het platform jongerenwerk religieuzen

advertisement
In deze Bijlage zijn een aantal documenten verenigd: het Mission Statement van het Platform
Jongerenwerk Religieuzen, het artikel Kloosterdagen als godsdienstige inwijding, het verslag
van een bezinningsdag bij de Dochters van OLV van het Heilig Hart in Tilburg en de
Inleiding bij de workshop op het symposium ‘Religieuzen en jongeren’
MISSIE PLATFORM JONGERENWERK RELIGIEUZEN
Wie
Het Platform Jongerenwerk Religieuzen is een door de Konferentie Nederlandse Religieuzen
(KNR) gefaciliteerd overleg van professionals die, vanuit een zending van een orde of
congregatie, met jongeren en jong-volwassenen werken. De huidige deelnemers zijn:
- De Dominicanessen van Zwolle (’t WasdoM)
- De Dominicanen van Huissen (Onder de Pannen)
- De Fraters van Tilburg (Studio Elim)
- De Fraters Maristen (De Westerhelling, Nijmegen)
- De Paters Jezuïeten (Ignatiushuis, Amsterdam)
- De Minderbroeders Franciscanen (Franciscaans Jongerenwerk Megen)
- De Norbertijnen van Berne-Heeswijk (Abdijhuis)
- De Paters Maristen (Loreto, Lievelde)
- De Zusters van Julie Postel (JongerenProject Neede)
- De Salesianen van Don Bosco (Don Bosco Assel)
- Diverse missiecongregaties (Missie & Jongeren).
Eenheid en verscheidenheid
Wat al deze jongerenwerkers verbindt, is dat ze werken vanuit de zending van een christelijk
religieus instituut. Naast deze overeenkomst is er ook sprake van verscheidenheid:
- Sommige jongerenwerkers zijn geprofeste religieuzen en maken deel uit van religieuze
gemeenschap die het werk draagt, anderen zijn door de orde of congregatie aangesteld;
- Sommige jongerenwerkers bieden gastvrijheid aan steeds wisselende grote groepen, anderen
werken gedurende langere tijd met groepen jongeren, weer anderen werken (ook) met
individuele jongeren;
- Sommige jongerenwerkers staan los van parochies, andere zijn juist nauw met de
plaatselijke parochie verbonden;
- De particuliere missie van het religieuze instituut waarvoor de jongerenwerker werkt, kan
verschillen van levensbeschouwelijke vorming tot kennismaking met de eigen sfeer van het
religieuze tot inwijding in de christelijke geloofstraditie.
Gezamenlijke missie
Het doel van het samenkomen in het Platform is steeds om elkaar te bemoedigen en te
inspireren op het vlak van de gezámenlijke missie:
Bij jongerenwerk door of in opdracht van religieuzen kan er een gelijkwaardige
ontmoeting plaatsvinden tussen jongeren en religieuzen (of jongerenwerkers die hun
spiritualiteit vertegenwoordigen). Jongeren en religieuzen kunnen elkaar dan een spiegel
voorhouden met betrekking tot de waarden van waaruit ze leven.
Van de kant van de religieuzen is het zo dat zij ervoor hebben gekozen om een
radicale levensweg te gaan. Ze zoeken hun levensgeluk niet in bijvoorbeeld het
bewerkstelligen van maatschappelijk aanzien of het vergaren van persoonlijk bezit, maar in
het onderhouden van hun relatie met God. Ze staan wel ín de wereld, maar zijn niet ván de
wereld. ‘De wereld’ stelt aspecten van waarden als bedrijvigheid, aanzien, bezit,
individualiteit en autonomie centraal die op de eigen persoon gericht zijn (kijk naar de TVreclame). Bij religieuzen worden dergelijke waarden geplaatst binnen het perspectief van de
godsrelatie: aanzien in de ogen van God, bezit en autonomie ten dienste van de medemens etc.
Vaak zullen religieuzen juist aandacht vragen voor waarden die lijnrecht tegenover regelende
zelfgerichtheid staan: verstilling, verinnerlijking, actieve solidariteit met de armsten,
gemeenschap en overgave aan Gods Wil.
Kennismaking met levenswaarden van religieuzen kan jongeren een spiegel
voorhouden. Jongeren kunnen zich vragen gaan stellen over de zinvolheid van dergelijke
waarden voor hun eigen leven. De taak van de jongerenwerker is nu om bij wijze van
klankbord dienstbaar te zijn aan het zoeken van jongeren naar antwoorden op de vragen die de
ontmoeting met religieuzen bij hen oproept.
1.
Kloosterdagen als godsdienstige inwijding
Wiel Smeets1
De ‘startbekwaamheid godsdienstige vorming’ van jonge leerkrachten in het basisonderwijs
Veel PABO-studenten zijn, zoals zoveel huidige jongeren ‘subjectief geseculariseerd’
(Berger). Het terreinverlies dat de godsdienst in onze samenleving heeft geleden, heeft effect
gehad op hun bewustzijn wat godsdienst betreft. Berger heeft het vooral over aantasting van
de geloofwaardigheid van godsdienst. Dit uit zich niet alleen op het vlak van wat er feitelijk
geloofd wordt en wat niet, maar ook op het vlak van gevoelens en houding: ongeloofwaardige
geloofsvoorstellingen (bijvoorbeeld een strenge, persoonlijke God of een man met een baard)
gaan vaak gepaard met afkeer en afwijzing.
In de notitie ‘Bezield en Zelfbewust’ spreken de Nederlandse bisschoppen zeer terecht hun
bezorgdheid uit over deze situatie. Wordt van veel jonge leerkrachten die solliciteren aan een
katholieke basisschool niet te veel verwacht als het gaat om het mede dragen van de
katholieke identiteit van de school? En dan gaat het niet alleen om het vormingsgebied
godsdienst/levensbeschouwing, maar ook om zaken als bidden op school, schoolvieringen,
omgaan met dood en verlies. Veel directeuren durven jonge sollicitanten daar nauwelijks op
aan te spreken uit angst dat duidelijk wordt dat de verwachtingen op het vlak van godsdienst
en levensbeschouwing feitelijk inderdaad veel te hoog gespannen zijn. En als directeuren de
vraag al stellen, dan zal de sollicitant vaak een sociaal-wenselijk antwoord geven. Op de
vraag aan jonge leerkrachten wat ze tijdens het sollicitatiegesprek gezegd hebben over hun
godsdienstige achtergrond luidt het antwoord vaak: ‘Ik heb gezegd dat ik katholiek ben,
logisch toch, je wilt die baan!’ Bij teamgesprekken klinken er echter vaak heel andere
geluiden: ‘Ik ben wel gedoopt, maar daar is ook alles mee gezegd’, of: ‘Ik vind godsdienst
wel interessant, maar ik weet er eigenlijk veel te weinig van om er les over te kunnen geven’,
of: ‘Ik beschouw mezelf wel als katholiek, maar om nou te zeggen dat ik echt geloof…’.
De noodzaak van godsdienstige inwijding
Uiteraard valt dergelijke jonge leerkrachten zo’n verhouding met christelijk geloof niet
kwalijk te nemen. Ook de opleidingen treft geen blaam. De maatschappelijke ontwikkelingen
van secularisatie, privatisering, pluriformisering zijn de laatste decennia in een
stroomversnelling terecht gekomen. Ook in het studentenpastoraat en andere vormen van
religieus jongerenwerk zien we professionals worstelen met de vraag: hoe kun je in
Godsnaam afgehaakte jongeren inwijden in christelijk geloof? Wat PABO-studenten betreft,
is een dergelijke inwijding onontbeerlijk, tenminste als je er vanuit gaat dat deze jongeren
voor de taak komen te staan om basisschoolkinderen godsdienstig te vormen. De praktijk
wijst uit dat jonge leerkrachten zich, uit verlegenheid met het expliciet godsdienstige,
concentreren op sociaal-emotionele, morele en levensbeschouwelijke vorming in ‘algemeenmenselijke zin’. Hoe belangrijk een dergelijk algemeen levensbeschouwelijk onderwijs ook
is, het specifieke dat een katholieke school te bieden heeft, gaat op deze wijze verloren. Denk
aan het besef dat er meer is tussen hemel en aarde, bijvoorbeeld het geloof dat de dood niet
1
Wiel Smeets onderzoekt, in opdracht van de Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR),
hoe jongeren en religieuzen met elkaar in gesprek gebracht kunnen worden op een voor beide
partijen zinvolle wijze. Hij promoveerde onlangs op een proefschrift over geloofshoudingen
bij ‘ongodsdienstige’ studenten die met hem een kloosterweekend deden. Hij is ook
identiteitsbegeleider van basisscholen in Maastricht en dus extra geïnteresseerd in het geven
van kwaliteitsimpulsen met betrekking tot de levensbeschouwelijke identiteit van scholen.
het einde is; specifiek christelijke waarden, bijvoorbeeld in bijbelverhalen (barmhartigheid,
vergeving, bidden), de eigen sfeer van symbolen en rituelen e.d.
