Samenvatting H1 t/m H7 (Door Fleur)

advertisement
Tijdvak 1
Kenmerkende aspecten:
1. Levenswijze van jager-verzamelaars.
2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
Begrippen:







Argrarisch: Alles wat te maken heeft met landbouw:
 Akkerbouw
 Veeteelt
 Tuinbouw
 Bosbouw
Cultuur: Oorspronkelijk; verbouwen van gewassen. De beschaving; manier
van leven, denken en doen. Zoals taal, godsdienst, normen en waarden,
eetgewoonten en omgangsvormen.
Samenleving van jager-verzamelaars: Groep mensen (10 – 20) die leven
van jacht, visvangst en door dingen te verzamelen.
Landbouwsamenleving (agrarische samenleving) : Samenleving waar veel
landbouw voorkwam.
Beschaving: Ontwikkeling van gewoonten, gebruiken, technische kennis,
omgangsvormen, maatschappelijke verhoudingen enz.
Landbouwrevolutie: Ingrijpende verandering waarbij mensen overgaan van
een samenleving van jager-verzamelaars naar een landbouwsamenleving.
Steden: Plaatsen waar grotere groepen mensen bijeenwonen, afgescheiden
van het platteland. Voor de moderne tijd gebeurde deze afscheiding door een
muur of wal. Steden hadden vaak een eigen bestuur en recht. Er bestond
arbeidsverdeling. Een deel van de stadsbewoners hield zich niet bezig met
voedselproductie.
Personen:

Ötzi – Prehistorische Jager.
Gebeurtenissen/Ontwikkelingen:










Vuur
Landbouwrevolutie: vruchtbare halve maan
Brons  Gereedschappen
Op een vaste plek wonen
Dieren temmen  Veeteelt
Eerste steden
Schrift, wiel
Overschotten voedsel  Handel en nijverheid
Sociale verschillen
Bestuur
Jaartallen:





23.000 v.Chr. : Venus van Willendorf.
Tot 10.000 v.Chr. : Tijd van jagers en boeren.
10.000 v.Chr. : Landbouwrevolutie in Midden-Oosten.
5000 v.Chr. : Eerste landbouw in Nederland.
Tot 3000 v.Chr. : Laatste ijstijd.
Tijdvak 2
Kenmerkende aspecten:
1. De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over
burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
2. De groei van het Romeins Imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur
zich in Europa verspreidde.
3. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
4. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur van Noordwest-Europa.
5. De ontwikkeling van het Jodendom en het christendom als de eerste
monotheïstische samenleving.
Begrippen:












Agrarisch: Met betrekking tot de landbouw.
Cultuur: De beschaving en alles er omheen.
Samenleving van jager-verzamelaars: Samenleving van nomaden die leven
van wat ze vinden in de natuur.
Landbouwsamenleving: Samenleving waarin de landbouw het
overheersende middel van bestaan is.
Landbouwrevolutie: Verandering van JV- samenleving naar
landbouwsamenleving.
Steden: Plaatsen waar grotere groepen mensen bijeen wonen.
Het schervenrecht: is een systeem om iemand te verbannen. Dat kan alleen
bij iemand binnen de democratie (niet het volk).
Schijndemocratie: het lijkt erop maar het is het niet.
Ekklesia: volksvergadering.
Barbaar: Bij de Grieken en Romeinen een buitenlander, met negatieve
bijbetekenissen als onbeschaafd, ruw en wreed.
Romanisering: De beïnvloeding van volkeren door de Grieks-Romeinse
cultuur.
Monotheïsme: Godsdienst met 1 god (jodendom, christendom, islam).
Personen:






Nero – Keizer van Rome.
Socrates (470-399 v. Chr.) – Atheense filosoof.
Plato – Griekse filosoof.
Aristoteles – Griekse filosoof.
Julius Caesar – Keizer van Rome, veroverde Gallië.
Augustus – Keizer van Rome.
Gebeurtenissen/Ontwikkelingen:








