoogd het gebruik van drugs op latere leeftijd te voorkomen.
7.10 Gemeentelijke doelstellingen
1. De omvang van het druggebruik onder de jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar in
onze gemeente is in de beleidsperiode vastgesteld.
2. Vanaf het schooljaar 2007/2008 wordt in de laatste groep van elke basisschool een
algemene voorlichting over de gevaren en risico’s van het gebruik van drugs gegeven
en worden de leerlingen in de laatste groep weerbaar gemaakt tegen beïnvloeding
door andere jongeren.
30
7.11 Uitvoerders
Om het beoogd maatschappelijk effect en de gemeentelijke doelstellingen te kunnen
bereiken zijn de uitvoerders verslavingszorg, basisscholen, instellingen voor
verslavingspreventie en de gemeente nodig.
7.12 Opgaven
Doelgroepen
 Kinderen in groep 8 of de combinatiegroep 7/8 van het basisonderwijs.
 Jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar.
Opgaven
(1)
Algemene
verslavingspreventie
door
een
erkende
instelling
voor
verslavingspreventie aan de kinderen in de laatste groep van de basisschool,
waarvan druggebruik onderdeel uitmaakt.
(2)
Panelstudie naar de omvang van het drug- en alcoholgebruik onder jongeren
van12 tot 23 jaar.
(3)
Voortzetting van bestaande, regionale opgaven
(4)

Project ‘Jeugd en sociale veiligheid’
Op grond van het project ‘Jeugd en sociale veiligheid’ worden in de
gemeenten jongerenwerkers van de Stichting Jeugd- en jongerenwerk
Midden-Holland ingezet, die contacten leggen en onderhouden met bekende
en nieuw gesignaleerde groepen jongeren en deze groepen een voorlichting
‘genotmiddelen’
aanbieden
door
een
erkende
instelling
voor
verslavingspreventie (BoumanGGZ).

Cursus preventie door erkende instelling voor verslavingspreventie aan
jongerenwerk en politie
Regionale opgaven, die nieuw gestart worden

