Chemie 1997 – augustus - Toelatingsexamen geneeskunde

advertisement
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Chemie 1997 – augustus
Vraag 1
Natuurlijk chloor bestaat essentieel uit de isotopen
Cl en
Cl.
Wat zijn isotopen?
A.
B.
C.
D.
atomen of ionen met eenzelfde aantal elektronen en een verschillend aantal protonen
atomen met eenzelfde aantal protonen en een verschillend aantal neutronen
atomen met eenzelfde kernmassa maar een verschillende kernlading
atomen met eenzelfde aantal neutronen maar een verschillend aantal protonen
Vraag 2
Wat is de pH van een 0,1 mol/liter Ba(OH)2-oplossing?
A.
B.
C.
D.
0,7
7,0
13,0
13,3
Vraag 3
Hoe zou je de formule voor het fosfaat van een tweewaardig kation schrijven?
A.
B.
C.
D.
X3(PO4)2
X2PO4
XPO4
X(PO4)2
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 4
Voor de reactie:
2 NO2 + F2  2 NO2F
Vindt men als uitdrukking voor de reactiesnelheid s:
s = k [NO2] [F2]
Indien s uitgedrukt wordt in mol.liter-1.s-1, wat is dan de dimensie (wat zijn de eenheden) van de
snelheidsconstante k?
A.
B.
C.
D.
Mol.liter-1.s-1
Mol-1.liter.s-1
Mol3.liter-3.s-1
Mol2.liter-2.s-1
Vraag 5
Knalgas is een mengsel van dizuurstofgas en diwaterstofgas: dit mengsel zal zeer gemakkelijk
reageren met vorming van water.
Hoeveel gram dizuurstofgas heeft men nodig om 20 gram diwaterstofgas volledig te laten reageren
tot water?
A.
B.
C.
D.
10 gram
40 gram
160 gram
640 gram
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 6
Voor de reactie
U+VW+R
Vindt men volgend energieprofiel:
Welk van volgende beweringen is correct?
A.
B.
C.
D.
De reactie is endergonisch
De reactieopbrengst wordt bevorderd door katalyse
Bij hogere temperatuur verloopt deze reactie trager
Deze reactie zal nooit doorgaan
Vraag 7
Welke bewering is juist?
Gegeven: de tabel als bijlage
A. De verhouding
is groter voor het gemiddelde ijzeratoom dan voor het
gemiddelde fosforatoom.
B. Elementen, waarvan de atoommassa een veelvoud van 4 bedraagt (voorbeelden: helium,
neon, argon,…) zijn chemisch inert (niet reactief)
C. Het element natrium staat in chemische reacties liever een elektron af dan het element
kalium
D. In de verbinding H2S is zwavel negatief geladen
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 8
Fosfaatbuffers worden in het laboratorium vaak gebruikt om geïsoleerde cellen voor enige tijd bij
constante pH te bewaren.
Een van de redenen hiervoor is dat de pKz-waarde van het koppel H2PO4- / HPO42- gelijk is aan 7,2.
Dit is zeer dicht bij de ideale pH voor de meeste cellen.
Welk van de onderstaande vier grafieken is de juiste weergave van de pH-verandering in functie van
het volume toegevoegde 1 mol/l HCl indien men vertrekt van:
1,5 liter van een 10 mmol/liter Na2HPO4-0plossing
een pH bij aanvang van 9,0
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 9
Welk van de volgende Lewisstructuren zal het meest bijdragen tot de elektronenverdeling in CO 2 als
je weet dat:
koolstof atoomnummer 6 heeft en zuurstof atoomnummer 8
koolstof 4 valentie-elektronen bezit
zuurstof 6 valentie-elektronen bezit
Vraag 10
Kaliumpermanganaat is een zeer sterke oxidator: hierdoor zal een waterige oplossing van
kaliumpermanganaat in zuur midden reageren met Fe2+-ionen in een aflopende reactie:
Stel dat je in deze reactie vertrekt vanuit een waterige oplossing met:
0,01 mol permanganaationen;
0,04 mol Fe2+ -ionen;
een grote overmaat H+ -ionen.
Welk van de volgende beweringen is correct?
A.
B.
C.
D.
Alle permanganaationen worden verbruikt
Er wordt 0,01 mol Fe2+ verbruikt
De pH daalt wanneer de reactie vordert
Er wordt 0,008 mol Mn2+ gevormd
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 11
Door twee redoxkoppels van een redoxvergelijking fysiek te scheiden en te verbinden via een
externe kring van geleiders en door een zogeheten zoutbrug, kan men een elektromotorische kracht
opwekken: de redoxreactie gebeurt dan via het elektronentransport doorheen de externe kring.
