Chemie 1997 – juli - Toelatingsexamen geneeskunde

advertisement
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Chemie 1997 – juli
Vraag 1
Bij de zogenaamde thermietreactie wordt vast Fe2O3 via een reactie met aluminium omgezet tot
Al2O3 en ijzer. Veronderstel dat je beschikt over
25,0 g aluminium en 85,0 g di-ijzertrioxide. Gegeven zijn de volgende atoommassa's: O = 16,0; Al =
27,0; Fe = 55,9
Hoeveel gram ijzer kan je maximaal in deze omstandigheden bekomen?
A.
B.
C.
D.
29,7 g
51,8 g
59,5 g
Geen van bovenstaande antwoorden is juist
Vraag 2
Een oplossing van waterstoffluoride in water heeft een concentratie van 20 mol per liter. Men wenst
te weten hoeveel kg water 1 liter van deze oplossing bevat. Welke combinatie van gegevens heb je
nodig om dat probleem op te lossen?
A.
B.
C.
D.
De dichtheid van de oplossing en de molaire massa van water
Enkel de massapercentige samenstelling van de oplossing
De massapercentige samenstelling van de oplossing en de dichtheid van zuiver water
De massapercentige samenstelling van de oplossing en de dichtheid van de oplossing
Vraag 3
Stel dat een ideaal gas, bestaande uit diatomlsche moleculen, zich in een recipiënt bevindt van 22,4 I
bij een druk van 1,01.105 Pa en bij een temperatuur van 0°C. Welk gas heeft onder deze
omstandigheden een dichtheid van 1,25 9 l-1 ?
Gegeven zijn de volgende atoommassa's: N = 14,0; O = 16,0; Cl = 35
A.
B.
C.
D.
Distikstof
Dizuurstof
Dichloor
Een ander gas
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 4
De zogenaamde standaardreductiepotentiaal E° van een redoxkoppel, bv. MnO-4/Mn2+, is een maat
voor de oxiderende kracht van de geoxideerde vorm van het redoxkoppel in zogenaamde
standaardomstandigheden, dat wil zeggen met alle concentraties gelijk aan 1 mol per liter.
Naarmate de E° waarde (uitgedrukt in volt) groter is, stijgt de oxiderende kracht van de geoxideerde
vorm.
Stel nu dat je in een waterige oplossing Co3+, Co2+, Cu2+ en Cu+ ionen hebt. Van alle ionen is de
concentratie 1 mol per liter. Gegeven wordt de standaardreductiepotentiaal van het koppel
Co3+/Co2+ : 1,81 volt en voor het koppel Cu2+/Cu+: 0,15 volt. Welk van volgende reacties verwacht je?
A.
B.
C.
D.
Cu+ + Co2+  Cu2+ + Co3+
Cu2+ + Co2+  Cu+ + Co3+
Cu+ + Co3+  Cu2+ + Co2+
Cu2+ + Co3+  Cu+ + Co2+
Vraag 5
Aluminiumsulfide is een vaste stof die beperkt oplosbaar is in water. Als je nu weet dat
aluminiumionen de lading +3 dragen, wat is dan de relatie tussen het oplosbaarheidsproduct van
aluminiumsulfide ( Ks ) en de concentratie aan ionen in oplossing?
A.
B.
C.
D.
KS = [Al3+] x [S2-]
KS = 2 x [Al3+] x 3[S2-]
KS = [Al3+]2 x [S2-]3
Er is geen relatie tussen deze constante en de ionenconcentraties
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 6
De temperatuurafhankelijkheid van de reactiesnelheidconstante k wordt gegeven door de
Arrheniusvergelijking.
waarin EA de activeringsenergie is, A een constante is voor de gegeven reactie en noch A noch EA
functie van de temperatuur zijn.
Welk van onderstaande grafieken stemt overeen met deze vergelijking?
A.
B.
C.
D.