Besturingsvormen: Monarchie, Aristocratie, Tirannie, Democratie, Oligarchie.
Politiek systeem
Wetenschap: biologie, wiskunde, astronomie, natuurkunde, filosofie.
Expansie
Oorlog met Carthago
Imperium Romanum
Eigen bouwstijl
Jodendom en christendom
Jaartallen:










1750 v. Chr. – Abraham reist van Irak naar Israël/Palestina
814 v. Chr. – Stichting Carthago
754 v. Chr. – Stichting Rome
48 v. Chr. – Caesar alleenheerser Romeinse Rijk
27 v. Chr. – 476 n. Chr. – Romeinse Keizerrijk
30 n. Chr. – Arrestatie Jezus
112 n. Chr. – Muur van Hadrianus
312 n. Chr. – Godsdienstvrijheid christendom
394 n. Chr. – Christendom wordt Romeinse staatsgodsdienst
395 n. Chr. – Splitsing van Romeinse Rijk
Tijdvak 3
Kenmerkende aspecten:
1. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
2. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van agrarisch-urbane cultuur
door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en
horigheid.
3. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
4. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
Begrippen:









Autarkie (zelfvoorzienend): Zelf produceren wat je nodig hebt en niet aan
handel doen.
Feodalisme (leenstelsel): Bestuurssysteem, landheren hadden stukken land
en leenden dat uit aan vazallen, in ruil voor trouw.
Hofstelsel: Het overheersende landbouwstelsel in de vroege middeleeuwen
in West-Europa. Het stuk land wat door de landheer geregeerd wordt is vrijwel
geheel autarkisch.
Horigheid: Boeren mogen hun land niet verlaten, ze zijn gedeeltelijk vrij.
Islam: Monotheïstische godsdienst die werd gesticht door Mohammed.
Adel: Hoogste maatschappelijk laag in de middeleeuwen.
Agrarische cultuur: Cultuur waarbij de landbouw het overheersende middel
van bestaan is.
Bisschop: Hoogste christelijke geestelijke in de stad.
Christenheid: Benaming voor gezamenlijke christelijke volkeren in Europa.





Heidendom: Afgodendienst, mensen die in meer goden geloven.
Kerstening: Bekering tot het Christendom.
Monnik: Geestelijke die afgesloten van de wereld leeft, om zich geheel aan
het geloof te weiden.
Paus: Hoofd van de katholieke kerk.
Ridder: Adellijke ruiter.
Personen:





Mohammed – Koopman, profeet en boodschapper van de Islam.
Abraham – Aartsvader.
Karel de Grote – Koning van het Frankisch Rijk na zijn vader Pippijn de Korte
en zijn grootvader Karel Martel.
Karel Martel – Zoon van Clovis, heerser Frankrijk.
Pippijn de Korte – Zoon van Karel Martel, heerser na zijn vader
Gebeurtenissen/Ontwikkelingen:




Islam
Autarkie
Horigheid, hofstelsel, feodalisme
Staatsgodsdienst
Jaartallen:








610 – Visioen van Mohammed
622 – Mohammed sticht de islam
632 – Mohammed overleden
711 – Moslims steken over naar Spanje
732 – Moslims teruggeslagen bij Portiers
750 – Arabische rijk valt uiteen
768 – 814 – Frankische Rijk onder Karel de Grote
800 – Kroning Karel de Grote
Tijdvak 4
Kenmerkende aspecten:
1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van
een agrarisch-urbane samenleving.
2. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van
steden.
3. Het begin van staatsvorming en centralisatie.
4. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke, dan wel
geestelijke macht het primaat moest hebben.
5. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder meer in de vorm
van kruistochten.
Begrippen:
