Kloosterdagen als mystagogische werkvorm
In de studie ‘Tegenstrijdig Ongeloof’ wordt aangetoond dat kloosterdagen voor
‘ongodsdienstige’ studenten godsdienstig-inwijdend, mystagogisch kunnen werken2. Verblijf
in een klooster blijkt een geschikte spirituele werkvorm om jongeren op existentieel niveau
kennis te laten maken met de christelijke geloofstraditie. In eerste instantie is er een soort
nieuwsgierigheid: Hoe ziet het leven in een klooster er uit en wat bezielt mensen om voor
zo’n leven te kiezen? Vervolgens roepen het gebouw, de sfeer van stilte en inkeer, de
gebedsdiensten, de monniken allerlei gevoelens op die om verheldering vragen.
Unieke leermogelijkheden met het oog op de ‘startbekwaamheid godsdienstige vorming’
Voor PABO-studenten bieden kloosterdagen derhalve, juist met het oog op de
startbekwaamheid godsdienstige vorming’, een aantal unieke leermogelijkheden. En deze
liggen juist op het vlak van de, zo nodige, godsdienstige inwijding. Terwijl dergelijke
jongeren zich normaliter niet zo snel allerlei vragen zouden stellen over fundamentele
geloofselementen als God, Jezus, de Hemel e.d., blijkt een verblijf in een klooster juist
dergelijke reflecties op gang te brengen. De studenten krijgen, als het ware, een spiegel
voorgehouden: doordat ze kennismaken met hoe deze ‘beroepsgelovigen’ geloven, gaan ze
zich vragen stellen over wat ze zelf wel en niet geloven.
Het aardige van kloosterdagen is verder dat er een groepsproces op gang komt doordat je
samen naar een bijzondere plek reist, enkele dagen met elkaar optrekt en open communiceert.
Bij dergelijke gesprekken kunnen de studenten gaan ontdekken dat het er bij een
geloofsgesprek niet om gaat om vaststaande waarheden en overtuigingen over te dragen, maar
om in veiligheid en openheid met elkaar te bespreken wat je wel en niet gelooft, wat je wel en
niet raakt etc. Met het oog op de ‘startbekwaamheid’ kan een dergelijke leerervaring van
groot belang zijn als het gaat om het zicht krijgen op je taak als leerkracht. Ben je als
leerkracht degene die altijd de ‘juiste’ antwoorden geeft op geloofsvragen of degene die een
geloofsgesprek tussen de leerlingen mogelijk maakt?
Kloosterdagen als onderdeel van het curriculum
Juist vanwege deze unieke leermogelijkheden, is het zaak dat kloosterdagen niet gezien
worden als een extra-curriculaire activiteit. Omdat het hier gaat om de startbekwaamheid voor
godsdienstige vorming behoort een dergelijke activiteit binnen het curriculum en derhalve
beloond te worden met studiepunten. In het kader van het jongerenbeleidswerk van de KNR,
werden een vijftal pilots opgezet van Pabo’s die kloostermeerdaagsen hielden. Het bleek dat
met name de inbedding in het curriculum geen eenvoudige zaak was. Hoe zorg je ervoor dat
de studenten hun eigen geloof kunnen exploreren en tegelijkertijd toekomen aan gestelde
leerdoelen? Het antwoord bleek te liggen in de integratie van deze twee aspecten. Anders
gezegd: de leerdoelen werden toegespitst op het verkennen van de eigen levensbeschouwing
en de verhouding met christelijk geloof als wezenlijk onderdeel van de beroepsidentiteit van
leerkracht aan een christelijke school. Bij de laatste pilots, waaronder de kloostermeerdaagse
van de Katholieke Pabo Zwolle in het Dominicanerklooster in Huissen, werd de studenten
gevraagd een reflectieverslag te schrijven. Daarin gingen ze zowel vóór als na het weekend in
op een aantal vragen:
Wiel Smeets, Tegenstrijdig Ongeloof, Een verkenning van geloofsontwikkeling bij ‘ongodsdienstige’
studenten, Nijmegen 2004.
2
- Welke beelden komen er bij jou op bij het woord ‘kloosterleven’?
- Kijk eens wat je via internet te weten kunt komen over de Dominicanen. Begin bijvoorbeeld
met surfen vanuit www.knr.nl/kloostersenjongerencentra. Als dit vragen bij je oproept, noteer
deze dan. Tijdens het weekend kun je ze dan aan de kloosterling stellen.
- Wat vermoed je dat de kloosterlingen bezielt om voor dit leven te kiezen?
Reacties
In de navolgende bijdragen worden reacties gegeven op de laatstgehouden ‘pilot’. Eerst komt
de docent aan het woord, dan de begeleider van het klooster en ten slotte: twee studenten.
IN DE BAN VAN DE RUST
Ervaringen van een middelbare scholier bij een kloostermeerdaagse
Wiel Smeets
‘Na het gebed volgde een korte stilte van vijf (!) minuten voor meditatie. Dit beviel
me erg goed en de vijf minuten waren ook goed vol te houden. Als op school eens één
minuut stilte moet worden gehouden, houden sommige mensen dat niet eens vol
zonder te lachen. Al met al was dit een geweldige ervaring tijdens dit weekend,
die zich nog vaak genoeg zou herhalen. ... Nu, helemaal in de ban van de rust, werden
we om half acht in de meditatieruimte verwacht voor een workshop meditatie’ (Bart, 5
VWO).
Inleiding
Respectievelijk in maart en april 2004 gaan twee groepen leerlingen van het
Bernardinuscollege uit Heerlen met hun docenten godsdienst/levensbeschouwing elk drie
dagen naar het klooster van de minderbroeders Franciscanen in Megen (1). Het gaat om
'kloostermidweken', kloosterdagen onder schooltijd als keuzeonderdeel van het curriculum
godsdienst/levensbeschouwing. De kloostermidweek werd op school voorbereid in de vorm
van een informatieve bijeenkomst waarbij de leerlingen werd gevraagd om een aantal vragen
voor zichzelf te beantwoorden: 'Waarom heb je ervoor gekozen om aan deze kloostermidweek
deel te nemen? Wat verwacht je ervan? Wat stel je je voor onder kloosterleven?' In de weken
vóór de kloostermidweek zoeken de leerlingen op internet op wie Franciscus was en hoe
franciscanen leven. Tijdens en na de kloostermidweek beantwoorden de leerlingen weer een
aantal vragen: 'Wat heb jij zelf met geloof? In hoeverre zijn je verwachtingen en je beeld van
kloosterleven uitgekomen? Hoe kijk je op de kloostermidweek terug?' De antwoorden op al
deze vragen worden na afloop van de kloostermidweek verwerkt in een reflectieverslag. Dit
werkstuk geldt als eindopdracht van het keuzeonderdeel 'kloostermidweek' van het vak
godsdienst/levensbeschouwing.
Het is boeiend om te zien hoe de minderbroeders en hun klooster aan de leerlingen
kennelijk een spiegel voorhouden in de vorm van de levenswaarden die zij belangrijk vinden.