Grafiek a
Grafiek b
Grafiek c
Grafiek d
Vraag 7
Hieronder vind je de structuurformule van een derivaat van D-glucose. Ga na welke bewering over
de aanwezigheid van functionele groepen in dit molecule correct is.
A.
B.
C.
D.
Deze structuur bevat 4 etherfuncties
Deze structuur bevat 1 ketonfunctie
Deze structuur bevat 1 esterfunctie
Deze structuur bevat 1 carbonzuurfunctie
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 8
Het atoomnummer van chloor is 17. De twee in de natuur voorkomende isotopen van chloor zijn 35CI
en 37Cl. Als je nu in de tabel van Mendeljev ter hoogte van het element chloor kijkt, dan vind je als
atoommassa van chloor 35,5. Welk van volgende beweringen is juist?
A.
B.
C.
D.
Beide isotopen komen in dezelfde mate voor
Er komt minder 35Cl voor dan 37Cl
Er komt meer 35Cl voor dan 37Cl
Men heeft niet genoeg gegevens om over het relatief voorkomingspercentage een uitspraak
te doen.
Vraag 9
Een koolwaterstof A met als formule C6H10 laat men voldoende lang reageren met een ruime
overmaat aan H2 met Pt als katalysator. Men bekomt na afloop van de reactie een product C6H12.
Welk van volgende beweringen is correct?
A.
B.
C.
D.
Het product A bevat twee dubbele bindingen
Het product A bevat een dubbele binding en een ring
Het product A bevat 2 ringen
Het product A bevat een drievoudige binding
Vraag 10
Beschouw een reactie: 2A + B  3C + 2D
De SI eenheden van de snelheid van deze reactie zijn:
A.
B.
C.
D.
Mol m-3 s-1
Mol3 m-3 s-1
Km s-1
Mol s-1
Vraag 11
Hoe zou je de formule van een verbinding tussen het eenwaardige kation X en een chloraation
schrijven?
A.
B.
C.
D.
XClO3
XCl2O7
X2ClO2
XClO2
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 12
Wanneer zijn de atomen beschreven door
A.
B.
C.
D.
en
isotopen van elkaar? Indien…
A – Z = A’ – Z’
A/Z = A’/Z’
A = A’ en Z=Z’
Z = Z’ en A ≠ A’
Vraag 13
Welke Lewisstructuur zou je voorstellen voor het azide-ion (N3-) als je weet dat stikstof
atoomnummer zeven heeft?
Opmerking: Ѳ geeft de negatieve lading aan.
A.
B.
C.
D.
Structuur A
Structuur B
Structuur C
Structuur D
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 14
Welk van de onderstaande vier grafieken is de juiste weergave van de pH-verandering in functie van
het volume toegevoegde NaOH oplossing, wanneer 25 mI van een 0,1 mol per liter
azijnzuuroplossing (pKa-waarde = 4,75) getitreerd wordt met een 0,2 mol per liter NaOH-oplossing in
water?
A.
B.
C.
D.
Grafiek A
Grafiek B
Grafiek C
Grafiek D
Vraag 15
In de koolstofchemie is de verscheidenheid aan mogelijke moleculen enorm, zelfs indien het aantal
verschillende elementen in deze moleculen zeer beperkt is. Deze verscheidenheid is in zeer sterke
mate te danken aan de ruimtelijke schikking van koolstofatomen aan elkaar. Wanneer twee
moleculen met dezelfde moleculeformule van elkaar verschillen in deze ruimtelijke schikking,
spreekt men van structuur-isomeren. Een eenvoudig voorbeeld van twee structuurisomeren met
dezelfde moleculeformule, C4H10, is te zien in de onderstaande figuur:
Hoeveel verschillende structuur-isomeren bestaan er voor hexaan? (moleculeformule: C6H14)
A.
B.
C.
D.
5
6
6! = 720
26 = 64
toelatingsexamen-geneeskunde.be
www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Oplossingen
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
B
D
A
C
C
A
A
C
B
A
A
D
B
C
A
toelatingsexamen-geneeskunde.be
Download