Ambacht: Beroep waarbij met handwerk een product wordt gemaakt.
Centralisatie: Ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer vanuit één punt
wordt bestuurd.
Expansie: Uitbreiding
Geestelijkheid: Groep personen met een leidende rol in de godsdienst.
Handel: Het kopen en verkopen van producten.
Kruistochten: Gewapende tochten van christelijke ridders die Jeruzalem
wilden veroveren.
Staatsvorming: De ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer als een
eenheid wordt geregeerd.
Wereldlijk: Alles wat buiten het geestelijke leven valt.
Ban: Kerkelijke straf waarbij iemand uit de kerk wordt gezet.
Gilde: Samenwerkingsverband van ambachten.
Inquisitie: Kerkelijke rechtbank.
Investituurstrijd: Strijd over de vraag wie benoemt de hoge geestelijken.
Ketterij: Afwijking van de orthodoxe geloofsleer.
Leek: Iemand die niet tot de geestelijkheid behoort.
Parlement: Volksvertegenwoordiging.
Staten-Generaal: Door de koning bijeengeroepen vergadering van
vertegenwoordigers van alle drie de standen.
Personen:



Willem II – Graaf van Holland, koning van Duitsland.
Filips-Augustus – Franse Koning.
Urbanus II – Paus.
Gebeurtenissen/Ontwikkelingen:







Ambachten
De risterploeg
Stadsrechten
Gilde
Centralisatie & Staatsvorming
Conflict tussen kerk en staat
Kruistochten
Jaartallen:






1075 – 1122 – Investituurstrijd
1095 – 1291 – Kruistochten
1337 – 1453 – Honderdjarige oorlog
1347 – Begin grote pestepidemie
1464 – Eerste Staten-Generaal in de Nederlanden
1492 – Reconquista voltooid
Tijdvak 5
KA’s:
1. Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van
een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
2. Het begin van de Europese expansie over zee.
3. De protestantse reformatie die een splitsing van de christelijke kerk in WestEuropa tot gevolg had.
4. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de
Nederlandse staat.
Begrippen:
 Erfgoed: Datgene dat geërfd is van eerdere generaties.
 Katholicisme: De katholieke godsdienst en levenshouding.
 Kerkhervorming (reformatie): De kerk veranderen en zo verbeteren.
 Protestantisme: Geloofsleer van kerkgemeenschappen die zich als gevolg
van de reformatie afsplitsen van de rooms-katholieke kerk.
 Renaissance: Vernieuwing van kunst en levensstijl in Europa die werd
geïnspireerd door de klassieke oudheid.
 Wereldbeeld: De voorstelling die mensen hebben over de wereld.
 Humanisme: Stroming van onder wetenschappers die zich vooral kenmerkte
door zijn studie van de klassieke filosofie, literatuur en kunst.
 Privileges: Een bijzonder recht verkregen door de vorst, hierdoor kreeg een
gewest, persoon, gilde een extra zelfstandigheid.
 De Nederlandse Opstand: De opstand van de Nederlandse gewesten tegen
Filip II. Wat leidde tot een splitsing van de Nederlanden.
 Stadhouder: Plaatsvervanger van de koning.
 Middeleeuwen: Periode van enkele honderden jaren met economische en
culturele achteruitgang.
 Humanisme: Wetenschappelijke stroming in de renaissance.
Personen:








Karel V – Landheer van de Nederlanden
Willem van Oranje – Stadhouder voor de koning van Spanje.
Filips II – Heerser over Spanje, later Heer der Nederlanden
Da Vinci – Schilder.
Luther – Duitse protestantse theoloog.
Alexander VI – Paus, verdeelde de wereld in twee delen.
Alva – Landvoogd over de Nederlanden na Margaratha, aan het begin van de
80 jarige oorlog.
Margaratha van Parma – Landvoogdes voor Filips II over de Nederlanden.
Ontwikkelingen/Gebeurtenissen:



Europese expansie komt op gang door ontdekkingsreizen.
Maarten Luther protesteert tegen misstanden in de roomskatholieke kerk 
95 stellingen  begin reformatie.
Luther vogelvrij verklaard.






