De leerlingen gaan zich vragen stellen over levenswaarden waar ze in hun dagelijks leven
nauwelijks mee in aanraking komen: 'geloof', 'gastvrijheid', 'armoede', 'soberheid', 'rust en
stilte' etc. Hieronder geef ik delen van het reflectieverslag weer van één 5 VWO-leerling: KaBo. De keuze om hem in dit artikel centraal te stellen is erdoor ingegeven dat hij, zoals zal
blijken, in zijn leven tot nu toe nauwelijks ervaring heeft opgedaan met christelijk geloof. De
ervaringen die hij in zijn reflectieverslag beschrijft zijn dan ook interessant vanuit de vraag
naar religieuze inwijding van sterk subjectief-geseculariseerde hedendaagse jongeren (2). In
dit portret blijkt 'rust en stilte' de levenswaarde die tijdens de kloostermidweek op hem de
meeste indruk gemaakt heeft. Na dit portret kijk ik terug op datgene wat Ka-Bo ter sprake
brengt vanuit de respectievelijke praktisch-theologische en godsdienstpedagogische opties
van 'mystagogie' en 'participerend leren'. Het zal blijken dat de spirituele spiegel die
religieuzen aan jongeren kunnen voorhouden een zeer geschikt godsdienstdidactisch middel is
voor godsdienstige inwijding.
Ka-bo
Motivatie en verwachtingen
Het enige wat ik in eerste instantie hoefte te weten was: wat gaat het me kosten en wat levert
het me op? Het bleek dat het me een werkstuk en drie dagen weg van school zou opleveren. Ik
probeerde mezelf zo weinig mogelijk verwachtingen in te planten. De avond vóór vertrek
kreeg ik ineens de kriebels van mijn onwetendheid en ging ik recensies van voorgaande
leerlingen lezen.
De aankomst
Na anderhalf uur rijden arriveerden we in Megen, een afgelegen stad met bar weinig winkels.
We gingen naar de deur waar broeder Sjoerd klaarstond om ons te verwelkomen. Iedereen
kreeg een persoonlijke handdruk en een welkomstboodschap.
Het eerste gebed
Nadat ik mijn spullen had uitgestald, volgde mijn eerste gebed. We gingen via de kamers naar
de bibliotheek. Uiteindelijk belandden we in de meditatie/gebedsruimte. Daar stonden stoelen
en speciaal gemaakte meditatiestoeltjes. Ik ging maar op een stoel zitten, want ik durfde niet
als een ervaren broeder te gaan zitten op zo'n speciaal stoeltje. Het gebed, dat trouwens stap
voor stap aan je werd uitgelegd, duurde een kwartier.
Maaltijd, rondleiding en film
Daarna gingen we naar de eetkamer, de 'refter' met een mooi woord. Na de afwas kwam
broeder Sjoerd weer bij ons en verzorgde een rondleiding. Hierbij kregen we veel
achtergrondinformatie over het klooster. Daarna kregen we een film te zien over het
franciscaanse kloosterleven. Er kwamen vier broeders behandeld. De één was erg
milieubewust, de ander, broeder Sjoerd, werkte met ex-deliquenten. Sjoerd had met een aantal
van die jongens een band opgericht. Ze waren vol lof over hem. Ze waren echt andere mensen
geworden.
Meditatie
Na de maaltijd en het avondgebed was er een grensverleggende workshop 'leren mediteren'
door de Stichting Eigenwijze (3). Eerst was ik wantrouwig ten opzichte van de
workshopinleiders: een stelletje rare mensen die gekke geluiden maken en dat dan 'mediteren'
noemen. Dit beeld bleek gedeeltelijk wel te kloppen, maar ik vond het niet meer gek. Er stond
een kaars met een sjaaltje er omheen met alle kleuren van de regenboog en daar weer omheen
allerlei gekleurde stenen. Voordat we begonnen met het 'zware' mediteerwerk moesten we
eerst een 'warming up' doen. Daarna leerden we 'relaxen' Hierbij moesten we ieder onderdeel
van ons lichaam bedanken voor zijn zware werk. Zo gingen we van de teentjes naar de buik
en uiteindelijk naar de haren. Hierna hadden we nog een mediteerslaapje waarbij we een reis
maakten naar een ander universum.
Einde van de eerste dag
Na de workshop gingen we naar de koffiekamer voor een 'gezellig samenzijn'. De rest deed
een potje Jenga, maar daar had ik niet zo'n zin in omdat ik van de rust aan het genieten was. Ik
ging aan de koffietafel zitten en broeder Rangel schoof aan. Ik vroeg hem o.a. waarom we stil
moeten zijn bij het ontbijt. 'Je kunt kiezen voor een leven in rust of juist niet. Wij verkiezen
dus de rust. We hebben voor het ontbijt gekozen omdat dit volgens ons de meest geschikte tijd
is om in rust te leven'. Aan het einde van de avond ging ik voldaan naar bed.
Begin van de tweede dag
Bij het ochtendgebed viel ik bijna in slaap vanwege het stil zitten. Gelukkig mochten we bij
het ontbijt wel praten. Daarna was er een film: 'Francesco'. Van het stilzitten viel ik in slaap
waardoor ik veel van de film miste. Dat was niet zo handig want we hadden er na afloop een
gesprek over. Daarna was er het middaggebed, wat best wel saai voor me aan het worden was.
Middag: groepsgesprek
Het was de bedoeling dat we een paar uur lang zelf op pad gingen om na te denken over
levensvragen en vragen over de film. Ik had niet het gevoel dat de rest van de groep serieus
zijn best deed om in de rustige kloostersfeer te blijven. We deden allerlei spelletjes aan de
Maas waar veel stenen aan te pas kwamen. De rust die over me heen kwam was geweldig,
vooral ook omdat ik besefte dat er op dat moment mensen van mijn klas aan het zwoegen
waren op school. Tot ons groot genoegen ontdekten we een friture in het dorp. Hier aten wij
gulzen een patatje want we wisten dat ons bij het avondeten alleen maar brood te wachten
stond.
Avond
Terug in het klooster was er de gebruikelijke stilte. Om zes uur vierden we de eucharistie in
de kerk. Hierbij had broeder Theo een mooi wit kleed aangetrokken en de andere broeders een
pij. Er waren op deze bijzondere feestdag zelfs een stuk of 10 gasten gekomen. Ik at voor 't
eerst een hostie. Dit smaakte echt nergens naar. Daarna gingen we naar de koffiekamer waar
we een geweldig spel speelden: knetter.
Begin van de derde dag
Na het ochtendgebed was er weer het ontbijt en de afwas in stilte. Dat was nu verrassend
genoeg makkelijker vol te houden voor me dan gedacht. Daarna gingen we op pad in het
klooster om allerlei mooie foto's te nemen.
Afsluiting: creatief werk
De kloostermeerdaagse werd afgesloten met creatief werk. Ik koos voor een krijttekening
waarbij de rust en eenvoud van de kloosterdagen wilde uitbeelden. Hierbij tekende ik een
grote zon, die symbool stond voor de workshop van Eigenwijze die me leerde mijn tenen in
het zonnetje te zetten. Ook tekende ik een lage horizon met een boom erbij, die symbool stond
voor de rustige en helende omgeving van Megen. Tot slot tekende ik dan mijzelf in een
lichtbundel, die symbool stond voor een 'verlichte' Ka-Bo, een heel nieuw iemand. Daarna
was het afgelopen, weg met de rust en terug naar de stressende school.
Terugblik een maand later
De drie dagen in het klooster hebben zeer zeker een bepaalde werking op me gehad. Ik heb
een hele maand nadat ik in het klooster was geweest niet één keer gevloekt. Ik voel me een
stuk rustiger en slapen gaat ook ineens een stuk beter. Voor de kloosterdagen werd ik altijd
een stuk of zes keer in de nacht wakker.. Tegenwoordig blijf ik de hele nacht slapen. Van
Franciscus zelf kan ik nou niet zeggen dat ik iets geleerd hebt. Volgens mijn vader was ik
altijd al zuinig op mijn spullen. Wel heb ik iets geleerd over het klooster. Kloosterlingen zijn
heel normale mensen met een heel normaal leven. Het verbaasde me dat ze allemaal zo aardig
waren en echt voor heel veel dingen open stonden. Je kreeg het gevoel dat er echt naar je
geluisterd werd.
Evaluatie
Ka-Bo's reacties op het verblijf in het klooster werken soms op de lachspieren. Zijn motivatie
om deel te nemen is vooral ingegeven door de redelijke prijs en het feit dat het een soort
vakantie is. Hij is volledig onbekend met christelijke geloofsbeleving, vooral zoals die
gestalte krijgt in een klooster. De vragen over de eigen geloofsbeleving komen feitelijk niet
aan bod. Bij de eucharistieviering is hij er verbaasd over dat het brood 'nergens naar' smaakt.