Inzet van een evidence-based verslavingsprogramma op het voortgezet
onderwijs, waarvan drugsverslaving onderdeel uitmaakt.
De middelen, die centrumgemeente Dordrecht van het Rijk ontvangt voor
verslavingspreventie, worden vanaf het jaar 2008 ingezet voor een evidencebased verslavingspreventieprogramma op het voortgezet onderwijs, waarvan
de uitvoering in handen is van een erkende instelling voor
verslavingspreventie.
Hierbij wordt nadrukkelijk ´een erkende instelling voor verslavingspreventie´ en
niet BoumanGGZ genoemd. Tot op heden heeft centrumgemeente Dordrecht
alleen een subsidiecontract met BoumanGGZ willen afsluiten. Gezien de
christelijke achtergrond van een deel van onze inwoners is er door de subregio bij centrumgemeente Dordrecht op aangedrongen niet alleen met
BoumanGGZ, maar ook met christelijke instellingen als De Hoop en Stichting
Voorkom contracten af te sluiten.
31
7.13 Financiering
Algemene verslavingspreventie
De financiering van de algemene verslavingspreventie is reeds benoemd bij het
beleidsthema psycho-sociale problematiek.
Panelstudie
De kosten van de panelstudie worden eenmalig gefinancierd uit de middelen, die
centrumgemeente Dordrecht ontvangt voor verslavingspreventie.
Project ‘Jeugd en sociale veiligheid’
De kosten van dit project worden gefinancierd uit RAS-gelden.
Cursus Preventie
De cursus Preventie aan politie en jongerenwerkers wordt eenmalig gefinancierd met
middelen van centrumgemeente Dordrecht.
Verslavingsprogramma op voortgezet onderwijs
De financiering van het verslavingsprogramma op het voortgezet onderwijs vindt plaats uit de
middelen, die de centrumgemeente hiervoor ontvangt.
32
HOOFDSTUK 8 SAMENVATTING OPGAVEN EN FINANCIËN
Thema
Opgave
Schaalgrootte
Kosten t.l.v
budget
Overgewicht
Stimuleren lesprogramma´s basisscholen
Stimuleren beweging buitenschoolse
opvang
Informatie op website
Lokaal
€ 9.000,00
Lokaal
Lokaal
€ 1.500,00
Geen
Informatie aan volwassenen
Deskundigheidsbevordering intermediairs
Ondersteunen voortgezet onderwijs,
sociaal-cultureel werk en kinderopvang bij
ontwikkeling lesprogramma’s/activiteiten
over voeding en bewegen
Versterken aandacht jeugdgezondheidszorg voor overgewicht en obesitas
Handhaven van screening in groep 4
Gezondheidseffect van ruimtelijke plannen
meewegen
Ontwikkelen speelruimtebeleid
Bevorderen bewegen en sporten
Bevorderen aanleg fietspaden
Lokaal
Regionaal
Geen
Zie noot
Regionaal
Zie noot
Regionaal
Regionaal
Zie noot
Zie noot
Lokaal
Lokaal
Lokaal
Regionaal/
Lokaal
Geen
Geen
€ 5.500,00
Regionaal
Zie noot
Regionaal
Zie noot
Bewegingsbeleid en gezonde voeding op
scholen
Inzet van instrumenten ter ondersteuning
van ouders bij stellen van grenzen
Psychosociale
problematiek
Benodigd budget overgewicht
Algemene verslavingspreventie laatste
groep basisonderwijs
Stimuleren horeca en sportkantines in
naleving regelgeving alcohol
Vergroten kennis psycho-sociale
problematiek
Inzet jongerenwerker bij preventie
genotmiddelen
Aanbieden thema alcohol op
ouderavonden leerlingen groep 7/8
Inzet evidence-based verslavingsprogramma voortgezet onderwijs
Vergroten bekendheid Meldpunt Zorg en
Overlast en Lokaal Zorgnetwerk Leerdam/
Zederik
Inzet van instrumenten ter ondersteuning
van ouders bij stellen van grenzen bij
alcoholgebruik
Benodigd budget psychosociale
problematiek
33
Geen
€ 16.000,00
Lokaal
€ 4.000,00
Lokaal
Subregionaal/
Lokaal
Regionaal/
Lokaal
Geen
Regionaal
Zie noot
Regionaal
Subregionaal/
Lokaal
Zie noot
Regionaal
Zie noot
Geen
Geen
€
500,00
€ 4.500,00
Thema
Opgave
Binnenmilieu
Ter beschikking stellen van
meetapparatuur aan basisscholen en
peuterspeelzalen
Gericht geven van ventilatieadvies aan
basisscholen en peuterspeelzalen waar
binnenmilieu slecht is
Voorlichting aan huishoudens
Stimuleren woningeigenaren tot
aanbrengen en verbeteren van ventilatievoorzieningen
Schaalgrootte
Kosten t.l.v
budget
Lokaal
€ 1.000,00
Lokaal
Lokaal
€ 5.000,00
Geen
Lokaal
Geen
€ 6.000,00
Benodigd budget binnenmilieu
Vaccinatiegraad
Promotie internetsite inentenbewustekeuze.nl
Brief voor ouders van pasgeborenen
Gesprek met predikanten,
themabijeenkomsten
Extra actie Rivas (optioneel)
SubGeen
regionaal/
Lokaal
Sub-regionaal € 500,00
Lokaal
€ 2.000,00
Sub-regionaal € 1.000,00
€ 3.500,00
Benodigd budget vaccinatiegraad
Druggebruik
Verslavingspreventie laatste groep
basisonderwijs
Lokaal
Subregionaal/
Lokaal
Acties uit project jeugd en sociale veiligheid Subregionaal/
Lokaal
Cursus preventie aan jongerenwerkers en Subpolitie
regionaal/
Lokaal
Interventies die voortkomen uit de
Subresultaten van de panelstudie
regionaal/
Lokaal
Zie opgaaf
psychosociale
problematiek
Panelstudie naar omvang druggebruik
onder jongeren
Geen
Geen
Geen
Onbekend
Benodigd budget druggebruik
Nihil
Totaal benodigde middelen
€ 30.000,00
34
Noot:
Regionale opgaven moeten in beginsel gefinancierd worden binnen de bestaande
beschikbare budgetten -zoals bijvoorbeeld de budgetten van de GGD en de
centrumgemeente Dordrecht- dan wel uit verkrijging van externe financiële middelen.
In de gemeentelijke meerjarenbegroting is jaarlijks een budget van € 10.000,00 opgenomen
ter financiering van de opgaven, welke in de nota Lokaal Gezondheidsbeleid zijn
opgenomen. Gedurende de beleidsperiode van 4 jaar is derhalve een budget van
€ 40.000,00 beschikbaar.
Het in deze nota geraamde benodigde budget ter uitvoering van de sub-regionale en/of
lokale opgaven bedraagt € 30.000,00.
Dit betekent dat ruimschoots binnen de gemeentelijke begroting wordt gebleven.
De resterende middelen van de gemeentelijke begroting kunnen worden ingezet voor
regionale opgaven, waarvan de bestaande beschikbare budgetten of de verkregen externe
middelen ontoereikend zijn en waarvan separaat aan de gemeenten binnen de regio ZuidHolland Zuid extra gemeentelijke middelen worden gevraagd.
35
LITERATUUR
Terpstra, J.S., F.L. Sanavro & J. Leeuwenburg. 2006. Gezondheidsmonitor 2006.
Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zuid-Holland Zuid.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 2006. Kiezen voor gezond leven 2007
-2010. Den Haag.
Handleiding preventie van overgewicht in lokaal gezondheidsbeleid.
Inspectie voor gezondheidszorg. Hoe houden we het volk gezond?
Korbee en Hovelynck. 2005. Burgers en Binnenmilieu. De Bilt
Ministerie van VROM. 2006. Actieprogramma gezondheid en milieu. Den Haag.
TNO. 2007. Het effect van ventilatie op cognitieve prestaties. Delft.
36
Download