De standaardreductiepotentiaal Eo van een redoxkoppel is een maat voor de oxiderende kracht van
de geoxideerde vorm van het redoxkoppel in standaardomstandigheden, d.w.z. met de
concentraties van alle in het koppel betrokken opgeloste stoffen gelijk aan 1 mol/l. Hoe hoger de
Eowaarde hoe sterker de oxiderende kracht van de geoxideerde vorm van het redoxkoppel.
Beschouw nu het volgende schema, waarin in de linker cel 1 mol/l KI en 1 mol/l KI3 opgelost wordt
en in de rechter cel 1 mol/l Cu(NO3)2:
Gegeven: de Eo-waarden voor de volgende twee redoxkoppels:
I3-/I- = 0,53 volt
Cu2+ /Cu = 0,34 volt
Welk van volgende beweringen is juist?
A.
B.
C.
D.
De koperelektrode wordt na verloop van tijd lichter
De blauwe Cu2+-oplossing ontkleurt geleidelijk
Er zet zich CuI2 af op de koperelektrode
De voltmeter wijkt niet uit
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 12
Lachgas (N2O) is een vrij licht verdovingsmiddel (anaestheticum) dat vroeger veel werd gebruikt voor
een algemene verdoving tijdens kleine operaties. Uiteraard is de dosering van dit gas een belangrijke
factor voor het bereiken van een optimale verdoving.
In een lege ballon brengt men 2 liter lachgas bij 20°C. De temperatuur in de kamer loopt op tot 30°C,
zonder dat er een drukwijziging optreedt. Wat wordt het volume van de ballon?
A.
B.
C.
D.
Het volume wordt met 1/3 gereduceerd tot 1,33 liter
2 liter: het volume verandert haast niet
Het volume wordt met 50% verhoogd tot 3 liter
Er ontbreken gegevens om het nieuwe volume te berekenen
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 13
Een patiënt die overgevoelig is voor bijensteken, wordt door enkele bijen in de arm gestoken. Hij
wordt direct naar de spoedgevallendienst van een ziekenhuis gebracht. Omdat er een anafylactische
shock aan het ontstaan is, geeft de dienstdoende dokter hem via een "bolus" injectie 92 microgram
adrenaline in de bloedbaan. Adrenaline (zie structuurformule) is een sterk vaatvernauwend en
hartstimulerend hormoon, die de shock onmiddellijk tegenwerkt. Met "bolus" wordt een relatief
snelle inspuiting bedoeld van de gehele dosis. Eén minuut na de inspuiting heeft het geneesmiddel
zich homogeen verdeeld over het bloedplasma en begint de patiënt er veel beter uit te zien. Laat ons
veronderstellen dat er op dat moment nog geen adrenaline werd afgebroken of verwijderd uit de
bloedbaan.
Verder is gegeven:
Bloedplasma volume bij deze patiënt = 2 liter
Molmassa van adrenaline = 184 gram/mol
Structuur van adrenaline:
Hoe groot is de adrenalineconcentratie in het bloedplasma 1 minuut na de inspuiting?
A.
B.
C.
D.
46 µmol/l
4,6 x 10-6 mol/l
2,5 x 10-7 mol/l
De molariteit is met de bovenstaande gegevens niet uit te rekenen
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 14
In de koolstofchemie wordt de verscheidenheid aan mogelijke structuren vergroot door de
ruimtelijke schikking van groepen rond een bepaald koolstofatoom. Wanneer twee moleculen met
dezelfde molecuulformule van elkaar verschillen in deze ruimtelijke schikking, spreekt men van
stereo-isomeren. Eén bepaalde vorm van stereo-isomerie is de cis-trans isomerie van de alkenen.
Hier vindt men ter hoogte van de C=C binding (die voorgesteld kan worden als een vlakke structuur)
twee mogelijkheden om de groepen rond deze binding te schikken. Neem bijvoorbeeld 2-buteen:
Arachidonzuur is een meervoudig onverzadigd vetzuur dat essentieel is voor de stofwisseling van de
menselijke cellen.
De moleculeformule van arachidonzuur is C20H32O2; de structuur van arachidonzuur bevat 4 cis-C=C
bindingen:
Hoeveel cis-trans-isomeren bestaan er van deze verbinding (als je arachidonzuur zelf dus niet
meetelt)?
A.
B.
C.
D.
1
3
(3! – 1) = 5
(24 – 1) = 15
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 15
In de koolstofchemie van natuurlijke verbindingen ("biomoleculen") komen esterbindingen voor.
Esters kunnen met behulp van water gesplitst worden in een alcohol en een carboxylzuur.
Welk van de volgende "biomoleculen" bevat één of meer estergroepen?
A.
B.
C.
D.
Molecule 1
Molecule 2
Molecule 1 én 2
Geen van beide
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Oplossingen
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
B
D
A
B
C
A
D
C
D
D
A
B
C
D
B
toelatingsexamen-geneeskunde.be
Download