De diepere spirituele betekenis van dit sacrament gaat aan hem voorbij. Bidden en mediteren
zijn nieuwe gegevens voor hem. Hij moet moeite doen om niet in slaap te vallen, tegen de tijd
van het middaggebed heeft hij er eigenlijk wel genoeg van en bij 'mediteren' denkt hij in
eerste instantie aan 'rare geluiden maken'. Tegelijkertijd zien we dat de kloosterdagen diepe
indruk op hem gemaakt hebben. Hij is zeer te spreken over de gastvrijheid en de vriendelijke
aandacht van de kloosterlingen. Enerzijds is hij gefascineerd door hun kledij bij de
eucharistie, anderzijds blijken het ook 'normale' mensen te zijn die doorgaans gewone kleren
dragen en een beroep uitoefenen in de samenleving.
Zoals in de inleiding aangegeven, houden de kloosterlingen hem een spiegel voor met
hun levenswaarden. Van een aantal van hun levenswaarden distantieert hij zich: 'armoede' is
niet aan hem besteed (hij was immers altijd al zuinig op zijn spullen) en de 'soberheid', met
name bij de maaltijden, spreekt hem ook niet zo aan. Hij bewondert het 'milieubewustzijn'en
de 'solidariteit' van de broeders met minderbedeelden in de samenleving. De levenswaarde
van de kloosterlingen die hem het diepst treft is die van 'rust en de stilte'. Aanvankelijk heeft
hij er moeite mee dat hij zo vaak stil moet zijn, ook tijdens het ontbijt. Bij de
meditatieworkshop van de mensen van Eigenwijze is hij aanvankelijk wantrouwig, maar
gaandeweg gaat hij aan zijn eigen lijf ervaren hoe goed hem de meditatie doet. Bij het gesprek
met broeder Rangel, diezelfde avond, lijkt hem duidelijk te worden waarom de kloosterlingen
zo aan 'rust en stilte' hechten. De derde dag heeft hij er geen moeite mee om de stilte tijdens
het ontbijt en de afwas vol te houden. Aan het einde van het weekend komt 'rust' in zijn
creatieve verwerking naar voren als het meest kostbare dat hij tijdens deze dagen heeft
ervaren, in het klooster, haar bewoners en haar omgeving en bij de workshop mediteren van
Eigenwijze. Hij beschouwt zichzelf als een nieuw iemand: 'de verlichte Ka-Bo'. Een maand
later terugkijkend, concludeert hij dat hij nu veel beter slaapt dan vóór het weekend.
Wat er met Ka-Bo gebeurt, zou je 'mystagogie van het bestaan' kunnen noemen. De
Duitse theoloog Wollbold, die de mystagogie van Rahner doordenkt, constateert dat er aan de
mystagogie als inwijding in christelijke geloofservaringen een mystagogische fase vooraf kan
gaan. In deze fase gaat iemand de numineuze aard haar of zijn leven ervaren. Voor sterk
subjectief-geseculariseerde jongeren als Ka-Bo lijkt een dergelijke 'mystagogie in het bestaan'
aan te sluiten bij hun religieuze beginsituatie. Het verblijf in een klooster biedt hem de
mogelijkheid om ervaring op te doen met christelijk geloof. De workshop van Eigenwijze
vormt hier als het ware een verbindende schakel. Hij benadert de workshopbegeleiders
weliswaar in eerste instantie met argwaan, maar uiteindelijk blijkt hun werkwijze voor hem
toegankelijk genoeg om op ervaringsniveau kennis te maken met meditatie. Vanuit deze
ervaring krijgt hij vervolgens contact met de levenswaarde van 'rust en stilte' zoals de
kloosterlingen die ervaren.
Met een godsdienstpedagogische term zou je datgene wat hier gebeurt kunnen typeren
als 'participerend leren'. Het is een wijze van religieus leren die voortkomt uit deelname aan
religieuze praktijken (bidden, mediteren, vieren). In tegenstelling tot de meeste lessen op
school, maken de leerlingen bij een religieuze praktijk op ervaringsniveau kennis met
religiositeit. Uit wat Ka-Bo schrijft, valt af te leiden dat zijn motivatie om aan de
kloosterdagen deel te nemen in eerste instantie zeer extrinsiek is: hij wil zo goedkoop
mogelijk een paar dagen weg van school en hij heeft er leedvermaak over dat zijn klasgenoten
tijdens deze dagen wel op school moeten zwoegen. Gaandeweg zien we dat het intrinsieke
karakter van zijn motivatie steeds duidelijker naar voren komt. Tijdens de kloosterdagen
wordt hij op existentieel en religieus ervaringsniveau geraakt door wat hij daar meemaakt. De
spirituele spiegel die de kloosterlingen aan jongeren als Ka-Bo voorhouden is, binnen dit
godsdienstpedagogisch kader, een zeer geschikt godsdienstdidactisch middel. De opdracht
van het schrijven van een reflectieverslag (cf. spiegel) aan de hand van vragen stimuleert de
jongeren die deelnemen aan een kloostermeerdaagse om hun eigen meningen te vormen over
datgene wat ze meemaken. De vragen werken 'maeuitisch': ze baren de numineuze ervaringen
die door de spiegeling aan levenswaarden van kloosterlingen geboren zijn.
Wiel Smeets (1963) is jongerenbeleidsmedewerker bij de Konferentie Nederlandse
Religieuzen (KNR).
NOTEN
1. Het klooster van de Minderbroeders is Megen is één van 10 plekken waar door vrijgestelde
professionals jongerenwerk wordt verzorgd. Deze 10 plekken vormen samen het Platform
Jongerenwerk Religieuzen (www.knr.nl/kloostersenjongerencentra).
2. In mijn proefschrift 'Tegenstrijdig Ongeloof, Een verkenning van geloofsontwikkeling van
"ongodsdienstige" jongeren' bespreek ik de term 'subjectieve secularisatie' van de
godsdienstsocioloog Berger uitvoerig. Berger constateert dat de secularisatie van de cultuur
gepaard gaat met een secularisatie van het bewustzijn. Subjectieve secularisatie uit zich in
plausibiliteitsverlies van christelijk geloof. Bij hedendaagse jongeren als Ka-Bo hebben we te
maken met een subjectieve secularisatie die zo ver is gevorderd dat iemand nauwelijks nog
ervaringen heeft opgedaan met christelijk geloof.
3. Stichting Eigenwijze is een groep jongeren die andere jongeren wil stimuleren in het
werken aan vrede in jezelf en in de wereld. Zie www.eigenwijze.org.
‘Bezielde zorg’
Verslag van een bezinningsdag bij de Dochters van OLV van het Heilig Hart in Tilburg, 1
december 2004
Vooraf
Vier jongeren die werkzaam zijn in een menslievend beroep (of daarvoor studeren) gaan een
dagje naar het klooster van de ‘Dochters van de Bredaseweg’ in Tilburg. De dag is opgezet
door een werkgroepje bestaande uit twee zusters, een jongere, een ROC-docent en een
theoloog.
De zusters Guiseppe Peeters en Elly van Dijk behoren tot de congregatie van de
Dochters van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart van Jezus, gevestigd aan de Bredaseweg
in Tilburg. De zusters van deze congregatie zetten zich, net als de paters van hun
broedercongregatie MSC, al meer dan 100 jaar in binnen de sectoren van onderwijs en zorg,
met name in ontwikkelingslanden. Deze beide zusters organiseren geregeld bezinningsdagen
voor het personeel van hun kloosterverzorgingshuis Notre Dame.
De jongere is Anke Theissen, studente cultuurwetenschappen en werkzaam als
verzorgende. Zij is betrokken bij de Beweging van Barmhartigheid, een lekenbeweging
opgericht door de Fraters van Tilburg. Zij is geïnteresseerd in de vraag hoe hedendaagse
jongeren in een menslievend beroep gevoed zouden kunnen raken door een spiritualiteit van
barmhartigheid.
De ROC-docent is Ad Verhees. Hij deed onderzoek onder zijn studenten verzorging
vanuit de vraag waarom 40 % van de studenten in de loop van de opleiding afhaken3.