Erasmus had kritiek op kerkelijke en maatschappelijke misstanden  Lof der
zotheid  leidt tot de reformatie of kerkhervorming  godsdienstoorlogen.
Einde in 1555 met de vrede van Ausburg  vorst bepaalt welke religie heerst
in zijn gebied.
Johannes Calvijn  mens is van nature zondig en slecht. Hij geloofde dat
vanaf begin der tijden was voorbestemd wie verdoemd waren tot de hel en wie
uitverkoren was voor het koninkrijk Gods.
Verschil calvinisme en lutheranisme: bij calvinisme mochten Duitse vorsten
in hun gebied het geloof regelen en het lutheranisme bevestigde het gezag
van de vorsten tegenover dat van de paus en de keizer.
Burgeroorlogen in Frankrijk tussen Franse calvinisten (hugenoten) en
katholieken. Einde in 1598 met Edict van Nantes  gelijke rechten.
Memento mori (gedenk te sterven)  Carpe diem (pluk de dag).
15e eeuw: Renaissance = wedergeboorte: Nieuwe belangstelling voor
klassieke cultuur  grote kunstwerken (Leonardo da Vinci & William
Shakespeare).
Wetenschappelijke revolutie verandert het wereldbeeld grondig 
humanisme
Wereld in tweeën verdeeld door Paus Alexander VI in 1493. Door de
Atlantische Oceaan trok hij een denkbeeldige lijn, Westen van Spanje, Oosten
van Portugal.
Arabieren beheersten de handel tussen Europa en Indië  weg over zee
vinden.
Een jaar na Columbus’ dood blijkt Amerika een nieuw continent te zijn 
Goud en zilver in Midden-Amerika. Indianen werden gedood of als slaven
gebruikt. Velen stierven door ziektes die meekwamen uit Europa.
Boekdrukkunst: Aparte loden letters, zodat per pagina een tekst kon worden
gezet.
Filips II blijft in Spanje  opstand o.l.v. Willem van Oranje  Noorden wordt
een onafhankelijke staat.
Filips zet centralisatie voort en blijft ketterij bestrijden.
Halfzus Margaretha van Parma wordt landvoogdes van de Nederlanden 
problemen met hoge adel.
Inquisitie bleef werken.
Willem van Oranje pleit voor godsdienstvrijheid maar ging niet door  200
lagere edelen trokken naar paleis van Brussel voor afschaffing inquisitie 
Kettervervolging tijdelijk stopgezet  Hagenpreken  Beeldenstorm
Filips woedend  hertog van Alva liet mensen onthoofden als straf  slag bij
Heiligerlee  Geuzen nemen Den Briel in  afslachtingen  Belegering
leidde tot muiterij
Unie van Utrecht
Willem van Oranje vermoord, Parma neemt Antwerpen in.
Opstand leek verloren  Parma bereidde zich voor op een invasie in
Engeland  Nederlanden op laag pitje  onoverwinnelijke Armada ging ten
onder  opstand gered  Republiek.
Zoon van Willem van Oranje, Maurits leidde het Noorden.
Na 60 jaar werd vrede gesloten met het zuiden  Nederlands-Belgische
grens.
Jaartallen:























1450: Boekdrukkunst uitgevonden
1488: Kaap de Goede Hoop
1492: Columbus ontdekt Amerika.
1493: Paus Alexander VI verdeelt de wereld in tweeën
1498: Vasco Da Gama komt aan in India.
1515 – 1555 Regering Karel V
1515 – Verklaring Karel V meerderjarig
1515 – 1598 : Karel V / Filips II regeerden samen.
1517 – Luther begint de kerkhervorming
1517: Maarten Luther protesteert tegen misstanden in de Rooms-katholieke
kerk begin reformatie.
1522 – Inquisitie in de Nederlanden
1533 – 1584: Willem van Oranje
1555 – 1598: Regering Filips II
1555: Godsdienstvrede Ausburg, elke vorst mocht bepalen welk geloof er in
zijn gebied was.
1559: Filips II bestuurde NL vanuit Spanje.1564: Godsdienstvrijheid
1566: Beeldenstorm
1568: NL Opstand olv WvO
1571: Spanjaarden veroverden de Filipijnen.
1581: In Noorden ontstond republiek der 7 verenigde Nederlanden.
1585: Val van Antwerpen
1598: Edict van Nantes
16e eeuw: portugezen/Spanjaarden maakten ontdekkingsreizen langs Afrika,
Azië, Amerika.
Frankrijk: burgeroorlogen: hugenoten vs Katholieken. In 1598 vrede Edict van
Nanter gelijke rechten
Tijdvak 6
KA’s:
1. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een
wereldeconomie.
2. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en
cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
3. Het streven van vorsten naar absolute macht.
4. De wetenschappelijke revolutie.
Begrippen:



Absolutisme: Regeringssysteem waarbij de macht van de koning NIET wordt
beperkt door een grondwet of door rechten van andere organen.
Economie: alles wat te maken heeft met middelen van bestaan, zoals
landbouw, nijverheid, handel en diensten.
Handelskapitalisme: Economisch systeem (vanaf 17e eeuw) in Europa
waarbij koopman-ondernemers zich met handel én nijverheid bezighielden en
een deel van de winst weer in de onderneming werd geïnvesteerd.



Kapitalisme: Economisch systeem waarbij de productiemiddelen privébezit
zijn en personen geld investeren met het doel winst te maken.
Wereldeconomie: Economisch systeem met wereldwijde handelscontacten
waardoor vraag en aanbod elkaar over grote afstand beïnvloeden.
Mercantilisme: economische systeem in de 17e en 18e eeuw waarbij de
overheid de nationale economie versterkte door bevordering van productie en
export, het afremmen van import en andere ingrijpen in de economie.
Personen:



















Lodewijk XIV: absolute vorst.
Piet Heijn: veroveraar spaanse zilvervloot.
Jean-Baptiste Colbert: stichter van het mercantilisme.
Thomas Hobbes: Britse filosoof.
Jacques Bossuet: hofpredikant van Lodewijk XIV.
Copernicus: geleerde (aarde draait om de zon).
Johan Kepler: Duitse wiskundige.
Galileo Galilei: Italiaanse sterrenkundige.
Isaac Newton: natuurfilosoof.
Leonardo Da Vinci: belangrijke wetenschapper.
Francis Bacon: Wetenschapsfilosoof.
René Descartes: Franse wetenschapsfilosoof en wiskundige.
Johan van Oldenbarnevelt: landsadvocaat van de Republiek.
Hugo de Groot: grondlegger van het volkenrecht.
Christiaan Huygens: wiskundige, astronoom en fysicus.
Jan Adriaensz: waterbouwkundige.
Jan Swammerdam: onderzoeker van de anatomie van insecten.
William Harvey: uitvinder van de bloedsomloop.
Robert Boyle: onderzoeker van eigenschappen van lucht.
Ontwikkelingen/Gebeurtenissen:









Koning Lodewijk XIV had absolute macht.
Gouden Eeuw
Europese expansie bleef doorgaan.
Groot deel van bemanning stierf aan scheurbuik, malaria etc., maar Java was
bereikt  handelsondernemingen  concurrentie werd groot  VOC
opgericht en kreeg handelsmonopolie, mochten verdragen sluiten met
vorsten, vestigingen bouwen en oorlog voeren  handelskapitalisme 
aandelen handelen.
Stichting hoofdkwartier van de VOC op Java: Batavia  forten.
Koffie werd populair
Ontstaan wereldeconomie door handelsrelaties over de hele wereld.
WIC werd gesticht  piraterij en stichting van meer koloniën in Amerika.
Er was geen bestuur in de Republiek, de macht was in handen van regenten.
De hoogste functionaris in de gewesten was de stadhouder (Maurits van
Oranje). De Staten-Generaal, waarvan de belangrijkste man de
landsadvocaat/raadspensionaris was, ging over buitenlandse politiek.














Amsterdam belangrijkste stapelmarkt, er werden goederen van over heel de
wereld opgeslagen  goed zakeninstinct.
Buiten economische ook nog culturele, literaire en wetenschappelijke
bloei.
Veel buitenlandse geleerden kwamen naar universiteiten in de Republiek,
door geestelijke vrijheid.
Lodewijk XIV, de zonnekoning  middelpunt net als de zon, waar alle
planeten omheen draaien. Erfde als vierjarige de troon.
Lodewijk liet een gigantisch paleis bouwen in Versailles om te imponeren.
Constitutionele monarchie in Engeland, in Oostenrijk en Frankrijk heerstte
het absolutisme  Lodewijk bepaalde de godsdienst.
Bureaucratie  intendanten (ambtenaren): inden belastingen, rekruteerden
soldaten, bemoeiden zich met rechtspraak, landbouw, de nijverheid etc.
Kunst en wetenschap werd gecentraliseerd.
Mercantilisme werd gesticht.
Droit divin = goddelijk rech  koning was vervanger van God op aarde.
Wetenschappelijke revolutie leidde tot optimisme zelf nadenken en
experimenteren en observeren, bouw telescopen en microscopen, tekeningen,
kaarten, meetinstrumenten, , wetenschappelijke tijdschriften  andere kijk op
de wereld.
Heksen werden vervolgd.
Militaire technologie ging vooruit.
Eerste stoommachines
Jaartallen:












1600 – 1700: tijd van regenten en vorsten
1602: Oprichting VOC
1618 – 1648: Dertigjarige Oorlog
1619: VOC sticht hoofdkwartier Batavia op Java.
1621: oprichting WIC
1628: Piet Heyn verovert de Spaanse zilvervloot
1643 – 1715 : Lodewijk XIV koning van Frankrijk
1648 : vrede van Munster
1667: Suriname kolonie van Nederland
1685: Lodewijk XIV herroept het Edict van Nantes
1688 – 1689 : Glorious revolution
Rond 1700: koffie ontdekt
Tijdvak 7
KA’s:
1. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ werd toegepast op alle terreinen van
de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
(verlichting).
2. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur
op eigentijdse verlicht wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
3. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies
over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
4. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van
plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en
de opkomst van het abolitionisme.
Begrippen:













Abolitionisme: beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij.
Ancien régime: de oude orde in samenlevingen, voorafgaand aan
democratische revoluties.
Democratische revolutie: Ingrijpende politieke verandering, waarbij een
democratische grondwet wordt ingevoerd.
Grondrechten: Basisrechten voor alle burgers die zijn vastgelegd in een
grondwet.
Grondwet (constitutie): Wet waarin staat hoe een land geregeerd moet
worden en wat de rechten en plichten van de burgers zijn.
Plantages: Grote landbouwbedrijven in de tropen, waar gewassen werden
geproduceerd voor de Europese markt. Vanuit Europa werden deze
handelskapitalistische ondernemingen vanaf de 16e eeuw opgezet in Amerika
en vanaf de 19e eeuw in Azië en Afrika.
Rationalisme: Toepassing van redelijkheid, gebruik van gezond verstand.
Ook wel: het boven alles stellen van het verstand. Het rationalisme was een
hoofdkenmerk van de verlichting.
Sociale verhoudingen: verschillen, overeenkomsten en onderlinge
betrekkingen tussen groepen in een samenleving, zoals met betrekking tot de
rechten en plichten van de standen in het ancien régime.
Staatsburger: persoon met de politieke rechten van een burger in een staat,
zoals het recht om een vertegenwoordiger in een parlement te kiezen of om
gekozen te worden.
Transatlantische slavenhandel: handel in zwarte Afrikaanse slaven tussen
Afrika en Amerika. Tussen 1500 en 1850 werden elf miljoen Afrikanen
onvrijwillig naar Amerika gebracht.
Verlicht absolutisme: systeem waarbij een verlichte vorst de absolute macht
heeft en verlichte hervormingen van bovenaf probeert in te voeren. Een
voorbeeld is de Ruisische koning Frederik de Grote (1740 – 1786 )
Verlicht denken: volgens de ideeën van de verlichting.
Verlichting: Bewering die meende dat met de rede alles kan worden
verklaard en dat een op de rede gebaseerde samenleving opgebouwd moet
worden. Met rationalisme, vrijheid, gelijke rechten voor alle mensen,
verdraagzaamheid en democratie zou er meer licht komen in het leven.
Personen:














Immanuel Kant: Filosoof
Voltaire: Franse schrijver en verlichtingsdenker (voorstander van de
godsdienstige vrijheid en tolerantie)
John Locke: Engelse filosoof
Montesquieu: Franse edelman
Adam Smith: Schotse filosoof
Lodewijk XV: Koning van Frankrijk van 1715 tot en met zijn dood in 1774
Lodewijk XVI: Koning van Frankrijk van 1774 tot 1792
Frederik de Grote: Pruisische koning
Jozef II van Oostenrijk: Duitse keizer
Keizerin Catherina de Grote van Rusland
Thomas Jefferson: Filosoof
Robespierre : Jacobijn
Rousseau: Filosoof en schrijver
Las Casas: Spaanse priester
Ontwikkelingen/Gebeurtenissen:















Publicatie Encyclopédie (typisch voor de verlichting)  ambitie om een basis
te leggen voor verdere vooruitgang van de mens
Wetenschappelijke revolutie leidde voor de verlichting
Verlichtingsdenkers gruwden van het absolutisme omdat de macht in de
handen van één persoon zou leiden tot machtsmisbruik  driemachtenleer.
Wetgevende (regering, provinciale staten en gemeenteraad), uitvoerende
(regering, gedeputeerde staten en college van b&w)en rechterlijke
(rechtbank, gerechtshof en hogere raad) macht.
Verlichte denken  einde duistere periode.
Rationalisme  Zelf nadenken en niet iedereen geloven!
Verdraagzaamheid  scheiding kerk en staat  kerk had geen politieke
macht meer.
Afschaffing standensamenleving  iedereen gelijk.
Volkssoevereiniteit  Montesquieu kwam met trias politica
Volk betaalde nog steeds belasting, geestelijken en adel niet. Regering kwam
niet rond met belastinggeld.
Volk werd geregeerd door een verlicht absolutisme.
In Nederland was geen vorst en nauwelijks adel, volk kwam wilde Oranje
terug, maar hij deed net zo weinig als de regenten.
Amerikaanse Revolutie  Boston Tea Party, volk wilde geen belasting
meer betalen  oorlog  onafhankelijkheid  Bill of Rights en scheiding van
3 machten: President, hooggerechtshof en congres.
Franse Revolutie: Lodewijk XVI: absolute vorst (veel oorlogen)  schatkist
leeg  meer belasting  volk protesteerde  stemming per stand leverde 2
tegen 1 op  gaat niet door: Nationale Vergadering  Bestorming Bastille
= begin Revolutie. Er komt een grondwet in 1791: koning, nationale
vergadering en rechters  constitutionele monarchie (erfelijk staatshoofd,
moet zich houden aan de grondwet.
Bataafse Revolutie: Patriotten verdrijven stadhouder en regenten  vrouw
van de stadhouder roept haar broer te hulp, koning van Pruisen  patriotten

verdreven naar Frankrijk. Patriotten verdrijven uiteindelijk de stadhouder 
Bataafse revolutie. Nationale Vergadering maakt een wet met
mannenkiesrecht. Napoleon  democratie verdwijnt  Republiek deel van
Frankrijk.
Opkomst slavernij  Transatlantische slavenhandel  Slecht behandeld
 driehoekshandel  Abolitionisme, iedereen gelijk, dus ook slaven! 
Afschaffing slavernij.
Jaartallen:














1700 – 1800 : tijd van pruiken en revoluties
1707: Engeland en Schotland vormen Groot-Brittanië
1740 – 1786: Koning Frederik de Grote
1747: stadhouderschap in Republiek wordt erfelijk
1748: over de geest van wetten (montesquieu)
1751 – 1776: verschijning van Encyclopédie
1765: publicatie Encyclopédie
1776: De rijkdom van volkeren (Smith)
1786: machtsgreep van patriotten
1787: Amerikaanse grondwet
1789: Franse revolutie
1795: Bataafse revolutie
1798: Eerste Nederlandse grondwet
1799: staatsgreep van Napoleon









Afschaffing slavernij(ken er minimaal 3):
1803: Denemarken
1833: Engeland (dus ook koloniën)
1848: Frankrijk
1863: Nederland
1865: VS
1869: Portugal
1886: Spanje
1888: Brazilië
Download