Ondervraging van deze groep studenten maakte duidelijk dat de belangrijkste reden daartoe
was dat ze teleurgesteld raakten in hun werk. De idealen van waaruit ze aan dit menslievend
beroep waren begonnen, bleken in de dagelijkse praktijk van het werk niet of nauwelijks te
worden gevoed. Verhees concludeert dat voeding van idealen een wezenlijk onderdeel vormt
van de beroepsidentiteit van de verzorgende.
De theoloog is Wiel Smeets, jongerenbeleidsmedewerker bij de Konferentie
Nederlandse Religieuzen (www.knr.nl). Hij houdt zich bezig met de vraag: wat kunnen
religieuzen betekenen voor (de geloofsontwikkeling) van hedendaagse jongeren? Bij zijn
onderzoek zet hij o.a. ‘pilots’ op. Zo organiseert hij bijvoorbeeld samen met docenten
kloosterdagen voor PABO-studenten en middelbare scholieren en ondervraagt vervolgens de
deelnemers over hun ervaringen4.
Door samenwerking van deze vijf mensen ontstaat er een ‘pilot’ voor bezinningsdagen
voor jongeren die werkzaam zijn in een menslievend beroep. Het doel van deze dag is om de
idealen te voeden van waaruit de jongeren aan een menslievend beroep zijn begonnen. Deze
voeding zal met name worden beoogd door het stimuleren van zelfreflectie over motivatie en
inspiratie. De werkvorm die wordt gekozen, is die van ‘één-op-één-gesprekken’: één jongere
spreekt met één zuster over hun motivatie voor en inspiratie in menslievend werk. Deze
werkvorm maakt het niet alleen mogelijk dat de zusters iets van wat hen inspireert kunnen
doorgeven aan jongeren, het kan ook voor de zusters zelf zeer inspirerend zijn.
Het verloop van de bezinningsdag
3
Ad Verhees, De zorg in balans houden... De bejegening van zorgvragers tegen de achtergrond van
interventie en presentie, doctoraalscriptie UvT 2002.
4 Zie: Wiel Smeets, Tegenstrijdig Ongeloof (Nijmegen 2004) en In de ban van de Stilte in Nartex
(2004)4 alsook de brochure ‘Kloosterdagen voor PABO-studenten’ (te bestellen bij de
Radboudstichting via [email protected]; 073-6579017.
Ontvangst
Om 9.00 uur is er ontvangst met koffie en thee. Naast zuster Guiseppe en zuster Elly zijn er
nog twee zusters. Naast Anke verwachten we nog twee jongeren. De eerste is Lies, net als
Anke betrokken bij de Beweging van Barmhartigheid (BvB). Als studente Maatschappelijk
Werk is ze bezig met haar afstudeerproject dat moet uitmonden in een bezinningsdag bij de
BvB voor jonge werknemers in de zorg. De andere twee jongeren hebben vanuit hun verleden
geen band met christelijk geloof of religieuzen. Femke en Yette studeren beiden creatieve
therapie in Nijmegen. De dag wordt begeleid door Wiel Smeets en Frits Mertens. Deze laatste
is medewerker van het Titus Brandsma Instituut, een onderzoeksinstituut voor spiritualiteit.
Hij is gespecialiseerd in de spiritualiteit van ouder wordende religieuzen. Ook heeft hij eerder
bezinningsdagen begeleid voor verplegend personeel.
Inleiding
Wiel opent de dag met een korte inleiding over de ontstaansgeschiedenis en de opzet van de
dag. Het is eigenlijk een ‘try-out’. Na afloop zijn we erg geïnteresseerd in de ervaringen bij
deze dag, vooral ook met het oog op toekomstige activiteiten als deze.
Informatie over religieus leven
Zuster Elly neemt de fakkel over. Waar zijn we hier terecht gekomen? Wat is een klooster
eigenlijk en wat is het eigene van deze congregatie. Na wat algemene informatie over het
kloosterleven en toespitsing op de geschiedenis van haar congregatie, geeft ze een rondleiding
door het klooster.
De opdracht
Tegen 11.00 uur leidt Frits de opdracht in:
Er liggen tientallen kaartjes op een tafel met afbeeldingen erop. Kies een kaartje dat voor
jouw gevoel met je werk te maken heeft. Beantwoord dan de volgende vragen voor jezelf:
- Maakt het kaartje je iets duidelijk over wat je motiveert, inspireert of juist frustreert
in je werk?
- Noem 5 dingen die jij belangrijk vindt in je leven.
- Hoe kwam je ertoe om voor een verzorgend beroep te kiezen?
- Wat spreekt je aan in de zorg voor anderen?
- Kun je concrete voorbeelden noemen waarin dit naar voren kwam?
- Wat staat dergelijke ervaringen in de weg?
Er volgt een eerste ‘één-op-één-gesprek: één zuster en één jongere wisselen hun
antwoorden uit.
Plenair
Na een half uur is er een plenair gesprek o.l.v. Frits: wat viel je vooral op in jullie
gesprek? Er vallen een aantal krachtlijnen op:
Wederzijdse angst
Aanvankelijk was er zowel bij een aantal jongeren als bij een aantal religieuzen sprake
van ‘angst’. Hoe zou het zijn om als ‘ongodsdienstige jongere’ ineens met religieuze
mensen over religie te gaan praten? En hoe zou het zijn om als religieuze met jongeren
te gaan praten die misschien wel argwaan hebben tegen een dergelijke manier van
leven? Femke merkt op dat er door het gesprek ‘een muurtje geslecht’ is: ‘wij zijn
helemaal niet zo verschillend’! Vooroordelen blijken al heel snel af te brokkelen.
Geen cultuur van stil-zijn
Bij de zusters is er een stiltecultuur. Bij de jongeren niet of nauwelijks en dat vinden
ze jammer.
Levenskeuze
Voor de zusters had de keuze voor menslievend werk te maken met een keuze voor
God (‘roeping’) die eigenlijk al gemaakt was voordat een beroepskeuze in beeld
kwam.
Afstand en nabijheid
Bij de zusters is er nauwelijks scheiding tussen beroepsleven en persoonlijk leven.
Yette en Anke willen werk en leven integreren. Volgens Femke staat professionaliteit
vaak echt contact in de weg. Zr. Elly stelt de vraag: ‘in hoeverre wil je je laten raken
door de ander of wil je je van diens leed afschermen?’
Barmhartigheid
Volgens Lies kan het een ‘bewuste keuze zijn om te kiezen voor barmhartigheid voor
jezelf’. Yette herkent wel dat het soms nodig is om onbarmhartig te zijn ten dienste
van de ander. In dat geval is het volgens zr. Elly juist barmhartig om die grens wél te
stellen ! Frits stelt vast dat we ‘barmhartigheid’ niet moeten verwarren met ‘aardig
zijn’. Volgens zr. Guiseppe is barmhartigheid ‘het beste in iemand naar boven halen’.
We stellen vast dat het woord ‘barmhartigheid’ voor de meeste jongeren geen
gangbaar begrip is: de verwoording is anders, de beweegreden hetzelfde!
Tweede gespreksronde
Na de lunch pakt Frits de draad weer op. We besluiten op dezelfde wijze te werken als
in de ochtend: kies opnieuw een kaartje en bespreek de vragen met een andere
gesprekspartner.
Weer plenair
Bij het plenaire gesprek na afloop vraagt Frits wat dit tweede gesprek extra heeft opgeleverd
aan inzichten.
Zingeving en je eigen pad durven gaan
Yette vraagt zich af wat je kunt doen om de zin in je werk te behouden. Het is
belangrijk om te doen waar je je goed bij voelt. Er is durf voor nodig om je eigen pad
te blijven gaan, je kop boven het koren uit te steken. Andere mensen reageren soms
schamper op een dergelijke beroepskeuze. Lies heeft ervaren dat een ander je ook over
twijfels heen kan helpen.
Aandacht en ruimte
Voor zr. Guiseppe is het belangrijk om ‘aanwezig te zijn in jezelf’ om ‘aandachtig en
verwonderd te kunnen leven’ en je toe te vertrouwen aan ‘de liefde waaraan we ons
leven te danken hebben’. Femke vindt het mooi dat zr. Guiseppe ruimte krijgt door
verwondering’. Anke betreurt het dat het ‘lijstje met tijden’ vaak aandacht in de weg
staat: ‘ik moet soms mijn energie terugtrekken naar mezelf om plezier te houden in
mijn werk’. Volgens zr. José is het goed om af en toe afstand te nemen. Onder
verwijzing naar haar symboolkaartje zegt ze: ‘om te zwaaien vanaf de draaimolen!’.
Spirituele motieven
Volgens Frits is de belangrijkste conclusie dat er aanvankelijk bij sommigen angst was
voor de anderheid van de ander en dat nu blijkt dat er heel veel overeenkomsten zijn
qua ‘spirituele motieven’ om menslievend te willen werken. Alleen de verwoording is
anders en volgens hem ‘weten we pas wie God is als we sterven’. Femke heeft er
moeite mee dat christelijke noties als ‘God’ en ‘hiernamaals’ bij de algemene
conclusie worden betrokken: ‘het is juist híer, en niet pas hierna!’ Anke herkent
Femke’s weerstand.
Afsluitende viering
Zr. Elly en zr. Guiseppe hebben een viering voorbereid om de dag mee af te sluiten. Ieder
krijgt twee lege kaartjes:
- Een kaartje met een hart, voetstappen en de tekst: ‘de weg van het hart gaan…’. Ieder
schrijft op het kaartje wat je je laatste gesprekspartner zou toewensen op diens levensweg.
- Een kaartje van het huis. Ieder schrijft op wat hij/zij meeneemt van deze dag.
Na het zingen van het lied ‘mens voor de mensen zijn’ leest telkens iemand haar of zijn wens
voor en geeft het kaartje aan de gesprekspartner. Na elke wens wordt het refrein gezongen.
Daarna wordt er gebeden ‘om mensen als beeld van God’ waarna ieder vertelt wat zij of hij
meeneemt van deze dag.
Zr. Elly zegt dat je altijd maar een deel van het geheel in je blik hebt: uitwisseling verbreedt
het perspectief. Yette stelt voor om over een jaar weer met deze zelfde groep bij elkaar te
komen !
MYSTAGOGISCH TIENERWERK
Workshop Deurne, 1 februari 2005
Inleiding door Wiel Smeets
Mystagogisch tienerwerk
Het doel van deze workshop is om een bijdrage te leveren aan mystagogisch tienerwerk door
verslag te doen van de ervaringen van een werkgroep van de Andreasparochie in HeerlenZuid. Deze werkgroep stond onder mijn leiding en bestaat uit pastorale werkers en twee
zusters van de Karmel Titus Brandsma. Doel was om een pilot op te zetten voor vormelingen
en na-vormelingen.
Alvorens in te gaan op deze ervaringen, wil ik het e.e.a. vertellen over theorievorming
op dit gebied. Het is niet de bedoeling om een dichtgetimmerde theorie te presenteren die niet
voor verbetering vatbaar zou zijn. In tegendeel, ik hoop juist op kritische vragen en reacties
om het denken over mystagogisch jongeren- en tienerwerk verder te brengen.
Theorievorming over mystagogie bij tieners
Vanochtend had ik het over de tweevoudige mystagogische taak van de jongerenwerker met
een zending van religieuzen:
1) Het arrangeren van een activiteit waarin mogelijkheidsvoorwaarden worden
geschapen voor spirituele ervaringen (‘laag 3’);
2) Het dienstbaar aanwezig zijn bij het verhelderen van dergelijke ervaringen (vgl.
Rahner: geloofsverheldering achteraf).
Om heel helder te maken wat ik bedoel, geef ik eerst een voorbeeld van mystagogie bij
tieners. Ik zeg er meteen bij dat het hier gaat om mystagogie in het kader van een
kloostermeerdaagse, en wel bij de minderbroeders in Megen. Ik begrijp heel goed dat deze
voorbeelden meteen de vraag oproepen van: ‘en hoe moet dat dan als je géén klooster ter
beschikking hebt?’. Ik beloof u dat er een antwoord komt op deze vraag. Eerst wil ik graag
laten zien dat mystagogie bij tieners mogelijk is.
Ik geef u een citaat waarin we de twee elementen zien: (1) een activiteit gearrangeerd
door de school die mogelijkheden schept voor spirituele ervaringen - namelijk een
kloostermeerdaagse als onderdeel van het vak godsdienst/levensbeschouwing - en (2) er vindt
geloofsverheldering achteraf plaats omdat de leerlingen de opdracht krijgen een
reflectieverslag te schrijven:
‘Ik tekende mijzelf in een lichtbundel, die symbool stond voor een 'verlichte'
Ka-Bo, een heel nieuw iemand. Daarna was het afgelopen, weg met de rust en
terug naar de stressende school. De drie dagen in het klooster hebben zeer
zeker een bepaalde werking op me gehad. Ik heb een hele maand nadat ik in
het klooster was geweest niet één keer gevloekt. Ik voel me een stuk rustiger en
slapen gaat ook ineens een stuk beter’ (Ka-Bo, 5 VWO).
We zien dat Ka-Bo is ingewijd in de existentiële houding van ontvankelijkheid die, in mijn
optiek, de spirituele laag aanboort. Je kunt er van mening over verschillen of hier wel sprake
is van een spirituele ervaring. Dat ligt er maar aan hoe je ‘spiritualiteit’ definieert. We hebben
het hier inderdaad niet over een ‘godservaring’. Toch denk ik dat het zeer legitiem is om hier
over mystagogie te spreken. In de vakliteratuur vind ik daar ook wel aanwijzingen voor:
‘In een tijd waarin veel mensen geen persoonlijke ervaring meer hebben van God,
wordt door Rahner – en ook door zijn opvolgers – nadruk gelegd op de mystagogie als
inwijding in het bestaan. De godservaring reikt volgens Rahner echter verder en de
mystagogie daarmee ook. Hij ziet mystagogie derhalve als een proces waarin meerdere
fasen zijn te onderscheiden. Wollbold heeft deze als volgt getypeerd: mystagogie van
het bestaan, mystagogie van de genade en mystagogie van de kerk’5 (Annemiek van
Campen).
‘De bewustwording van het eigen ‘Dasein’ … De mystagogie van het bestaan wekt de
altijd al aanwezige voeling met het Geheim … het Geheim dat zijn zwijgen
doorbreekt, zichzelf meedeelt in de zelftranscendentie die de mens in zichzelf ontdekt
heeft6 (Kees Waaijman).
De werkgroep ‘mystagogisch tienerwerk’
Inzet van de werkgroep was de genoemde eerste fase van mystagogie, een eerste inwijding in
het Geheim van het bestaan. We constateerden dat er aan de ‘mystagogie van het bestaan’
feitelijk nog fasen vooraf gaan, die je, in termen van mijn hermeneutisch kader, laag 1 en 2
zou kunnen noemen. Don Bosco wist dat ook al heel goed: hij gaf de jongens het gevoel dat
ze er mochten zijn (laag 1) en bracht ze in contact met elkaar (laag 2). In Don Bosco’s tijd
was het nog normaal dat de jongens ook aan de sacramenten deelnamen. Dat is heden ten
dage écht anders geworden. De weg naar ‘mystagogie in de kerk’ is heel lang.
In een aantal gesprekken werd door de werkgroep geconstateerd dat bestaande
vormselprojecten te snel inzetten op inwijding in de geloofsgemeenschap en dus niet
aansluiten bij wat Vygotzky de ‘zone van naaste ontwikkeling’ noemt. Ze leiden om die reden
ook niet of nauwelijks tot ‘mystagogie in de genade’. Sterker nog, vaak komt de ‘mystagogie
van het bestaan’ niet eens aan bod. Er worden vooral algemene levensbeschouwelijke of
sociaal-emotionele thema’s en gezellige doe-activiteiten aangeboden. De overgang naar
expliciete voorbereiding op het Vormsel is dan heel groot omdat de tieners ineens worden
geconfronteerd met hoogkerkelijke taal die weinig bij hen oproept. Conclusie: er zou een
aanbod moeten komen met als doel om tieners in te wijden in de sfeer van het religieuze, het
numineuze (‘mystagogie van het bestaan’).
De voorbereidingsgroep heeft bedacht dat het goed zou zijn om een uitnodiging te
doen aan tieners die de voorbereiding op het vormsel gedaan hebben en het leuk vonden om
in een groep te werken. Er is besloten om te beginnen met een ‘pilot’: vier bijeenkomsten
rond de vier elementen: ‘vuur’. ‘water’, ‘lucht’ en ‘aarde’. De doelstelling is in tweevoudige
zin mystagogisch:
1) Bij de activiteiten worden mogelijkheidsvoorwaarden geschapen zodat de tieners stil
kunnen worden, tot rust kunnen komen, innerlijk geraakt kunnen worden en iets kunnen
ervaren van het Numineuze.
2) De tieners houden een schrift bij waarin ze steeds iets opschrijven over hun ervaringen. De
begeleiders nemen de schriften steeds in om te lezen wat de activiteit heeft bewerkt en te zien
waar mogelijkheden liggen voor (verdere) geloofsverheldering.
Enkele reacties van tieners
In deze schriften komen we o.a. de volgende reacties tegen met betrekking tot de eerste
bijeenkomst over het oerelement vuur:
‘We verzamelden bij de Andreaskerk. We moesten stevige schoenen en oude kleren
aan doen. We reden door naar Valkenburg. Daarna liepen we een heel stuk door het
5
Annemiek van Campen, Mystagogie als inwijding in geloof en gemeenschap, in: Bijdragen. International Journal
in Philosophy and Theology, 63, 2002, 3, blz. 281 – 310.
6 Kees Waaijman, Spiritualiteit, vormen, grondslagen, methoden, Kampen-Gent, 2000, pag. 582-583).
bos langs de Geul en nog een stukje langs de weg, tot bij de grot. De begeleider bracht
ons naar een plek waar je geen hand voor ogen zag; toen moesten we in een kring gaan
staan en elkaar vertrouwen. Daarna vertelde een begeleider een verhaal’.
‘Op dat moment ging er bij ons ook een kaarsje aan, dat de hele grot verlichtte. En bij
dat kaarsje moesten we opschrijven wat het licht met je deed. Daarna moesten we met
dat kaarsje de uitgang vinden. Eenmaal buiten kreeg ieder een fakkel en met dat
fakkellicht liepen we terug door het bos langs de Geul. En iedereen heeft ervan
genoten’.
‘Als het heel donker is, ben je meestal bang. Als er dan een lichtje is, voel je je meestal
veilig. Ik vond het met die fakkels heel leuk. Ik zou de volgende keer weer
meewillen’.
‘Donker maakt me bang. Licht maakt me blij dat ik me niet meer bang voel’.
‘De grot was best eng zonder licht, maar het was superleuk. Het licht laat de duisternis
verdwijnen en geeft gezelligheid. De fakkels waren een leuk idee. Maar goed dat we
oude kleren aanhadden, dan kun je je lekker vies maken’ !
Reacties van de deelnemers aan de workshop
Bij een aantal vakkrachten die zelf met tieners werken, is er veel herkenning van de
geschetste problematiek. Er gaapt een kloof tussen de belevingswereld van de tieners en
kerkelijke geloofstaal. Deze benadering biedt een interessant perspectief om deze kloof te
overbruggen.
Mgr. De Jong wijst op vormelingengroepen in het bisdom Roermond. Er zijn elk jaar
30 of 40 deelnemers en bij hen is er meteen sprake van inwijding in de kerk. Waarom zou je
het niet gewoon meteen over Jezus kunnen hebben? Een vader van een tiener vertelt hoe hij
zelf thuis de spirituele voedingsbodem heeft gelegd voor het Vormsel.
Uiteraard is het geweldig als tieners, vanuit een voedingsbodem van kerkelijke
socialisatie, kunnen worden ingewijd in de sacramenten van de kerk. Het maatschappelijk
probleem is dat deze voedingsbodem bij de meeste tieners ontbreekt. Met deze benadering
willen we een aanzet geven voor hoe je met dergelijke tieners zou kunnen werken met
kerkelijke inwijding als doeloriëntatie. Feitelijk betekent dit waarschijnlijk dat je met de
meeste deelnemers niet verder komt dan ‘mystagogie van het bestaan’ en slechts bij enkelen
aan kerkelijke inwijding toekomt. Bij de volgende bijeenkomsten (over ‘aarde’, ‘water’ en
‘lucht’) willen we zeker één keer een bijbelverhaal centraal stellen om te zien hoe de tieners
daarop reageren. Het is de bedoeling dat ook de volgende resultaten van deze ‘pilot’ op de één
of andere wijze gepubliceerd worden.
Missionaire spiritualiteit bij jongeren
Inleiding bij de workshop op het symposium ‘Religieuzen en jongeren’
Missionaire religieuzen willen graag iets van hun missionaire spirituele erfgoed doorgeven
aan de volgende generatie. Daarvoor zijn een aantal organisaties opgericht, waarvan de
grootste ‘Missie & Jongeren’ (verschillende religieuze orden en congregaties participeren
daaraan). Verder hebben bepaalde congregaties hun eigen organisaties voor uitzending van
jongeren naar het Zuiden (Commisie SAMEN, MaZ, Missionaire Team, Missionaire
Beweging, SMA).
De hamvraag van deze workshop is: hoe kun je als jongerenwerker met een zending van (een)
missionaire congregatie(s) spiritueel erfgoed doorgeven?
Onderzoek vanuit spirituele hermeneutiek
Annemiek Tuytelaars schreef een doctoraalscriptie op grond van zelfportretten die jongeren in
2002 schreven ter voorbereiding van hun uitzending. Deze zelfportretten laten drie
‘levensbeschouwelijke typen’ zien:
1) Een kleine groep jongeren van christelijke komaf die hun christelijke inspiratie
voor inzet in het Zuiden verder willen verdiepen.
2) Een grotere groep jongeren die spiritueel geïnteresseerd is en huiverig zijn voor
christelijke geloofstaal omdat ze niets opgedrongen willen krijgen.
3) Een nog grotere groep jongeren die op het eerste gezicht humanistische’ motieven
hebben om zich in te zetten voor medemensen. Bij hen is de huiver voor
christelijke geloofstaal nog iets groter.
Een case-study: Karin
Eén van de jongeren is Karin. Ik zou haar binnen de tweede groep willen plaatsen, met daarbij
de aantekening dat ik dat doe op grond van studie van stukken die ze tijdens en ná haar
verblijf in Zambia heeft geschreven. Op het eerste gezicht is ze een ‘seculiere humaniste’
(autonoom, rationeel, de mens in het centrum, ethiek op grond van wederkerigheid, geen
geloof in ‘meer tussen hemel en aarde’).
Subjectieve secularisatie
Karins huiver voor christelijke geloofstaal valt heel goed te plaatsen tegen de achtergrond van
wat de godsdienstsocioloog Berger ‘subjectieve secularisatie’ noemt. Haar ouders zijn
ongodsdienstig en zo is ze ook opgevoed. In haar zelfportret schrijft ze:
Ik zou wel wat willen doen aan ongelijkheid, ervoor zorgen dat iedereen het goed
heeft. (…) Ik ben van mening dat je jezelf ook zonder dat je een religie aanhangt ook
heel nuttig kunt maken in een ander land.
Het spirituele interpretatiekader
Het is nu verleidelijk om te zeggen:
- jongeren als deze zetten zich in het Zuiden in voor belangrijke menselijke waarden als
gelijkheid;
- dat is wat religieuzen ook willen, doen en gedaan hebben;
- als jongerenwerkers in opdracht van religieuzen dergelijke waarden bij jongeren voeden dan
geven ze het spirituele erfgoed van religieuzen door.
Mijn these is nu: jongerenwerkers met een zending van religieuzen hebben jongeren
iets anders (meer?) te bieden dan wederkerige liefde (laag 2)! Kort door de bocht zeg ik dan:
menslievend handelen van religieuzen is, in optima forma, spiritueel gevoed en gericht (laag
3).
Ik verklaar mij nader aan de hand van het interpretatiekader dat ik vanochtend al schetste.
Om tot de spirituele lagen van Karins verhaal door te dringen heb ik het interpretatiekader
moeten aanscherpen. Ik had al een verticale onderscheiding in lagen (-, 1, 2, 3, 4) en ik
situeerde spiritualiteit in de derde laag. Punt is nu dat deze lagen tot wezenlijk andere
geloofsvoorstellingen en dus taal leiden, afhankelijk van het mensbeeld dat iemand heeft. De
lagen zijn de verticale as; het mensbeeld is de horizontale as. Er ontstaat zo een ‘spirituele
matrix’:
(a) Seculier-humanistisch
(b) Alg. religieus
(c) Godsdienstig (d)
Christelijk
Laag
-1
2
3
4
- Seculier-humanistisch mensbeeld: gericht op het ‘binnenwereldse’, de relatie met mezelf en
de ander (medemens, natuur, kosmos).
- Algemeen religieus mensbeeld: gericht op de relatie met het transcendente, het Heilige,
Goddelijke dat ontmoet kan worden in iedereen en alles.
- Godsdienstig mensbeeld: gericht op de persoonlijke relatie met God, volgens geijkte
geloofsvoorstellingen en godsdienstige praktijken (met name Jodendom, Islam, Hindoeïsme).
- Christelijk mensbeeld: gericht op de persoonlijke relatie met God volgens geijkte
geloofsvoorstellingen en godsdienstige praktijken van de (of een welbepaalde) christelijke
geloofstraditie.
Het werkt waarschijnlijk verhelderend als ik de ‘spirituele matrix’ toelicht aan de hand
van voorbeelden.
- Lijden onder implausibel christelijk geloof van haar kindertijd? (- d);
- Zich daarvan afzetten? (1 d)
- Christelijk geloven en daar vooral zin, troost, esthetisch genot uit putten? (2 d)
- Zin ontlenen aan christelijk geloof; ontvankelijk voor wat God schenkt? (3 d)
- Zin ontlenen aan wat de kosmos schenkt? (3 b)
- ‘Je hoeft niet religieus te zijn om je in te zetten voor je medemens’ (2a).
Er is volgens mij een groot verschil tussen ‘moreel’ en ‘spiritueel’ en kan ik nu wat
helderder maken. Moraal is gebaseerd op een soort ‘do ut des wederkerigheid’; ‘wat gij niet
wilt dat u geschied, doe dat ook een ander niet’. Dat is de tweede laag. En begrijp me goed:
morele wederkerigheid is geweldig! Deze wereld zou bijna een paradijs zijn als we allemaal
vanuit deze laag zouden leven (en mij lukt dat veel te weinig)! Ik zeg: bíjna een paradijs,
omdat ik denk dat wij mensen tot méér in staat zijn. En dat is geen ‘do ut des’ meer, maar
gevoed worden, geïnspireerd worden in het menslievend handelen doordat je je opent voor,
ontvankelijk bent, voor de zin die zich aan je voordoet. Vanuit een godsdienstig mensbeeld
zeg je dan: ‘dat je geschonken wordt’ (een persoonlijke relatie).
Ik kom nu tot de kern van mijn betoog: waar het volgens mij om gaat in missionair
jongerenwerk is dat jongeren zicht krijgen op hun eigen ‘laag 3-ervaringen’ o.a. door zich te
spiegelen aan ‘laag 3-ervaringen’ van religieuzen. De jongeren hoeven daarvoor dus niet het
christelijke mensbeeld van de religieuzen over te nemen!
Wat hiervoor o.a. nodig is, is zicht op ‘laag 3-ervaringen’ van jongeren die
samenhangen met een ander mensbeeld dan het christelijke of godsdienstige. En de eerder
genoemde driedeling van de jongeren heeft precies hiermee te maken: de eerste heeft een
christelijk mensbeeld, de tweede een algemeen-religieus en de derde een seculierhumanistisch.
Ter illustratie: Karin
Vooraf: Ze staat ‘open’ voor bijzondere ervaringen (‘de geboorte van een baby’), andere
mensen en voelt ‘compassion’. Ze verbindt dergelijke gevoelens liever niet aan ‘God’. Ook
zonder ‘een religie aan te hangen’ kun je volgens haar goed werk doen.
Tussentijds: In haar tussentijdse e-mails komen vooral de lagen 1 en 2 naar voren. Ze is er wat
gefrustreerd over dat ze soms het gevoel heeft ‘in de weg’ te lopen en een ‘buitenstaander’ te
zijn. Toch lukt het haar ook wel om open te staan voor de mensen die ze ontmoet en veel van
hen te leren (geduld, flexibiliteit). Ze hoopt bij thuiskomst haar motivatie om zich voor
anderen in te zetten vast te houden.
Na terugkomst: Ook in haar verslag na thuiskomst (april 2003) komen de eerste twee lagen
veelvuldig naar voren. Ze heeft veel geleerd en is extra gemotiveerd om zich voor haar
medemens in te zetten. Bij deze eerste twee lagen gaat het om een humanistische inspiratie:
jezelf ontplooien als autonoom subject en je, op grond van wederkerigheid, ervoor inzetten
dat medemensen zich óók kunnen ontplooien als autonome subjecten.
In het kader van deze bijdrage is het vooral interessant om in te zoemen op de derde
laag. Het is duidelijk dat het hier gaat om ‘seculier-humanistische zinontlening’: ze vermijdt
religieuze en godsdienstige verwoordingen. Ze heeft ter plekke een zeer negatieve ervaring
gehad met christelijk geloof: de Nederlandse priester met wie ze te maken had, sprak zeer
neerbuigend over ‘ongelovigen’. Karin is, zoals eerder gezien, van mening dat je je ook
zonder religie prima in kunt zetten voor je medemens.
Interessant is nu om te zien waar er bij haar sprake is van zinontlening. Het meest
pregnant komt dat naar voren bij haar ervaringen met lijden en dood. In Zambia heeft ze
constant te maken gehad met lijden en dood als gevolg van armoede en AIDS. Als ze
terugkomt, is ze in eerste instantie de draad kwijt. Ze twijfelt aan de zinvolheid van het leven.
Ze wordt moedeloos van al dat lijden en sterven. Het leven van (jonge) mensen hier vindt ze
nu meedogenloos en oppervlakkig. En dan gebeurt er iets opvallends: voor het faculteitsblad
van haar nieuwe studie culturele antropologie schrijft ze een artikeltje over haar ervaringen
met Mutinta, een 3-jarig meisje dat uiteindelijk aan AIDS bezweek. Ze beschrijft haar
ervaringen met Mutinta. Ze beschrijft niet alleen haar boosheid en getroffenheid, maar ook de
wijze waarop Mutinta voor haar op een bepaalde manier voortleeft doordat haar naam
genoemd wordt, hier en nu, in dit blad. Volgens Karin hebben dergelijke kinderen vooral
aandacht en liefde nodig en volgens haar (‘ongelovige’) vader is dat waar het om draait in het
leven: om liefde. Dat is ook wat ze de kindjes heeft willen meegeven ‘dat ze de moeite waard
zijn’:
Ik denk dat liefde de grootste kracht is. Ik denk dat het voor mij uiteindelijk
ook de liefde voor andere mensen is die mij ertoe zet goede dingen te doen. Ik
denk dus dat de liefde voor God in veel mensen een hele sterke kracht kan zijn
om bepaalde dingen te doen, maar de liefde voor het leven zelf en voor de
mensen om je heen is ook zo'n kracht. Soms ben ik wel even de liefde voor het
leven kwijt en in deze tijd kan ik ook wel eens twijfelen aan de 'goedheid' van
de mens, zoveel haat overal! Maar ik denk dat de liefde toch steeds overwint,
die is zo sterk. Ik voel me heel erg verbonden met andere mensen en haal er
zelf ook veel plezier uit om hen te helpen.
Afsluitend: zelfportretten laten goed zien wat de jongeren motiveert en ook verslagen tijdens
en na hun verblijf laten veel zien. Het lijkt op het eerste gezicht zo alsof er alleen een raakvlak
is tussen de jongeren en de religieuzen op het vlak van humanistische waarden. Het
interpretatiekader maakt het mogelijk om ook overeenkomsten te zien op spiritueel vlak. Dat
is zover als Annemiek en ik nu zijn hiermee. We gaan samen iets schrijven waarin we naast
Karin ook nog een andere jongere portretteren. In die uitgave kunt u ook wat meer
verwachten over wat ik het ‘arrangeren’ van de spirituele spiegeling heb genoemd
(werkvormen).
Download